Ds. W.A. Zondag - Lukas 10 : 38 - 42
Eén ding is nodig
Lukas 10 : 38 - 42
Delen & Download
Download preekLeespreek tekst
Zingen : | Psalm 149: 1 | |
Lezen : | Lukas 10: 21 - 42 | |
Zingen : | Psalm 25: 2, 3 en 4 | |
Zingen : | Psalm 142: 1 | |
Zingen : | Psalm 27: 2 | |
: | Psalm 150: 1 |
Gemeente, ik lees met u nog een keer vers 41 en 42 uit Lukas 10, waar het Woord van God als volgt luidt:
En Jezus antwoordende zei tot haar: Martha, Martha, gij bekommert en ontrust u over vele dingen; Maar één ding is nodig; doch Maria heeft het goede deel uitgekozen, hetwelk van haar niet zal weggenomen worden.
Het thema is de uitspraak van de Heere Jezus:
Eén ding is nodig
Jongens en meisjes, als je je straks niet veel meer kunt herinneren van deze preek, vergeet dit nooit: ‘Eén ding is nodig.’
We staan met de hulp van de Heere stil bij:
- Het zitten van Maria
- Het dienen van Martha
- Het oordeel van Christus
1. Het zitten van Maria
Gemeente, als u de context erbij neemt, dan ziet u dat de Heere Jezus heel veel meemaakt. Zijn weg door Kanaän gaat niet erg gemakkelijk. Hij ontmoet zóveel ongeloof! Mensen die Hem verwerpen, die weigeren Hem als de enige Zaligmaker te aanvaarden. Er is geen plaats bij die mensen voor Hem. Dat geeft Hem veel verdriet. Dat geeft Hem ook veel vermoeidheid, wat betreft Zijn geest.
Toch is dat niet het enige. Want de Heere Jezus mag ook horen van vrucht op de prediking. De Heere Jezus had er ook zeventig uitgezonden, dat ziet u in vers 1. En die uitgezondenen vertellen, dat er mensen zijn die de boodschap, die zij mochten verkondigen, hebben geloofd. De Heere Jezus dankt Zijn Vader daarvoor. Kijk maar in vers 21. Op dat moment verheugde Zich Jezus in de geest. Dus Hij is verblijd. Je ziet ook aan Zijn gezicht, dat Hij verblijd is. Jezus was waarachtig mens. Hij heeft niet alleen geweend, maar heeft ook laten zien, wanneer Hij verheugd was. Maar waarover is Hij dan verheugd? Wel, dat mensen tot Hem komen en in Hem geloven. En daarom zegt Hij tegen Zijn Vader: Ik dank U, Vader, Heere des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt dezelve den kinderkens geopenbaard; ja Vader, want alzo is geweest het welbehagen voor U.
Gemeente, dan zien we gelijk twee groepen. De Heere Jezus noemt de ene groep: de wijzen en verstandigen. Dan bedoelt Hij niet de mensen die veel geleerd hebben, die veel van de theologie weten. Die zijn er ook, maar Hij bedoelt de mensen die op hun eigen verstand steunen. Mensen, die Hem ook daarom niet willen aanvaarden. Eén van die mensen komt later tot Hem, vers 25: En zie, een zeker wetgeleerde stond op, Hem verzoekende, en zeggende: Meester, wat doende zal ik het eeuwige leven beërven?
Er komt iemand met heel veel theologische kennis, maar die wil geen kennis krijgen aan de Heere Jezus, maar Hem juist ten val brengen. Hij hoopt dat Jezus Zich verspreekt, dat Jezus er niet uitkomt als hij Hem een vraag stelt. Zal dat een reden zijn om Hem uit de synagoge te werpen? Om Hem te vervolgen? Mogelijk om Hem zelfs te doden? Dit zijn God verzoekende, wijze en verstandige mensen. Maar gemeente, zo word je niet zalig.
Maar dan lezen we van een vrouw in vers 38 en vers 39. Dat is iemand die behoort tot die tweede groep. Hiervan zegt Jezus: U hebt het de kinderen geopenbaard. Hier worden ze getekend als kinderen, als kleine kinderen. En wat is nu het kenmerk van een klein kind? Een heel klein kind weet nog maar heel weinig. Die kent nog maar een paar woordjes. Die woordjes zijn nog op twee handen te tellen. Iedere keer komen er een paar bij. Hun kennis wordt langzaam vergroot.
