Ds. J.S. van der Net - Deuteronomium 3 : 23 - 26

Het onverhoorde gebed van Mozes

De inhoud van het gebed van Mozes
De afwijzing van God
De aanvaarding van Mozes

Deuteronomium 3 : 23 - 26

Deuteronomium 3
23
Ook bad ik den HEERE om genade, zeggende ter zelfder tijd:
24
Heere HEERE! Gij hebt begonnen Uw knecht te tonen Uw grootheid en Uw sterke hand; want wat God is er in den hemel en op de aarde, die doen kan naar Uw werken, en naar Uw mogendheden!
25
Laat mij toch overtrekken, en dat goede land bezien, dat aan gene zijde van de Jordaan is, dat goede gebergte, en den Libanon!
26
Doch de HEERE verstoorde zich zeer om uwentwille over mij, en hoorde niet naar mij; maar de HEERE zeide tot mij: Het zij u genoeg; spreek niet meer tot Mij van deze zaak.

Delen & Download

Download preek

Leespreek tekst

Zingen : Psalm 92: 1
Zingen : Psalm 119: 1
Lezen : Numeri 20: 2-13
Zingen : Psalm 99: 2, 4 en 5
Zingen : Psalm 66: 8
Zingen : Psalm 66: 9
Zingen : Psalm 145: 6

Het Woord des Heeren dat ik met de hulp van de Heilige Geest zou willen preken, kunt u vinden in het boek Deuteronomium 3 vers 23 tot en met 26. Daar lezen we het Woord van de Heere aldus:

 

Ook bad ik de HEERE om genade, zeggende terzelfder tijd: Heere, HEERE, Gij hebt begonnen Uw knecht te tonen Uw grootheid en Uw sterke hand; wánt wat god is er in den hemel en op de aarde, die doen kan naar Uw werken en naar Uw mogendheden. Laat mij toch overtrekken en dat goede land bezien, dat aan gene zijde van de Jordaan is, dat goede gebergte en de Libanon! Doch de Heere verstoorde Zich zeer om uwentwille over mij en hoorde niet naar mij; maar de HEERE zeide tot mij: Het zij u genoeg; spreek niet meer tot Mij van deze zaak.

 

Deze Schriftwoorden bepalen ons bij: Het onverhoorde gebed van Mozes.

 

We staan stil bij drie gedachten:

 

1. De inhoud van het gebed van Mozes;

2. De afwijzing van God;

3. De aanvaarding van Mozes.

 

1. De inhoud van het gebed van Mozes

 

Helpt bidden eigenlijk wel? Dit is een vraag is die we onszelf allemaal wel eens stellen. In het levensboek van Gods kinderen is altijd een hoofdstuk te vinden waarboven staat: ‘Onverhoorde gebeden’. Dit was er ook in het levensboek van Mozes. Als je op je in laat werken hoe het leven van Mozes is geweest en in het bijzonder het gebedsleven, dan kun je daarvan onder de indruk raken. Om het eens zo te zeggen: Mozes was een bidder van formaat. Dat is niet een menselijke beoordeling, maar dat zegt de Heere Zelf tegen Jeremía. Immers, als Jeremía bij God worstelt om uitstel te krijgen voor het ongehoorzame Juda, zegt de Heere: ‘Hou er maar mee op, Jeremía, want zelfs als Mozes en Samuël voor Mijn aangezicht stonden, dan zou Ik hen niet horen.’ Met andere woorden: als er ooit twee mensen op aarde geweest zijn door wie de Heere Zich wilde laten verbidden, dan waren dat deze twee mensen.

 

Mozes is in de Bijbel bekend als een man machtig in woorden en werken, maar je zou hem ook kunnen typeren als machtig in gebed en in voorbede. De voorbeelden die we daarvan in de Bijbel vinden, zijn te veel om op te noemen. Neem nu alleen Psalm 90, dat is in zijn geheel een gebed van Mozes. Als je zijn geschiedenis leest, dan krijg je de indruk (en ik bedoel dat eerbiedig) dat hij een mens was aan wie de Heere niets kon weigeren. Een mens aan wie Zich de Heere steeds weer gewonnen gaf. De Heere zegt het ook Zelf: ‘Ik spreek met Mozes zoals een man spreekt met zijn vriend van aangezicht tot aangezicht.’ Telkens opnieuw verhoort de Heere de gebeden die Mozes voor anderen opzendt.

