Ds. J.S. van der Net - 1 Koningen 21 : 2 - 5

De wijngaard van Naboth

Door Achab begeerd
Door Naboth beheerd
Door Izébel geannexeerd

1 Koningen 21 : 2 - 5

1 Koningen 21
2
Dat Achab sprak tot Naboth, zeggende: Geef mij uw wijngaard, opdat hij mij zij tot een kruidhof, dewijl hij nabij mijn huis is; en ik zal u daarvoor geven een wijngaard, die beter is dan die; of, zo het goed in uw ogen is, zal ik u in geld deszelfs waarde geven.
3
Maar Naboth zeide tot Achab: Dat late de HEERE verre van mij zijn, dat ik u de erve mijner vaderen geven zou!
4
Toen kwam Achab in zijn huis, gemelijk en toornig over het woord, dat Naboth, de Jizreeliet, tot hem gesproken had, en gezegd: Ik zal de erve mijner vaderen niet geven. En hij leide zich neder op zijn bed, en keerde zijn aangezicht om, en at geen brood.
5
Maar Izebel, zijn huisvrouw, kwam tot hem, en sprak tot hem: Wat is dit, dat uw geest dus gemelijk is, en dat gij geen brood eet?

Delen & Download

Download preek

Leespreek tekst

Zingen : Psalm 119:65
Lezen : 1 Koningen 21
Zingen : Psalm 2: 3, 4, 5, 6
Zingen : Psalm 34:7
Zingen : Psalm 34:8
Zingen : Psalm 46:1 en 6

Gemeente,

In deze dagen wordt de kerkhervorming weer herdacht. Hoe voor dezen ons de Heere heeft gunst bewezen, dat Hij mensen als Luther en Calvijn heeft geschonken die het Evangelie van vrije genade ontdekten en het ook voor eigen hart en leven leerden kennen. Deze mannen waren ook met gaven bedeeld om het evangelie uit te dragen, waardoor de reformatie kon plaatsvinden.

Sinds de reformatie wordt het Evangelie, door genade, door het Woord en door Jezus alleen, weer onomwonden gepreekt. Ook dit jaar mogen wij de reformatie weer herdenken.

 

Nu is het nodig om dit erfgoed te bewaren en om persoonlijk hieruit te leven. Want in de kerkgeschiedenis zien we hoe de vorst der duisternis eropuit is om dat erfgoed weg te nemen en krachteloos te maken. Daar willen we in deze preek bij stilstaan.

Onze tekstwoorden kunt u vinden in het Schriftgedeelte dat wij samen gelezen hebben, 1 Koningen 21 vers 2a, 3 en 5a:

 

Dat Achab sprak tot Naboth zeggende: Geef mij uw wijngaard. Maar Naboth zeide tot Achab: Dat late de Heere verre van mij zijn dat ik u de erve van mijner vaderen geven zou. Maar Izébel, zijn huisvrouw, kwam tot hem.

 

Gemeente, we worden bepaald bij: De wijngaard van Naboth. We staan stil bij drie aandachtspunten:

 

1. Door Achab begeerd;

2. Door Naboth beheerd;

3. Door Izébel geannexeerd.

 

1. Door Achab begeerd

Gemeente, meisjes en jongens, in onze gedachten gaan we naar het paleis van koning Achab in Jizreël. Dit paleis was een soort buitenverblijf. Vanaf de hellingen waarop dit paleis gebouwd was, had je een prachtig uitzicht op een vruchtbare vlakte. Het was een lustoord. Aan dit paleis grensde een grote tuin. Die tuin grensde weer aan een heel mooie wijngaard. Die was niet van koning Achab, maar van zijn buurman Naboth.

Als Achab in zijn tuin is, ziet hij als het ware voor zich, dat de wijngaard bij zijn tuin zou zijn getrokken. Samen zou dat een mooi geheel vormen en nog mooier zijn dan het al was. En zo rijpte in Achab een plan om die wijngaard bij zijn tuin te voegen. In het oosten was het toen normaal, dat de wens van de koning een bevel was. Maar Achab weet ook dat de wijngaard van Naboth familiebezit is. Naboth had die geërfd van zijn vader en die had hem weer van zijn vader geërfd.

