Ds. J. Driessen - Jeremia 31 : 3

Jeremia’s prediking van Gods liefde

Jeremia 31
1. Die Goddelijke liefde verschijnt van verre
2. Die Goddelijke liefde is van eeuwigheid
3. Die Goddelijke liefde trekt met goedertierenheid

Jeremia 31 : 3

Jeremia 31
3
De HEERE is mij verschenen van verre tijden! Ja, Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde; daarom heb Ik u getrokken met goedertierenheid.

Delen & Download

Download preek

Leespreek tekst

Zingen : Psalm 119: 37 en 38
Lezen : Jeremia 31: 1 - 14
Zingen : Psalm 25: 3, 4 en 5
Zingen : Psalm 130: 2
Zingen : Psalm 27: 7

Het Schriftwoord dat we vanmorgen met de hulp van de Heere overdenken, vindt u in het gedeelte dat ons is voorgelezen, Jeremia 31 vers 3.

 

We lezen daar het Woord van God:

 De HEERE is mij verschenen van verre tijden! Ja, Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde; daarom heb Ik u getrokken met goedertierenheid.

 

Dit Schriftwoord bepaalt ons bij:

Jeremia’s prediking van Gods liefde

 

We letten op drie aandachtspunten:

  1. Die Goddelijke liefde verschijnt van verre.
  2. Die Goddelijke liefde is van eeuwigheid.
  3. Die Goddelijke liefde trekt met goedertierenheid.

 

1.  Die Goddelijke liefde verschijnt van verre.

Israël heeft vele jaren in ballingschap geleefd. Eerst werd het tienstammenrijk weggevoerd, later ook het tweestammenrijk. Het is er diep doorgegaan met het volk. Ze moesten ondervinden: wie God verlaat heeft smart op smart te vrezen. Velen zijn in ballingschap gestorven; anderen zijn totaal vervreemd van de dienst van God. Het lijkt erop dat de Heere niet meer van dit volk weet en dat de geschiedenis van Israël gaat eindigen in een zwarte nacht. Maar nee, God heeft dit volk niet verlaten. Hij maakt een einde aan de straftijd en laat dat verkondigen door middel van Zijn knecht Jeremia.
O, wat zal deze dienaar van de Heere daar verheugd over geweest zijn. Jarenlang had hij de oordelen van God moeten aanzeggen. Dat was hem dikwijls zó zwaar gevallen dat hij de Heere weleens gevraagd had om maar weggenomen te worden. Vruchten op zijn werk zag hij nauwelijks. De klaagliederen die hij had gezongen, waren in vervulling gegaan.