 

Als we onze tekstwoorden lezen, dan horen we Mozes bidden. Dit keer bidt hij niet voor anderen, maar voor zichzelf. Aan het einde van de veertig jaren, waarin hij het volk heeft mogen leiden, bidt Mozes de Heere om genade en of hij het beloofde land Kanaän mag intrekken. U kent de achtergrond hiervan. We hebben het samen gelezen uit Numeri 20. Het gaat om de gebeurtenissen bij Meríba. Het volk is bijna aan de grens gekomen, maar het water is op en ze versmachten van de dorst. Er komt opstand onder het volk. In plaats van te vertrouwen op God, Die hen veertig jaar geleid en voor hen gezorgd heeft, en het hun aan niets heeft doen ontbreken, komen ze in opstand. Dan is daar toch weer de Heere, Die Zich in Zijn liefderijk erbarmen wil openbaren als een God, Die mildelijk geeft en nooit verwijt. Hij zegt tegen Mozes en Aäron: ‘Spreek tot deze rots en er zal water zijn voor mens en dier.’

 

Maar het was voor Mozes en Aäron te veel. In plaats van de toorn van God, barstte de toorn van Mozes en Aäron los. Ze spraken harde woorden. ‘Moeten we nu alweer voor jullie tot God bidden?’ Jullie weten wat er toen gebeurd is, meisjes en jongens. In plaats van te spreken tegen de rots, sloeg Mozes op de rots. Toen was er water voor mens en dier, maar ook de toorn van de Heere. Niet tegen dat opstandige Israël, maar tegen Mozes en Aäron. De Heere zegt tegen hen: Gij hebt mij niet geheiligd (Deut. 32:51). De Heere bedoelt: Ze hebben aan de grens van Kanaän niet laten zien dat de God van Israël een totaal andere God is dan de goden van de volkeren er omheen. Maar ook niet, dat dat Hij nooit handelt met ons naar onze zonden, zoals de psalmdichter zingt. Wiens goedertierenheid geweldig is over degenen die Hem vrezen. Ze hebben Hem niet geheiligd. Daarom heeft de Heere gezegd: ‘Nu komen jullie het beloofde land niet in.’

 

Wat gebeurt er dan? In onze tekstwoorden lezen we dat Mozes zijn hoofd niet heeft gebogen. Hij heeft niet direct gezegd: ‘Hij is de Heere, Hij doe wat goed is in Zijn ogen.’ Nee, want we lezen, dat Mozes is gaan bidden. Als je de geschiedenis van Mozes kent, dan weet je dat het geen wonder is dat hij gaat bidden en niet gelijk zijn hoofd buigt. Wat heeft Mozes verlangd om het beloofde land binnen te gaan, om de vervulling van Gods belofte met eigen ogen te mogen zien. Dan is het toch te begrijpen dat hij zegt: ‘Heere, niet binnengaan in Kanaän, dat kan toch niet na al die jaren?’

 

Het Hebreeuwse woord dat hier voor bidden gebruikt wordt, maakt duidelijk dat Mozes niet maar een keertje gebeden heeft, maar aanhoudend. Telkens weer opnieuw: ‘Heere, laat me toch overtrekken. Heere, laat me dat goede land bezien.’

 

Als je dit gebed van Mozes hier leest, dan denk je toch dat het niet anders kan of de Heere zal dit gebed van Mozes verhoren? Want hier vind je alle eisen terug die zondag 45 van de Heidelbergse Catechismus aan het gebed stelt, wil het voor God aangenaam zijn.

 

Kijkt u maar naar het adres van dit gebed. Mozes richt zich tot de enige ware God, zoals Hij Zich aan Zijn volk heeft geopenbaard. Hij noemt Hem: ‘Heere, HEERE.’ Heere met kleine letters en HEERE met hoofdletters. Eerst de titel van God en daarna Zijn eigennaam. ‘Heere’, met kleine letters, is de almachtige God, Die kan wat Hij wil. ‘HEERE’, met hoofdletters, is de trouwe God van het Verbond, Die ook genadig doen zal wat Hij wil, omdat Hij trouw is aan Zijn belofte. De Heere HEERE is de God van Wie we elke zondagmorgen horen: ‘Die nooit laat varen het werk dat Zijn hand begon.’