Jongens en meisjes, daarom zit je ook op school, om wat te leren. Het zou raar zijn als je in groep 1 komt en je zegt: ‘Juf, ik weet alles al, mag ik buiten gaan spelen? U kunt me niks meer leren.’ Ik denk, dat de juf het er niet mee eens is en je ouders al helemaal niet. Er is nog veel te leren. En als je in groep 8 zit, ben je ook nog lang niet uitgeleerd en als je op het vervolgonderwijs komt ook niet. Nee, je bent nooit uitgeleerd. Zo gaat het ook in het Koninkrijk van God. De Heere Jezus zegt: Om een kind van God te kunnen zijn, moet je je ook gedragen als een kind. Dan moet je bereid zijn om naar Mijn onderwijs te luisteren.
En zo, gemeente, komen we bij deze geschiedenis aan. Jezus, die vermoeid is naar het lichaam, maar ook vermoeid is naar Zijn geest. Kunt u zich dat voorstellen na zoveel preken, zoveel weerstand, het lange reizen en de hitte van de dag? De Heere Jezus, ook als waarachtig mens, verlangt naar rust. Naar een goed bed, naar een goede maaltijd, naar vriendschap. Hij is in alle dingen aan ons gelijk geweest. En Hij was echt verblijd, dat daar in het dorpje Bethanië op de Olijfberg, tegenover Jeruzalem, een huis stond, waarvan Hij wist: daar ben Ik van harte welkom. Daar wonen vrienden.
We weten niet precies van wie dat huis is geweest. Sommigen denken dat het van Martha is geweest en dat zij een weduwe was. Dat Maria en Lázarus, broer en zus, bij haar zijn ingetrokken. Dat zou kunnen. Eén ding weten we wel: het waren mensen die Jezus van harte liefhadden. En andersom was er ook liefde. Jezus had hen lief. Het waren ook geen arme mensen. Sommigen mensen denken, dat een kind van God altijd arm moet zijn, wat betreft maatschappelijke omstandigheden. Nee, dat hoeft niet, want de Heere Jezus is ook door rijke mensen onderhouden. Er waren rijke vrouwen die Hem dienden. Verder waren er ook andere rijken, zoals Jozef van Arimathéa en Nicodémus. Wat hebben ze veel van hun rijkdommen over gehad om Jezus te dienen. Dat geldt ook voor Martha, Maria en Lázarus.
Lázarus moet een belangrijk man geweest zijn in die tijd. Bij de begrafenis van Lázarus is bijvoorbeeld de elite uit Jeruzalem aanwezig. Martha is blijkbaar zo vermogend, dat ze zomaar dertien gasten kan onderhouden en straks zal Maria de Heere een liefdesoffer van grote waarde brengen. Het kostte een jaarloon. Dat had ze in huis en dat konden alleen rijke mensen in huis hebben.
Ze hebben de Heere Jezus mogen dienen vanuit hun goederen. Daar heeft Jezus ook gebruik van gemaakt en zo breekt de dag aan, dat Hij besluit om gebruik te maken van die gastvrijheid. Reken er maar op, dat de discipelen ook verblijd waren, dat Jezus naar dat gezin wilde gaan. Want ze waren daar zó welkom. Ze hadden het daar ook goed. En als ze zagen, dat de Meester bemind werd, dan gaf hun dat vreugde. En wat zullen deze mensen, Maria, Martha en Lázarus, verheugd zijn geweest, toen de boodschapper vertelde: De Meester is daar. Hij wil hier overnachten!
Hij wil hier bij ons een poosje logeren. En ze onthalen Hem met oosterse gastvrijheid. Er wordt natuurlijk van alles klaar gemaakt. Er moet veel geregeld worden. Want meestal bleef Jezus dan ook slapen met zijn discipelen. Er moeten dertien bedden klaar gemaakt worden in korte tijd. Eten moet ingekocht worden. Er moet vlees bereid worden, de groentes moeten gewassen worden, en ook aan de persoonlijke verzorging moet aandacht besteed worden. U weet wel hoe dat ging in het oosten. De voeten, die gewassen en geolied werden.
Er komt heel wat bij kijken. Martha heeft daarin als gastvrouw het belangrijkste aandeel. Het is heel waarschijnlijk dat Maria heeft meegeholpen. Nee gemeente, we hoeven niet uit deze geschiedenis af te leiden, dat we geen taak meer hebben op deze aarde. Calvijn is daar heel fel over. Hij zegt: ‘Je mag hieruit absoluut niet afleiden, dat we monnik moeten worden.’ Dat we ons niet meer druk hoeven te maken over de gewone dingen in het leven. Die zijn zéker nodig.
