Ds. H. Brons - 1 Johannes 2 : 15-18a
Drie vragen op het laatste uur
1 Johannes 2 : 15-18a
15 Hebt de wereld niet lief, noch hetgeen in de wereld is; zo iemand de wereld liefheeft, de liefde des Vaders is niet in hem. 16 Want al wat in de wereld is, namelijk de begeerlijkheid des vleses, en de begeerlijkheid der ogen, en de grootsheid des levens, is niet uit den Vader, maar is uit de wereld. 17 En de wereld gaat voorbij, en haar begeerlijkheid; maar die den wil van God doet, blijft in der eeuwigheid. 18 Kinderkens, het is de laatste ure
Delen & Download
Download preekLeespreek tekst
Zingen : | Psalm 36: 2 | |
Lezen : | 1 Johannes 2: 7- 18 | |
Zingen : | Psalm 20: 1, 2, 3, 5 | |
Zingen : | Psalm 119: 19 | |
Zingen : | Psalm 89: 19 en 7 |
Gemeente, het Schriftgedeelte dat ik u met de hulp van de Heere mag prediken, kunt u vinden in het gelezen Schriftgedeelte, 1 Johannes 2. Onze tekstverzen zijn vers 15 tot en met 18a.
Ik lees u vers 18a:
Kinderkens, het is de laatste ure.
We stellen ons vanavond drie vragen op het laatste uur:
- Wie heb je lief?
- Wat heb je lief?
- Hoe sterk is je liefde?
Drie vragen op het laatste uur.
- De eerste: Wie heb je lief? Dat is naar aanleiding van vers 15: Hebt de wereld niet lief. Dat roept meteen een vraag op. Wie heb je lief?
- Onze tweede vraag: Wat heb je lief? Dan merk je dat Johannes het heel concreet maakt.
- Onze derde vraag is: Hoe sterk is je liefde? Die vraag op het laatste uur is zó belangrijk, want vers 17 zegt: De wereld gaat voorbij. Als je liefde dan op de wereld en op de dingen van de wereld gericht is, gaat je liefde voorbij. Of is er een liefde in je hart die blijft? Wat ben je dan gelukkig! Wat heb je dan een toekomst!
- Wie heb je lief?
Het is bijna het laatste uur, het laatste uur van deze dag, van dit jaar. Wat komt daarna? Dat roept als vanzelf de vraag op: Het laatste uur van de wereld, is dat vanavond? Er zijn in het afgelopen jaar misschien momenten geweest dat je dat hebt gedacht. Wat verandert er veel in sectoren van onze economie en in allerlei bedrijven. Er is op ons continent een oorlog gaande op een ongekende schaal, die zomaar kan escaleren naar een wereldoorlog, of het misschien al wel ís. Dan kunnen die gedachten in je hart opkomen: Is dit dan dat laatste uur? Komt het op deze manier dichterbij? Lees dan de krant en bekijk de nieuwssites maar met je Bijbel open.
De Heere Jezus zegt: Als dat laatste uur komt, zullen er geruchten zijn van oorlogen en van ziekten en de liefde van mensen zal verkillen, koud worden. In het laatste uur zal er dus iets veranderen in de liefde van mensen. Vanavond is één van de vragen: Wie heb je lief? Hoe is die liefde? Hoe is dat bij jou en andere mensen? Het antwoord op die vraag zegt ons iets over of we in het laatste uur leven.
Maar misschien denk je intussen vooral: straks als Oudjaar voorbij is, om twaalf uur, wat zal ik dan gaan doen? Ik weet niet of je rekening houdt met de terukomst van de Heere Jezus. Misschien heb je er vroeger wel aan gedacht, maar denk je nu: ‘Ik heb het al wel vaker gedacht, maar er is nog steeds geen wederkomst. Daar hoef ik niet mee te rekenen.’ Ik zeg je: ‘Op zo’n moment, als niemand het verwacht, dan komt Hij, als een dief in de nacht. Hou er dus wel rekening mee dat Hij vanavond komt.’ De Bijbel zegt zelfs: ‘Het is nú het laatste uur.’
