Ds. J.S. van der Net - Zacharia 9 : 12
Keer weder tot de sterkte!
Zacharia 9 : 12
Delen & Download
Download preekLeespreek tekst
Zingen : | Psalm 42: 2 | |
Zingen : | Psalm 80: 11 | |
Lezen : | Zacharia 9 | |
Zingen : | Psalm 130: 1, 2, 3, 4 | |
Zingen : | Psalm 68: 10 | |
Zingen : | Psalm 68: 13 | |
Zingen : | Psalm 102: 11 |
De tekstwoorden voor de prediking van Gods Woord kunt u vinden in het Bijbelgedeelte dat we samen gelezen hebben: uit het boek van de profeet Zacharia, het negende hoofdstuk en daarvan het twaalfde vers. Onze tekstwoorden zijn dus Zacharia 9: 12, waar we Gods Woord en onze tekstwoorden aldus lezen:
Keert gijlieden weder tot de sterkte, gij gebondenen die daar hoopt; ook heden verkondig Ik, dat Ik u dubbel zal wedergeven.
Gemeente, deze Schriftwoorden preken ons: Keer weder tot de sterkte!
Drie hoofdpunten:
- Gebondenen die hopen;
- Gebondenen die komen tot hun sterkte;
- De belofte die de Heere daarbij geeft.
1. Gebondenen die hopen
Gemeente, meisjes en jongens, kinderen, het is alweer enige tijd geleden dat wij in het nieuws opgeschrikt werden, omdat er een man en een vrouw in Jemen ontvoerd waren. Er werd gedreigd dat, als er niet een grote som geld betaald werd, ze gedood zouden worden. En wat deden die ontvoerders? Die lieten op een zeker ogenblik een filmpje zien. Een filmpje waarin die man en die vrouw smeekten of ze alsjeblieft weer vrijgelaten mochten worden; of we wilden helpen: ‘Help ons alstublieft, want over een paar dagen leven we waarschijnlijk niet meer! Dan zijn we misschien wel doodgeschoten.’ Vreselijk. Maar: ze zijn vrijgekomen.
En toen ze weer terug waren in ons land, kwamen er natuurlijk journalisten die allerlei vragen stelden. Een van de vragen die ze stelden: ‘Hoe hielden jullie dat vol? Altijd die geweren op je gericht, niet wetend hoe het zou gaan?’ Toen zeiden ze: ‘We hielden het vol, omdat we hoopten. De regering had toch beloofd dat ze zou helpen? We hoopten dat we geholpen zouden worden en daardoor hielden we het vol in die moeilijke, angstaanjagende omstandigheden.’
Nu, meisjes en jongens, daarover gaat het in deze preek ook. Over heel moeilijke omstandigheden, maar waarin het zo belangrijk is dat er hoop is. Ja, en dan niet hopen op de regering die misschien wel veel geld zal geven om je vrij te laten, maar hopen op God. Jullie moeten maar goed luisteren.
Onze tekstwoorden zijn genomen uit de profeet Zacharia. Zacharia profeteerde ná de terugkeer van de Joden in Jeruzalem. Het eerste gedeelte van zijn profetieën gaat over de herbouw van Jeruzalem en de vernietiging van de macht van de zonde. Nu zijn we bij een van de laatste hoofdstukken. En die laatste hoofdstukken bevatten een algemene beschouwing van het heil, dat voor Israël is weggelegd en welke indruk dat zal maken op de heidenen.
In die laatste hoofdstukken wijdt Zacharia zijn aandacht aan de achtergeblevenen in Babel, terwijl de anderen allang teruggekeerd waren. Er waren nog mensen in Babel die niet meegegaan waren. Koning Kores had wel gezegd dat ze weg mochten – en er wáren ook een heleboel mensen teruggegaan naar Jeruzalem – maar er waren er ook die in Babel waren achtergebleven. En nu gaat Zacharia profeteren dat er van die mensen die in Babel waren achtergebleven, óók zouden terugkeren. Over die mensen gaat het in onze tekstwoorden.