Maar nu mag Jeremia gaan spreken van Gods genade. In het vorige hoofdstuk begint dat al; we lezen in hoofdstuk 30 vers 3: Want zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik de gevangenis van Mijn volk, Israël en Juda, wenden zal, zegt de HEERE; en Ik zal hen wederbrengen in het land, dat Ik hun vaderen gegeven heb, en zij zullen het erfelijk bezitten – (Jer.30:3).
De Heere spreekt door de profetie en dóet ook wat Hij zegt. Dat lezen we in vers 2 van ons teksthoofdstuk: Zo zegt de HEERE: Het volk der overgeblevenen van het zwaard heeft genade gevonden in de woestijn, namelijk Israël, als Ik henenging om hem tot rust te brengen – (Jer.31:2).  De Heere komt Israël tegemoet en Jeremia mag dat verkondigen. Vervolgens vertolkt Jeremia als het ware de reactie van het volk als hij in vers 3 zegt: De Heere is mij verschenen van verre tijden!
Deze woorden kunnen op twee manieren worden uitgelegd. U ziet in uw Bijbel het woord ‘tijden’ tussen haakjes of schuingedrukt staan. Daarmee laten onze statenvertalers zien dat het woord er in de oorspronkelijke taal niet staat, maar dat zij het erbij hebben gezet om te verduidelijken wat de tekst naar hun opvatting betekent. Je leest dat ook in de kanttekeningen: ‘dit zijn de woorden van een zwakgelovige, die de genade van de Heere aldus tegenwerpen: Wel is waar dat God mij vroeger zeer vriendelijk en weldadig geweest is, maar nu schijnt de liefde verkoeld of verminderd of veranderd te zijn.’ En daarop antwoord God dan: Ja, Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde.
De HEERE is mij verschenen van verre tijden! Dat wil volgens de kanttekenaren dus zeggen: in vroeger tijd, heel lang geleden. Ik weet dat de Heere tóen aan mij is verschenen, maar die tijden zijn zo ver terug. Het is alweer zolang geleden, daar heb ik nu weinig aan. Het is in mijn leven allemaal zo stil geworden. Mijn hart is zo koud en mijn ziel zo uitgedroogd. Die verre tijden waren goed. Toen leefde ik dicht bij de Heere en Hij was dicht bij mij.
De HEERE is mij verschenen van verre tijden! Het is alsof we hier het volk Israël met heimwee in hun hart horen spreken over verre tijden. Toen kwam de Heere het diensthuis van Egypte binnen. Zijn machtige arm verloste het volk. Hij voerde hen door de Rode Zee en leidde hen door de woestijn naar het beloofde land. De Heere verscheen Zijn volk in verre tijden. Maar nú is het de bange vraag geworden of Hij ooit weer terugkomt. Hoe wordt die verleden tijd tegenwóórdige tijd?
U mag misschien ook zeggen dat de Heere u is verschenen. U liep onder de last van uw zonden en schuld. Niemand zorgde voor uw ziel; totdat de Heere aan u verscheen in Zijn Woord en door Zijn Heilige Geest. Hij sprak: zie hier ben Ik, Ik ben uw heil alleen. Ik delg uw overtredingen uit als een nevel en uw zonden als een wolk.
Wat was dat een blijde tijd! U zong gezangen van bevrijding: ‘De Heere is mij tot hulp en sterkte; Hij is mijn lied, mijn psalmgezang.’ Wat een wonder: Hij aan mij verschenen. Maar dat is geweest. En hoe moet het nu, vandaag, morgen? Het lijkt wel of alles weg is, of ook de Heere weg is, of Hij er zelfs nooit is geweest. Zó lang geleden is het dat de Heere u verscheen. De tijden, dat Hij Zijn liefde uitgoot in uw hart, zijn zulke vérre tijden geworden. U kunt er niet meer bij komen. U kunt niet meer bij Hém komen, want uw zonden en ongerechtigheden hebben weer zo’n scheiding gemaakt. Het woord van God spreekt nauwelijks meer tot u. Uw gebeden zijn vormelijk geworden; vaak alleen maar woorden. En het Heilig Avondmaal dat weer bediend staat te worden, brengt u nog meer in de benauwdheid. Zeker, in het verleden is de Heere aan u verschenen in Zijn Woord en aan Zijn tafel. Het was goed; u hebt mogen eten en drinken door de mond van het geloof. U hebt met uw hart gesmaakt dat de Heere goed is voor u. Maar nu kunt u het er niet meer mee doen. Het is voorbij.
Zo mogen we de tekst de Heere is mij verschenen van verre tijden uitleggen. Dan zit Israël nog in de ballingschap om haar eigen zonden. En het volk heeft haar straf leren goedkeuren. Het is ook met alles aan een einde gekomen. Maar nu wordt ook het verlangen in het hart weer levend naar de dagen van vroeger, toen de Heere aan het volk verscheen en hen bevrijdde uit het diensthuis. Misschien herkent u zichzelf in Israël en zegt u: Ik mag niet ontkennen dat de Heere ook aan mij verschenen is. Ik zou de Heere bedroeven door dat te ontkennen of te loochenen, maar het is al zolang geleden. ‘Ik heb U voorwaar in ‘t heiligdom, voorheen - van verre tijden - beschouwt met vrolijk ogen, hoe zag ik daar Uw alvermogen, hoe blonk Uw Goddelijk eer alom.’
O, wat kan dat gemis van de Heere je ziel smarten. Hem ontmoet te hebben, gedeeld te hebben in Zijn gunst en gemeenschap, in Zijn liefde. En nu Hem uit het oog verloren. Dat gemis doet je roepen tot de Heere. Dan is het ook een levend gemis, net zoals bij de dichter: ‘O Heer, mijn ziel en lichaam hijgen en dorsten naar U in een land, dat dor en mat van droogte brandt, waar niemand lafenis kan krijgen.’
De Heere is mij verschenen van verre. Maar hoe moet het nu verder?