Waarom zegt Johannes dat? Hij is inmiddels allang gestorven en de wereld bestaat nog steeds. Waarom zegt hij dit? Wel, Johannes is iemand die de tijden en de tekenen van de tijden heel goed in de gaten houdt. En hij had bovendien een Leraar, Die hem goed had onderwezen: de Heere Jezus Zelf. Die had in de nacht voordat Hij stierf tot de discipelen gezegd: Ik zal de Vader bidden en Hij zal u een andere Trooster geven (Joh.14:16). Dat betekende dat er nog dingen gebeuren moesten. Het was de tijd nog niet. Hij moest nog heengaan, door de dood heen naar de hemel, om plaats te bereiden. De Geest moest nog uitgestort. Dat moest toen nog gebeuren en het ís gebeurd.
Toen is de laatste ure aangebroken. Het is nú. Wij leven in het laatste uur. Er hoeft niets meer te gebeuren. De Heere Jezus staat gereed om terug te komen. Wél zullen al die kamers gevuld worden die Hij in gereedheid heeft gebracht. Hoeveel dat er zijn? Dat staat in het boek van Zijn Vader, daarin kunnen wij niet kijken. Maar wij weten wél: het is nú de laatste ure. Alle dingen zijn gereed voor Zijn komst. Dus: Hij is er klaar voor. Jij ook? U ook? Dat is de indringende vraag die op deze avond, in dit laatste uur op ons afkomt: Zijn wij bereid en gereed om Hem te ontmoeten? En nog een vraag: hebt u, heb jij een brandende verlangen naar Zijn komst, om ten volle te genieten de beloften Gods in Christus Jezus, onze Heere?
Als u daar ‘ja’ op mag zeggen, wil dat nog niet zeggen dat dat verlangen altijd brandt. Dat is natuurlijk niet goed te praten, maar het is wel de werkelijkheid. Het aardse kan nog zo trekken. Johannes spreekt er juist op deze manier over, om dat verlangen gaande te maken bij wie de Heere kennen Die dat verlangen plantte. Dat is genadegave.
Of moet u zeggen: Nee, ik schrik van dit laatste uur. Ik bedenk dat ik er echt nog niet klaar voor ben. Wat doe je dan vanavond? Wat ga je doen als je uit de kerk komt? Hoe bereid je je voor op twaalf uur en daarna?
Laten we luisteren naar wat de Heere Jezus verwacht te zien bij Zijn wederkomst. Ook Johannes spreekt ervan. Onder de lezers van zijn brief zijn er mensen die voorbereid zijn op die komst, als Jezus terugkomt en alle dingen nieuw maakt, als Hij mensen verandert en hen allen opneemt in Zijn heerlijkheid. Ze zijn degenen over wie Johannes hier spreekt; daar komen we zo op.
Maar er zijn ook andere mensen, die Hij dan niet meer als Redder tegemoet komt. Dat zijn ook mensen aan wie Hij Zich nu nog als Redder aanbiedt, ook vanavond, maar die keer op keer Zijn aanbod afslaan. Een aanbod dat zo welgemeend is. Het gaat om woorden van leven en dood! Aan wie volhardt in zijn afwijzing, zal Hij Zich op dat laatste uur niet meer als een Redder aanbieden, maar dan zal Hij u of jou ontmoeten als Rechter.
Daarom gaat het erom of je voorbereid bent en of je zo’n broeder bent, waarvan Johannes hier spreekt. In onze Schriftlezing vanavond was dat het eerste woord: Broeders. Hoe mooi is die broederschap! Hoe belangrijk is het in het kerkelijke leven om samen te komen. Samen bidden, samen zingen, samen luisteren, samen offeren, samen in de kerk zijn, waar de Heere wil spreken. Dan kun je ervaren dat er een gemeenschap is. Dat heeft niet iedereen in dezelfde mate. Ook in de kerkelijke gemeente kan eenzaamheid zijn. Let daar op bij elkaar! Maar niet voor niets zegt de Heere Jezus hier door Zijn discipel Johannes, dat er broeders en zusters zijn en dat er ontmoeting, verbondenheid en gemeenschap mag zijn. Dat is heel rijk. Dat is een band die sterker is dan welke vriendschap op aarde ook. Die verduurt tijd en eeuwigheid, want die is verbonden aan nog iets.