Nu moet u erop opletten, dat Mozes zo oprecht achter dit gebed staat. Hij is ervan overtuigd dat de Heere machtig is om boven bidden en denken te doen wat Hem behaagt. Deze bidder is toch één van Gods liefste kinderen, die al zoveel van de Heere heeft gezien en ontvangen. We gaan het straks niet voor niets zingen: ‘Hij geeft de wens van allen die Hem vrezen; hun bede heeft Hij nimmer afgewezen.’ Want als het daarover gaat, hoort Mozes zeker bij hen die Hem vrezen.

 

Ook de inhoud van het gebed voldoet aan de normen van God. Mozes vraagt de voltooiing van Gods werken te mogen zien, de vervulling van Zijn belofte. Hij bidt om de verlossing van zijn volk en om de erfenis uit te delen. Hij wil de werken van God zien en roemen en prijzen. Dat is toch goed? Daar is toch niets mis mee? Dat verlangen naar die volle gemeenschap, delen in de erfenis die de Vader heeft weggelegd, is toch tot verheerlijking van God?

U moet ook letten op de ootmoed in dit gebed. Mozes zegt niet: ‘Heere, is dat nu niet een te zware straf voor mij? Veertig jaar heb ik U trouw gediend en nu één misstapje, en nu mag ik Kanaän niet in.’ Nee, dat lees je ook niet bij Mozes. Integendeel, hij bidt om genade. Mozes erkent hier het gelijk van God. Genâ, O God, genâ, hoor hoe een boeteling pleit. Ik heb het niet verdiend om dat land binnen te gaan en het goede te mogen zien. Maar Heere, ik vraag U om genade. U bent toch vaker een God Die in de toorn gedenkt aan Uw ontfermen?’ De grond van dit gebed is het beroep op de genade van God.

 

Als je dit gebed van Mozes op je laat inwerken, dan moet je toch zeggen: wat een mooi gebed is dit! Goed van inhoud, en gegrond wat adres en afzender betreft. Zou de Heere dit gebed dan niet horen? Zou God Zich dan ditmaal niet laten verbidden door Mozes? Dat kan toch eigenlijk niet anders? Dat moet God toch wel doen, willen we blijven geloven dat God Zich ontfermt op het gebed?

 

Dat was onze eerste hoofdgedachte: De inhoud van dit gebed. Dan nu in de tweede plaats: De afwijzing van God. Maar laten we eerst samen zingen uit Psalm 66 vers 8:

 

     Komt, luistert toe, gij Godgezinden,

Gij die den Heer’ van harte vreest,

Hoort wat mij God deed ondervinden;

Wat Hij gedaan heeft aan mijn geest.

‘k Sloeg heilbegerig, ‘t oog naar boven;

Ik riep den Heer’ ootmoedig aan;

Ik mocht met mond en hart Hem loven,

Hem, Die alleen mij bij kon staan.

 

2. De afwijzing van God

 

We hebben gezien dat het gebed van Mozes een goed gebed was. Maar wat lezen we dan? Doch de Heere verstoorde Zich zeer om uwentwille over mij, Verstoorde? Dat betekent meer dan dat de Heere Mozes’ wens niet in vervulling laat gaan. In het Hebreeuws staat een woord dat doet denken aan het optreden van een vader tegen een kind dat maar aan het zeuren blijft en waardoor de vader ten slotte zegt: ‘En nou is het afgelopen. Ik wil er geen woord meer over horen. Het gebeurt niet!’ Meisjes en jongens, misschien zeggen jullie wel: ‘Dat hoor ik thuis ook wel eens. Dan weet ik precies waar ik aan toe ben. En als ik verder blijf zeuren, dan zwaait er wat.’ Welnu, dat zegt de Heere ook tegen Mozes: ‘Ik wil er geen woord meer over horen. Het gebeurt niet. Je komt niet in Kanaän.’

