Ds. F. Harinck - Lukas 2 : 6, 7a

De geboorte van de Zaligmaker

Lukas 2
1. De plaats van Zijn geboorte
2. De weg tot Zijn geboorte
3. Het doel van Zijn geboorte

Lukas 2 : 6, 7a

En het geschiedde als zij daar waren, dat de dagen vervuld werden dat zij baren zou. En zij baarde haar eerstgeboren Zoon.

Delen & Download

Download preek

Leespreek tekst

Zingen : Psalm 98: 1 en 2
Lezen : Lukas 2: 1 - 14
Zingen : Lofz. van Zach: 1, 3, 5
Zingen : Lofz. van Maria: 7
Zingen : Psalm 149: 1

Gemeente, de komst van Christus in deze wereld openbaart Gods grote liefde en trouw. God vervult Zijn beloften, ondanks alle ontrouw, ondanks alle zonden van de mensen. Hij geeft Zijn eniggeboren Zoon tot een Redder, tot een Zaligmaker van zondaars, van vijanden. Hij geeft Hem, opdat Hij hen zou zalig maken van al hun zonden. En zo laat de komst van Christus de grootheid van Gods trouw en van Gods liefde zien.

Dat zien we ook in onze tekstwoorden naar voren komen, die u opgetekend vindt in het u voorgelezen Schriftgedeelte, namelijk uit het Evangelie naar de beschrijving van Lukas, het tweede hoofdstuk, vers 6 en 7a, waar we het Woord des Heeren aldus lezen:

 

En het geschiedde als zij daar waren, dat de dagen vervuld werden dat zij baren zou. En zij baarde haar eerstgeboren Zoon.

 

Onze tekstwoorden spreken ons van: De geboorte van de Zaligmaker.

 

  1. De plaats van Zijn geboorte
  2. De weg tot Zijn geboorte
  3. Het doel van Zijn geboorte

 

  1. De plaats van Zijn geboorte

En het geschiedde als zij daar waren, dat de dagen vervuld werden dat zij baren zou. Als zij daar waren – in Bethlehem.

Het gebod van keizer Augustus dat de gehele wereld beschreven moest worden, heeft Maria en Jozef naar Bethlehem gebracht. En daar, in het onaanzienlijke Bethlehem is de belofte van God vervuld. Daar is Hij geboren naar Wie al de profeten en de gelovigen van het Oude Testament met groot verlangen hebben uitgezien. Daar is het grote Vrouwenzaad, de Redder, de Verlosser, de Zaligmaker geboren.

Bethlehem betekent Broodhuis, en dat is Bethlehem geworden door de geboorte van de Zaligmaker. Bethlehem, waar ook in onze dagen zeer velen naar toe gaan. Maar het is nu gelijk aan de gehele wereld: leeg en hol. Of, zoals de wijze Salomo zegt: IJdelheid der ijdelheden (Pred.1:2). Heel deze wereld roept ons toe: Bij mij is het niet. Bij mij is geen waar geluk. Bij mij is geen redding. Bij mij is geen zaligheid.

Tóch heeft de geboren Zaligmaker Bethlehem waarlijk tot een Broodhuis gemaakt. Zoals Hij Zichzelf heeft voorgesteld, is Hij het Brood, dat uit de hemel is neergedaald, om deze wereld het leven, het echte leven, de zaligheid te geven.

En zo roept Hij het ons ook in deze dienst toe: zo iemand van dit Brood eet, die zal in der eeuwigheid leven. (Joh.6:51). Die zal niet meer hongeren en niet meer dorsten in eeuwigheid, maar hij zal het eeuwige leven hebben.

Maar zo wie gedronken zal hebben van het water dat Ik hem geven zal, dien zal in eeuwigheid niet dorsten; maar het water dat Ik hem zal geven, zal in hem worden een fontein van water, springende tot in het eeuwige leven (Joh.4:14).

 

Als we de praktijk van vandaag de dag zien, dan zien we dat velen in deze wereld en ook velen in de kerk genoeg hebben aan het brood van de wereld. Een kerstboom, wat sfeer die zelf gemaakt wordt, wat godsdienstige gevoelens. Maar, hoe dat alles in deze wereld ook op prijs gesteld wordt, de mens gaat er toch eeuwig mee verloren.

