Ds. A.T. Vergunst - 1 Koningen 18 : 1 - 16

Obadja’s toewijding aan God

1. Zijn jonge begin
2. Zijn belangrijke positie
3. Zijn angstige antwoord

1 Koningen 18 : 1 - 16

1 Koningen 18
1
En het gebeurde na vele dagen, dat het woord des HEEREN geschiedde tot Elia, in het derde jaar, zeggende: Ga heen, vertoon u aan Achab; want Ik zal regen geven op den aardbodem.
2
En Elia ging heen, om zich aan Achab te vertonen. En de honger was sterk in Samaria.
3
En Achab had Obadja, den hofmeester, geroepen; en Obadja was den HEERE zeer vrezende.
4
Want het geschiedde, als Izebel de profeten des HEEREN uitroeide, dat Obadja honderd profeten nam, en verborg ze bij vijftig man in een spelonk, en onderhield hen met brood en water.
5
En Achab had gezegd tot Obadja: Trek door het land, tot alle waterfonteinen en tot alle rivieren; misschien zullen wij gras vinden, opdat wij de paarden en de muilezelen in het leven behouden, en niets uitroeien van de beesten.
6
En zij deelden het land onder zich, dat zij het doortogen; Achab ging bijzonder op een weg, en Obadja ging ook bijzonder op een weg.
7
Als nu Obadja op den weg was, ziet, zo was hem Elia tegemoet; en hem kennende, zo viel hij op zijn aangezicht, en zeide: Zijt gij mijn heer Elia?
8
Hij zeide: Ik ben het; ga heen, zeg uw heer: Zie, Elia is hier.
9
Maar hij zeide: Wat heb ik gezondigd, dat gij uw knecht geeft in de hand van Achab, dat hij mij dode?
10
Zo waarachtig als de HEERE, uw God, leeft, zo er een volk of koninkrijk is, waar mijn heer niet gezonden heeft, om u te zoeken; en als zij zeiden: Hij is hier niet; zo nam hij dat koninkrijk en dat volk een eed af; dat zij u niet hadden gevonden.
11
En nu zegt gij: Ga heen, zeg uw heer: Zie, Elia is hier.
12
En het mocht geschieden, wanneer ik van u zou weggegaan zijn, dat de Geest des HEEREN u wegnam, ik weet niet waarheen; en ik kwam, om dat Achab aan te zeggen, en hij vond u niet, zo zou hij mij doden; ik, uw knecht, nu vrees den HEERE van mijn jonkheid af.
13
Is mijn heer niet aangezegd, wat ik gedaan heb, als Izebel de profeten des HEEREN doodde? Dat ik van de profeten des HEEREN honderd man heb verborgen, elk vijftig man in een spelonk, en die met brood en water onderhouden heb?
14
En nu zegt gij: Ga heen, zeg uw heer: Zie, Elia is hier, en hij zou mij doodslaan.
15
En Elia zeide: Zo waarachtig als de HEERE der heirscharen leeft, voor Wiens aangezicht ik sta, ik zal voorzeker mij heden aan hem vertonen!
16
Toen ging Obadja Achab tegemoet, en zeide het hem aan; en Achab ging Elia tegemoet.

Delen & Download

Download preek

Leespreek tekst

Zingen : Psalm 125: 1
Lezen : 1 Koningen 18: 1-16
Zingen : Psalm 86:1,6, 9
Zingen : Psalm 125: 2
Zingen : Psalm 103: 7
Zingen : Psalm 119: 2, 3

Gemeente, het is nooit gemakkelijk geweest om in deze wereld een echt christen te zijn. Honderd jaar geleden zal dat niet eenvoudig geweest zijn, duizend jaar geleden was dat ook al niet zo. En het is vandaag nog steeds moeilijk om als christen te leven. En dan bedoel ik niet zomaar iemand die dat heel oppervlakkig is, maar iemand die echt als een godvrezend man, vrouw of kind door het leven gaat.

Ook aan het begin van de wereld was het niet gemakkelijk: Abel werd erom vermoord en als de Heere Henoch niet gered had door hem ineens in de hemel op te nemen, was hij ook vermoord. Sadrach, Mesach en Abed-Nego – wat gebeurde er met hen? Ze gingen het vuur in. Voor Demas werd het te moeilijk – hij ging de wereld weer in.