Waarom waren die mensen eigenlijk achtergebleven? Koning Kores had toch gezegd dat ze terug konden keren en heel veel mensen wáren toch al gegaan? Weet je waarom, meisjes en jongens? Er waren mensen achtergebleven, omdat ze het toch wel érg goed naar hun zin hadden in Babel. Ze voelden zich daar thuis. Uiteindelijk hadden ze er ook al 70 jaar gewoond. Al een paar generaties! Babel was hun tweede vaderland geworden.
Ze hadden er een nieuw bestaan opgebouwd: ze hadden een mooie zaak of een goede handel. En toen er toestemming kwam om terug te keren naar Israël, voelden ze daar eigenlijk niet zoveel voor. Moesten ze terug naar dat verwoeste land, waar alles kapot was? Het materiële woog zwaarder dan het geestelijke goed van de tegenwoordigheid van de Heere in de tempel. Nee hoor, ze bleven in Babel.
Maar gemeente, er waren ook ánderen die achtergebleven waren. Inderdaad, die bleven wel achter, maar met een bloedend hart. Het waren mensen die wél graag terug wilden naar Israël. Die wél graag naar het oude vaderland terug wilden, maar dat niet konden door allerlei omstandigheden. Wat de omstandigheden geweest zijn waardoor ze niet terug konden, weet ik eigenlijk ook niet zo precies. Misschien waren er wel mensen bij die mantelzorger waren voor een oude vader of moeder. Die kon je toch niet achterlaten in Babel, terwijl ze de zorg van hun kinderen nodig hadden? De tocht naar Israël was voor hen veel te zwaar! Misschien hadden ze wel contracten gesloten die niet zomaar verbroken konden worden. Of misschien hadden ze een hoge functie bij de overheid, waarbij ze moesten beloven te blijven. Het kan van alles geweest zijn.
Ze worden hier ‘gebondenen’ genoemd. Gebondenen, omdat ze met zoveel banden en omstandigheden gebonden waren aan dat vreemde land, aan Babel, terwijl ze toch in hun hart hoopten dat de tijd aanbrak dat ze uit Babel terug mochten keren naar Jeruzalem. Vandaar dat Zacharia hen gebondenen noemt, die hopen! En tegen deze mensen, die Zacharia ‘gebondenen die hopen’ noemt, moet Zacharia zeggen: ‘Keer terug!’ Het gaat hier dus over mensen die uiterlijk gezien wel vrij waren – want ze mochten van koning Kores terug – maar toch gebonden waren. Ze waren vrij om te gaan en te staan waar ze wilden; niemand belette het hun om terug te keren, maar tegelijkertijd waren ze door allerlei omstandigheden gedwongen om te blijven.
Gebondenen, die hopen. Gemeente, eigenlijk wordt in de mensen die Zacharia hier noemt, ook uw en jouw en mijn portret getekend. Wij zijn eigenlijk net als die ballingen. Uiterlijk vrij en toch innerlijk gebonden. Dát is ons portret! We zijn vrij om te gaan en te staan waar we willen. We zijn vrij om ons leven in te richten zoals we dat zelf willen. We zijn vrij om te zeggen en te schrijven wat we willen, want we leven in het zogenaamde vrije westen, met vrijheid van meningsuiting. Ja, we zijn vrij om ons uit te leven. Uiterlijk vrij, maar toch innerlijk gebonden. Net als die mensen waar Zacharia over spreekt.
We zijn innerlijk gebonden, gemeente. We zijn gebonden door het rechtvaardige vonnis van God over de zonde, dat ons vonnist tot de eeuwige dood. We zijn gebonden onder de macht van de satan. In het paradijs hebben we hem tot heer en meester over ons leven uitgeroepen. We zijn gebonden door de zonde. Daar zijn we slaven van geworden. We zijn gebonden aan de god van ons eigen ik en de listen en hartstochten, die we niet de baas kunnen. Zo bent u, zo ben jij en zo ben ik.