Er zijn ook anderen, die daarbij niet kunnen leven. Dat zijn de mensen in wie de Heilige Geest werkt, die zoals de verloren zoon tot zichzelf gekomen zijn. De verloren zoon kan het met het brood van deze wereld niet meer stellen, hij kan daarbij niet meer leven. Het is hem de dood geworden, en niets anders. Er is honger, er is gebrek, er is leegte in zijn leven gekomen. Een leegheid die zo groot is, dat ze alleen maar door Christus vervuld kan worden. Alleen Christus, het Brood des levens, kan die leegte, die honger, wegnemen.

 

Waarnaar hongeren ze dan? Waar gaat het hen dan om? Wel, ze hebben een honger naar vergeving. Met al hun schuld en al hun zonden roepen zij als David: Om Uws Naams wil, Heere, zo vergeef mijn ongerechtigheid, want die is groot (Ps.25:11). Hun gebed komt dikwijls niet verder dan alleen: Vergeef, vergeef me.

Ze verlangen naar God en naar Zijn gemeenschap. Hun ziel schreeuwt sterker naar God dan een hert schreeuwt naar de waterstromen. Hun verlorenheid, hun schuld, hun Godsgemis, het drukt hen terneer. Ze hebben vergeving nodig. Ze hebben bloed nodig, dat wast, dat reinigt van alle zonden. Zij kunnen zonder God niet verder. Ze hebben God en Zijn genade nodig. Met de tollenaar uit de gelijkenis slaan ze op hun borst en roepen ze: O God, zijt mij, zondaar genadig (Luk.18:13).

De profeet Jesaja zegt van hen: De ellendigen en nooddruftigen zoeken water, maar er is geen, hun tong versmacht van dorst; Ik, de Heere, zal hen verhoren, Ik, de God Israëls, zal hen niet verlaten (Jes.41:17).

God is het Die aan hen denkt en God is het Die hen niet verlaat. Hij heeft hen nu de verhoring van hun gebeden gegeven, Hij heeft hen niet verlaten, maar is tot hen gekomen in Zijn geliefde Zoon, de Heere Jezus Christus.

 

En bij dat wondere Evangelie mogen wij vandaag stilstaan: het komen van God door Zijn Zoon, de Heere Jezus Christus, tot ons, mensen. God is door Zijn Zoon in deze wereld gekomen als een God van volkomen zaligheid. In dat Kind heeft God alles gegeven. Alles wat een mens nodig heeft tot zijn redding, tot zijn zaligheid. Hij is de schuld overnemende Borg, het schuld dragende Offerlam, Dat al de zonden, de gehele schuld van Zijn Kerk op Zich heeft genomen. Hij is: God met ons, de ware Immanuël. Hij maakt dat God niet meer tegen ons, maar voor ons is. Hij zorgt voor een volkomen voldoening. Hij zal de toorn van God blussen. Hij zal de verzoening teweegbrengen. O, in Hem is het leven, de vrede, de zaligheid, de gerechtigheid.

Hij kan dan ook zeggen: Want die Mij vindt, vindt het leven, en trekt een welgevallen van den Heere (Spr.8:35).

 

En nu kunt u die hongert, u die dorst, u die in grote nood verkeert en die geen helper hebt, bij dat Kind terecht. Terecht met uw schuld, met uw vloek, met uw doemwaardigheid. Er staat niets in de weg. U mag tot Hem komen, zoals u bent. Hij is het, Die de diepte van uw verlorenheid en van uw nood verstaat. Hij begrijpt het, wat zonde is. Veel meer dan u ooit kunt leren. Maar nog meer. Hij is het, Die u wil verlossen van de zonde, de oorzaak van uw eeuwige honger en kommer. En zo roept Hij u toe: Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven (Matt.11:28). In Christus is alles, wat een mens nodig heeft om welgelukzalig te zijn in leven en in sterven.

 

Bethlehem, dat is de plaats waar Jozef en Maria zijn heengegaan. Dat hebben ze niet gedaan uit eigen beweging, maar ze zijn daar gekomen door het gebod van keizer Augustus. Door het gebod op te volgen van keizer Augustus dat heel de wereld beschreven moest worden, is de belofte van God vervuld. De belofte waarvan de profeet Micha getuigt: En gij, Bethlehem Efratha, zijt gij klein om te wezen onder de duizenden van Juda? Uit u zal Mij voortkomen, Die een Heerser zal zijn in Israël, en Wiens uitgangen zijn vanouds, van de dagen der eeuwigheid (Micha.5:1).