Luister maar, want er is ook nog een andere verklaring van de tekst mogelijk. We zagen al dat het woordje ‘tijden’ door de bijbelvertalers is toegevoegd. Letterlijk staat er eigenlijk: ‘van verre is de Heere aan mij verschenen’; en dan moet je niet denken aan ‘ver in tijd’ maar ‘ver in afstand’. Van een grote afstand is de Heere aan mij verschenen.
Jeremia profeteert dat Israël terugkeert uit de ballingschap. In gedachten zie je ze gaan. Hun trots is gebroken, hun klederen zijn gescheurd. Wat ze allemaal moesten doormaken, hadden ze aan zichzelf te wijten. Het zijn de overgeblevenen van het zwaard staat er in het tweede vers. Vreselijk hebben de vijanden huisgehouden en alleen zij zijn nog overgebleven. Zowel de achterliggende reis als de weg die nog vóór hen ligt, lijken op een woestijn. Dat blijkt uit het vervolg van vers twee: Het volk der overgeblevenen van het zwaard heeft genade gevonden in de woestijn. De omstandigheden van het terugkerende volk leken wel op die van een woestijnreis. Ze waren wel op weg naar het land van rust, naar Kanaän, maar waren daar nog lang niet aangekomen. Ondertussen was voor hen de grote vraag: hoe zal de Heere met ons handelen? Als Hij naar recht met ons handelt, dan zullen we Hem nóoit meer ontmoeten; althans niet in Zijn gunst. Dan zal Hij Zich voor altijd als een Vreemde voor ons houden.
Maar kijk nu eens? Ze kunnen hun ogen haast niet geloven. Wie is het Die ze daar in de verte ontwaren? Zien ze het goed? Het is de Heere! Hoor dat volk roepen: de HEERE is mij verschenen van verre! Van ver, over een grote afstand, verschijnt Hij. De Heere, de Jehovah, de Getrouwe, de ‘Ik zal zijn die Ik zijn zal’. Die nooit laat varen het werk van Zijn handen. Híj verschijnt daar in de verte. Hij is Zijn Volk en erfdeel niet vergeten. Hij verschijnt aan hen niet in toorn, maar in genade.
De HEERE is mij verschenen van verre! Dat wijst op de afstand tussen de Heere en Israël. De Heere heeft die afstand niet veroorzaakt, daar zijn Israël en Juda zelf schuldig aan. Vanwege hun zonden zijn ze beiden in de ballingschap gevoerd; en de Heere bleef achter in Sion. Zo is die afstand ontstaan. Allen die de Heere niet konden missen, hebben er in Assyrië en in Babel om geweend.
Weten wij daar ook van? Heeft de Heilige Geest u de afstand tussen God en uw ziel doen inleven? Want de Heere is niet bij óns weggegaan, maar wij zijn bij de Héére weggelopen. Wij hebben moedwillig een afstand gemaakt, die nog oneindig veel groter is dan de afstand tussen Babel en Sion. Die afstand scheidt mij van het ware leven met God. Het is een afstand die mij in de dood heeft gebracht.
Gemeente, is ‘ver weg zijn van God’ niet het ergste wat er is? We lezen in psalm 36 Want bij U is de fontein des levens; in Uw licht zien wij het licht– (Psalm.36:10). Maar ‘ver van God zijn’ wil zeggen: ver verwijderd zijn van het Licht en daarom in dikke duisternis verkeren.
Wie dat gaat leren en met verdriet gaat inleven, kan het daar niet in uithouden. Dan ga je proberen om die afstand te overbruggen, om zo weer bij God te komen. We gaan bruggen bouwen. Een brug van goede werken, een brug van ijverig bezig zijn in de dingen van de Heere. Een brug van tranen en gebeden: ‘Heere, heb geduld met mij, ik zal U alles betalen.’ We doen van alles om de afstand tussen God en ons te overbruggen. Maar het lukt niet, want onze bruggen deugen niet. Ze zijn veel te kort om die ontzaggelijke kloof te overbruggen en weer bij God te komen. Weet u waar we het van moeten hebben? Hiervan: de Heere is mij verschenen van verre. Ik kan mijzelf niet tot de Heere brengen, maar de Heere kan wel tot Mij komen. En Hij ís gekomen: in Christus is God naar deze wereld gekomen. Het Schriftwoord dat we overdenken, wil ons dan ook tot Hém brengen. Vooral nu wij samen zijn in een uur van voorbereiding op het Heilig Avondmaal.

Paulus schrijft aan de gemeente van Korinthe: Want God was in Christus de wereld met Zichzelf verzoenende. Hij heeft het initiatief genomen. Hij kwam uit de verre hemelse heerlijkheid naar deze wereld, in de Zoon van Zijn eeuwige liefde. Hij overbrugde de kloof van zonden en schuld die wij gemaakt hebben, om Zich te openbaren als een God van volkomen zaligheid. We kunnen dan ook zeggen: in Christus is de Heere van verre verschenen.
Dat deed de Heere trouwens al direct na de zondeval. Adam maakte een onmetelijke kloof en vluchtte van God weg. Maar wat deed de Heere? Hij riep: waar zijt gij? Hij beloofde: Ik zal vijandschap zetten. En in de volheid van de tijd, toen Christus kwam, heeft Hij die belofte vervuld. Zie de Zaligmaker hangen aan het kruis. Hij hangt daar op Golgotha, in dikke duisternis. God houdt Zich ver van Hem. Als er ooit Eén heeft doorleeft hoe groot de afstand tussen God en ons is, dan is Hij het wel. In de verlatenheid van God, ondervond Hij de vreselijke diepte van de kloof tussen God en mensen. Door de aarde werd Hij uitgeworpen, terwijl de hemel Hem niet wilde ontvangen.
Kijk naar het bitter lijden van de Borg, hoor Zijn roep in de Godverlatenheid aan het vloekhout. Dat hebben uw, jouw, mijn zonden teweeggebracht. Hij van God verlaten, zo zegt het Avondmaalsformulier, opdat wij tot God zouden genomen en nimmermeer van Hem verlaten worden.