En dáárom: die uiterlijke vrijheid die we hebben, is geen échte vrijheid, maar een schijnvrijheid. Net zoals een schip dat losgeslagen is van het anker: dat lijkt wel vrij te zijn, maar uiteindelijk wordt het een speelbal van de elementen en slaat het te pletter op de rotsen. We moeten nog een beetje verder kijken: die zogenaamde vrijheid die we hebben, is eigenlijk ten diepste opstand tegen de Heere. In die zogenaamde vrijheid zeggen we: ‘Ik wil niet dat U Koning over mij bent.’ Ja, die uiterlijke vrijheid is dus ten diepste gebondenheid aan de zonde, aan ons eigen ik, aan de dood.
Wat is nu de échte vrijheid? Weten jullie dat, meisjes en jongens? Paulus spreekt over echte vrijheid in Galaten 5: over de vrijheid waarmee de Heere Jezus Christus Zijn gemeente heeft vrijgemaakt. En daarom: wat is de mens in zijn gewaande vrijheid, die ten diepste opstand is, diepongelukkig! We kunnen menen dat we voorspoedig zijn in de wereld; we kunnen menen vrij te zijn en tóch gebonden zijn, net als die ballingen in Babel. Gemeente, jong en oud, als we zó doorgaan, komen we straks in de eeuwige gebondenheid terecht en zullen we eeuwig buiten God zijn.
Hebt u uw portret gezien? Meisjes en jongens, herken je jezelf? ‘Ja’, zeg je, ‘maar u zei zojuist dat ik vrij ben om te doen wat ik wil, maar ik moest toch echt naar de kerk van mijn vader en mijn moeder.’ Je vader en moeder hebben het beste met je voor, maar er kan een ogenblik komen dat je zegt: ‘Ik ga niet meer.’ Je vader en moeder kunnen dan nog een poosje pruttelen, de kerkenraad kan nog wat zeggen, maar uiteindelijk kan dan niemand je meer tegenhouden. Ik hoop niet dat je dat doet, want dat zou vreselijk zijn. Dan ben je gebonden aan je eigen zonden en hartstochten. En dáárom, gemeente, ken uzelf.
Wat zijn dat nu voor mensen die als ballingen worden getekend? Ik zou zeggen: leg uw hart er maar eens naast! Weet u wat voor mensen dat zijn? Het is een volk dat door God van eeuwigheid gekend is. Van eeuwigheid heeft God hen liefgehad. Het is een van nature opstandig volk, in gewaande vrijheid, maar de Heere doet een wonder! De Heere doet hen wederom geboren worden tot een levende hoop. Die gebonden mensen gaan ervaren: ‘Heere, wat ben ik gebonden door de zonde.’ Ze zien zichzelf in de spiegel van Gods heilige wet, aan álle kanten gebonden door de zonde.
Gemeente, is het in uw leven al gebeurd dat God zó ingegrepen heeft door Zijn Woord en Geest? Echt waar, dan worden we gebonden aan Zijn dienst en aan Hem. Dan gaan we pas écht zien dat we van die gebondenen zijn, die leven onder het onkreukbare recht van de Heere. Dan gaan we zien dat we gebonden zijn onder de vloek van de heilige wet en dat we met sterke kettingen aan de dienst van de satan gebonden zijn. Hoe we dan ook proberen om ons los te rukken, we raken alleen maar vaster. Het is onmogelijk om onszelf los te maken.
Er zijn kinderen van God die weten dat die banden gebroken zijn, maar dat er tóch weer een moment komt dat ze zeggen: ‘Hoe kan dat nu? Het lijkt wel of ik opnieuw gebonden ben.’ Hoe komt dat toch? Dat komt soms door bepaalde voorstellingen die we van de weg ter zaligheid gemaakt hebben, die niet juist zijn. Dan gaan we ons vergelijken met andere bekeerde mensen: ‘Zo moet het bij mij ook zijn. Zou ik me niet vergissen?’ We kunnen ook weer zo gebonden worden door bepaalde uitdrukkingen die mensen tegen ons gebruiken. Dan vertel je iets over het licht dat je hebt gezien door de Heere Jezus Christus, Die banden breekt; en dan zeggen anderen: ‘Maar zien is nog geen hebben, hoor’ – en daardoor kom je ineens weer in die gebondenheid terecht.