 

Is het toeval? Nee. Dat is het niet. Toeval is er niet de oorzaak van dat Jozef en Maria in Bethlehem gekomen zijn. Is de keizer van Rome er dan de oorzaak van? Nee, ook hij niet! Niet de machtigen van deze wereld, maar God regeert. God is het Die Zijn raad en Zijn welbehagen volvoert in deze wereld. En ook vandaag zegt de Heere: Mijn raad zal bestaan en Ik zal al Mijn welbehagen doen (Jes.46:10).

Het gebod van keizer Augustus had wel heel de wereld in beroering gebracht. En als we dan weten dat God regeert en de vraag stellen: Waarom is het allemaal gebeurd? Dan luidt het antwoord dat God ons geeft: Opdat Mijn beloften vervuld zouden worden. Gods belofte moet vervuld worden, en daarom die beschrijving.

Augustus, die regeert over de gehele bekende wereld in die dagen, denkt daar niet aan. Hij vaardigt deze beschrijving uit om te weten hoeveel mensen zijn rijk telt en vooral om nieuwe belastingen te heffen, om Rome nog groter te maken.

 

En ook in de wereld is er geen plaats, geen plaats voor Gods onuitsprekelijke Gave, de Redder, de Zaligmaker van de wereld. En toch, als de machthebbers niet aan Hem denken en er in de wereld geen plaats is voor Hem, heeft God Hem toch gegeven.

Zo regeert God ook nu. De machtigen van deze wereld zijn slechts instrumenten in de handen van de Heere om Zijn raad en om Zijn welbehagen uit te voeren. Al de afval van de Godsdienst die er in deze wereld is en alle vijandschap die we ervaren, zal de raad en het welbehagen van God niet kunnen breken. Geen boosheid, geen vijandschap. Het zal juist Zijn eer nog meer verhogen.

En zo zegt de Heere ook vandaag: Mijn raad zal bestaan en Ik zal al Mijn welbehagen doen. God volvoert Zijn raad en Zijn welbehagen door Zijn Eniggeboren Zoon. Door de Geborene in Bethlehem, Die het offer gebracht heeft in deze wereld voor de zonde en nu gezeten is aan de rechterhand van God. Door Hem zal Gods eer verhoogd worden en het Koninkrijk van God komen over de lengte en over de breedte van deze wereld. Zijn Kerk komt uit alle geslachten, talen, volken en naties. Ze zullen zalig worden door Hem, gereinigd van al hun zonden. Daar werken nu alle dingen aan mee. Dat is het testament van God, wat Christus met Zijn bloed bevestigd heeft op Golgotha. Alle dingen moeten daaraan meewerken.

 

Eén ding heeft de Kerk des Heeren van alle eeuwen wel nodig. Dat is, dat het geloof daarin geoefend wordt. En waarom is dat zo nodig? Wel, opdat wij in tegenspoed geduldig zullen zijn en het zouden weten: Alle dingen – ook alles wat ons zo tegen schijnt – werken mede ten goede. En wat het toekomende betreft vertrouwen hebben. Opdat we in al onze wegen op de hand des Heeren letten. Die hand regeert, die brengt Zijn raad en het welbehagen Gods ten uitvoer. Laten we daarop letten: Hij regeert alles. Geen ding geschiedt er buiten Zijn voorzienigheid om. Alle dingen werken mede tot mijn zaligheid.

Wat is het groot, als het geloof daarin geoefend mag zijn. Volk des Heeren, God bereikt Zijn doel. Dat kan al het woeden en al de vijandschap van deze wereld niet verhinderen. God bereikt Zijn doel, en u de zaligheid en uw eeuwige verlossing. Niemand kan dat verhinderen.

En zo is het de Heere Die alle dingen regeert. De Heere zegt: Mijn raad zal bestaan. Hoe sterk, hoe onverbreekbaar is die raad des Heeren? We zien dat in het bijzonder als de volheid des tijds gekomen is. Dan is het keizer Augustus die zijn gebod uitvaardigt en God Die Zijn belofte vervult: dan wordt Christus geboren in Bethlehem.