De Heere Jezus verbiedt dat ook helemaal niet, in tegendeel, Hij maakt er gebruik van. En Maria zal haar zus, Martha, ongetwijfeld hebben geholpen. Op een gegeven moment is de drukte wat voorbij. Het eten is opgediend en genuttigd. En na de maaltijd gaat Jezus onderwijzen als een leraar. Hij was leraar; Hij was een rabbi.
Jongens en meisjes, in die tijd was het normaal, dat je dan aan de voeten van de leraar ging zitten. Dat doen wij tegenwoordig niet meer. Je moet je voorstellen, dat de leraar op een verhoogde stoel zat en de anderen in een groepje ervoor gingen zitten en naar zijn onderwijs luisterden. Dat waren de discipelen gewend; dat was normaal. Maar eigenlijk was het niet zo normaal, dat er ook een vrouw mocht aanschuiven. Dat deden de rabbi`s in die tijd zéker niet! Vrouwen hoorden er niet bij, maar nergens lezen wij, dat Jezus vrouwen heeft weg- gestuurd, als Hij in het openbaar ging onderwijzen. Jezus liet haar toe.
Zo zien we een vrouw aan de voeten van Jezus zitten, samen met de andere discipelen. En deze had een zuster, genaamd Maria, zo staat erin vers 39, welke ook zittende aan de voeten van Jezus, Zijn woord hoorde.
Laten we eerst samen zingen uit Psalm 142: 1.
’k Riep tot den HEER’ met luider stem;
Ik smeekt’ en riep vol angst tot Hem.
’k Heb, voor Zijn aangezicht, mijn klacht
In mijn benauwdheid voortgebracht.
We gaan verder met de eerste gedachte: Het zitten van Maria. Aan de voeten zitten van de Heere Jezus, van de Zaligmaker, wat houdt dat in? Jezus noemt dat straks: het goede deel kiezen. Wat is dat, aan Zijn voeten zitten? Dat betekent: leerling zijn. Bereid zijn om naar de ander te luisteren. Je mag best vragen stellen of soms een opmerking maken, maar ken wel je plaats. Dat betekent, dat je bereid bent om te erkennen: ik weet nog zoveel dingen niet. Ik moet nog zoveel dingen leren.
En gemeente, een leerling die zich stelt aan de voeten van de Heere, is iemand die zegt: Heere, wilt U mij vertellen wat nodig is, om zalig te leven en om zalig te sterven? Zo`n leerling vraagt: Hoe krijg ik die enige troost en wat houdt die troost dan in? We hebben ervan gezongen uit Psalm 25. ‘Wie Hem nederig valt te voet.’ Nederig, klein, ‘zal van Hem Zijn wegen leren.’ Leergierig zijn is een vrucht van genade. Want van nature zegt niemand van zichzelf en zegt God ook niet van iemand, dat hij een leerling-gestalte heeft. Ik heb geen lust aan Uw wegen, zeggen we. Ik heb lust aan de wegen buiten het woord. Ik verlang naar de dingen van deze tijd.
Jongelui, het is niet moeilijk om YouTube-filmpjes te kijken. O nee, de tijd vliegt. Daar kan je zo uren mee bezig zijn. Maar hoeveel moeite kost het om aan tafel te luisteren naar het stukje, dat uit de Bijbel gelezen wordt? Je vindt het al snel te lang. Pa, doe maar een kort stukje hoor, want we moeten weer verder. Ach, moet dat dagboek nou echt weer. Niet te lang bidden hoor. Ik zeg maar even hoe het in heel veel gezinnen gezegd of gedacht wordt. Leerling zijn, dat zijn we niet van nature, maar als de Heere ons hart gaat openen, zoals hij deed bij Lydia, dan geven we acht op Gods woord. Zo heel anders.
Dan worden we heilbegerig, dan krijgen we er zóveel belang bij wat de Heere ons te zeggen heeft, want we gaan zien, dat dit leven met al zijn mooie aantrekkelijke dingen voorbijgaat. Het gaat voorbij, gemeente. Het kan zo voorspoedig voorbij zijn. Er is niets op deze aarde wat u vast kunt houden. Je kinderen niet, je vrouw niet, je man niet, je ouders en ook je vrienden niet. Alles is ijdelheid, zegt de spreukendichter. Het is allemaal ijdelheid. Het gaat voorbij, het is vluchtig.