Wat leert Gods kerk Hem te beminnen als ze Hem zo met het oog des geloofs mag zien. ‘Ik voor u, daar gij anders de eeuwige dood had moeten sterven’. Hij is gaan hangen in de kloof die mij gescheiden houdt van het leven met God.
Gemeente, van nature staan wij als mensen ver verwijderd van God. Staat u, sta jij weleens stil bij die gapende afgrond die wij gemaakt hebben?
En anderzijds: ziet u, zie jij hoe de Heere tot ons komt om die kloof tussen Hem en ons te overbruggen? Wat is het dan erg als we dan toch maar doorgaan om van de Heere weg te vluchten. Als dat zo blijft, dan zal verlorenheid ons rechtvaardige deel zijn. Vlucht daarom niet verder bij de Heere vandaan! Maar smeek Hem om Zijn ontdekkende genade, waardoor u uzelf leert zien in uw verlorenheid en u de Heere weer gaat zoeken.

De verloren zoon, waarvan de Heere Jezus ons vertelt in de gelijkenis, komt van verre. Hij komt in het vreemde land tot zichzelf. Hij komt tot inkeer en dat brengt hem op de knieën. Er begint in zijn hart een vuur te branden: Ik moet terug, Ik zal opstaan en tot mijn vader gaan, en ik zal tot hem zeggen: vader ik heb gezondigd tegen de hemel, en voor U. Zijn hier vanmorgen van die verloren zonen en dochters? Hoor hoe de Heere roept: Keer weder tot Mij. Weet u wat die verloren zoon op weg naar zijn vader ondervond? Dit: En als hij nog ver van hem was, zag hem zijn vader. Dat is eigenlijk hetzelfde als wat in onze tekst staat: De Heere is mij verschenen van verre. Wat is dat meegevallen voor die verloren zoon.
Zo valt het ook vandaag eeuwig mee als verloren zonen en dochters de weg terug leren zoeken en vinden. Híj komt over, Híj verschijnt. Daar ligt de oorzaak van de terugkeer van een mens tot God: Hij verschijnt. Hoe en waar verschijnt Hij? Hij verschijnt in Zijn Woord; Hij verschijnt door de toepassing van Zijn Geest in uw hart.

Is hier iemand die heeft leren bidden: trek mij Heere, zo zal ik U nalopen? Weet, dat u dat nooit tevergeefs bidt. Want Hij verschijnt om te zoeken en zalig te maken dat verloren is, dat ver van Hem is. Nee, Hij ziet niet uit naar nette mensen. Hij ziet niet uit naar heilige mensen. Maar Hij verschijnt van ver aan gevallen, verloren mensen, die zichzelf kennen als een verloren zoon, als een verloren dochter. Die in dat verre land aan lagerwal zijn geraakt en beseffen dat ze alle goederen van hun Vader erdoor hebben gejaagd, hun erfdeel hebben verbrast. Maar die het – O wonder van genade! - in dat verre land niet meer kunnen uithouden en tot de Heere vluchten. Zij mogen het ervaren: de HEERE is mij verschenen van verre. Ja echt, aan míj! De Heere, de Getrouwe, is aan mij, wegloper, verschenen. Hij heeft Zich aan mij vertoond, Zich aan mij bekendgemaakt in Zijn Woord en door Zijn Geest. Hij heeft Zijn Zoon aan mij geopenbaard. En die God, Die dat toen deed, leeft nog. Daarom kan het ook voor u, voor jou waar worden: en toelopende viel hem om zijn hals en kuste hem.
De Heere ziet en hoort u al bij de eerste zucht die u tot Hem slaakt. Hij wacht niet tot we bij Hem zijn, maar komt naar u toe en omhelst u. Dan is er geen afstand meer. Het zingt dan in uw hart: de Heere is mij verschenen van verre. Dan is ook de weg geopend naar de Avondmaalstafel. Juist ook aan Zijn tafel verschijnt de Heere in de tekenen van brood en wijn. Dan mag u met het oog van het geloof zien op de lijdende Borg. Wat wordt het dan een wonder, zittend aan de heilige dis: Hij aan mij verschenen. Waarom aan mij? Waaraan heb ik dat verdiend? Dat hebt u nergens aan verdiend, dat is alleen om wat we lezen in onze tekst: Ja, Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde.
Daarop letten we in de tweede plaats.