 

Laten we daarop letten in onze tweede gedachte, als we stilstaan bij:

 

  1. De weg tot Zijn geboorte

Op het bevel van keizer Augustus zijn Jozef en Maria uit Nazareth naar Bethlehem gegaan. Het is geen gemakkelijke reis geweest voor Maria. Ze is zwanger en dan zo’n reis te moeten maken. Het Kind – hét Kind – brengt ook kruis en smaad voor hen mee. Met verachting hebben de inwoners van Nazareth op haar neergezien. Een meisje, een ongetrouwde vrouw, en dan zwanger. En zo zijn de roddelmonden daar in Nazareth geopend.

En nu, na een lange reis, zijn zij aangekomen in Bethlehem. Wanneer zij daar een onderkomen voor de nacht zoeken, vinden zij dat niet. Zelfs niet in een herberg. En zo zijn zij in een stal terecht gekomen, een onderkomen voor beesten. Maria en Jozef, ook mensen van vlees en bloed gelijk wij. Wat is er in hen omgegaan?

Maria heeft in het huis van haar nicht Elisabeth in Hebron haar lofzang gezongen. Ze heeft gezongen: Mijn ziel maakt groot den Heere, en mijn geest verheugt zich in God mijn Zaligmaker. Omdat Hij de nederheid Zijner dienstmaagd heeft aangezien; want zie, van nu aan zullen mij zalig spreken al de geslachten (Luk.1:46-48). Maria zag welke plaats God haar gaf in de heilsgeschiedenis, in Zijn Koninkrijk. Dat is de blijdschap, waarmee haar hart vervuld is geweest. Die blijdschap is nu weggeëbd.

 

Het Kind, waarvan zij moeder mag worden, brengt een vrede en blijdschap, die de wereld niet kent. Zodat met de psalmdichter en de Kerk van alle eeuwen wordt uitgeroepen: Want Uw goedertierenheid is beter dan het leven (Ps.63: 4).

Maar niet alleen vrede, zaligheid en blijdschap brengt dat Kind. Het brengt ook smart, smaad en kruis met Zich mee. Dat zien we duidelijk bij Jozef en Maria. Dat ervaart ook een ieder die door een waar geloof Christus is ingelijfd.

 

De weg waarlangs de geboren Zaligmaker Zijn Kerk leidt, is een stervensweg. Denk alleen maar aan de vraag uit onze Catechismus: Wat is nu de ware bekering? Dan luidt het antwoord: Een stervensweg. Het is een weg van smaad en kruis. De Heere roept Zijn Kerk dan ook toe: Zo iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf, en neme zijn kruis op en volge Mij (Matt.16:24).

Als de Heere het roer in ons leven heeft overgenomen, gaat Hij met ons een stervensweg. Hij laat ons sterven aan onszelf, tot zelfs de laatste goede gedachte over onszelf. Hij laat ons sterven aan onze eigen krachten, aan onze wijsheid, ja, ook aan onze godsdienst en aan onze vroomheid. Hij laat ons sterven aan alles.

De Heilige Geest stelt ons met al onze schuld en zonden voor de Rechter van hemel en van aarde. Hij geeft ons dus niet alleen een besef van ons grote gebrek, onze grote nood, de leegte van ons leven, maar Hij stelt ons ook met onze zonden, onze schuld voor de Rechter van hemel en aarde. De Heilige Geest overreedt dat er maar één weg is die ons tot behoudenis kan leiden. En dat is de weg van de voldoening. We moeten onze schuld betalen. Dat alleen kan ons redden. Voldoen aan de rechtvaardigheid van God. En daar loopt alles van ons op stuk. We hebben niets om mee te betalen.

 

De Heilige Geest doorziet al ons berouw, onze boetvaardigheid, onze werken, onze godsdienst, onze vroomheid. Hij ziet dat daar niets in is om ook maar iets van onze schuld te betalen. Het licht van Gods Geest doet zien, wat de Catechismus ook zegt: dat we onze schuld dagelijks groter maken.