Daarom denkt Achab bij zichzelf: Hoe moet ik dit nu aanpakken? Hoe krijg ik hem nu zover, dat hij afstand doet van zijn grond? Achab heeft geld genoeg en wil een flinke prijs bieden. Daarmee is boer Naboth vast wel over de streep te trekken. En als hij het echt niet wil, dan geef ik hem een mooi stuk land erbij. Dan gaat hij er echt niet op achteruit. Naboth zal het een eer vinden dat hij mij, de koning, een plezier kan doen.  Natuurlijk zal hij eerst tegenstribbelen en zeggen: Mijn vader, opa en overgrootvader hebben hier altijd hun druiven geteeld. Maar dan zal ik zeggen: Naboth, je moet niet zo raar, zo sentimenteel doen. Je kan van mij een groot geldbedrag krijgen en een ander mooi stuk land. Nou, dat verzoent het toch wel? Daar zal Naboth vast wel voor te vinden zijn, denkt Achab.

 

Gemeente het lijkt toch heel eenvoudig. Dit is een situatie die je elke dag kunt tegenkomen. Wie het vervolg van deze geschiedenis niet kent, zou nooit hebben gedacht dat de gedachte van Achab zulke gevolgen zou hebben.

Nu zie je waar dit mee begonnen is. Waar is het mee begonnen, meisjes en jongens? Met een begeerte. Achab begeerde zo sterk de wijngaard van Naboth. Waar is het mee geëindigd? Moord met voorbedachten rade. Zie je, dat de zonde een hellend vlak is? Aan het begin is er de begeerte en dan zie je door de zonde hoe het verder gaat. De mens is met zondige begeerten vervuld.

Kijk maar naar Achab. Hij had toch genoeg? Hij had paleizen, prachtige tuinen en personeel. Hij had van alles. Hier zie je dat het natuurlijke hart nooit genoeg heeft.

 

Zegt u het eens. Herkent u dat ook bij uzelf? Dat je natuurlijke hart nooit genoeg heeft? Meisjes en jongens, zien jullie dat ook bij jezelf? Als je misschien prachtig speelgoed krijgt of een mooie computer, dan wil je toch nog ander speelgoed, of een mooiere computer met nog meer mogelijkheden.

Ja, zegt er iemand, dat mag je toch wel begeren? Natuurlijk hoeft begeren op zichzelf niet verkeerd te zijn. De apostel Paulus zegt het ook: Laat uw begeerten in alles door bidden en smeken, met dankzegging bekend worden bij God (Fil. 4:6). En, meisjes en jongens, weet je wat je in ieder geval mag begeren? Een nieuw hart mag je van de Heere begeren. Vraag daar maar om!

Maar als de Heere zegt in Zijn wet: Gij zult niet begeren (Ex. 20:17), dan bedoelt de Heere de zondige begeerten, zoals: Gij zult niet begeren wat van uw naaste is. Dat was het bij Achab. Daar moest alles voor wijken. Hij moest en zou het hebben.

Ik heb net gezegd dat niet alle begeren zondig is. Is er nu ook in ons hart een begeerte naar het goed dat nooit vergaat? Of zitten we nog zo ontzettend vol van de dingen van de wereld, van het tijdelijke leven? Laten we maar eerlijk zijn: daar zit een mens toch vol van? Heb je er geen last van?

 

Gemeente, soms zitten we in de kerk nog te rekenen. Dan ben je in de kerk nog bezig met je werk. Ik moet dit nog doen en dat niet vergeten. Als ik m’n salaris krijg, dan kan ik dit en dat nog doen. Een deur moet nog vernieuwd worden in ons huis. Zo kunnen we in de kerk zitten te sparen, te beleggen en te rekenen. Laten we het elkaar op het hart binden: als dat het nu alleen is, kom je ermee in het verderf. Want bij het sterven moeten we alles achterlaten. Dat weten we wel, maar we zijn er blind voor. Daarom geve de Heere bij u en jou het heilige begeren uit psalm 27: Eén ding heb ik van de Heere begeerd.

Misschien vraagt iemand: Hoe gaat dat nu? Want van nature begeert een mens dat toch niet. Wij zijn vijanden van God en van het evangelie van vrije genade. Het werken van de begeerte naar God is het werk van Gods Geest. De Heilige Geest gaat ons ontdekken aan de verkeerde begeerten in ons hart en aan de zonden.