Als ik dat inzie, krijg ik ook belangstelling voor andere zaken, die niet voorbijgaan. Want dat zegt de Heere: Ik heb iets dat niet voorbijgaat. Denk eens aan die Samaritaanse vrouw, die water kwam putten. Ze zei tegen de Heere Jezus: Waarom wilt u dat ik water voor u ga putten? Toen zei de Heere Jezus: U komt hier iedere dag terug, om water te halen, maar Ik heb levend water. Die daarvan drinkt, zal nooit meer dorsten. Levend water, dat gaat nooit meer voorbij. Gemeente, dat zal opspringen, zegt de Heere Jezus, tot het eeuwige leven.
Dus dit woord heeft voor ons een boodschap, die de eeuwigheid mee ingaat. En alle andere dingen vallen weg. Maar we kunnen de eeuwigheid niet in, althans niet de eeuwige heerlijkheid. Dit woord zegt ons ook vanmorgen, dat we zó niet voor God kunnen verschijnen. De Heere zegt: Er is niemand die goed doet, er is niemand die rein is uit zichzelf, er is niemand die Mijn aangezicht kan zien en leven. Niemand.
Het Woord veroordeelt ons. En ik aanvaard die veroordeling. Ik aanvaard het, dat dit het Woord is van God. Dat ik het ook waard ben, dat God mij oordeelt en veroordeelt. Zo is het ook in het leven van Maria gegaan. Dat heeft ze aanvaard: Ik ben een zondares.
Ook al was het wellicht een keurige vrouw, waarvan iedereen zei: Die kan je niet betrappen op iets wat niet deugt. Maar Maria kende haar eigen hart. Ze wist dat er onreinheid in leefde. Dat zij ook God niet op de eerste plaats diende. Boven alles en iedereen. Bij Maria is er in haar leven plaats gekomen voor deze woorden van de Heere Jezus, Die sprak over het verlorene, dat opgezocht wordt.
Verloren schapen worden opgezocht door de Herder. Een verloren zoon, die terugkeert naar het huis van de Vader. Een verloren penning, die gevonden wordt. Ze heeft die woorden van de Heere Jezus ingedronken. Ze heeft het gehoord: Wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen. De Heere Jezus heeft het ook verteld, dat die Herder Zijn schapen opzoekt. Dat die Herder Zélf zal worden geslagen. Het geheim van het verzoend worden met God, ligt in het bloed van die Herder zelf.
Ik ben de Goede Herder, die Zijn leven geeft voor Zijn schapen. Zij heeft die woorden geloofd. Later zal de Heere Jezus het zeggen: Dit heeft Maria gedaan, ter voorbereiding van Mijn begrafenis. Dat is een vrucht van dat onderwijs, dat zij aan de voeten van de Heere Jezus heeft genoten. Een veroordeling in zichzelf, maar redding in de Heere Jezus. Ja, de redding door de Heere Jezus Christus alleen. Gemeente, een plaats aan Jezus’ voeten is ook een plaats van stille rust.
Wie aan de voeten van de Heere Jezus mag zitten, door bijvoorbeeld zelfstudie te doen in de Bijbel of door te luisteren naar een preek, die mag ook de stille rust gaan ontvangen. Dan is het bloed van Christus, Zijn offer, uw of jouw rust. Een plaats van rust, die alle verstand te boven gaat. Gemeente, als je dat mag ondervinden, dat Hij, de Heere Jezus, je Redder is. Dat Hij je Bevrijder uit de gevangenis van het ongeloof is. Dat Hij het is, die je tegen Zijn hart aandrukt en zegt: ‘Ik voor u, daar gij anders de eeuwige dood had moeten sterven.’
Aan de voeten van de Heere Jezus zitten, is ook een plaats van vragen stellen. Ook dat zal Maria gedaan hebben; maar hoe bedoelt U dat dan, Heere Jezus? Wat heeft dat dan te zeggen? Wilt U dat nog eens uitleggen? Zo mogen we de Heere ook vragen om meerdere kennis, als u dingen in het leven niet begrijpt. Als U zegt: er wordt in de Bijbel gesproken over het bloed, dat reinigt van alle zonden en dat er zo`n wonderlijke kracht in ligt, maar als ik heel eerlijk ben, ervaar ik die kracht niet, wilt U het dan geven? Zou de Heere Jezus het niet willen geven? Zou Hij niet de kracht van Zijn bloed willen tonen? Heere, ik ben zo bang om te sterven. Ik durf niet.