Johannes noemt de mensen die zijn brief lezen ‘kindertjes’, kinderkens. In het Grieks gebruikt hij er verschillende woorden voor. In het begin van ons teksthoofdstuk, in vers 1, zegt hij: Kinderkens, als baby’s. In ons tekstvers, 18a, spreekt hij over kinderen, jongens en meisjes, die zelf beslissingen kunnen nemen en met wie je een gesprek kunt voeren. Ze kunnen misschien niet de hele preek, maar wel stukjes ervan begrijpen. Kinderen, maar wel verbonden met kinderkens, met baby zijn. Het wijst erop dat de Heere dingen nieuw gaat maken. Zoals de Heere Jezus als een Kindje geboren wilde worden, zo wil Hij ook mensen als een kindje iets nieuws geven. Hij wil ze kind van Hem maken. Hij spreekt er heel liefelijk over. Hij noemt hen baby’s, maar ook een nieuwe geboorte en uit de hemel geboren. Zo zijn ze in de kring van de Heere geplaatst. Het gebeurt juist in de gemeente, dat de Heere daar Zijn Woord voor gebruikt en Zijn Geest daarbij voegt. In 1 Johannes 3 noemt hij hen broeders en zusters.
Zij zijn kinderkens, ook wel een beetje van Johannes, want onder zijn bediening zijn er velen tot het geloof in Christus Jezus gekomen. Bovenal zijn zij kinderen van God in de hemel. Kinderkens, die in de armen van God een Thuis mogen vinden. Kinderkens, die in de handen van de Vader geschreven zijn. Kinderkens, die op het hart van de Middelaar geschreven zijn, Die als een Hogepriester in de hemel pleit bij Zijn Vader. Wat is die kinderlijke band rijk, echt het allerrijkste dat een mens hier op aarde kan ontvangen.
Johannes noemt hen broeders, zusters, kinderkens, om degenen aan wie de Heere dat leven gaf daar ook van bewust te maken. Hij schrijft het om degenen, die het niet durven te zeggen jaloers te maken, zodat ook zij bidden om dat vuur in hun hart. Maakt dat groot? Nee, het maakt juist kindeke. Als je wordt als een kind, besef je hoe hulpeloos je bent, en word je ontvankelijk, afhankelijk en heel klein, ootmoedig en nederig.
Ons eerste punt, onze eerste vraag is: Wie heb je lief? Er zit wel een spanning in vers 15, want dat vers spreekt helemaal niet van een ‘iemand’. Daar staat: Hebt de wereld niet lief. Johannes spreekt in de Bijbel op verschillende manieren over dat woord wereld. Hier is het de wereld die in het boze ligt.
Onze vraag is: Wíe heb je lief? Want die wereld staat niet op zichzelf. Hij staat hier voor alles zónder God. Dat is een wereld, verloren in zonde en schuld. En een wereld zónder God, is ook een wereld tégen God. Wie in en met en uit die wereld leeft, leeft tégen God, koud en leeg en hard. En die wereld zonder God is niet neutraal, die is gericht op Gods tegenstander.
Want de wereld heeft een generaal, iemand die de baas is van de wereld. De Heere Jezus noemt hem de overste – de generaal, de koning – van deze wereld. Wie is dat dan? Wij maakten hem onze koning in het Paradijs. Toen werd alles donker, en kreeg de vorst van de duisternis, de koning van de leugen, een kans. Wie heb je lief? Heb je het lege, het koude, het harde, het opstandige, líef? Dan heb je ook de koning van die wereld lief. Die geeft je alle kans om het in jouw leven nog harder, nog kouder, nog bitterder, nog opstandiger tegen God te maken. Het is één van tweeën. De vlag van de duivel – hij is de koning van de leugen – of de kruisvlag, de kruisbanier van Koning Jezus. Eén van tweeën.