Zitten er zulke mensen in de kerk, bij wie de ogen geopend zijn voor de banden? Zitten er zulke mensen in de kerk, die met zoveel kettingen gebonden zijn en zichzelf er niet uit kunnen bevrijden? Zitten hier van die mensen die moeten zeggen: ‘Ik lig machteloos terneer gebogen?’ Een meisje of een jongen? Wel, gemeente, we gaan onze tekst opníeuw lezen, want er wordt gesproken over gebondenen, die hopen. Maar voor we daarover verder nadenken, zingen we eerst Psalm 68 vers 10:
Geloofd zij God met diepst ontzag!
Hij overlaadt ons, dag aan dag,
Met Zijne gunstbewijzen;
Die God is onze zaligheid;
Wie zou die hoogste Majesteit
Dan niet met eerbied prijzen?
Die God is ons een God van heil;
Hij schenkt, uit goedheid, zonder peil,
Ons 't eeuwig, zalig leven;
Hij kan, en wil, en zal in nood,
Zelfs bij het naad'ren van den dood,
Volkomen uitkomst geven.
2. Gebondenen die komen tot hun sterkte
Gebondenen. Er wordt meer gezegd van die gebondenen. Zacharia zegt dat het gebondenen zijn die hópen. Wat een troostrijke gedachte. Aan de ene kant is onze toestand hopeloos, maar tegelijkertijd doet de Heere in ons hart hoop ontwaken. Gemeente, die hoop is in het begin maar een heel klein, teer plantje, maar ze ís er wél. Dat plantje leeft! Petrus zegt dan ook: het is een levende hoop (1 Petr.1:3).
Hoe zou je Bijbelse hoop nu kunnen omschrijven? Er is eens een kerkvader geweest die zei: ‘De hoop is de verwachting van die dingen die we in het geloof bezitten.’ Hoort u het? Dát is de hoop waar hier over gesproken wordt. Wat het geloof bezit, dat verwacht de hoop. Ik zou het ook zó kunnen zeggen: ‘De hoop is de dochter van het geloof dat rust in de beloften van God.’ Dat moet u vasthouden! Eerst geloof en dán hoop, want de hoop is de dochter van het geloof. Eerst moet door het geloof de vastheid van Gods belofte worden aanvaard en dán is er plaats voor de hoop dat die beloften in vervulling zullen gaan. Gemeente, als er geen hoop was, zouden we aan de wanhoop ten prooi vallen. Dan zouden we gaan lijken op Judas, die in de wanhoop ten onder ging. Dan zouden we zijn als een Kaïn, die zonder hoop verder moest leven.
De hoop. Gebondenen die hópen! Ziet u, de Heere ondersteunt die gebondenen in hun moeite. De Heere opent Zijn Woord en ontsluit de rijkdom der verlossing die er in Christus is. Dan komt er geestelijke blijdschap in ons hart. Die hoop is zó levend dat we het wel uit kunnen roepen: ‘Hoopt op de Heer’, gij vromen. Al zou de Heere mij doden, dan zou ik nóg op Hem hopen. De Heere Jezus heeft verlossing teweeggebracht, Hij heeft de straf gedragen en de schuld betaald. Hij heeft de vloek weggenomen en nu is er hulp besteld bij een Held.’
Als de Heilige Geest de Heere Jezus aan het hart van gebondenen openbaart en als we door het geloof op Jezus mogen zien, komt er hoop in ons hart. Ja, die gebondenen zijn wel gevangen, maar worden als het ware opgesloten in de gevangenis van de hoop. En dat is een goede gevangenis. Het is een zalige hoop, een levende hoop. Als het goed is, kunnen we van die hoop ook niet loskomen en beschaamt die hoop niet, omdat de liefde van God door de Heilige Geest in het hart is uitgestort.