Je ziet het: in de Bijbel lezen we over allerlei personen die het moeilijk gevonden hebben om God te dienen, om Hem lief te hebben en Zijn geboden te onderhouden. We zijn dus niet de enigen. De Bijbel staat er vol van. Vandaag willen we een geschiedenis overdenken die over die moeite gaat. Ik denk dat in die geschiedenis een bijzondere boodschap ligt voor onze jongeren. Ouderen moeten uiteraard ook luisteren, maar ik probeer nú vooral voor jonge mensen te preken.

 Het gaat over Obadja. Ik denk dat deze geschiedenis die God ons geeft, een sterke bemoediging is voor hen die als een Obadja ergens werken of op de universiteit of een andere school zitten en zo midden in de samenleving staan. Een bemoediging, maar ook een les. En misschien ligt er in deze geschiedenis ook een correctie opgesloten, iets waarvan we moeten leren en wat we moeten veranderen. Ik hoop met Gods hulp samen met jullie deze geschiedenis te overdenken.

 

We denken samen over Obadja’s toewijding aan God; met drie hoofdgedachten,

 

  1. Zijn jonge begin, want hij zegt in vs. 12 tegen Elia: Ik, uw knecht, nu vrees den Heere van mijn jonkheid af.
  2. Zijn belangrijke positie: de vreze Gods bleek geen belemmeringen om een hoge en vertrouwelijke positie te bereiken.
  3. Zijn angstige antwoord: toen Elia hem vroeg naar Achab te gaan, begon hij te beven.  Zijn zwakheid was niet goed, maar wel herkenbaar.

 

Laten we horen wat God ons in deze dingen te zeggen heeft.

 

1. Zijn jonge begin

Obadja was zich ervan bewust dat hij al vanaf zijn jonge jaren de Heere gediend had.

Als ik door mijn Bijbel heen blader, is dat echt niet zo zeldzaam als wij soms wel denken. Lees maar even met me mee. In de Bijbel staan heel wat namen van mensen die de Heere al dienden toen ze nog jong waren.

Ik begin met Abel, hoewel ik niet weet hoe oud hij was toen hij door zijn broer vermoord werd. Maar we mogen aannemen dat hij nog jong was. We weten van Samuël dat hij nog héél jong was toen hij de Heere vreesde. Meisjes en jongens, je moet niet denken dat het gemakkelijk voor Samuël was. Toen moeder Hanna haar zoon naar Silo bracht, leverde ze hem af in een goddeloze omgeving. Bij een hogepriester, die een zwak karakter had en bij twee zonen die afschuwelijke dingen deden. In die omgeving moest de jonge Samuël zijn werk doen. Dat is niet gemakkelijk geweest voor hem.

Dan Daniël. Hoe oud denk je dat Daniël was, toen Nebukadnezar hem uit zijn huis weghaalde? Twaalf? Ja, ook hij heeft van jongs af aan de Heere gediend.  

En Timotheüs, die een belangrijk medewerker van Paulus werd, was ook nog jong toen hij tot geloof kwam.

Er worden in de Bijbel niet veel meisjes genoemd, maar ik denk dat er ook heel veel meisjes waren die de Heere van hun jeugd af aan dienden. Ik denk dan aan het ontvoerde meisje in de keuken van Naäman.

 

Jonge mensen die de Heere vrezen, dat is heel bemoedigend. Gelukkig vinden we nog zulke jonge mensen. Binnen Zijn kerk, Zijn zichtbare kerk – zoals we hier samen zijn – werkt de Heere soms meer in jullie jonge harten dan wij denken.

De Engelse prediker Philpot zei in één van zijn preken dat God meestal Zijn kinderen roept als ze nog heel jong zijn. Dan legt Hij iets in hun hart, in hun leven en in hun geweten, dat hen bewaart in de moeilijke jaren waarin ze opgroeien van kleuter tot tiener en tot volwassene.  Is dat bij jou ook zo?

 

Ik wil het eerst hebben over Obadja’s toewijding aan God toen hij nog jong was. We moeten niet denken dat dit vrucht was van zijn opvoeding. Het was niet omdat hij zo’n aardige jongen was en een fijn en een gemakkelijk karakter had. Dat Obadja de Heere vreesde, was een vrucht van Gods genade; het was vrucht van wedergeboorte. Dat was er al toen hij nog jong was, heel jong misschien. Een nieuw hart is nooit een vrucht van de mens. Het is altijd het werk van God, Die al heel vroeg in jonge mensen begint te werken.