 

Zeg nu eens eerlijk, dat is toch onbegrijpelijk? Een kind van God smeekt om uit genade Gods daden ter verlossing te mogen zien, maar als reactie krijgt het te horen: ‘Ik wil er geen woord meer over horen. Het gebeurt niet.’ Is dat nu een God Die graag vergeeft en groot is van goedertierenheid? Is dat nu de liefdevolle Vader, Die nooit een gebed van Zijn kind afwijst? Is dat nu God Die geeft wat we begeren, wanneer we Hem daar op goede gronden om smeken? Kun je nog wel blijven zingen in de kerk: ‘Zo ver het west verwijderd is van het oosten?’ Vergeet het maar. Het is toch huiveringwekkend dat God ook zo is? En dat Hij zo doet tegenover een ootmoedige en nederige Mozes? Als de Heere het zou doen tegenover een willekeurig ander mens, dan zouden we zeggen: ‘Het is geen wonder ook. Moet je eens kijken.’ Maar deze Mózes en dan een God Die verstoord is en verder niets. Waarom?

 

Met deze vragen staan we midden in de werkelijkheid van zoveel mensen. Er zijn er die door genade de Heere hebben leren vrezen en nodig krijgen, maar die dan oplopen tegen het onverhoorde gebed. Is dat bij u ook zo? Ik weet wel, dat er mensen zijn die daar geen moeite mee hebben, omdat ze nog nooit echt gebeden hebben en nooit eens verlegen zijn geweest om een antwoord van God. Ze bidden schouderophalend: ‘Het moet nu eenmaal, maar helpen doet het toch niet.’ Maar als dat nu eens anders in ons leven is en je moet dán ontdekken dat de verhoring uitblijft.

 

Dan zit hier in de kerk ook een man of vrouw die een arme zondaar is voor God. In de spiegel van Gods heilige wet heeft hij of zij gezien wie hij of zij in de ogen van God is. Zo veel zonden heb ik gedaan! Zo kan ik niet voor God bestaan en voor Hem verschijnen. Als je er nu zo aan toe bent en je roept en roept: Genâ, o God, genâ hoor mijn gebed. En er komt nooit een stem uit het Evangelie die je innerlijk verkwikt en vertroost met: Uw gebed is verhoord.’ Dan gaat de vraag toch wringen in je leven: Zou er voor mij wel genade zijn? Is het niet voor mij bestemd?

 

Meisjes en jongens, jullie hebben ook wel eens problemen. Het kan van alles zijn. Misschien word je gepest op school of merk je dat er dingen in je hart zijn die niet kunnen maar die je zo graag zou willen doen. Je hebt al vaak gebeden of de Heere je van die problemen zou willen verlossen, omdat het je levensweg zo donker maakt. Je bidt, bidt en bidt. Toch blijven die problemen jaar in jaar uit bestaan.

 

Dan zit hier iemand die al jaren bidt om een man of een vrouw uit de hand van de Heere te krijgen. Of een echtpaar dat al jaren worstelt om een kind te mogen krijgen. Beide hebben ook Bijbelse gronden gevonden om dat aan God te vragen. ‘Heere, als het in het paradijs al niet goed was dat een mens alleen is, wat moet ik dan alleen in deze wereld, die allang geen paradijs meer is.’ En dit echtpaar heeft gezegd: ‘Heere, er staat toch dat kinderen een erfdeel van U zijn?’

Je bidt en je krijgt het niet. Er kunnen zieken zijn, die al zo lang bidden om herstel en die altijd met een pijnlijk lichaam door het leven gaan. Je zal een kind hebben dat ziek is of een kind verwachten waarvan je al weet dat het niet goed gaat. En je bidt en je bidt. Er is een man die worstelt om genezing van zijn vrouw. Kinderen bidden om genezing voor hun ouders. En je bidt en je bidt, maar je hebt je laatste gebed nog niet uitgesproken of de dood komt en die trekt met zijn klauwen het laatste gebed aan flarden.

 

Gemeente, er zijn ouders die bidden om bekering voor hun kind dat de wereld is ingegaan. Ze zeggen: ‘Heere, het is zo moeilijk en wij weten niet hoe wij met hem of haar moeten praten. En dat meisje van me zwalkt maar wat rond en we weten niet eens waar ze rondhangt, maar we hebben zo’n zorg in ons hart. Heere, zoek haar toch, bekeer haar toch!’ En je bidt, en je bidt en je bidt.

 

Je bidt of er een opwekking mag komen in het kerkelijke leven. Terwijl je bidt zie je dat het zich steeds meer verwijdert van Gods Woord en verbrokkelt. En je bidt en bidt en er verandert niets.