Wie heb je lief?
Dat is geen vraag waarvan je het antwoord kunt uitstellen, want nú is het het laatste uur van deze dag, bijna het laatste uur van dit jaar, misschien van ons leven. Je kunt niet onzeker zijn over dat antwoord. Je kunt het er op de grens van het nieuwe jaar niet op wagen. Het is dus een belangrijke vraag, die opkomt uit onze tekst.
Hebt de wereld niet lief. Wat en wie heb je lief? Naar wie gaat je hart uit? Naar die koning, de duivel? Hij heeft lakeien hier op aarde. Koningen hebben lakeien en die buigen als knipmessen. Dat zijn idolen die je toelaat in je leven. Je kunt ze ook sterren noemen; van de film, de sport, de muziek en noem maar op. Die kunnen zelf als knipmessen buigen voor de koning van de wereld. Of wij gebruiken ze om onze aandacht van God af te trekken. Dat gaat heel gemakkelijk. Als we ons hart van de Heere af laten trekken naar de duivel toe, dan maken we onszelf tot een dienaar van hem. Wie dienen we? Als je zegt: Ik dien mezelf, dan dien je toch de overste van deze wereld. Daar kun je niet mee leven en daar kun je niet mee sterven. Niet nu en niet op het laatste uur. Nooit!
Gemeente, jongeren, de Heere wil ons nu nog koning áf maken. Hij heeft geen lust in onze dood! Hij wil uit genade ons losmaken van de wereld, en rukken uit onze geestelijke dood. Dat gebeurt in de nieuwe geboorte, door de levendmakende werking van Zijn Geest. Dan maakt Hij tot Zijn kind. Dat zijn kinderkens die klein en ootmoedig worden, overtuigd van hun verlorenheid in zichzelf, zacht vanbinnen, met liefde voor de Heere, met liefde voor Zijn goedheid die ons als een magneet naar Hem trekt. Hoe goed is de Heere! Wie heb je lief? Zing je het wel eens: God heb ik lief? Het gaat erom of je God liefhebt en ‘nee’ zegt tegen de boze, omdat de zonde zo erg is.
Maar wát is dan de zonde? Dat leidt ons tot die tweede vraag.
- Wat heb je lief?
Wat heb je lief? Dat gaat over wat je doet, wat je denkt, wat je toelaat in je gedachten, in je gevoelsleven. Die vraag – wat heb je lief? – hebben veel mensen in de loop van de kerkgeschiedenis zichzelf gesteld, met verschillende antwoorden daarop. Als je zegt: ‘ik heb de Heere lief’, is daaraan de vraag verbonden: ‘wat heb je lief?’
Als je de Heere liefhebt, nou, trek je dan maar terug uit de wereld. Word dan maar zo’n pilaarheilige zoals in Egypte, of een monnik in een klooster. Of verhuis uit de Randstad naar de Biblebelt, omdat daar de wereld minder aanwezig is. Waarom zou u daarvoor kiezen, terwijl het u echt niet helpt? Of je nu op een pilaar leeft of eronder, je neemt jezelf mee! Een monnik neemt zichzelf en zijn zondige aard mee de kloostercel in.
Het maakt natuurlijk wel uit hoe wij leven. En daarom ook de vraag: Wát heb je lief? Welke dingen, welk gedrag? Hoe is je houding daartegenover? Johannes zegt daarom ook: Al wat in de wereld is, namelijk de begeerlijkheid des vleses, der ogen en de grootsheid des leven, is niet uit den Vader, maar is uit de wereld. Het maakt dus wel uit welke levenskeuzes je maakt en hoe je leeft, maar het gaat er uiteindelijk om of je God zoekt en vindt. Hij laat Zich vinden door zoekers. Dat is Zijn Evangelie.