Mijn vraag is dan, en misschien is het ook wel jouw vraag: Hoe zal zo’n jongen of meisje dat ervaren als zij vanaf hun jeugd de Heere vrezen?

 

Ik wil daarover vier gedachten met jullie delen.

Ten eerste – als je de Heere vreest, ervaar je een innerlijk verlangen in je hart om de Heere te vrezen.  Zijn er hier kinderen die dat in hun hart erkennen?  Een heel teer verlangen om de Heere te zoeken? Een hart dat Hem liefheeft en Hem altijd en helemaal wil liefhebben?  Een hart dat graag bidt met je eigen eenvoudige woorden?

Jullie weten toch dat je niet oud hoeft te zijn om zonde te doen?  Maar je hoeft ook niet oud te zijn om over je zonden verdrietig te zijn.  Je kunt heel jong zijn en de Heere oprecht vrezen, of liefhebben, of hoogachten.  Denk eens over wat er in 2 Kronieken 34 staat over een jonge man, die koning werd toen hij nog maar acht jaar was. Hij heette Josia. Er staat over hem: Hij was acht jaar oud toen hij koning werd, en hij deed wat recht was in de ogen des Heeren, en hij wandelde in de wegen van zijn vader David en week niet af ter rechterhand noch ter linkerhand. Want in het achtste jaar – toen hij dus zestien was – toen hij nog een jongeling was, begon hij den God van zijn vader David te zoeken; en toen hij twintig was begon hij Juda en Jeruzalem de hoogten en de bossen en de gesneden en de gegoten beelden te reinigen (2Kron.34:1-3). Hij was iemand die al heel jong de Heere vreesde en een verlangen had te doen, wat God hem gebood. Eerst durfde hij geen actie te nemen.  Misschien voelde hij zich te jong.  Maar uiteindelijk kan hij niet nalaten om op te staan voor de Heere. 

Zeg, ben jij misschien zo?  In je hart wil je toch echt opkomen voor de HEERE als Hij niet geërd wordt.  Maar je durft het nog niet of nog niet. Wat is het vreugdevol als jij zo’n jongen of een meisje bent die op een tere wijze de Heere vreest en Hem liefheeft!  

 

Het tweede – als je de Heere vreest, ga je heel bewuste keuzes maken. Die keuzen komen uit een hart dat gewillig is.  De Heere maakt ons hart gewillig. En daar hoef je weer niet oud voor te zijn. Ik zal twee voorbeelden noemen. In 2 Kronieken 12 vers 14 lezen we over Salomo’s zoon Rehabeam. En dit is wat de Heilige Geest over hem opgeschreven heeft: Hij deed wat kwaad was, dewijl hij zijn hart niet richtte om den Heere te zoeken. Hij had de Heere niet lief; hij bad niet, hij las niet, hij ging niet naar de kerk; hij deed geen enkele moeite de Heere te zoeken.

Een aantal hoofdstukken verder lees ik over een andere jonge man. Zijn naam was Josafat, de koning van Juda. Dít staat er over hem: Evenwel, goede dingen zijn bij u gevonden, want gij hebt de bossen uit het land weggedaan en uw hart gericht om God te zoeken (2Kron.19:3). Ja, hij was bewust de Heere gaan zoeken. Zo zal het in Obadja’s leven ook gegaan zijn.

 

Meisjes, jongens, jonge vrienden, zoeken jullie de Heere bewúst? Niet omdat papa of mama het zegt.  Maar omdat je eigen hart de keuze maakt om Hem te zoeken. Je kunt niet je eigen hart bekeren, en je kunt niet je eigen hart veranderen.  Je kunt jezelf geen verdriet aanpraten.  Je kunt echt niet je eigen hart gelovig maken. Dat kan een gevallen mens niet en nooit.  Je kunt wél de keuze maken om de Heere te zoeken, zelfs als je hart er eigenlijk niet veel zin in heeft. Jij kunt de keuze maken om ‘s avonds in je Bijbel te lezen, of met een goed boek de dag te eindigen. Jij kunt de keuze maken om je wekker om zes uur te zetten of om zeven uur, om zo een uurtje te hebben om de Heere te zoeken. Jij en ik kunnen die keuze maken. Obadja maakte die keuze ook, maar in hem was het uit het verlangen om de Heere te kennen. Dat gaat een stap verder. Ben jij zoals Obadja?  Zoek je om alleen te zijn voor de Heere Jezus, met Zijn Woord, omdat je hart daarnaar verlangt?