Als de Heilige Geest dat doet, dan gaan we dat niet relativeren. We gaan wel relativeren, dat alles zo betrekkelijk is. Dan wordt het allemaal schuld. Want we kunnen heel veel materiële zaken hebben, maar zien we wel dat we zo arm zijn aan God en Hem missen? God missen is alles missen.

 

Wat is dat missen dan? Leg je hart er maar naast. Ik zal er een paar dingen van zeggen. Het wordt je grote verdriet. Je ziet hoe goed en heilig God is. Dat Hij het waard is om gediend en gevreesd te worden. Zo gaat de Heere de mens ontdekken en afbreken, zodat we niet anders overhouden dan zonde en schuld. We verlangen ernaar, dat het weer goed komt tussen God en ons. Maar we gaan ook steeds meer zien dat ons hart zo onbekeerlijk is.

Weet u daar iets van? Dan is het misschien niet altijd gemakkelijk, maar nu schrijft de apostel Paulus in de brief aan de Romeinen hoofdstuk 8 vers 32: Hoe zal Hij (God de Vader) ons met Hem (Christus Jezus) niet alle dingen schenken? Dan is er een goed dat nimmermeer vergaat. Dat geeft Hij uit genade om niet.

Zou je er niet jaloers op worden?  Zou je niet begeren om God te kennen? Wat ben je rijk als je Hem mag kennen en vrezen. Dan mag je zeggen: ‘Alles wat adem heeft love de Heere. Weg wereld, weg schatten; gij kunt niet bevatten, hoe rijk of ik ben. Ik heb alles verloren, maar Jezus verkoren, Wiens eigen ik ben.’

Dat was de eerste gedachte: Naboths wijngaard door Achab begeerd. We gaan nu zingen uit psalm 34: 7

 

Houdt dan uw tong in toom;
Dat zij nooit schand'lijk spreek' of smaal';
Dat nooit bedrog of leugentaal
Op uwe lippen koom'.
Betreedt het rechte spoor;
Veracht het kwaad; jaagt naar den vreê.
God ziet de vromen, en hun beê
Geeft Hij altoos gehoor.

 

 

 

2. Naboths wijngaard door hemzelf beheerd

De wijngaard van Naboth wordt zo beheerd dat Achab er niet aan mag komen. Naboth ziet het in: dit mag niet. Naboth krijgt het aanbod van de koning te horen, maar zegt heel duidelijk tegen de koning: Nee, majesteit, daar kan ik niet op ingaan.
Is dit niet dom, meisjes en jongens? Als iemand iets van je wil kopen en hij wil het pertinent hebben, dan kun je toch vragen wat je wilt? Dat zal hij ook geven en betalen. Als verkoper sta je sterk. Daar moet je een slaatje uitslaan. Vooruit Naboth, dit is de kans van je leven. Doen, doen!

Nee, Naboth beheert die wijngaard als een erfgoed en hij weigert heel pertinent. Hij zegt het heel duidelijk: Dat late de Heere verre van mij, dat ik de erve van mijn vaderen u geven zou. Naboth, waarom doe je de koning geen plezier? Waarom ga je niet in op het aanbod van de koning? Is Naboth niet een beetje koppig? Hoe kun je dat nu weigeren?

Maar het is niet dom en het is geen koppigheid. Want hoe weigert Naboth? Hij weigert onder de aanroeping van de Naam des Heeren: Dat late de Heere verre van mij zijn.

Waarom doet hij dat? Naboth leefde bij het Woord. Hij mocht de vreze des Heeren beoefenen. Erfgoed, familiebezit, dat de Heere toebedeeld had, mocht niet verkocht worden. We lezen dat in Leviticus en in Numeri.

 

Er komt hierin een gedachte naar voren: het land is van de Heere. Als we een stukje teruggaan in de geschiedenis, zien we Israël, het verbondsvolk, in Kanaän komen, in het beloofde land. Dat gingen ze verdelen. Hoe hebben ze dit gedaan? Iedere stam heeft een stuk land toegewezen gekregen. Dat werd daarna weer verdeeld onder de verschillende families. Op een zeker ogenblik zag je daarom mensen met een meetsnoer lopen. Daarna werd het lot geworpen en een kavel toegewezen aan een bepaalde familie. Die mocht dan wettig erfgenaam zijn van dat stuk land. Zo kwam dat in familiebezit.