Gods kinderen zien het ook in hun eigen leven. Dat ze alle zonden wel zouden willen uitroeien maar ze moeten altijd weer zeggen: ‘O God, wat heb ik het weer verknoeid. Het blijft altijd maar weer zo ver beneden de maat.’ Wat kan dat een pijn doen als je ziet, dat de zonde altijd maar weer de kop opsteekt, terwijl de Heere het waard is dat je tot Zijn eer leeft. Dan bid je: ‘Heere, U kunt het toch geven dat het geestelijk leven gaat bloeien en er een getuigenis van me uitgaat. Dat de zonde niet zo machtig is, zoals het zo vaak bij mij is.’ En je bidt en je bidt en je bidt. Maar er verandert niets.

 

Dat is moeilijk. Want het gaat om allemaal voortreffelijke dingen, die de Heere ons leert te bidden. Het gevolg is dat je in het donker terechtkomt en de leiding van God in je leven niet begrijpt. Je begrijpt het maar niet dat God er niets aan doet en niet ingrijpt. Met als gevolg dat er soms verzet in je leven kan rijzen. Als God dit gebed niet verhoort, zou er dan wel ooit in mijn leven iets van de Heere zijn? Heb ik het me allemaal maar niet ingebeeld? Waarom doet de Heere zo? Wij kunnen niet in Gods plannen kijken en dat moeten we ook niet willen. Maar in het verband van onze tekstwoorden geeft de Heere Zelf antwoord. Waarom wordt dat gebed van Mozes afgewezen? De Heere zegt op zich geen ‘nee’ op Mozes’ gebed om genade. Weet u waar het op vastzit? Mozes bidt om meer dan genade alleen. Mozes zegt er namelijk ook bij waaruit de genade moet bestaan. ‘Heere, genade, alstublieft genade, zodat ik Kanaän mag binnengaan.’ Daarom antwoordt de Heere: ‘Mozes, laat het u genoeg zijn dat Ik u genadig ben en laat het aan Mij over om te bepalen langs welke weg Ik dat doen wil.’

 

Ligt hier niet het antwoord op veel vragen rond zogenaamde onverhoorde gebeden? Eerlijk waar, de Heere heeft nog nooit een bidder om genade laten staan. Maar misschien zegt er wel iemand: ‘Dominee, u heeft makkelijk praten; ik heb heel sterk het gevoel dat God mij heeft laten staan in mijn bidden.’ Maar wilt u dan niet eens bij uzelf nagaan of u toch niet bezig geweest bent om de Heere de weg voor te schrijven waarin Hij die genade moet schenken? Dat u tegen de Heere zegt: ‘Heere, ik bid U om genade en ik versta er dit onder. En als U het niet zus of zo doet, dan is het voor mij niet goed genoeg.’ Als u bidt om genade, mag de Heere die dan schenken in de weg waarin Hij dat wil? Met andere woorden: Mag de Heere je zalig maken in de weg die Hij voor u of jou heeft uitgestippeld? Ons hart is zo hoogmoedig en arglistig van nature. Al gaat het dan om zulke heilige dingen en al gebruik je in je gebed nog zulke vrome woorden, het kan een dekmantel zijn voor de hoogmoed van een natuurlijk mensenhart, dat er niet aan toe is om alleen uit genade te leven. Ik heb vroeger iemand gekend die vaak zei: ‘Er is genade voor nodig om genade als genade te ontvangen.’ Begrijpt u? Mozes bad, maar hij bad om meer dan alleen genade. Misschien doet u of doe jij dit ook wel.

 

Er is nog meer. Mozes mag niet binnenkomen in Kanaän, als gevolg van zijn zonden. En begrijpt u goed, die zonde is hem vergeven. Daar is geen twijfel aan. Laat Mozes dan niet het aardse Kanaän binnengaan, maar hij mag wel het hemelse Kanaän binnengaan in de volle erfenis. Daarvan is het aardse Kanaän slechts een schaduw en onderpand. Maar de gevolgen van de zonden verdwijnen niet altijd. Dat zie je bijvoorbeeld bij David na zijn zonde met Bathséba. Hij bidt om vergeving. Die krijgt hij ook van de Heere. Maar als David vraagt of het kind mag blijven leven dat door overspel verwekt is, dan verhoort de Heere het niet. In de Bijbel zie je juist bij Gods liefste kinderen dat het er zo aan toe gaat. Misschien moeten we het zo verstaan: Als Mozes schrijft, dat de Heere Zich zeer verstoorde om uwentwille, dan is dat opdat Israël zou zien dat God Zichzelf heiligt, ook in het leven van Mozes. De gevolgen van de zonde blijven merkbaar.