Rehabeam maakte die keuze niet. Zijn vader Salomo zal er wel genoeg over gesproken hebben. Maar Rehabeam had er helemaal geen interesse in. Misschien deed hij wel gewoon ‘alsof’. Maar met Obadja, Samuel, Daniël en misschien ook met jou, meisje en jongen, is het anders.  Je maakt de bewuste keus, omdat je de HEERE liefhebt. Je vindt Hem zo waardevol dat je Hem wilt eren. 

Als je zo bent, kan dat best pittig zijn. Dat gaan we straks bij Obadja zien. Je zult elke dag naar school gaan, maar je voelt je buiten de groep staan die plezier heeft in dingen die zondig zijn.  Jouw hart verlangt ernaar om de Heere te zoeken en Hem te dienen, en dan kan het best eenzaam zijn voor je. Zo zal Obadja dat ook ervaren hebben.  Toch had hij de Heere, en Die zorgde voor hem, zoals we zullen zien.

 

Het derde – als je de Heere vreest, heb je een gevoelig geweten. Als je een teer geweten hebt, ervaar je ook verdriet over verkeerde dingen. Ben jij zo’n kind dat zegt: ‘Papa, ik heb de Heere alweer verdriet gedaan. En elke dag doe ik dat weer’? Ik hoorde iemand eens zeggen: ‘Wees maar zuinig op een teer geweten, want dat is een grote zegen.’

Meisjes en jongens, heb jij ook zo’n teer geweten? Is er in jouw hart echt verdriet om de dingen die we doen tegen onze goede, heilige en liefdevolle God?  Een teer geweten, dat heeft Obadja ook gehad. Want als je de Heere echt liefhebt, Zijn wet liefhebt, dan doet het zeer als je over verkeerde dingen denkt en dingen doet die je niet mag doen en niet hoort te doen.

Misschien durf je er niet voor uit te komen dat je zo’n sprekend geweten hebt. Jaren geleden toen ik nog voor de klas stond, was er een heel ondeugende jongen in die klas. Hij was eigenlijk meer dan ondeugend.   Hij verstoorde zelfs eens mijn gebed. Toen werd ik zo boos, want ik kan veel hebben maar niet als we met God spotten.  Vier of vijf jaar later kwam ik hem tegen. Ik vroeg hem toen: ‘Joh, ik weet nog dat je bij mij in de klas zat. Je was een vlegel. Maar nu moet je eens eerlijk zeggen: Leefde nu echt in je hart, wat je liet horen en zien?’ Toen begon hij te huilen. Hij zei: ‘Nee, dominee, ik wilde voor mijn vrienden verbergen, wat ik vanbinnen zo sterk voelde.’ Hij wilde niet dat ze merkten dat hij anders wilde zijn, dat Hij de Heere wilde vrezen.  Hij was bang voor het lachen van zijn klasgenoten.  Hij was dus heel zwak en toch was er liefde in zijn hart voor de Heere die hij steeds bezeerde.

 

En het vierde – als je de Heere vreest, is er een groeiende toewijding van het hart. Je vraagt meer en meer: ‘Heere, wat wilt U dat ik met mijn leven doe?’  De Heere heeft je talenten en vaardigheden gegeven. De vraag in hen die de Heere vrezen, is niet: Wat wil ík graag doen? Nee, meer en meer zal de vraag zijn: Wat wilt Ú dat ik doen zal? Herken je dat in je jonge hart? Leg je dat ook voor de Heere neer in het gebed?