2. Die Goddelijke liefde is van eeuwigheid

Ik heb U liefgehad met een eeuwige liefde. Luther vertaalt: Ik heb u altijd liefgehad. En heel letterlijk staat er ‘met een liefde van de eeuwigheid heb Ik u liefgehad.’ Dat kan niet één man tegen zijn vrouw zeggen en dat kan niet één vrouw tegen haar man zeggen. Al zouden ze al zestig jaar gelukkig getrouwd zijn, dan nóg hebben ze elkaar niet altíjd liefgehad. Ook de meest innige liefde tussen twee mensen is altijd in de tijd geboren. Maar de liefde van God tot Zijn Kerk is een eeuwige liefde. Dat is een liefde die in de eeuwigheid is geboren. Ja, Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde. Hier ziet Gods Kerk de Vader in het hart. Van eeuwigheid, al voor u werd geboren, nog voordat u kwaad of goed kon doen, heb Ik al geweten wat u zou zijn, wat er van u zou worden. En tóen reeds had Ik u lief. Onbegrijpelijk, deze niet te verklaren, niet te beredeneren liefde.
Eer iets van mij begon te leven, was alles in Uw boek geschreven. Nooit uit Gods gedachten geweest. Zo mag Gods Kerk belijden: toen ik nog een vijand was en ging op wegen die van God afvoerden, toen sloeg Zijn oog mij reeds in liefde gade. Toen ík nog een slaaf van de zonde was, een kind van de duivel, tóen al had de Heere gedachten van vrede over mij. En daarom heeft Zijn liefde mij gezocht.
Johannes schrijft het in zijn eerste zendbrief: Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons lief heeft gehad. En, vervolgt de apostel, Zijn Zoon gezonden heeft tot een verzoening van onze zonden. In de zending van Zijn Zoon wordt Gods eeuwige liefde zichtbaar in een Mens van vlees en bloed, die ons wordt voorgesteld en verkondigd in de dienst van de verzoening.

Gemeente, wanneer Johannes de Doper – en alle evangelieboodschappers met hem - prediken: Zie het Lam Gods, dat de zonde van de wereld wegneemt, dan bedoelen ze eigenlijk ook te zeggen: Zie toch de eeuwige liefde van God. Hij heeft vijanden lief, Hij heeft goddelozen lief. Maar God bevestigt Zijn liefde jegens ons, schrijft de apostel Paulus aan de gemeente van Rome, dat Christus voor ons gestorven is, als wij nog zondaars waren.
Ja, zegt u misschien, dat geloof ik, maar hoe zou ik ooit in die liefde kunnen delen? Kan dat voor mij ooit waar worden? Want ik ben zo’n hard, zo’n ongebroken mens. Mijn hart is nog harder dan een steen. Ik ben doof voor het Woord en stekeblind voor de heerlijkheid van Christus.
Dat is zeker waar, gemeente, want ook voor ons geldt wat de tekst zegt over het volk Israël: dat ze door eigen schuld en zonde in de grootste ellende terecht waren gekomen. Niet waard dat de Heere ooit nog naar hen omzag. En toch sprak God tot dat volk: Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde.
Als de Heere vanmorgen dat Woord door Zijn Geest ook tot u spreekt en Zijn liefde in uw hart uitgiet, dan bent u in één keer verloren voor de wereld. Dan bent u in één keer verloren voor de duivel. Dan wordt de Heere u te sterk. Dan overwint Hij u met Zijn liefde. Dan kunt u ook nooit meer van Hem af, omdat Hij nooit meer van ú af wil.
Als de Heere zegt: Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde, dan gaat u leren dat dit vrije, soevereine liefde is, waarin het welbehagen van God tot openbaring komt.