Het is alsof je hier bij Johannes de echo hoort van de woorden in de Bergrede van zijn Heere en Meester. Het maakt uit hoe je leeft, of je bij Zijn Koninkrijk hoort en volgens de wetten van Zijn Koninkrijk leeft. Zoek eerst dat Koninkrijk en Zijn Koning. Zoekt eerst het Koninkrijk Gods en Zijn gerechtigheid (Matth.6:33). Al het andere ontvangt u bovendien. Dan wíl je niet meer die grootsheid van het leven, die begeerlijkheid van je ogen. Deze God dienen en hoe je houding, hoe je leven is, hebben veel met elkaar te maken.
Johannes maakt dat heel concreet en we zagen al dat Gods lieve Geest het vanavond heel concreet kan laten branden in je hart. Zijn wet kan hinderlijk concreet zijn, als je in dit laatste uur heel andere dingen van plan was. Maar hoe genadig is de Heere, als Hij ons zó stilzet. Wat zegt de Heere dan? Wat vraagt Hij dan om wel of niet te doen?
Het valt bijzonder op dat de woorden begeerte en grootsheid in vers 16 nauw verbonden zijn aan je houding, aan hoe je leeft, en nauw verbonden zijn aan de Tien Geboden van God. Die hebben een begin en een eind en ertussen staan er nog acht. Deze twee woorden, begeerte en grootsheid – trots – staan aan het begin en het einde van die tien: ‘Ik, de Heere, ben God. Gij zult geen andere goden in Mijn plaats stellen.’ Een andere god is je begeerte. Daarvan zegt het tiende gebod: ‘gij zult niet begeren’. Tussen dat begin en einde van de wet staan nog acht andere geboden. Daartussen ligt een mensenleven dat om keuzes, om een levenshouding vraagt. Het is best confronterend hoe Johannes hierover spreekt. Laten we proberen te luisteren.
Maar nog even dit: Als God het zo concreet maakt in jouw leven, dan doet dat iets met je. Het geeft iets van liefde tot God. Ik hoop dat je dat merkt. Ik hoop dat je, als je de vraag – wie heb je lief? – wordt gesteld echt zegt: ‘ik wíl niemand anders dan de Heere lief hebben.’ Misschien mag je wel met heel je hart zeggen en zingen: ‘God heb ik lief.’ Maar je krijgt ook verdriet, omdat het niet deugt in je leven, niet klopt. Misschien niet altijd meteen. Je kunt zomaar zeggen: ‘Ik zal het anders doen dan al die miljoenen christenen vóór mij en al die christenen om mij heen. Ik doe het echt anders…’
Maar er komt een moment dat je jezelf zo tegenvalt. Dan word je heel klein, heel ootmoedig, verdrietig om de verkeerde dingen, gedachten, gevoelens in je leven. Hoe moet het dan verder? Daarover gaat Johannes wel spreken, maar hij doet geen letter af van de heiligheid van God en wat dat van ons vraagt.
Wat heb je lief? Heb je het vlees lief? Dat is het eerste wat vers 16 noemt: de begeerte van het vlees. Is dat iets wat jouw houding tekent en bepaalt? Wat betekent ‘vlees’ hier? Dat is nauw verbonden met die wereld, met dat lege en rebelse, met dat opstandige, dat koude en harde van de wereld. Het is juist het vlees, alles in een mens, dat zichzelf wil behagen, dat uitdaging wil, maar dat God wil vergeten, dat tegen Hem opstaat. Je kunt ook zeggen: dat is de oude mens. Dat is waarin je familie bent van Adam, broer, zus, kind van Adam. Dat is alles waarmee je niet ootmoedig, maar groot wilt zijn. Begeerte van het vlees. Mag je niet begeren? De tien geboden zeggen in het laatste gebod: Gij zult niet begeren. Daarmee zegt de Heere: ‘Niet begeren, de wereld niet, het vlees niet, waarin je de zonden zoekt en bevestigt. Doe dat niet.’
Er is een begeerte die goed is. Dat is de begeerte van de bruid uit het Hooglied, die niet anders wilde dan onder de appelboom plaatsnemen om te zitten in Zijn schaduw en haar hand te reiken naar de zoete vrucht van die goede boom en ervan te eten. En Zijn vrucht is mijn gehemelte zoet (Hoogl.2:3). Dat is een goede begeerte.