Wat is het mooi als je dit vrezen van God in je hart mag opmerken.  De teerheid van je geweten, het verdriet over de zonde, het verlangen om heilig te leven, de liefde tot God hoewel je daarin jezelf altijd tegenvalt, het luisteren naar Hem in Zijn Woord, het zoeken van de Heere in je gebed… 

 

Toch moet je oppassen, jonge vrienden, dat je van deze dingen niet de grond van je hoop maakt.  Wat bedoel ik daarmee?  Wel, dit. Wat er in je hart door de Heilige Geest wordt gewerkt, is heel bijzonder.  Het werk van de Heilige Geest is heel nodig; en wees maar heel dankbaar als je dat in je hart mag ervaren. Want het is de vrucht van Gods eenzijdige liefde tot jou!  Maar het werk van de Heilige Geest in je hart brengt geen vergeving van je zonde.  Zijn werk in je hart heelt niet de breuk tussen jou en God. De vreze Gods wast niet je zonde weg.  Begrijp je? Daar is de Heere Jezus en Zijn leven en sterven voor nodig. Alleen door het offer van de Heere Jezus kunnen wij met God verzoend worden. En dat offer wordt ons in de Bijbel voorgesteld en zelfs aangeboden.  De Heere roept ons telkens weer toe: ‘Zie op Mij Die in de wereld kwam als het Lam van God, die de schuld van de zonde wegdroeg door Zijn dood aan het kruis.’  Alleen door dit bloed kunnen al de zonden worden weggewassen.  Zie je, we hebben beide nodig: de Heere Jezus en wat Hij deed voor zondaren in Zijn leven en sterven; én de Heilige Geest die in ons hart het berouw, de liefde tot God en Zijn wet, de honger en dorst van het geloof werkt. 

 

Obadja zei: ‘Ik heb van mijn jeugd af aan de Heere gevreesd.’ Zou dat gemakkelijk voor hem geweest zijn? Ik denk het niet. Obadja zal best wel eens uitgelachen zijn. Hij zal zich weleens eenzaam gevoeld hebben. Obadja zal bespot zijn. Want je bent niet ‘cool’, als je de Heere vreest. Dan hoor je er niet bij. Dat laat de wereld, en dat laten ook je klasgenoten je wel voelen. De duivel heeft immers maar één doel: hij wil dat prille begin kapotmaken. Dat zal Obadja ook wel gevoeld hebben.

Obadja zal niet alleen de tegenstand van anderen hebben ervaren. Denk je dat Obadja nooit eens dacht: Hé, ik heb helemaal geen zin om mijn Bijbel te lezen, ik heb eigenlijk wel zin in dat spannende boek verder te gaan!  Zou hij het ook niet ervaren hebben: ‘Joh, vergeet het toch. Doe toch gewoon mee! Lach mee, ga mee. Doe al die leuke dingen die de andere jongens ook doen. Doe niet zo moeilijk, ga toch mee, joh!’ In zijn eigen hart was ook strijd. Het zal moeilijk geweest zijn. Vooral als je jong bent, wil je zo graag niet anders zijn dan de anderen en wil je ook meedoen.

 

Er is een innerlijke strijd geweest in die jonge Obadja. Daar kennen jonge mensen die de Heere liefhebben allemaal iets van. Zij willen net als Daniël een grens trekken en er niet meer overheen gaan. Ook al zeggen ze allemaal om je heen: ‘Joh, doe niet zo moeilijk. Wat is er nu voor verkeerds aan een Babylonische maaltijd? Daar moet je niet zo moeilijk over doen.’ Nou, dat deed Daniël wel. Want hij wist dat er in de wereld niets neutraal is, zelfs niet het voedsel. Wat zal hij het moeilijk gehad hebben, net als Sadrach en Mesach. En ook als Obadja.

Jonge mensen, als jullie zó leven, zul je het niet gemakkelijk hebben. Maar de Heere is getrouw.  Allen die op Hem steunen, zullen nooit beschaamd worden.  Het is zoals in de psalm staat die we nu eerst gaan zingen: Ps. 125:1.

 

Hij zal noch wank’len, noch bezwijken,

Die op de HEER vertrouwt,

En op Zijn goedheid bouwt;

Hij zal, als Sions berg, nooit wijken,

Wiens grondslag door geen aards vermogen

Ooit wordt bewogen.

 

2. Zijn belangrijke positie

We lezen in onze tekstwoorden, in vers 3: En Achab had Obadja, den hofmeester, geroepen; en Obadja was den Heere zeer vrezende.