U weet waarschijnlijk van mijn dochter, die is overleden door een ongeluk. Ik hoor het mijn dochtertje nog zeggen: ‘Ik durf niet te gaan slapen. Als ik wakker word en ik ben hier niet meer, hoe moet het dan?’ Ze mocht rust vinden in het bloed van de Heere Jezus. Wij vonden een paar weken na haar overlijden een dagboek, en daar stond het in: ‘Ik heb rust gevonden in Zijn bloed. Hij is voor mij gestorven. En daarom zorgt Hij voor mij.’
De Heere doet het bij kinderen en ouderen. Rust geven als we Hem vragen om die rust. Ook als u een weg moet gaan, die u niet begrijpt. Vraag maar of de Heere u kracht wil geven om verder te gaan. Of H ij u zachtmoedigheid wil geven. Leer van mij, zegt Jezus, dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart. Leer het maar van Mij. Weet je hoe je het lijden moet ondergaan? Mag ondergaan? Ziende op de overste Leidsman. Op de Heere Jezus Christus zien, hoe Hij het lijden heeft aanvaard. Zo wil Hij antwoorden geven in ons leven. En u mag uw hart bij Hem uitstorten, altijd weer.
Zo mag Maria lijken op die andere Maria, de moeder van de Heere Jezus, waarvan wij lezen: Maar Maria bewaarde deze woorden alle tezamen, overleggende die in haar hart. Dus woorden bewaren, onthouden, erover mediteren, erover nadenken. Ze weer in het gebed aan de Heere voorleggen.
Leest u zo de Bijbel? Dat u wel eens omhoog kijkt, en dat u zegt: Heere, Heere, hoe moet het nou met mij? Ik kan er maar niet bij. U kunt mij er wel bij brengen. U kunt het voor mij oplossen. Hebt u zo wel eens gebeden? Heere, één wenk van Uw alvermogen. Eén gedachte aan mij, zei de moordenaar aan het kruis, en ik zal behouden zijn. Heere, zou U tot mijn ziel willen spreken. Dat u zo bezig mag zijn, zoals Maria. Al deze dingen overleggen, mediteren en u mag het ook bezingen.
We gaan het doen uit Psalm 27: 2.
Al zie ik zelfs een leger mij omringen,
Nog vrees ik niet; ’k verlaat mij op den Heer’;
Al wil men mij door enen oorlog dwingen,
’k Leg mij gerust, hierop vertrouwend, neer.
Deez’ ene zaak heb ik begeerd van God,
Daar zoek ik naar; dit zij mijn zalig lot:
Dat ik, zolang mij ’t levenslicht bescheen,
In ’s HEEREN huis mocht wonen hier beneên.
We staan nu in de tweede plaats stil bij
2. Martha`s dienen
Want Martha komt maar niet tot dat rusten en luisteren, wat Maria wel mocht doen. Nee, Martha voelt zich op en top gastvrouw. Dat is goed, natuurlijk, dat begrijpt u. Ze neemt haar taken echt heel erg serieus, buitengewoon serieus. Maar je kunt er ook in doordraven. Misschien herkent u zichzelf wel in Martha. Altijd maar bezig in de huishouding. Misschien herkennen jullie het, jongelui. Bij mij moet het altijd perfect zijn. Je kunt het nooit loslaten. Altijd maar bezig met het werk of je studie. En het kan altijd maar weer beter. Martha is inderdaad zo iemand. Het moet heel goed zijn. Het is voor Jezus en Zijn discipelen. En zo loopt ze maar heen en weer. Nog wat olijfjes brengen en misschien nog wat water. Lust U nog wat, Meester? Willen de discpelen nog wat? De vaat moet natuurlijk gedaan worden. En nog eens een keer kijken of de bedden wel goed opgemaakt zijn. Zo loopt ze maar heen en weer.
Ondertussen begint er iets te knagen in Martha. Ze kijkt iedere keer naar haar zus Maria, die niets doet in haar ogen. Je kunt het toch niet maken om mij er alleen voor op te laten draaien? En jij maar rustig daar zitten. U herkent het wel toch? Of niet? Dat je wel eens tegen je kinderen moet zeggen: Jullie lopen maar niks te doen en ik loop maar te draven. Help ook eens even mee om de tafel af te ruimen. Martha zal ongetwijfeld al een aantal keren geprobeerd hebben de aandacht van Maria te krijgen. Hopelijk ziet Maria het, dit kan toch niet, dit hoort toch niet.