Zitten er hier in de kerk zulke mensen die gebonden zijn, maar toch hopen op Zijn goedheid, op Zijn trouw en op Zijn beloften? Zijn er hier in wier leven de Heere gekomen is en bij wie de ogen geopend zijn? Dan mag ik zeggen: al bent u net als die vrouw in de synagoge die na achttien jaar genezen werd, er zál verlossing komen. Zijn goedheid is zeer groot!
Gemeente, we gaan verder: wat wordt er nu gezegd tegen die gebondenen die hopen? Keert gijlieden weder tot de sterkte... Met ‘sterkte’ wordt eigenlijk de sterke burcht in Sion bedoeld. Zo zou je het ook kunnen vertalen: ‘Keer weder tot Sion, die berg daar bij Jeruzalem die de Heere verkozen had.’ De Joden in ballingschap worden opgeroepen terug te keren naar de plaats waar de tempel herbouwd zal worden en waar God weer zal wonen onder Zijn volk.
Maar, gemeente, we moeten nóg een stapje verder gaan. Méér dan die sterkte en de heerlijkheid van Sion; méér dan de sterkte van die stad en tempel is de Heere Jezus Christus. De Heere Jezus is de ware Sterkte en de ware Kracht. Hij is een Burcht waarin een toevlucht te vinden is tegen de stormwinden van Gods toorn over ons leven. Hij is een Burcht en Toevlucht, als er een vloed van oordelen over ons komt, want die Man zal een Verberging tegen de wind zijn.
Dus gemeente, meisjes en jongens, die Sterkte waarover hier gesproken wordt, is nieuwtestamentisch gezien de Heere Jezus. Daarom moet u goed luisteren, want als nu onder de preek de roep uitgaat: Keert gijlieden weder tot de sterkte – dan mogen we dat nieuwtestamentisch ook zó lezen: ‘Kom tot Jezus. Kom tot Christus. Hij is dé Sterkte.’
Gemeente, deze nodiging mag én moet ik tot u allemaal laten komen. Allemaal. Zonder uitzondering. ‘Kom tot Jezus.’ Allemaal? Ja, allemaal. Dat zegt onze belijdenis ook. Jongeren en ouderen moeten genodigd worden om tot Christus te komen, en we moeten bidden: Laat u met God verzoenen (2 Kor.5:20). De belijdenis zegt dat Christus aan állen, zonder onderscheid, moet worden gepredikt, met bevel van geloof en bekering. En daarom komt de nodiging tot u allemaal. Daarom komt de nodiging ook tot jullie, meisjes en jongens: Keert gijlieden weder tot de sterkte, ... Kom tot Jezus, want buiten Jezus is er geen leven, maar een eeuwig zielsverderf.
Gemeente, we gaan nóg een stapje verder: de nodiging gaat nu in het bijzonder óók uit tot die hopende gebondenen. De mensen die gebonden zijn en toch hopen, worden hier genodigd. Het Woord van God zegt ook tot deze gebondenen die hopen: Kom tot Jezus! Dat wil zeggen: Gebondenen, kom toch tot Christus. Kom toch tot die sterke Toevlucht, want hij is de Sterkte waar bescherming te vinden is. Jezus is de Bescherming tegen de stormen van de dood en de vloed van Gods toorn. Kom tot Jezus, gebondenen die hopen!
Gemeente, zalig, zalig, als dit komen mag worden beoefend! Ze zúllen komen met smeking en met geween. En nu zegt er misschien iemand in de kerk, een meisje of jongen, een man of vrouw: ‘Ik ben zo’n gebondene. Zou deze boodschap wel voor míj zijn? Zou deze nodiging wel voor mij bedoeld zijn? Die nodiging is toch zeker alleen maar voor Gods kinderen bedoeld? Daar hoor ik toch niet bij? Ik voel me net als die Kananése vrouw: een buitenstaander! Ik durf niet.’