Deze ontdekking van de Heilige Geest vernedert de mens zeer diep. Zo diep, dat hij het ziet en er ook onder buigt. Dat hij ervaart dat er niets zo rechtvaardig is dan dat de Heere hem zou wegdoen van voor Zijn heilig aangezicht. Niets is zo rechtvaardig als zijn ondergang. Er blijft er maar Eén over Die hem kan redden, Die hem kan behouden en dat is de Heere Jezus Christus.

 

Zo leidt de Heilige Geest de zondaar of zondares op weg naar Bethlehem, naar dat Kind, naar die geboren Zaligmaker. In een diep schuldverslagen hart is het de Heilige Geest die dat kostelijke zaad van dat lieflijke Evangelie zaait. Hij doet het verstaan: Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft (Joh.3:16). Hij doet het begrijpen: Want de Zoon des mensen is gekomen om het verlorene te zoeken en zalig te maken dat verloren was (Luk.19:10). De Heilige Geest doet de mens sterven aan zichzelf. Maar stervende aan alles van zichzelf voert Hij hem naar Bethlehem, naar de geboren Zaligmaker.

Gemeente, jongens en meisjes, zo mogen we samen kerstfeest vieren. Maar waar gaat ons hart nu naar uit? Waar verwachten wij het van? Wat is ons uitzien?

De waar ontdekte zondaar heeft geen verwachting van zichzelf. Hij kan voor God, Die wil dat aan Zijn gerechtigheid genoeg geschiedt, niet bestaan. En voor zo’n mens, die zo arm geworden is, is nu Christus gekomen, de geboren Zaligmaker.

 

En verder, een beestenstal kun je niet versieren. Een beestenstal blijft een beestenstal. En zo is het ook met de waar ontdekte zondaar, hij kan niets meer opknappen. Hij heeft niets meer, waarmee hij voor God kan bestaan. Hij kan ook nooit meer iets doen, wat voor God kan bestaan. Een beestenstal, in één woord, is niet te versieren.

En zo is het met die zondaar, hij kan zich nergens – en dan ook nergens – achter verschuilen. Het is kwijt, het is verloren. Maar het is eigen schuld. En dat moet hij onderstrepen: eigen schuld.

En daar, in zo’n beestenstal, daar wil Christus geboren worden, daar wil Hij komen.

 

Uiterlijk was er niets aan de Geborene te Bethlehem te zien. Er was geen stralenkrans rond Zijn hoofd, zoals rooms-katholieken zeggen, verre van dat. Het was allemaal armoede. Een beestenstal, en doeken, waarin Hij gewonden werd en een kribbe. Een voederbak waarin hij gelegd werd door Maria.

En als we zo het Woord van God lezen, dan moeten we zeggen: Ja, grotere armoede is er niet in te denken. En daar werd Hij geboren, de Koning der koningen en de Heere der heren, de beloofde Verlosser.

Gemeente, het is vandaag, zoveel eeuwen later, nog precies eender. God doet het niet anders. Zo komt Hij in mensenlevens: in de diepste armoede van ons leven, in onze totale verlorenheid en schuld. Waar wij niets meer kunnen opknappen, niets meer hebben wat voor God kan bestaan, daar wordt Hij geboren.

 

Uiterlijk was er dus niets aan Hem te zien. En toch, wat hebben Jozef en Maria in verwondering op dat Kind gezien. Door het geloof zagen ze wie Hij was: de Zoon van God, de Schepper van hemel en van aarde, Die de menselijke natuur heeft aangenomen en zo Immanuël, God met ons, is geworden. Ze zagen Wie Hij was: de Verlosser, de beloofde Redder, de Zaligmaker, Die zich zo innig met Zijn kinderen wil verenigen dat Hij hun in alles gelijk wordt, uitgenomen de zonde.

Hij is het Die Zijn kinderen wil verlossen en daarom gebogen heeft onder hun schuld, vloek en zonden. Hij wilde alles dragen, waaronder zij eeuwig zouden moeten verzinken. Zo heeft Hij Zijn schouders eronder gezet, om voor hen te betalen, om voor hen de voldoening te bewerkstelligen. En heel bijzonder, Hij wilde één met hen worden. En zo ziet het geloof op de Geborene in Bethlehem. Zij zien Hem als hun Oudste Broeder, Die hen toeroept: ‘Nu zijt gij vlees van Mijn vlees en been van Mijn gebeente.’