En de ergernissen nemen toe; de boosheid neemt toe. Uiteindelijk neemt ze het niet langer en gaat naar de Heere Jezus toe en zegt, lees maar mee in vers 40: Doch Martha was zeer bezig met veel dienen, en daar bijkomende zeide zij: Heere, trekt Gij U dat niet aan, dat mijn zuster mij alleen laat dienen? Zeg dan haar, dat zij mij helpe. Dit kan toch niet zo? Dit is toch niet eerlijk? Maar hoort u nog meer in haar verwijt? Merkt u, gemeente, dat ze het niet tegen Maria zegt, maar tegen de Heere Jezus?
Ze is boos geworden op de Heere Jezus, want waarom zegt Hij niets? Waarom laat Hij dat gebeuren? Hij kan toch op een gegeven moment zeggen: Maria, nu moet je je zus eens gaan helpen. Dan kom je er straks maar even bij zitten, als alles klaar is. Nu even aan het werk. Je ziet toch ook wel, dat je zus het niet fijn vindt. Dat had Martha wel verwacht. Ik kan me zo voorstellen, dat Maria hier wel van geschrokken is. Ze wordt getekend, als een vrouw met een zacht karakter en het is dan ook goed te begrijpen, dat Maria hiervan, vanuit een ingespannen luisterhouding, behoorlijk geschrokken is. Heb ik het dan niet goed gedaan?
Bent u ook wel eens verontwaardigd over de Heere? Nou, zegt u, dat moet u niet vragen, dat kan natuurlijk niet, dat hoort niet. Ja, dat het niet hoort, is wat anders. Ik hoor namelijk op catechisatie wel eens wat anders. Jongeren zijn vrij eerlijk. Dan zeggen ze: ‘Ik vind het niet eerlijk. Als je niet uitverkoren bent, dan word je ook niet zalig.’ Leg dat maar eens uit. Gemeente, dat is in dezelfde lijn. Dan zijn we verontwaardigd over de Heere, over Zijn welbehagen, waar Jezus, let wel, Zijn Vader voor gedankt heeft! Dat hebben we net gelezen. Ja Vader, want alzo is geweest het welbehagen voor U.
Maar waarom komt Hij dan niet in mijn leven? Ik zoek Hem al zo lang. En moet je die eens zien, die mocht al zo snel tot kennis van de Zaligmaker komen. En ik ben er al van jongs af aan mee bezig, maar ik heb die zekerheid niet. Dan zeg je eigenlijk: Heere, dat is toch niet eerlijk? Denk eens aan Asaf, die zegt: Moet je eens kijken: de levensweg van mijn buren, die aan God noch gebod doen, gaat over rozen. En mijn weg is moeite en verdriet. Iedere morgen als ik opsta, ervaar ik de bestraffing van de Heere, terwijl ik in Zijn dienst sta. Dat is niet eerlijk, zegt Asaf, waarom zegent U mij niet meer? Het lijkt wel of U de goddelozen voortrekt. En in psalm 77, zegt Asaf: Ik kan eigenlijk niet meer bidden. Ja, ik strekte mijn hand wel uit naar God, maar Hij was zó ver weg.
Die grote waarom-vragen in ons leven. Herkent u dat? Waarom deed U dat, Heere? Waarom legde U dat kruis op mij? Waarom ben ik nog kinderloos? Waarom moest ik mijn kind verliezen? Waarom ben ik ziek? Waarom is mijn huwelijk stuk? Waarom..? Mag u al zover komen, dat u zegt: ‘Hij deed het!’ Wat een voorrecht als je een adres hebt. Dat je zegt: Heere, U bent er niet onbekend mee. U weet toch wat er in mijn leven is gebeurd. U bent het toch, Heere, die alle dingen bestuurd heeft, maar ik kan het niet aanvaarden. Hoort u het: niet kúnnen aanvaarden, maar dan te léren aanvaarden. In dat niet kúnnen aanvaarden, kan ook wat van die boosheid liggen, die Martha had en die de discipelen ook hadden.
Er staat, dat ze allen geërgerd werden aan de Heere Jezus in die nacht, waarin Hij verraden werd. Ze waren boos op Hem. Waarom laat U het toch zo gaan, zoals het gaat. Waarom, Heere Jezus, gebruikt U Uw macht niet om Uw vijanden teniet te doen? De discipelen willen die weg niet op. Dat wist de Heere Jezus ook wel, dat zij het niet wilden.