Wanneer zo’n gezinshoofd door het geloof dit in bezit nam, konden ze wel uitroepen, wat we net hebben gezongen: De snoeren, dat zijn de meetsnoeren, zijn mij in liefelijke plaatsen gevallen. De Heere heeft dus bepaald, dat dit stuk land in bezit moet blijven van die familie. Het mocht niet zomaar verkocht worden. Hiermee wilde de Heere zeggen: Ik ben de opperste Leenheer. Het land is van Mij. Het wordt jullie weliswaar als familie toegewezen, maar het moet als erfgoed bewaard blijven.

Alleen in uiterste nood mocht er een tijdelijke verkoop zijn. Bijvoorbeeld als iemand heel veel schulden had, die hij niet meer kon betalen. Daarnaast wilde de Heere ook niet dat de grondprijzen hoog werden. Deze werden alleen bepaald door de jaarlijkse opbrengst. Je kocht dus niet de grond, maar de oogst ervan. Maar dat land moest ook weer teruggekocht worden. In het jubeljaar kwam het stuk land weer terug in familiebezit.

 

Zo had de Heere het bepaald en Hij had daar een bedoeling mee. Het was een zegen. Want door dat stuk land was er hoop en verwachting van geslacht tot geslacht dat de Messias zou komen. Het was als het ware een onderpand van de eeuwige erfenis: het hemelse Kanaän. In dat licht moesten ze het zien dat de Heere bepaald had: het land is van Mij. Opdat zij zouden zijn een bijwoner en vreemdeling bij de Heere.

 

Nu begrijpt u toch wel, dat Naboth de wijngaard beheert als een erfgoed: De Heere had er zijn belofte aan verbonden. Als hij dat stuk land zou verkopen, dan verkwanselde hij niet alleen de erfenis, maar ook de belofte die de Heere gegeven had. Dan zou hij niet naar Gods Woord en inzettingen leven. Daarom is het geen onwil, geen koppigheid of halsstarrigheid, maar juist geloofsgehoorzaamheid.

Naboth voelt het: Ik moet God meer gehoorzaam zijn dan de mensen. Hij mag leven bij het gebod van de Heere. Als je mag leven in de vreze des Heeren, dan krijg je Gods geboden ook lief. Het is niet zo’n best teken als de mensen zeggen: Ik ben gelovig, maar de wet is door Christus vervuld, dus heb ik geen boodschap meer aan de wet. Want als de vreze des Heeren er door genade mag zijn dan krijg je de inzettingen en toezeggingen van de Heere lief.

Zo was het ook bij Naboth. Hij had de toezegging, de belofte van de Heere, zó lief. Deze was ook verbonden aan dat stuk land. Hij mocht het in geestelijk opzicht ook zien: met verkopen van het stuk land zou ik de Heere te kort doen. Daarmee zou ik de beloften en toezeggingen van de Heere terzijde stellen en tegen Hem ingaan. De wet en de inzettingen van de Heere zijn voor hem veel belangrijker dan de gunst van de koning.

Hij was een van die 7.000 mensen die in die donkere tijden de knie niet voor Baäl gebogen hadden.

 

We gaan terug naar de wijngaard. Ik zie Naboth in mijn gedachten daarin lopen. Nee, hij loopt daar niet als Nebukadnezar, die sprak over het grote Babel dat hij gebouwd had. Naboth ziet daar de hand van de Heere in om een bijwoner, een vreemdeling, bij de Hem te mogen zijn. Wat is de Heere dan goed voor zo’n zondig mens. Naboth heeft het als een wonder gezien dat hij die wijngaard mag beheren. Daarom kan Naboth niet anders dan weigeren: Dat late de Heere verre van mij zijn, dat ik u de erve van mijn vaderen geven zal.