Maar de begeerte van het vlees is níét goed. Het is een begeerte van het lichaam, het oude lichaam dat de zonde is toegedaan. Het is een begeerte van je binnenkant – van je gedachten, van je gevoelswereld – die wil meegesleept worden door de zonde, door het kwaad. Eerst zegt de duivel: ‘Het is zo erg niet, doe maar.’ Maar als je het gedaan hebt, zegt hij: ‘Nu kan het nooit meer voor jou, het is te erg.’ En het is ook erg, het is te erg. Het kan voor God niet bestaan. Daarom zegt Johannes: ‘Doe het niet!’
Met de begeerte van het vlees kun je de grens niet over voorbij het laatste uur. Je kunt er de dag, het jaar, niet mee uit en het nieuwe jaar in. Wie gevangen is in deze begeerte kan er niet de toekomst mee in van het Koninkrijk van God. Dus bedenk ook straks, als de klok twaalf uur slaat, of je voorbereid bent om God te ontmoeten en Hem te dienen. Bedenk of je Hem liefhebt en wát je liefhebt. Of je jezelf in de wereld van de zonde wilt onderdompelen of met de Heere wilt leven. Dat maakt de vraag extra spannend, hoe je omgaat met het laatste uur van het oude jaar en het eerste uur van het nieuwe. Neem dat mee naar huis. Heb het er ook gewoon over met vrienden, in de app-groep misschien, of samen: Wat wil je eigenlijk het liefst?
Het tweede, waartegen Johannes waarschuwt, is de begeerte der ogen. Die waarschuwing is belangrijk. De wereld komt heel makkelijk binnen door onze ogen. Het gebeurde al bij Eva, bij de boom met die heerlijke vrucht waarvan de Heere zei: ‘Die niet!’ Het gebeurde bij David op het dak, toen hij zijn plicht verzaakte en niet bij zijn leger was, en naar Batseba keek en bleef kijken. Toen gaf hij de zonde een kans gaf. Door de begeerte van de ogen ging het mis.
Zo kan het nog steeds mis gaan. Wat je door je ogen toelaat, zeker als je hart zo openstaat voor die invloed, komt binnen en is als een vlammetje dat je hart in brand zet op een verkeerde manier. Dan kan de zonde zomaar laaiend om zich heenslaan en je meesleuren in een keten van zonde op zonde.
Johannes waarschuwt ons nog op een derde manier. Hij zegt namelijk dat alles wat je in de wereld liefhebt je niet helpt. Hij noemt als derde de grootsheid van het leven. Met grootsheid bedoelt hij: trots. Dat betekent dat hij helemaal aan het begin van de Tien Geboden begint. Want hij stelt ons vraag: Wie is je God? In alles, waarin je jezelf boven God plaatst, zondigen wij. In alles, waarin je zonder God door het leven wilt en diep vanbinnen je steeds weer tegen God keert, ben je gericht op die grootsheid van het leven, en ten diepste op onszelf. Johannes wil ons daartegen waarschuwen. Die grootsheid, die trots, kan op zoveel manieren binnenkomen. Bijvoorbeeld door aan uw geld vast te zitten of trots te zijn op uw gezin. Een ouder zei tegen me: Ik ben zo dwaas geweest. Ik dacht het modelgezin te hebben, maar nu weet ik het. Als opvoeder ben ik door de mand gevallen. Dan bent u dus trots geworden op uw gedrag. Je kunt trots worden op allerlei dingen. Dat kan zoveel zijn, maar als er iets in uw leven is wat u niet onder God brengt, en waarmee u zonder God verder wilt, kunt u niet voorbij het laatste uur.
Gemeente, laten we nu eerst samen zingen uit Psalm 119. We zingen het 19de vers:
Wend, wend mijn oog van d’ ijdelheden af;
Verlevendig mijn hart door Uwe wegen;
Dat mij ’t betreên dier paden vreugd verschaff’;
Bevestig toch aan Uwen knecht den zegen,
Waarop Uw woord hem blijde hope gaf;
Hij is oprecht tot Uwe vrees genegen.