Onbegrijpelijke wegen voor de discipelen. Trouwens, weet u dat je gewoon eerlijk mag zeggen: Heere, ik begrijp U niet en eigenlijk ben ik boos op U. De Heere schrikt daar niet van, als u dat tegen Hem zegt. Hij weet het toch wel. Hij kent je gedachten. Dat is ontzettend bevrijdend: Hij weet het toch wel. Ja, zoals een kind iets gedaan heeft en mama weet het toch al wel.
Jongens en meisjes, dan zegt papa of mama: je kunt het gerust tegen me zeggen, ik weet het toch al. Je broertje heeft me alles al verteld. Maar nu wil ik het uit jouw mond horen. Dat zegt de Heere ook: vertel het maar, Ik schrik nergens van. En gemeente, dan wil Hij zelf ook die houding van Martha veranderen in een zachtmoedige houding. Nu gaan we naar onze laatste gedachte: het oordeel van Christus.
3. Het oordeel van Christus.
Wat gaat Jezus hierover zeggen? Eigenlijk is het best verrassend, dat de Heere Jezus gaat antwoorden, want er waren al eerder mensen tot Hem gekomen, die hadden gezegd: Rabbi, wilt U een oordeel vellen over de erfenis, die verdeeld moet worden. Mijn broer wil de erfenis niet met mij delen. Dan zegt de Heere Jezus: Denkt u dat Ik daarvoor gekomen ben, om een familieruzie bij te leggen? Denkt u dat? Daar ben Ik niet voor gekomen!
Nee, in dit twisten wilde de Heere Jezus geen plaats innemen. Maar hier doet Hij het wél. Ja, Hij doet het niet, opdat Martha en Maria elkaar in het gezinsleven beter gaan begrijpen. Dat is niet het eerste doel. Het gaat Hem hier om hun zaligheid. En we lezen in vers 41 en 42: En Jezus antwoordende zeide tot haar: Martha, Martha, gij bekommert en ontrust u over vele dingen; Maar één ding is nodig; doch Maria heeft het goede deel uitgekozen, hetwelk van haar niet zal weggenomen worden.
Hoort u het, gemeente? De liefdevolle stem van de Heere Jezus: Martha, Martha. Zoals een vader kan zeggen: Kees, Kees. Het gaat zo niet goed met je. Ik zie dat je niet meer luistert in de kerk. Ik zie dat je Bijbel dicht blijft. Ik zie dat je met verkeerde vrienden omgaat. Je zoekt het in de wereld. Jongen toch. Saskia, Saskia, het moet anders worden in je leven. Hoort u de liefde van een vader of een moeder? Als Jezus dubbel de naam uitspreekt, dan doet Hij dat om alle aandacht te vragen. Denk er goed over na, Martha. Zo doet Hij dat later ook bij Simon. Simon, Simon, zie, de satan heeft ulieden zeer begeerd om te ziften als de tarwe.
Martha, je bent zo druk met zoveel dingen. Je bekommert je over vele dingen. Waren dat slechte dingen? “Was Martha, in onze tijd misschien bezig om het ene uitje na het andere uitje te plannen”? en “De ene film na de andere film te kijken op Netflix”? En “Om maar lekker druk te zijn en niet te hoeven denken aan God”?
Was Martha bezig met een werelds leven? Nee, helemaal niet. Het was juist een heel keurig leven. Ze nam haar taken buitengewoon serieus. En we moeten toch zo getrouw als de engelen ons werk doen? Het staat toch in Zijn woord en in de catechismus, dat ons werk onze roeping is?
Nee, dat is het niet. Was Martha dan onbekeerd? Nee, Martha was niet onbekeerd. Jezus had Martha lief en Martha had Jezus lief. Waarom moet de Heere Jezus haar dan nog waarschuwen? Als je toch bekeerd bent, dan komt het toch wel goed? Ja, dat leren wij toch? Volgens hoofdstuk 5 van de Dordtse Leerregels kan iemand, die door God bekeerd is, die verkoren is van eeuwigheid, er nooit meer uitvallen. Dan maakt het toch allemaal niets meer uit? De Heere Jezus is toch bereid om alle zonden, die je doet te vergeven? Nee, zo mogen wij nooit denken. Er is een kant van God, Zijn eenzijdige liefde, en er is een kant van de mens, zijn of haar eigen verantwoordelijkheid. De Heere zegt: …werkt uws zelfs zaligheid met vreze en beven. (Filip. 2:12)
Paulus vergelijkt het met het lopen van een hardloper op de loopbaan, die alle krachten moet gebruiken om de prijs in ontvangst te nemen. Dat is ónze verantwoordelijkheid. Tegelijk is er ook de kant van de Heere. Dat heeft de Heere Jezus laten zien bij Petrus. Simon, de satan is je aan het ziften, maar Ik heb voor u gebeden dat uw geloof niet ophoudt. Dat is Gods kant, maar we moeten wel aan onze eigen zaligheid werken. Ja, zeker. De Heere zegt als het ware: span je in! Zoek, bid, klop en strijd. Strijd om in te gaan. Dat is niet in een ligstoel zitten of in een hangmat liggen. Zo van, dan komt het toch wel goed. Nee, dan wordt alles van ons erbij betrokken.