 

Het is net als bij Paulus, die, als hij al jaren bekeerd is, met pijn en met smart zegt: ik die de Gemeente Gods vervolgd heb (1 Kor.15:9). Het kan zijn dat het antwoord op die vragen in onszelf ligt. De Heere kent ons beter dan we onszelf kennen. De Heere weet veel beter wat goed voor ons is dan wij het zelf weten, wanneer Hij luistert naar ons gebed en zegt: ‘Het is veel beter om jou die wens van je hart niet te geven, maar om te leren dat genade alleen genoeg is.’

 

Tot zover ons tweede punt: ‘De afwijzing van God’ Ten slotte letten we nog op ‘De aanvaarding door Mozes’. Laten we eerst samen nog zingen Psalm 66 vers 9:

 

Waar’ ik door ongerechtigheden

En haar aanlokselen bekoord;

Dan had de Heer’ naar mijn gebeden

En jammerklachten niet gehoord.

Maar nu, nu heeft, met gunstig’ oren,

Mijn God op mijnen wens gelet,

Hij, Die het al kan zien en horen,

Merkt’ op de stem van mijn gebed.

 

3. De aanvaarding door Mozes

 

De Bijbel geeft ook nog een ander antwoord op de zogenaamde onverhoorde gebeden. Dat is een antwoord dat wel niet direct in verband staat met onze tekstwoorden, maar er toch mee te maken heeft: alzo zijn Mijn wegen hoger dan uw wegen en Mijn gedachten dan ulieder gedachten (Jes. 55:9). Dat is maar goed ook, want wij zijn zo kortzichtig. Wij zijn van gisteren. Zo iemand als Asaf bijvoorbeeld heeft dat ook in zijn leven moeten leren. We dienen ons af te vragen of wij wel weten waar we om bidden. Is dat nu wel goed voor mij? Is dat wel goed voor mijn gezin? Is het tot eer van God?

 

Weet u waar het ware geloof aan herkend kan worden? Dat is niet een geloof dat nooit eens ‘waarom’ zegt, want dan kun je hele bladzijden uit de Bijbel scheuren. Of dat nooit eens te maken heeft met een opstandig hart tegen de Heere en Zijn leidingen. Er kunnen wel eens tijden in je leven zijn dat je Asaf heel goed kunt begrijpen. Ik was bijna uitgegleden, zegt Asaf. Waar kun je dat ware geloof dan wel aan herkennen? Het moet met al de strijd en de waaroms naar de Heere toe. Naar God Die slaat, maar ook heelt. God, Die u of ik niet begrijpen, omdat Zijn antwoord maar uitblijft of omdat het negatief is. Soms ervaar je heel sterk in je leven dat de Heere zegt: ‘Spreek Mij niet meer van deze zaak’, net als bij Mozes. Een God Die je niet begrijpt, maar toch niet missen kunt. Dat ware geloof zoekt God waar Hij te vinden is, namelijk in het heiligdom onder de bediening van de verzoening. Daar vindt het rust met alle raadsels, omdat Hij ontdekt: Hij zal mij leiden door Zijn raad.

 

Dat zie je ook bij Mozes. Want hier in Deuteronomium 3 staat een terugblik van Mozes, beschreven als hij afscheid neemt. Nu, aan het einde van zijn leven, spreekt Mozes erover. Hij doet het ook in de verleden tijd. Hij zegt: ‘Ik bad.’ Dat wil zeggen: Mozes bidt er nu niet meer om, om Kanaän binnen te gaan. Want de Heere heeft gezegd: ‘Stil, Mozes, niet meer over praten.’ En terwijl hij dit bij het afscheid tegen zijn volk vertelt, leeft het in zijn hart: ‘Doch gij, mijn ziel, het ga zo ‘t wil, zwijg Gode stil.’ De Heere heeft tegen Mozes gezegd: ‘Het is genoeg’. En nu, in dít hoofdstuk, zegt Mozes: ‘Heere, het is genoeg. Ik heb genoeg aan U en Uw genade.’ Want dat heeft Mozes intussen geleerd: De Heere kan mij Zijn gave onthouden, maar Zichzelf niet. Daarom kan Mozes in de avond van zijn leven zeggen: ‘Gij zult mij leiden door Uw raad. God maakt het goed met Zichzelf en zal ook voor mij Zijn werk voleinden.’