Hier ligt ook een terechtwijzing in aan het adres van de koning. Achab had zo’n aanbod helemaal niet mogen doen. Ook voor hem gold: Gij zijt een vreemdeling en bijwoner bij Mij. Naboth ziet het wonder ervan in, maar Achab niet.

 

Laten we nu kijken naar onszelf, gemeente. Wat heeft die weigering ons veel te zeggen. We zien in de geschiedenis van de reformatie en in Gods Woord hoe altijd weer geprobeerd is om de vreemdelingschap en de inleving daarvan weg te nemen. Als ik Luther zie staan voor de Rijksdag te Worms. Voor zijn vlees was het het gemakkelijkst geweest om alles maar in te trekken, wat hij geleerd en gezegd had. Maar Luther staat daar in het geloof. Dan zegt hij: ‘Hier sta ik, ik kan niet anders, zo helpe mij de Heere almachtig. Amen.’

 

Er staan mensen in die tijd op de brandstapel. Met hetzelfde geloof als dat van Naboth: Dat late de Heere verre van mij. Zij kunnen de Naam niet verloochenen. Van het evangelie van vrije genade kunnen zij geen afstand doen. Hoe velen zijn er anderzijds geweest, die net als Ezau het eerstgeboorterecht verkwanselden en de beginselen der vaderen prijsgaven. Bij velen woog hun geestelijke erfenis niet zo.

Als het om een erfenis gaat, dan kunnen we op bepaalde dingen hiervan zuinig zijn. Denk bijvoorbeeld aan een mooi gouden horloge van opa, of dat antieke kastje van oma, of een mooie Statenbijbel. Dan zeggen we: Dat verkoop ik nooit, want dat is zo mooi, daar ben ik aan gehecht.

Maar hoe is het nu met de geestelijke erfenis? Die wordt zo makkelijk verkwanseld. De gevolgen zie je ook in onze tijd: kerkverlating. De beginselen worden opzijgezet.

Wat is dan die erfenis van de vaderen?  In de eerste plaats is dit het Woord. De Bijbel die je elke dag open mag doen.

Een van de stellingen van Luther in Wittenberg was: de ware schat van de kerk is het hoog heilig Evangelie der genade en van de glorie van God. We zien hoe dat nu prijs gegeven wordt. Heel veel mensen zijn er die zeggen: Ach, dat Woord, daar zit natuurlijk ook veel menselijks bij. Je kunt het Woord zoeken ín de Bijbel. Je moet onderscheid maken tussen de inhoud en de verpakking. Het gaat om de centrale boodschap en veel dingen kunnen wij in deze tijd niet meer als feiten aanvaarden. Zo zie je om je heen hoe de erfenis van de vaderen wordt losgelaten. Velen hebben dat Woord aan de kant geschoven.

 

En over onze gereformeerde belijdenis moet je niet praten. Dat is ook mensenwerk. Zet de Drie formulieren van enigheid maar in de kast. Het gaat vandaag om andere vragen en dingen. Je ziet hoe dit doorwerkt en doorsijpelt op alle terreinen van het dagelijkse leven. Buiten, maar ook in de kerk.

 

Wat doet u met de erfenis? Trouwens, meisjes en jongens, denken jullie er nog aan dat je een gedoopt voorhoofd hebt? Aan wat de Heere daar heeft beloofd, betekend en verzegeld? De drie-enige God heeft Zijn Naam aan jouw naam verbonden. Kom, hoe leef je? Wat doe je? Welke compromissen sluit je?   

Het is net als bij Naboth. Mensen zoals Achab zijn er ook vandaag. Om je allerlei mooie aanbiedingen te doen. Toe maar, ga mee, doe niet zo flauw. Dan moet je de erve der vaderen loslaten. Kijk maar eens wat er allemaal te koop aangeboden wordt. Wat je allemaal via de media kunt bereiken en wat er toegankelijk voor je is. Komt dan die erve der vaderen op de laatste plaats? Die lijnen moeten we ook tot nu doortrekken.

 

Naboth is heel duidelijk: Dat late de Heere verre van mij zijn, dat ik u de erve van de vaderen geven zal. Het is waar: van nature is ons hart vol kwade begeerten en voor je het weet zit je er middenin. Maar weet je wat er waakt en je bewaart voor de zonde? Kijk bij Naboth: de vreze des Heeren. Daarom kon Jozef zeggen, ook toen het zo mooi gepresenteerd werd: Hoe zou ik dit een zo groot kwaad doen en zondigen tegen God (Gen. 39:9)! De Heere geve dat er ook vandaag navolgers van Naboth en Jozef in ons midden mogen zijn.