O, u die mag weten hoe de Heere u verschenen is in Zijn Woord en door de kracht van Zijn Geest. U, die mag weten dat de Heere aan u verscheen toen u mijlenver van Hem verwijderd was, en dat Hij over de bergen van zonde en schuld wilde heenkomen. Hoor het vanmorgen vanuit Zijn Woord en zie het volgende week aan Zijn tafel: Ja, Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde. Daarom mag u avondmaal vieren. Niet omdat u zoveel liefde in uw hart voor de Heere voelt, maar omdat Hij u liefheeft en u blíjft liefhebben. Daarom mag u, mag jij, Zijn liefde zien en smaken.
Het Avondmaalsformulier houdt het ons ook voor: zo dikwijls als gij van dit brood eet en van deze drinkbeker drinkt, zult gij daardoor als door een gewisse gedachtenis en pand, vermaand en verzekerd worden . . . Waarvan? . . .  van deze Mijn hartelijke liefde en trouw jegens u. Ja, jegens u, doorbrenger, die net als de verloren zoon al het goed van de vader er doorgebracht heeft. Jegens u, die van uzelf geen greintje liefde tot God hebt, maar in tegendeel Gods toorn en gramschap dubbel waardig bent. Juist ú heb Ik liefgehad met een eeuwige liefde. U! Jij! Zoals je bent. Een doodschuldige zondaar, een goddeloze in uzelf. Die geen draad gerechtigheid voor God kunt opbrengen; die het niet waardig bent aan Zijn tafel te zitten.
Ja, Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde. Want Mijn liefde, zo wil God als het ware zeggen, is niet als uw liefde. Uw liefde tot Mij is zo wisselvallig, dikwijls heel flauw en harteloos. Inderdaad, vaak zijn er zelfs geen uitgangen van onze ziel tot God. Vandaag kan je hart branden van liefde tot de Heere en Zijn dienst, maar morgen is datzelfde hart weer zo koud als steen. Maar, zegt de Heere, dat is bij Mij nu nooit het geval. Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde. Ik, dat is de ‘Ik zal zijn die Ik zijn zal’. Ik ben altijd dezelfde. Ook in Mijn liefde tot Mijn volk. Mijn liefde is niet afhankelijk van iets in of aan u, want Mijn liefde komt op uit Mijzelf. Mijn liefde ligt verankerd in het offer van Mijn Zoon. Mijn liefde wordt in zondaarsharten gewerkt door Mijn Heilige Geest. Mijn liefde duurt van eeuwigheid tot in eeuwigheid.
Ja, Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde. Deze boodschap heelde het verbroken hart van de terugkerende ballingen. En kan het ook uw, jouw hart niet verbinden in alle smart? Bent u gebroken vanwege verdriet om uw verloren bestaan?  Verbroken, omdat u geen goed voor de Heere kunt voortbrengen? Is uw hart gebroken als u ziet op die gezegende Borg aan het kruis? Zoveel liefde en dat voor mij? Heere dat kan toch niet waar zijn? Dat kan voor mij toch niet gelden? Zoveel liefde. Daar heb ik het toch niet naar gemaakt? Zeker, zegt de Heere, daar hebt u, daar heb jij het niet naar gemaakt. Maar daar heeft Mijn lieve Zoon het naar gemaakt. Hij heeft Zichzelf doodgeliefd aan het vloekhout der schande. Vanwege de zonden van Zijn zwarte Kerk. In Hem ligt Mijn liefde jegens u, jegens jou verklaard. Als u dat leert verstaan en als de Heilige Geest die werkelijkheid uw hart en leven laat binnenkomen, dan gaat u het zeggen: hartelijk zal ik U liefhebben, o Heere mijn sterkte. Want Zijn liefde wekt altijd wederliefde. Maar wat is die wederliefde van ons nog vaak beneden de maat, in vergelijking met Zijn eeuwige en Goddelijke liefde.
Trouwens, gemeente, als die liefde van God niet verankerd lag in God Zelf, in Zijn verkiezende liefde, dan zouden we na ontvangen genade nóg voor altijd van de Heere afwijken en alsnog vergaan. Daarom wat een wonder: Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde.
Welnu dan, u, jij, die van die liefde van God mag weten, die door die liefde van God bent overwonnen en ingewonnen, komt het zien en smaken aan de tafel des Heeren! Wat is dat ook nodig, want onze liefde tot Hem verkilt zo menigmaal. Daarom hebben we het ook zo nodig om te zien en te proeven van Zijn eeuwige, verkwikkende liefde. Daartoe bindt de Heere ons aan de door Hem gegeven middelen. Ook die van de sacramenten.

Als u nu zegt: maar dominee, dat kan allemaal wel waar wezen, maar ik ben onbekeerd, dus het gaat mij allemaal niet aan. Weet dan, dat er in God niet alleen eeuwige liefde is, maar ook eeuwige toorn. Hij is een verterend vuur voor allen die aan Zijn Zaligmaker voorbij leven. Die door ongeloof de liefde van God vertreden. O, laat dan de bediening van het sacrament u toch in de knel brengen. Te moeten en niet te kunnen. Maar weet ook dat God een God is, die ook deze knopen ontbindt. De knoop van uw ongerechtigheid en de knoop van uw ongeloof. Hoe doet Hij dat? Hij doet dat door Zijn liefde uit te storten in zondaarsharten. En hoe merk je dat? Dat zegt het slot van de tekst: daarom heb Ik u getrokken met goedertierenheid.
We staan daarbij stil in de derde plaats. Eerst zingen we uit Psalm 130 het tweede vers.

            Zo Gij in ’t recht wilt treden,

            O Heer en gadeslaan

            Onz’ ongerechtigheden,

            Ach, wie zal dan bestaan

            Maar neen, daar is vergeving

            Altijd bij U geweest;

            Dies wordt Gij Heer’, met beving

            Recht kinderlijk gevreesd.

 

 

  1. Die Goddelijke liefde trekt met goedertierenheid.

 