- Hoe sterk is je liefde?
We stellen ons vanavond drie vragen op het laatste uur. Als eerste: Wie heb je lief? Als tweede: wát heb je lief? En nu: Hoe sterk is je liefde?
De kracht van onze liefde heeft alles met genade te maken. We hebben al veel over liefde gehoord. Wie heb je lief? Wat heb je lief? Maar een belangrijke vraag is: Hoe sterk is je liefde? Liefde tussen mensen, tussen man en vrouw kan ontzettend sterk zijn. Tussen moeder en kind, vader en kind kan zo intens sterk zijn. Wat is de Heere daarin goed. Toch moet vaak ervaren worden dat die liefde niet het allersterkste is. Immers, die liefde is niet zo sterk dat zij de dood overwint. Het Hooglied zegt: De liefde is sterk als de dood (Hoogl.8:6). Maar de liefde is niet sterker – en dat doet zoveel pijn als de dood komt. Dan blijkt dat de liefde en de dood met elkaar strijden en dan moet de liefde het verliezen. Dat geeft zo’n rouw, zo’n verdriet.
Hier zegt Johannes: ‘De wereld gaat voorbij, en wie met de wereld meegaat ook. Maar er is toch een liefde die blijft en die verkondig ik u. Een liefde, die echt is en verdergaat, die nog sterker is dan de dood.’
Bij wie wil je horen? Bij wat wil je horen? Waar laat je je door meevoeren? Als je naar de Jordaan kijkt, zie je in het regenseizoen een prachtige rivier. Er zit vis in die rivier. Maar als je de loop van de Jordaan volgt, kom je uit bij een zee en daar is het water giftig, toxisch. Elke vis die in die zee komt, sterft onmiddellijk. Daarom noemen we het de Dode Zee. Daarin is geen leven mogelijk. De manier waarop jij omgaat met het hier en nu, wie je liefhebt en wat je liefhebt, heeft alles te maken met de Jordaan en de beweging daarvan. Ga je met de stroom mee en laat je je vergiftigen? Of ga je tegen de stroom in? Op en voorbij het laatste uur zijn dat vragen om mee naar huis te nemen.
Ik weet dat er mensen in de kerk zijn, volwassenen en jongeren, die daar zo mee worstelen. Ik wíl wel tegen de stroom in, maar ik vind het zo moeilijk en ik val daarin steeds weer. Ik kan het niet. Die lat ligt te hoog. Het lukt mij nooit in eigen kracht. Hoe kun je tegen de stroom in? De Heere vraagt keuzes om de liefde van je hart te laten zien, maar zegt tevens dat er Een is Die de wet volmaakt heeft vervuld. Hij zegt: ‘Mijn Zoon is de Vervuller van Mijn wet.’ Zijn bloed reinigt van de zonde van je begeerte om groot te zijn in de wereld en van de zonden van je ogen. Van dat alles reinigt dit bloed. En als het dan toch mis gaat, zegt deze Christus: ‘Kom maar met je verdriet en je verlorenheid. Mijn bloed reinigt werkelijk. Ik maak alle dingen nieuw (Openb.21:5). Ik heb de wet vervuld. Uw weerspannig overtreden, verzoen en zuiver Ik.’
Als Johannes spreekt over een liefde die blijft tot voorbij het laatste uur, denkt hij ook terug aan alles wat hij al geschreven heeft in zijn brief en in zijn Evangelie. Dan mag hij terugdenken aan Jezus, Die van Zichzelf zei: ‘Ik moet verhoogd worden.’ Dat was in de nacht met Nicodémus. Hij dacht alles op een rijtje te hebben, echt zo’n volwassene die kan neerkijken op anderen en bij wie je het gevoel hebt dat je niet in de buurt van zo iemand kunt komen, maar die vanbinnen zo hoogmoedig is. Maar Jezus zegt dat u als een kind moet worden: hulpeloos, zachtmoedig, afhankelijk, klein en eerbiedig. God heb ik lief, zo moet het zijn.