Dat kun je toch niet uit jezelf? Hoe kom je nu aan de vreze des Heeren? Waar had hij dit vandaan? Luister naar wat Naboth zei, toen Achab hem dat voorstel deed. Zei hij: Nooit zal ik dat doen? Nee, dat zei Naboth niet. Wij zijn soms geneigd te zeggen: Dat zal ik nooit doen. Maar het woordje nooit is ook maar betrekkelijk. Zeg het maar niet.

 

Naboth kan het niet in eigen kracht. Hij zegt: Dat late de Heere verre van mij zijn. Kijk, daar zoekt hij het. De Heere kan het alleen schenken. Dat is de vreze des Heeren. Daar zie je het ware geloof in. Hier zie je iets van de kinderlijke afhankelijkheid. Daarom, als je staat voor allerlei beslissingen, ga er dan mee op de knieën. Vraag maar: Heere, wil het me leren, en bewaar me ervoor. Hij wil er om gebeden zijn.

Zie je Naboth daar staan? Hij klampt zich aan het Woord vast. De Heere, de IK ZAL ZIJN DIE IK ZIJN ZAL (Ex. 3:14). Dat is de getrouwe en de eeuwige Verbonds-Jehova. Dit is de naam waarin de Heere zich bekend maakt.

Meisjes en jongens, deze naam staat ook op jullie voorhoofd: de Heere! En de volle openbaring van die Naam is in Christus.

 

We zingen nu Psalm 34: 8

 

God slaat een gram gezicht
Op bozen, die Hem tegenstaan;
Hij doet hun naam met hen vergaan
Door ’t hoogste strafgericht.
Maar Hij ziet gunstig neer
Op hem, die naar Zijn wetten leeft;
God is het, Die hem uitkoms geeft,
Zijn groten naam ter eer.

 

Naboth zegt: De Heere! En ik heb gezegd, gemeente: In Christus. In Jezus Christus zie je ten volle IK ZAL ZIJN DIE IK ZIJN ZAL (Ex. 3:14). Op Mij kun je aan. Ook bij de Heere Jezus is de vorst der duisternis geweest. Jezus Christus heeft een schitterend aanbod gekregen. Hij kon alle koninkrijken van deze aarde krijgen. Als de Heere Jezus maar even zou buigen voor de duivel. Maar Hij wilde uit liefde voor Zijn vader, Zijn wijngaard en Zijn volk de Getrouwe zijn. Zo kon Hij aan het kruis uitroepen: Het is volbracht (Joh. 19:30).

 

3. De wijngaard van Naboth door Izébel geannexeerd

Wat gebeurt er met Achab? Hij kan zich helemaal niet neerleggen bij de weigering van Naboth. Hij is ontzettend boos. Meisjes en jongens, Achab gedraagt zich als een klein kind. Ik hoop dat jullie verstandiger zijn. Want wat zie je weleens bij kleine kinderen? Als ze hun zin niet kunnen krijgen, dan trekken ze een lang gezicht. Ze worden dwars en dan maar drammen en zeuren. Dan zeggen vader en moeder: Laat ‘m maar een poosje met rust, want er is geen land mee te bezeilen.

 

Zo doet Achab ook. Hij gaat boos op bed liggen en kijkt strak naar de muur. Hij wil niemand zien, hij wil niet eten. Achab, wat stel je je aan! Er is toch geen oorlog uitgebroken? Het gaat toch maar om een stukje grond? De Heere zegt: Wee u, land, welks koning een kind is (Pred. 10:16).

Dat zie je bij Achab: hij gedraagt zich als een kind. Dan gaat zijn kamerdeur open. Izébel komt binnen. ‘Wat is er met jou aan de hand, Achab?’ Dan lucht Achab zijn hart. Maar hij zegt een halve waarheid. Hij vertelt alleen dat Naboth weigerde de wijngaard te geven, maar hij zegt niet waarom.