En waartoe is Hij zo dicht bij ons gekomen, en ons in alles gelijk geworden?

Wel, laten we daar op letten in onze derde gedachte, als we spreken over:

 

  1. Het doel van Zijn geboorte

Het Kind Jezus is Gods eniggeboren Zoon en Hij werd de Eerstgeborene van Maria. Bij de laatste plaag in Egypteland werden alle eerstgeborenen van Israël gespaard. De verderfengel, die door Egypteland ging, ging hen voorbij. De oorzaak? Het bloed van het paaslam. Het was gestreken aan de zijposten en de bovendorpel van de deuren. En als de verderfengel dat zag, dan ging hij dat huis voorbij. De eerstgeborenen van Egypte werden allen gedood, maar de eerstgeborenen van Israël werden gespaard.

In die eerstgeborenen lag het gehele volk besloten. De eerstgeborenen vertegenwoordigden het hele volk van Israël, en daarom moesten zij gelost worden. Dat was de wet die de Heere aan Israël gegeven heeft: elke eerstgeborene moest gelost, vrijgekocht worden.

Doch Christus, Hij kon niet gelost worden van de dienst des Heeren. Hij komt aan God toe. Hij kan ook niet van de taak die Hij van de Vader ontvangen heeft, ontslagen worden door een offerdier. Wat dat offerdier ook is of hoeveel offerdieren er ook gebracht mogen worden. Zelfs niet een offer door een engel of door een aartsengel. Die taak kan Christus alleen maar vervullen.

Daarnaast wilde Christus van deze opdracht, die Hij van de Vader ontvangen heeft, niet ontslagen worden. Hij had de opdracht om Zijn eer te verhogen en de zaligheid voor Zijn volk te verwerven. De apostel schrijft: Daarom, komende in de wereld, zegt Hij: Slachtoffer en offerande hebt Gij niet gewild, maar Gij hebt Mij het lichaam toebereid; Brandoffers en offer voor de zonde hebben u niet behaagd; Toen sprak Ik: Zie Ik kom (in het begin des boeks is van Mij geschreven), om Uw wil te doen, o God) (Hebr.10:5-7). En in Psalm 40 lezen we: Ik kom; in de rol des boeks is van Mij geschreven. Ik heb lust, o Mijn God, om Uw welbehagen te doen; en Uw wet is in het midden Mijns ingewands (Ps.40:9).

 

Christus was het, Die met geheel Zijn hart aan de taak van Zijn Vader verbonden was. Zelfs in de Hof van Gethsémané horen we Hem bidden: Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat dezen drinkbeker van Mij voorbijgaan; doch niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt (Matt.26:39). Hij zei tot Petrus, en in hem tot al Zijn discipelen: De drinkbeker die Mij de Vader gegeven heeft, zal Ik die niet drinken? (Joh.18:11).

Wat een onmetelijke taak had Christus op Zich genomen. Hij moest voor voldoening zorgen. Wat al de profeten, gelovigen, offerdieren, priesters van het Oude Testament niet konden, dat heeft Hij gedaan. Want met één offerande heeft Hij in eeuwigheid volmaakt degenen die geheiligd worden (Hebr.10:14). Hij zal, in de plaats van Zijn kinderen, de straf op de zonde dragen en een volmaakte gehoorzamen aan de wet van de Heere.

En met welk doel? Opdat zij niet verloren zouden gaan, maar het eeuwige leven zouden hebben. Dat is het grote doel waartoe Hij gekomen is. Hij zal de toorn van God in hun plaats dragen. Het wraakzwaard van Gods gerechtigheid, wat hen eeuwig moest slaan, dat zal Hij afkeren. En dat door verzoening.

 

Voor Christus is er in deze wereld alleen maar toorn, vloek, duisternis, dood. Maar daardoor is er vergeving, vrede, zaligheid. En zo mogen we met al onze schuld en zonden, komen tot de kribbe, om het Zijne, namelijk Zijn vrede, Zijn gerechtigheid, Zijn zaligheid, daarvoor in de plaats te ontvangen.

Hier is het Lam, Dat God Zichzelf ten brandoffer heeft voorzien. Hier is de grote Middelaar Gods en der mensen. Hier is Hij, Wiens Naam Jezus is, Zaligmaker van zondaren. Hier is Hij, Die machtig is om te verlossen. Hier is Hij, de Vriend van zondaren en van tollenaren. Hier is de Zaligheid Gods.