Daarom heeft de Heere Jezus nu ook zoveel aandacht voor Martha. Martha, je bent bezig om te zwemmen in de fuik van de zorgvuldigheden van het leven, zoals de Heere Jezus, dat later noemt in de gelijkenis van het zaad. Het koren dat opkomt, wordt overwoekerd door onkruid, door doornen en distels. Dat gaat veel harder dan het koren. De Heere Jezus zegt: Denk er om, dat de zorgvuldigheden van het leven je zo in beslag kunnen nemen, dat er geen tijd meer is voor het Koninkrijk van God.
De Heere Jezus zegt niet, dat die andere zaken niet belangrijk zijn. Het gaat om: één ding is nodig, één ding moet bovenaan staan. Zoals wij allemaal moeten ademen om in leven te blijven. Zonder zuurstof kunnen we maar heel kort leven. Maar dit, ademen, is het allerbelangrijkste op dit moment. En zo is het ook in het geestelijke, kinderen van God. Op nummer één dient Gods Koninkrijk te staan. Jongens en meisjes, wat is jouw nummer één in het leven? Zoekt eerst het Koninkrijk van God. Iedere dag het Koninkrijk zoeken. Iedere dag de Koning zoeken.
Jonge mensen, lees je Bijbel elke dag. De Heere zegt niet, dat je iedere dag de Bijbel helemaal moet uitlezen. Lees iedere dag een stukje uit de Bijbel, overdenk het en geef het weer terug aan de Heere. Dat noem je ook wel mediteren. Dat is het zoeken van het Koninkrijk. Dat is het zitten aan de voeten van de Heere Jezus. Zo wil de Heere troost geven in verdriet. Zo wil Hij honger geven naar Zichzelf en zo wil Hij ook de verzadiging geven.
Als een jongen tegen zijn meisje zegt: Ik houd veel van je, maar vervolgens altijd weg is? Nooit ‘echte’ aandacht voor haar heeft en altijd maar bezig is met zijn hobby’s, zijn werk en zijn vrienden, dan zegt het meisje toch ook: Zo kunnen we elkaar niet leren kennen. Zo kunnen we toch geen huwelijk aangaan. Als u een huwelijk met de Heere Jezus wil, dan moet u Hem wel kennen. Dat kennen kan alleen door de omgang met Hem. Opwaarts om op Hem te letten. Om stil aan Zijn voeten te zitten en alle andere dingen een lagere prioriteit te geven.
Een jongere vertelde aan zijn dominee: ‘Ik vind het altijd zo moeilijk om tijd aan de Heere te besteden. Ik ben `s avonds altijd zo moe. Ik val zo vaak in slaap als ik mijn dagboek lees.’ De dominee zei: ‘sta dan `s morgens wat eerder op; dan neem je er in de ochtend meer tijd voor.’ Gemeente, het hoeft niet alleen het laatste van de dag te zijn. Zoek de Heere, terwijl Hij te vinden is. Opdat je Hem mag vinden. Zijn bloed reinigt van alle zonden. Die klopt, zal opengedaan worden.
Ook als u de Heere Jezus mag kennen. Dan wil de Heere het vernieuwen, dan wil Hij het verlevendigen. Hoe komt het, dat we vaak zo droog staan? Hoe komt het, dat we zo weinig over Hem willen en durven te spreken? Wordt de stille omgang, de stille tijd met Hem gemist? O, ga weer naar Hem uit! En zeg het maar: Ik wil weer vanaf vandaag aan Uw voeten zitten, om Uw woorden te ontvangen als levend brood voor mijn hongerige ziel.
Amen.
Slotzang: Psalm 150: 1
Looft God, looft Zijn naam alom;
Looft Hem in Zijn heiligdom;
Looft des HEEREN grote macht,
In den hemel Zijner kracht;
Looft Hem, om Zijn mogendheden,
Looft Hem, naar zo menig blijk
Van Zijn heerlijk koninkrijk,
Voor Zijn troon en hier beneden.