 

Wat is de reactie van Izébel? Ze spot met hem. ‘Ben jij nu een koning of niet? Nou, ik zal er wel voor zorgen dat je die wijngaard krijgt.’ Ze gaat bij wijze van spreken naar haar bureau. Daar schrijft ze brieven aan de plaatselijke overheid met een zegel van Achab eraan. Er moet een vastendag uitgeroepen worden, een biddag. Wanneer werd er in Israël een vastendag uitgeroepen? Eigenlijk alleen als er grote nood was. Denk aan een oorlog of een oordeel. Die vastendag moest dienen om het volk in de schuld te brengen.

Izébel roept een vastendag uit en ze bevestigt het met het zegel van de koning. Naboth moet door een vals getuigenis beschuldigd en gedood worden. En zo gebeurt het.

Men doet als of er een ban in de stad is. Naboth komt voor het gericht en twee zonen van Belial treden op als valse getuigen. Hij zou God en de koning hebben gezegend, dat wil zeggen: Hij had God en de koning vervloekt. Het doodsvonnis wordt voltrokken. Niet alleen Naboth, want we lezen in 2 Koningen 9 vers 26 dat zijn zonen ook worden gedood.

Nu kan Izébel tegen Achab vertellen dat alle hinderpalen zijn opgeruimd. Hij kan de wijngaard annexeren. Hier zien we het resultaat van het zondige begeren van een stuk grond.

Hoe is het mogelijk dat de Heere deze corruptie heeft toegelaten? Je rechtsgevoel komt er toch tegen in opstand? Die godvrezende man wordt van godslastering beschuldigd en gedood. En de goddeloze krijgt haar zin. Dan kunnen er zoveel raadsels zijn.

 

In het paradijs is de keus gevallen vóór de leugen en tégen de Waarheid. In die werkelijkheid heeft Naboth moeten leven. Hij wordt hier onschuldig veroordeeld en gestenigd. Zo is hij hier het type van de Heere Jezus. Ook de Heere Jezus werd ervan beschuldigd dat Hij God gelasterd had. Toen heeft het ook geklonken: Wij hebben een wet, en naar onze wet moet Hij sterven (Joh. 19:7). Op Golgotha is de Heere Jezus onschuldig gestorven.

Maar in deze weg heeft de Heere het geleid dat er verzoening en zaligheid is. Dan zien we later Elia bij Achab: ‘Gij hebt doodgeslagen. Gij hebt God getergd.’ God ziet alles. Horen we dat? Zonde is het tergen van God. Als dit ontdekkende woord tot Achab klinkt, vraagt hij: Hebt gij mij gevonden, o mijn vijand (1 Kon.21:19)?

Gemeente, als de Heere komt met Zijn ontdekking, dan zeggen we Achab na. Dat willen we niet. Dan worden we als een vijand van genade ontdekt.

Kent u die goddelijke ontdekking? Dat het Woord van God en Zijn wet u duidelijk maken dat u voor God niet kunt bestaan en alles u aanklaagt? Hebt u uw zondenregister gezien? U hebt God getergd. Dan is de Heere nog lankmoedig. Achab vernederde zich om de woorden van Elia en de Heere verbond daar nog Zijn gunst aan. Wat is de Heere goedertieren, dat Hij Zijn ontdekkende Woord ons nog doet horen. Daarom, laat dit Woord zijn tot waarachtige bekering. Zoek de Heere, terwijl Hij te vinden is. Jong en oud, leer deze les van Naboth: Wees zuinig op de erfenis. 

 

Amen

 

Slotpsalm psalm 46: 1 en 6

 

  1. God is een toevlucht voor de Zijnen,
    Hun sterkt', als zij door droefheid kwijnen;
    Zij werden steeds Zijn hulp gewaar,
    In zielsbenauwdheid, in gevaar;
    Dies zal geen vrees ons doen bezwijken,
    Schoon d' aard' uit hare plaats mocht wijken;
    Schoon 't hoogst gebergt', uit zijne steê,
    Verzet wierd in het hart der zee.

 

  1. De HEER, de God der legerscharen,
    Is met ons, hoedt ons in gevaren;
    De HEER, de God van Jacobs zaad,
    Is ons een burcht, een toeverlaat.