De oude Simeon, als hij het Kind zag, nam hij Het in zijn armen, en drukte het aan zijn hart, en zei: nu laat Gij Heere Uw dienstknecht gaan in vrede, naar Uw woord, want mijn ogen hebben Uw Zaligheid gezien (Luk.2:29,30).

 

En zo mag u Hem nu als het ware uit de kribbe nemen, u mag bij de kribbe buigen met al uw schuld, met uw vloek, met al uw zonden. U mag Hem met de armen van het geloof eruit halen en aan uw hart drukken, zoals die oude Simeon deed. En wie Hem zó aan het hart drukt, wie zo de Zaligheid van God mag omhelzen met zijn gehele hart, die omhelst alles. Die omhelst God, die omhelst de Heilige Geest, die omhelst de Allerhoogste als de God van eeuwige zaligheid.

 

We gaan er nu van zingen. En wel het zevende vers van de Lofzang van Maria:

 

Zijn goedheid klom ten top;

Hij nam Zijn Isrel op,

Naar ’t heil, Zijn knecht beschoren;

Gelijk Hij, ons ten troost,

Aan Abram en zijn kroost,

Voor eeuwig, had gezworen.

 

Gemeente, door het gebod van keizer Augustus wordt de belofte van God vervuld. Dan zien we Jozef en Maria naar Bethlehem gaan en daar wordt de Zaligmaker van de wereld geboren, zoals Johannes, de apostel der liefde, Hem noemt in zijn brieven. Augustus denkt daar niet eens aan. En in de wereld is voor Hem geen plaats. Ook in het eenvoudige Bethlehem is geen plaats voor Hem. En toch... toch is Hij gekomen.

Dat wonder herhaalt zich steeds en steeds weer. Zo komt Hij in het leven van mensen, bij wie er van nature in hun hart geen plaats is voor Hem. Hij komt tot hen door middel van de verkondiging van het heilig Evangelie. Hij is het Die tot hen komt en zegt: Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop; indien iemand Mijn stem zal horen en de deur opendoen, Ik zal tot hem inkomen, en Ik zal met hem avondmaal houden, en hij met Mij (Openb.3:20).

 

Jozef en Maria werden steeds doorgestuurd. Steeds, geen plaats. En zo doen ook wij met Hem. Geen plaats is er voor Hem. Wij vinden andere dingen belangrijker. En als we het op de keeper beschouwen, zelfs zo erg dat we zeggen: ‘Liever de zonde dan Christus.’ Dat is de mens, ook van deze eeuw.

De mensen in Bethlehem wisten niet wie zij weigerden om onderdak te verlenen. En zo is het ook met ons. Wij zien niet Wie wij buiten ons leven, buiten ons hart sluiten. We denken zelfs dat we er heel gemakkelijk vanaf zullen komen. En verder kijken we dikwijls niet.

Toch, eenmaal, gemeente, dan worden onze ogen geopend voor Wie wij buiten hebben gesloten. Tot Wie wij hebben gezegd: ‘Voor U, geen plaats’. En dan zal het te laat zijn.

Het Kind van Bethlehem, Het roept, Het nodigt, zeer vriendelijk, zeer indringend. Maar er komt een einde aan de lankmoedigheid des Heeren.

 

Het Kind van Bethlehem, de Zaligmaker, brengt smaad, brengt kruis met Zich mee. Het geeft dus niet alleen blijdschap, vrede, zaligheid, maar ook smaad en kruis. En ieder die Hem volgt, in wie het dierbare geloof geplant is, zal ervaren dat Hij de weg van het kruis gaat. Christus is Zelf de grote Kruisdrager en elke christen, elke volgeling, wordt ook een kruisdrager.

Wat voor kruis is dat dan? Een kruis, waardoor wij sterven aan onszelf, aan onze eigen krachten, wijsheid en vroomheid. De mens die Christus volgt, die door Christus getrokken wordt op de weg des levens, van die mens blijft tenslotte niets anders over dan een verloren, walgelijk en doemschuldig zondaar. Maar het is wel een weg, en dat moet ik onderstrepen, die leidt naar Bethlehem, die leidt naar het Kind, die leidt naar Zijn Borgtocht.