Daarom heb Ik u getrokken met goedertierenheid. Want zondaren komen niet uit zichzelf tot de Heere en Zijn genade. Daar heeft niemand van nature lust en begeerte toe. Integendeel, we dolen rond ver van de Heere. Het is ook niemand tot smart. Maar dat wordt anders, als de Heere je gaat trekken. Dat wijst dus ook weer op die afstand. Wij zijn ver van de Heere verwijderd. Hij moet ons tot Zich trekken. Trekken uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht. ‘Trekken’ duidt ook op weerstand, het wijst onze tegenstand aan. We willen eigenlijk helemaal niet getrokken worden. We blijven nog liever in de modder van de zonde. Ja zelfs al zouden we het willen, dan hebben we nog geen kracht om tot God weder te keren. Tenzij Hij ons van nieuws geboren doet worden. Zonder die wederbarende genade van God de Heilige Geest keert niemand tot God terug. Maar de Heere trekt. Hij is de eerste. En hoe trekt Hij? Lees maar: Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde, daarom heb Ik u getrokken. Het is dus de liefde van God die trekt. Die begint te trekken en die blíjft trekken. Nooit laat Hij los. Wij wel, o zeker, wij laten steeds los. Ook al zijn we door de Heere getrokken, wij verlaten de Heere en vergeten Hem dagen zonder getal. Maar God laat nooit meer los als Hij eenmaal Zijn liefdekoorden om een zondaar heeft geslagen.
Daarom heb Ik u getrokken. Dat sluit alle roem en verdienstelijkheid van onze kant uit. De Heere trekt ons niet, gemeente, omdat Hij iets goeds in ons ziet, of omdat wij het toch wel graag zouden willen. De Heere trekt ons niet omdat wij toch zo goed ons best doen. Nee, we worden getrokken omdat Hij liefheeft en blijft liefhouden met een eeuwige liefde.
Zittend aan de avondmaalstafel, waar wij iets van die liefde van God in Christus mogen smaken, zeggen we: Heere waarom hebt u mij eruit gehaald? Daarom, zegt de Heere, omdat Ik u, jou heb liefgehad met een eeuwige liefde. Daarom heb Ik u, jou getrokken. O, dat mag moed geven aan allen die moeten zeggen: zou dat ook voor mij nog kunnen? Want ik ben zo schuldig en verloren. Ik ben zo hard en verhard. Luister: getrokken om die eeuwige liefde. Daarom! En nooit om iets van ons. Dat mag moed geven.
U, die klagen moet: ik zit zo vast aan de zonde. Wee mij, dat ik zo gezondigd heb. Hoor wat onze tekst zegt: daarom - om die eeuwige liefde - heb Ik u getrokken. Ja getrókken. Daar zit de almachtige kracht van God in. Waar Hij trekt, daar moeten wij het altijd verliezen. Zijn kracht is zo groot, Hij trekt uit de duisternis tot het licht. Hij trekt uit de dood tot het leven. Hij trekt met goedertierenheid. Dat wil eigenlijk zeggen: met de gezindheid vol van genade, waarmee God vervuld is in Christus.

We denken hierbij aan wat de Heere Jezus heeft gezegd: Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader, die Mij gezonden heeft Hem trekke. Wat wil dat nu zeggen: niemand kan komen tenzij de Vader hem trekke? Wil dat zeggen dat het voor bijna niemand mogelijk is om door Christus behouden te worden? Nee, dat wordt hier echt niet bedoeld. Want er staat niet ‘tenzij de Vader die gij beledigd hebt, hem trekke’. Maar er staat: ‘tenzij de Vader die Mij gezonden heeft, hem trekke’. Het is de Vader die Zijn Zoon gezonden heeft. En dat is nu alleen Gods goedertierenheid. Want er was in zondaren geen enkele beweging te krijgen. Dood in de zonden en de misdaden. Maar Gód is in beweging gekomen. Hij heeft Zijn Zoon gezonden. Gemeente, dan worden we aan de ene kant bepaald bij onze diepe val: níemand kan tot Mij komen. Maar aan de anderen kant worden we ook bepaald bij de diepte van Gods goedertierenheid: de Vader Die Mij gezonden heeft. U zegt: dus de Heere zal eraan te pas moeten komen? Inderdaad, vergeet dat nóoit. U kunt het niet en u wilt het zelf ook niet. Maar we zeggen tegelijkertijd: bij wie is dat werk van trekken en verlossen nu in betere handen dan bij de Heere? Want milde handen, vriendelijk ogen zijn bij God van eeuwigheid.
Denk daar veel aan in deze week van voorbereiding. God zond Zijn Zoon naar de aarde, want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe.

 