Maar hoe red je dat, God liefhebben? Daarom moet de Zoon des mensen gepredikt worden, zegt de Heere Jezus tegen Nicodémus. Ook vanavond moet de vlag van het kruis, de kruisbanier, hooggehouden worden. Want alzo lief heeft God de wereld gehad (Joh.3:16). Hij weet, wat van Zijn maaksel te wachten is. Hij weet dat hij door en door wereld is. De wereld is verloren in zonden en schuld. En toch: Alzo lief heeft God de wereld gehad. Hij laat die wereld niet over aan het verderf, maar haalt er mensen uit. Ik maak alle dingen nieuw (Openb.21:5).
Hoe dan? Hij heeft Zijn eniggeboren Zoon gegeven; het Liefste dat Hij had, om als een Kindje, een Kindeke, geboren te worden. Om te beginnen waar de mens alles verknoeid had door de zonde vanbinnen en elke zonde die hij gedaan heeft. Die weg is de Heere Jezus gegaan zonder Zelf zonde te doen, maar door ze wel in diepe vernedering te dragen voor al de Zijnen.
Daartoe moet Hij verhoogd worden. Hij moet verhoogd worden als de gekruisigde Christus, zegt Johannes 8. Hij moet als de Vloekdrager verhoogd worden als de slang in de woestijn, zegt Johannes 3. Hij moet verhoogd worden om in het midden van stervenden, van doden in zichzelf, te zeggen: ‘dáár is het leven.’ Zó maakt Hij alle dingen nieuw. Deze Christus moet verhoogd worden, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft niet verderve, niet vergiftigd wordt, niet sterft. Wanneer de dood, die al in dit leven is ingetreden, dan definitief is, zal ieder die in Hem gelooft niet verderven, maar leven tot in der eeuwigheid. Want het bloed van Christus Jezus, Zijn Zoon reinigt van alle zonde (1Joh.1:7).
Daarom treedt Hij nu voor Zijn Vader met de namen van de Zijnen op Zijn borst, in Zijn hart gegraveerd. Zoals de hogepriester in het Oude Testament deed, doet de Heere Jezus in het Nieuwe Testament. De hogepriester droeg de namen van de twaalf stammen op Zijn borstkleed. Jezus heeft als Hogepriester de namen van al de Zijnen op Zijn hart geschreven. Hij draagt ze bij Zich en pleit voor hen. Hij eist van Zijn Vader en de Vader hoort Hem altijd.
Daarom kan het, zelfs in het laatste uur, zolang de Heere hier op aarde tijd geeft. Maar het komt er wel op aan, het is nu het laatste uur. Haast je, spoed je, om je leven te behouden. Het kan nog. En de Heere biedt Zich nu nog aan als Redder.
Voor wie Hem kent en in Hem leeft, maakt Hij alle dingen nieuw. Voor hen geldt: – voor u ook? – daarom verwachten wij die dag met een groot verlangen om ten volle te genieten, tot boven de sterren, de vervulling van Gods beloften in Jezus Christus, onze Heere.
Amen.
Psalm 89 vers 19 en 7:
Gedenk, o Heer’, hoe zwak ik ben, hoe kort van duur;
Het leven is een damp; de dood wenkt ieder uur.
Zou ‘t mensdom dan vergeefs op aarde zijn geschapen?
Wie leeft er, die den slaap des doods niet eens zal slapen?
Wie redt zijn ziel van ’t graf? Ai, help ons, als tevoren,
Gelijk Gij bij Uw trouw aan David hebt gezworen.
Hoe zalig is het volk dat naar Uw klanken hoort!
Zij wand’len, Heer’, in ’t licht van ‘t Godd’lijk aanschijn voort;
Zij zullen in Uw Naam zich al den dag verblijden;
Uw goedheid straalt hun toe; Uw macht schraagt hen in ’t lijden;
Uw onbezweken trouw zal nooit hun val gedogen,
Maar Uw gerechtigheid hen naar Uw woord, verhogen.