 

Wat is het groot Hem te mogen vinden in ons leven. Met wat voor een verwondering en aanbidding hebben Jozef en Maria op Hem mogen zien. En zo is het nog voor degenen, die Hem mogen vinden door het geloof. Welk een verwondering, welk een aanbidding als de Heilige Geest licht gaat geven over de geboren Zaligmaker. Als we gaan zien, Wie Hij is, de Zoon van God en waartoe Hij in de wereld is gekomen. Namelijk om in de plaats van zulke mensen te kunnen lijden en te kunnen sterven. Om op het innigst met zondaren verenigd te worden.

Hij wilde Zich met zondaren verbinden, met zondaren verenigd worden. Hij wilde aan hen verbonden worden met banden, die nooit meer te verbreken zijn. En zo heeft Hij de menselijke natuur aangenomen. Hij wilde hun oudste Broeder zijn. Hij wilde hun Borg zijn. Hij wilde voor hen instaan. Hij wilde hen verlossen, Hij wilde hen zalig maken van al hun zonden.

 

O, met wat voor banden van liefde is Hij aan Zijn kinderen verbonden. Maar ook Zijn kinderen verbinden zich met hun gehele hart aan Hem. De ziel die enig licht over de Zaligmaker heeft ontvangen, is ook een ziel voor wie het werkelijk in het hart is: Wien heb ik nevens U in den hemel? Nevens U lust mij ook niets op de aarde (Ps.73:25). En hoe langer ze op de weg des Heeren gaan, op die kruisweg, op die weg van de waarachtige bekering, hoe dierbaarder Christus gaat worden, hoe inniger ze aan Hem verbonden worden.

 

De eerstgeborene moest in Israël gelost worden. Alleen de stam van Levi mocht dienen. Doch Christus, hoewel Hij uit de stam van Juda is, kon door niemand gelost worden. Niets of niemand kon Zijn taak vervullen, zelfs geen engel of aartsengel. Christus wilde dat ook niet. Zelfs in de uiterste nood van Zijn leven wil Hij deze taak niet loslaten. Dan is het: Niet Mijn wil, maar Uw wil geschiede (Luk.22:42). Zo heeft Hij de taak, die Hij van de Vader ontvangen had, volbracht. Hij heeft volkomen voldaan aan de rechtvaardigheid van God.

Wat was deze wereld voor Christus? Wel, deze wereld bracht voor Hem alleen toorn, vloek, duisternis, dood en oordeel. En Christus is er een vol leven in geweest, van Zijn geboorte tot Zijn sterven. Daardoor is er nu voor Zijn Kerk vergeving, vrede, zaligheid, eeuwige overwinning. O, nu mogen zondaren met de last van hun zonden, vloek en schuld komen tot de kribbe om Zijn gerechtigheid, vrede, verlossing en zaligheid daarvoor in de plaats te krijgen. Hij is het Lam van God, Dat de zonde der wereld wegneemt (Joh.1:29). Hij verhoogt Gods Naam en Hij maakt Zijn volk zalig van al hun zonden.

 

Simeon zag Wie Hij was en hij nam Hem in zijn armen, en hij loofde God. En wie zo de Geborene in Bethlehem door het geloof aan zijn hart mag drukken, die omhelst alles. Die omhelst God als een God van volkomen zaligheid. Die mens kan dan leven – in welke omstandigheden dan ook – maar die mens kan ook sterven. Die mens kan dan getuigen met de apostel: Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars, door Hem Die ons liefgehad heeft (Rom.8:37). Of zoals de oude Simeon getuigde: Nu laat Gij, Heere, Uw dienstknecht gaan in vrede, naar Uw woord.

Wie Christus vindt, wie Christus aan zijn hart mag drukken, heeft alles.

 

Amen.

 

Psalm 149 vers 1:

 

Looft, looft, den Heer’, Dien, onbedwongen,

Een nieuw gezang zij toegezongen,

In ’t midden Zijner gunstelingen,

Die Hem ter ere zingen.

Dat Israël, met blijden klank,

Zijn milden Schepper loov’ en dank’;

Dat  Sions kroost, met lofgejuich,

Zich voor Zijn Koning buig’.