Ach, gemeente, dan zeg ik met alle liefde van mijn hart: ‘Kom maar. Kom maar. Want de Heere Jezus heeft gezegd: ‘…die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen.’ Hij staat ook hier in de kerk met geopende armen en met een brandend hart van liefde, om Zich over ellendige mensen te ontfermen en hen te zaligen. En daarom gaat nu de nodiging uit tot de gebondenen die hopen: Keert gijlieden weder tot de sterkte. Kom tot Jezus.
En als de Heere dat zegt, geeft Hij er ook een belofte bij. Daar denken we over na in onze derde gedachte, maar we gaan eerst zingen uit Psalm 68 en daarvan vers 13:
Looft God in Zijn gemeent' alom,
Den HEER’ , gij, die in 't heiligdom,
Als Isrels kroost, moogt naad'ren,
Hoe vrolijk gaan de stammen op
Naar Sions godgewijden top,
Met Isrels achtb're vaad'ren;
De vorsten van elks huisgezin;
Zij trekken aan: hier Benjamin,
Schoon klein, hij mocht regeren;
Daar Juda's stam, die glorie won;
Ginds Naftali en Zebulon,
Om God, hun Koning, t' eren.
3. De belofte die de Heere daarbij geeft
Gebondenen die hopen, tegen wie gezegd wordt: ‘Kom tot Jezus. Keert gijlieden weder tot de sterkte, …’ En de Heere geeft daar ook een belofte bij: Ook heden verkondig Ik, dat Ik u dubbel zal wedergeven.
Ach, gemeente, Gods kinderen hebben die belofte zó nodig! Het helpt niet dat God tegen Zijn kinderen zegt dat ze maar goed moeten onthouden dat Hij hun Toevlucht en Sterkte is. Dat geeft geen kracht. Wij kunnen alléén in het geloof in de beloften van God sterven. Luther zegt op een zeker ogenblik: ‘Het geloof is een onrustig ding.’ En de oorzaak daarvan ligt níet in het geloof – want daarin is zekerheid – maar in ons twijfelzieke hart. En satan zit ook niet stil: die begeert ons te ziften als de tarwe. Satan gebruikt in deze verzoeking, in deze aanvechting, onze oude mens, met de bedoeling ons maar weg te trekken van de vastheid die wij in deze Sterkte mogen hebben.
Gemeente, wij hebben geen briefje gekregen waarop staat: Zo en zo is het in je leven. De Heere doet het ánders. Weet je wat de Heere doet, meisjes en jongens? De Heere komt met Zijn belofte. En die beloften geven de Zijnen kracht. Als Hij met Zijn beloften komt, komt de Heere daar Zelf in mee. Een kind van God zou zónder die beloften van God nooit staande kunnen blijven. En nogmaals: wat kan die strijd vaak moeizaam zijn!
Denk maar eens aan Elia: hij zat in moedeloosheid onder de jeneverstruik. Dan kunnen we zó bang zijn, zó heen en weer geslingerd worden…, maar dan is God er ook nog. En Hij komt op Zijn tijd, te rechter tijd. Dan komt Hij met de wondere spijs van Zijn belofte. Met de wondere spijs van Zijn Woord, die Hij Zelf aan onze harten toepast. Dan kunnen we weer verder. Dat doet de Heere nog steeds.
Wat belooft de Heere aan de ballingen? Ik zal u dubbel wedergeven. Immers, de ballingen die terugkeren naar Jeruzalem, moeten ontzettend veel achterlaten. Ze moeten hun huizen achterlaten, hun baantjes, hun contracten en hun positie. En ze moesten maar afwachten wat ze daar in Jeruzalem voor terugkrijgen. Daar wachtte geen bloeiende zaak op hen; geen klantenkring die zou zeggen: ‘Fijn dat jullie naar Jeruzalem gekomen zijn.’ Daarom zegt de Heere: Alles wat je prijs moet geven in Babel, krijg je dúbbel terug, als je wederkeert tot de sterkte.’