 

Dat is toch wonderlijk? De Heere had tegen Mozes gezegd: ‘Je komt niet in het beloofde land en praat er niet meer over.’ Deze Mozes roemt nu in God, terwijl hij er tachtig jaar hartstochtelijk naar gehunkerd heeft. Lees het boek Deuteronomium thuis nog eens verder. Daar lees je dat Mozes God prijst. Hij prijst ook het beloofde land aan, terwijl hij niet meegaat. Je hoort Mozes aandringen om toch vooral te gaan in de wegen van de Heere. Om de lofzang te zingen van Hem, de Rotssteen, Wiens werk volkomen is, ook in de afwijzing van dit gebed. De Heere van Wie hij zingen mag: ‘Welgelukzalig is het volk dat de Heere mag hebben als een Schild.’ Mozes is het met de Heere eens. Hij vindt het goed wat Hij doet. Als je nu vraagt naar het geheim daarvan, om het zo met God eens te zijn, dan is dit het antwoord: Mozes heeft in zijn lange leven de Heere leren kennen. Hij heeft het geleerd: God weet veel beter wat goed voor me is dan ik het zelf weet. Dat is in wezen de zaak waar het om gaat: Dat je de Heere zo leert kennen en vertrouwen dat je alles in Zijn hand durft te geven, maar daar ook durft te laten liggen. Dat je weet wat het is om te buigen voor de alleenwijze God met een mond die zwijgen gaat, maar die wel zegt: ‘Ik zal wachten wat God de Heere tot mij spreken zal. Want één ding weet ik, Hij zal tot Zijn gunstgenoot van vrede spreken.’ Daar wordt het duidelijk of het om de Heere te doen is of om Zijn gave. Nieuwtestamentisch gezegd: De aanvaarding van Gods goedheid, ook als ons gebed afgewezen wordt, is alleen maar mogelijk vanuit de kennis van onze Heere Jezus Christus.

 

Wat is Mozes hier ook een afbeelding van de Heere Jezus, de grote Voorbidder voor Zijn volk. Immers, de Heere Jezus werd ook Zelf afgewezen toen Hij voor Zichzelf bad. Weet je wanneer dat was, meisjes en jongens? Precies, dat was in Gethsémané. Daar heeft Hij drie keer geworsteld voor het aangezicht van Zijn Vader of die drinkbeker van Zijn lijden voorbij mocht gaan. ‘Is er geen andere weg dan van het kruis en van de godverlatenheid, o Vader?’ Toen heeft de Vader tegen de Heere Jezus in antwoord op dat gebed gezegd: ‘Spreek niet meer van deze zaak, Mijn Zoon.’

 

Kijk, als je zo de Heere Jezus niet leert kennen, dan kom je er nooit uit. Dan is het ten slotte alleen maar twijfel en verzet. Het zijn eigen wegen die doodlopen. Maar in dat Licht, van die worstelende Jezus in Gethsémané, wordt het stil vanbinnen. Niet dat alle vragen dan zijn opgelost, maar omdat we in ootmoedig en kinderlijk vertrouwen buigen voor God, Die wijs is en Wiens wil volmaakt is. Want dan zie ik de Heere Jezus door het stof kruipen. Zijn zweet wordt tot druppels bloed. En we horen Hem kermen: Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat deze drinkbeker van Mij voorbijgaan (Math. 26:39b). Nee, zegt de Vader, Mijn Zoon, er moet verlossing komen, want Mijn goedheid is zeer groot. Je leert het met Paulus: Die ook Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven, hoe zal Hij ons ook met Hem niet alle dingen schenken? (Rom.8:32). Alle dingen, ook al geeft Hij mij niet wat ik meen zo dringend nodig te hebben.