Ach gemeente, om aan je schuld, je nood, je verlorenheid ontdekt te worden, daar heb je een heel je leven voor nodig. Maar om de liefde van God te kunnen doorgronden, daar heb je de eeuwigheid voor nodig.
Zijn we door de Heere getrokken? En zijn we toen bij Christus terechtgekomen? Want daar gaat het om, ook bij het avondmaal. Zijn we bij de Heere Jezus terechtgekomen. Er zijn zoveel mensen die tevreden zijn met hun godsdienst. Ze zijn zelfs tevreden met hun avondmaalsgang, maar hebben de Heere Jezus niet nodig. Maar allen, die in waarheid door God zijn getrokken, zijn tot Jezus gekomen. Dáár brengt de Heere veroordeelde zondaren. Want alleen aan Jezus voeten raak je het pak van je zonden kwijt. Let daarop in uw leven. Bent u werkelijk om de Heere Jezus verlegen geraakt? Als dat zo is, dan bent u er niet tevreden mee als u volgende week maar weer aan het avondmaal bent geweest. Maar dan gaat uw hart uit naar Hem, die door de Vader is geschonken, om in de plaats van zondaren aan Gods heilig recht genoegdoening te geven en de schuld te verzoenen. Wie daar geen weet van heeft in zijn leven, wat zou hij of zij dan aan het avondmaal moeten doen? Wat zul je aan het avondmaal zoeken als je daar Jezus niet zoekt!? Maar ook, waarom zouden we er níet komen als we door de Heere getrokken worden en als Zijn liefde ons te sterk geworden is? Als dat zo mag zijn in uw leven, dan zult u daar nooit komen met de gedachte ‘ik heb naar de Heere gezocht’ en ‘ik heb de Heere zo hartelijk lief’. Maar dan zult u komen om in verwondering te zeggen: Heere wat heeft U bewogen om mij lief te hebben?

 

Daarom heb Ik u getrokken met goedertierenheid. De kanttekeningen zeggen dat deze woorden ook betekenen dat ‘de Heere Zijn goedertierenheid continueert’. En dat is ook waar, de Heere blijft trekken. Die blijvende trekking in het leven van de genade, is niet minder nodig dan de eerste trekking. Ze dwalen zo vaak weer bij de Heere vandaan. Een kind van God zei eens: het was een groot wonder dat ik door de Heere op de weg van de genade ben gebracht. Maar het is een nog veel gróter wonder dat de Heere me op de weg van de genade houdt.
Zo trekt de Heere met goedertierenheid. In dagen van voorspoed, als Hij me omringt met vele zegeningen. Maar ook in dagen van tegenspoed, kastijding en verdriet. Het is enkel goedertierenheid en getrouwheid dat de Heere de Zijnen verdrukt. Wat heb ik dikwijls die slaande hand nodig om achter de Heere aan te blijven komen. Wat zijn die wegen van druk vaak ook wegen waarin de Heere mij dichter tegen Zich aantrekt. Juist dan mag ik zeggen: ’t is goed voor mij verdrukt te zijn geweest. Opdat ik zo Uw Goddelijk recht zou leren. En wat leer ik dan temeer het wonder van Zijn eeuwige liefde verstaan.

 

Bent u nog vreemd aan die trekking van God in uw leven? Dan betekent dat ook: vreemd aan Gods liefde in Christus. Dan leeft u nog ver van de Heere. En ‘wie ver van God de weelde zoekt, vergaat eerlang en wordt vervloekt.’ Daarom: haast u toch om de Heere te vinden. In het gewaad van Zijn Woord zoekt en vraagt Hij naar u. Jonge mensen, bid dat de Heere je trekt. Er wordt in deze wereld zo ontzaglijk veel aan jullie getrokken. Door de duivel en door je eigen boze hart. Maar in de nodiging van Zijn evangelie wil de Heere je trekken om je leven nieuw te maken. O, laat je trekken! Wat is de Heere het waard om gediend te worden. Als je door Hem getrokken wordt, dan vind je het leven, het éeuwige leven. Buig je knieën, houd je lege handen op naar de hemel. De Heere zal ze zeker vullen met Zijn liefde en Zijn gerechtigheid. Als je daarvan mag leven, aanbid dan die oneindige liefde van God. Laat niets je van Hem aftrekken. Zijn liefde blijft trekken, dwars door de nacht van zorg en zonden heen. Tot het laatste toe zal die eeuwige liefde van God blijven trekken.

 

Ach, menigmaal kun je denken om te zullen komen, het einde niet te bereiken. In het zicht van de haven nog te stranden. Soms is er zelfs de vrees in het hart dat ik nog alles mis en dat mijn werk geen waarheid is. Maar Zijn eeuwige liefde is de waarborg dat allen thuiskomen op wie Hij Zijn liefdeshart heeft gezet. Daarom trekt Zijn liefde uw hart naar boven. Want daar is Hij immers Die uw ziel liefheeft. Hier voelen we nog dikwijls de scheiding vanwege al onze afmakingen, maar daar wordt het straks volkomen waar: Ziet, de tabernakel Gods is bij de mensen, en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen Zijn volk zijn, en God Zelf zal bij hen en hun God zijn. Waarom? Omdat Ik u liefgehad heb met een eeuwige liefde.

 

Amen

 

Slotzang: Psalm 27: 7

 

Zo ik niet had geloofd, dat in dit leven

Mijn ziel Gods gunst en hulp genieten zou,

Mijn God, waar was mijn hoop, mijn moed gebleven?

Ik was vergaan in al mijn smart en rouw.

Wacht op den HEER’, godvruchte schaar, houd moed;

Hij is getrouw, de Bron van alle goed;

Zo daalt Zijn kracht op u in zwakheid neer;

Wacht dan, ja, wacht; verlaat u op den HEER’.