Jong en oud, eigenlijk is dit dezelfde belofte als die de Heere in Lukas 18 geeft: Voorwaar Ik zeg ulieden, dat er niemand is, die verlaten heeft huis of ouders of broeders of vrouw of kinderen om het Koninkrijk van God, die niet zal veelvoudig wederontvangen in deze tijd, en in de toekomende eeuw het eeuwige leven (Luk.18:29,30).
Gemeente, meisjes en jongens, zo is het als je mag komen tot de Sterkte. Zo is het als je mag komen tot Jezus. Als je in waarheid door het geloof tot Jezus mag komen, moet je ook veel prijsgeven. Je kunt geen waarachtig christen zijn, zonder offers te brengen. Net als bij die ballingen moet je hart van het aardse bezit, waar ons hart zó aan vastzit, worden losgetrokken. Dan moeten we bezitten als niet bezittende.
In dat komen tot die Sterkte, tot Jezus, moet je de zonden verlaten en moet je vaak ook vriendschappen verbreken. Dan komt er een andere richting in ons leven. Dan wordt álles weggedaan wat ons op reis naar Jeruzalem hindert. Maar: al moeten we véél verliezen, de Heere belooft: Ook heden verkondig Ik, dat Ik u dubbel zal wedergeven.
Meisjes en jongens, kunnen jullie het een beetje volgen? Weet je dat het de moeite waard is om de Heere te dienen? Al moet er veel worden prijsgegeven, het is de moeite waard! Hij zal je dubbel teruggeven, want het leven in Zijn dienst is een rijk leven. Ik kan jullie die dienst zó aanbevelen. De Heere belooft: Ik zal u dubbel wedergeven.
Gemeente, we gaan eindigen. We hebben ons beeld in die ballingen gezien: innerlijk gebonden, uiterlijk vrij. Als u ook leeft in gebondenheid, smeek dan of de Heere u échte vrijheid wil geven, die bestaat in de gebondenheid aan Hem en aan Zijn dienst. Smeek of u wedergeboren mag worden tot een levende hoop. Vraag de Heere er toch om. Het is het ene nodige, omdat we anders in eeuwige gebondenheid omkomen. Hij wíl erom gevraagd zijn: ‘Doe uw mond wijd open. Keer weder tot de Sterkte. Kom tot Jezus.’
Het is waar dat die hopenden, die tot Jezus komen, alles kwijt moeten raken.
We raken alles kwijt waar we op bouwen buiten de Heere Jezus om: ál onze gronden buiten Jezus, ál onze parels waarmee we zo rijk zijn. We moeten het allemaal kwijt, want we kunnen heel wat bezittingen buiten Jezus óm hebben! Onze aandoeningen, onze goede ogenblikken, ons keurige leven, onze strijd tegen de zonde. Gemeente, we moeten het allemaal kwijtraken. Allemaal.
Dan kunnen we als een arme, ellendige, gebondene tot Jezus komen. Als we zó, in geloof als een hopende, tot Jezus komen, dan belooft Hij: Ik zal u dubbel wedergeven. Ik geef voor uw schuld genade; Ik geef voor uw zonde verzoening met God. Ik geef voor al uw onrust Mijn vrede; Ik geef in uw bedroefdheid Mijn blijdschap. Ik schenk u vergeving van zonden en schuld; Ik geef u het eeuwige leven. Ik geef u eeuwige gemeenschap met Mij.
Alles wat we in Adam zijn kwijtgeraakt, krijgt Gods kind ín Christus dubbel terug.
En daarom: keer weder tot de Sterkte. Kom tot Jezus, gebondene die hoopt, want ook heden ‘verkondig Ik u dat Ik u dubbel zal wedergeven!’
Amen.
Slotzang: Psalm 102: 11
't Zal met blij gejuich Hem loven,
Die, uit Zijn paleis van boven,
Isrels leed en ongeval
Eens in gunst beschouwen zal;
En gevang'nen in hun zuchten
Horen, als zij tot Hem vluchten;
Om hen uit de wrede kaken
Van den dood eens los te maken.