 

Dan ligt in Jezus alles. In de Heere Jezus is Gods genade verheerlijkt aan de grootste der zondaren. Je krijgt genoeg aan alleen genade, want wie Jezus heeft, die heeft alles. Dat is toch zo, kinderen des Heeren? Ook al liggen er nog zo veel vragen over onze gebeden.

Hier gaan ook de wegen uiteen tussen gelovigen en ongelovigen. Want dan zeggen de dwaze maagden: ‘Als er geen feestje voor ons is, dan hoeft het niet.’ En dan zeggen de wijze meisjes, die verder als twee druppels op die andere lijken: ‘Het gaat ons om de Bruidegom, als we Hem maar mogen ontmoeten. Als ik met Hem mee mag gaan om eeuwig bij Hem te zijn.’

Je leert belijden door de tranen heen: ‘Heere, wat weet U het goed te maken met Uzelf.’ Dan kun je in de moeilijkste omstandigheden geen kwaad woord over de Heere horen en ga je net als Mozes na de afwijzing van je gebed toch goed van de Heere spreken. Je leert stil te zijn tot God omdat in Hem al je verwachting is. Dan ga je het ook begrijpen, dat de Heere ons soms bepaalde dingen onthoudt, die we begeren en denken nodig te hebben, zodat de Heere en Zijn Zoon Jezus Christus in ons leven alles worden. We ontdekken, dat de Heere ons dingen afneemt om de betrekkelijkheid te laten zien van alles in deze wereld. Maar ook om de waarde te laten blinken van de onzichtbare dingen die eeuwig zijn. Dan kan de Heere me soms de rust onthouden in het aardse Kanaän, opdat ik rust zou vinden enkel en alleen in het welbehagen van God om daarnaar met heimwee te hunkeren.

 

Soms laat de Heere vragen in ons leven open, opdat het verlangen geboren zou worden naar het moment dat het boven de sterren eens zal lichten en alles ontraadseld en onthuld zal worden. Dat is het geheim dat Gods kinderen leren. Weet u wat dan het wonder is? De afwijzing van mijn gebed maakt de liefde tot Jezus, en God, niet minder, maar alleen maar sterker. Je leert de Heere zo veel te meer kennen als een God van genade en ontferming. Zodat we kunnen zeggen: ‘Bij alles wat ik verloren heb, ben ik veel rijker geworden. Rijker in de Heere. Ik heb zo veel meer gezien van die God en van Zijn ontfermende liefde in Jezus.’

 

Er komt ook zo’n verlangen naar het volmaakte. Dan kan juist een onverhoord gebed ons maken tot christenen die zeggen: ‘Heere, ik snap er nog niets van. Ik zie nog als door een spiegel in raadselen, maar straks zal ik U zien van aangezicht tot aangezicht. Dan zal ik kennen, zoals ik zelf gekend ben en U volmaakt mogen dienen.’ Er zullen geen vragen meer zijn en geen gebeden. De lofzang blijft alleen over: ‘Heere, U had gelijk. Het was wijsheid wat U deed.’ Het verlangen wordt gestild en het gebed beëindigd.

 

Het laatste woord, waar Gods kinderen hun gebed mee beëindigen, wordt ook het eerste dat ze in de hemel zullen spreken. Dat is het woordje ‘Amen’. Het is laatste woord dat Gods kind hier zal spreken: Amen. Ik geloof dat mijn gebed veel zekerder door U verhoord is dan dat ik in mijn hart gevoel, dat ik zulks van U begeer. En het is ook het eerste woord van de gezaligden voor de troon van God. Amen, zingen ze. De lof, de aanbidding en de heerlijkheid zij Hem Die op de troon zit en het Lam. En ze zullen zeggen: ‘Onverhoorde gebeden? Nee, lof zij Gods goedertierenheid. Die nimmer mij heeft afgewezen, noch mijn gebed ooit een keer gehoor heeft ontzeid.’

 

Amen.

 

Slotzang: Psalm 145:6

 

De HEER’ is recht in al Zijn weg en werk;

Zijn goedheid kent in ‘t gans heelal geen perk.

Hij is nabij de ziel die tot Hem zucht;

Hij troost het hart dat schreiend tot Hem vlucht;

Dat ongeveinsd, in ‘t midden der ellenden

Zich naar Gods troon met zijn gebeên blijft wenden;

Hij geeft den wens van allen, die Hem vrezen;

Hun bede heeft Hij nimmer afgewezen.