Hoewel Achab een heel goddeloze koning was, heeft hij toch Obadja hofmeester gemaakt. Gods Geest getuigt van deze jonge Obadja dat hij de Heere zeer vreesde.  Zijn hele hart en leven werd gekenmerkt door een eerbiedige houding en toewijding aan God. Obadja diende niet de Baäl en alles wat daarbij hoorde. Hij heeft een duidelijke koers gevaren, dwars tegen de samenleving van Israël in. Ik moet eigenlijk zeggen: tegen de diep vervallen kerk van Israël in. Obadja hoorde bij het volk Israël, de oudtestamentische kerk. Die kerk is vele malen afgeweken, vooral onder koning Achab. Een paar hoofdstukken hiervoor staat dat Achab méér kwaad deed dan ooit een koning had gedaan.

Maar Obadja heeft een andere keus gemaakt. Door Gods genade mocht hij de Heere vrezen. Dat was wel duidelijk. Als je Obadja zag, als je hem kende, dan kon je het zien: Hé, die jongen maakt andere keuzes. Die jongen heeft een ander doel in zijn leven.

 

Zo is Obadja opgegroeid. Langzamerhand heeft hij een goede naam gekregen. Daar kom je niet mee in de hemel. Ik zeg het nog eens: het enige fundament van de hoop op God is de verdienste en het bloed van Christus.

Toch werd Obadja bekend bij de koning.  Hij had een goede naam.  Hij werd zelfs als hofmeester aangesteld. Wat is een hofmeester? Dat is een toppositie in het paleis. Obadja ging over al de paleizen en over alles wat erbij hoorde, ook over al het personeel. Hij was als het ware de rechterhand van Achab. Nee, hij heeft zich echt niet met een list in dat paleis gemanoeuvreerd, zoals anderen dat misschien probeerden. Hij heeft het respect verdiend. Zij kwaliteiten werden door anderen herkend.

 

Jonge vrienden, jullie staan allemaal onder enorme druk in deze maatschappij. Dat kan ik zelf niet zo goed invoelen: ik zit meestal in mijn studeerkamer of sta op de preekstoel. Maar jullie leven als het ware in de vuurlinie.  Dat merk je al op school.  Want al zit je dan op een christelijke of reformatorische school, ook daar komt de duivel binnen met zijn verleidingen. En ook als je een baantje krijg, zul je wel merken hoe veel verleidingen er zijn. Ook Obadja kwam dat tegen. Maar doordat hij de Heere eerbiedig vreesde, werd hij gezegend. Hij dwong respect af. Hij viel op door zijn karakter. Hij was eerlijk en wijs. Ik denk niet dat Achab de godsdienst van Obadja zo erg aantrekkelijk vond. Maar hij heeft wel ingezien dat je op die Obadja kon rekenen en dat hij hem goed kon gebruiken.

Vrienden, jullie denken misschien: Als ik de Heere vrees, heb ik geen kans…  Maar dat heb je dan echt helemaal mis. De Bijbel verhaalt ons over Obadja, over Daniël en zijn drie vrienden, over Moses in het paleis, over Jozef in Potifars huis.  In de verdere geschiedenis van Gods kerk in deze wereld zijn er ook voorbeelden te vinden van godvrezende mannen en vrouwen. De ware Godsvreze is immers het begin van de wijsheid. Dat valt op in deze wereld van verwarring, bedrog en competitie. Je ziet dat de vroomheid Obadja niet achterstelde. Dat liegt de duivel. Jonge mensen, de duivel kan jullie zo op je hielen zitten door te zeggen: ‘Als je die kant op gaat en op die manier gaat leven, maak je geen enkele kans!’

In mijn dorp zit een grote winkelier en veel van onze jongeren hadden daar een baantje. Jaren terug sprak ik de manager van die winkel die mij aansprak over de jongelui van onze kerk. Hij vroeg me eerst of onze kerk die regel over zondagswerk niet kon veranderen.  Nadat ik hem had uitgelegd, dat het Gods gave is dat we zondag niet hoeven te werken en dat hij ook zijn winkel dicht moest houden, zei hij: ‘Nee, dat kan niet.  Maar hoewel ik het heel vervelend vind dat die jongelui van je kerk niet op zondag willen werken, ben ik toch heel blij met hen.  Waarom, vroeg ik. ‘Wel, je kunt ze vertrouwen, ze zijn eerlijk, ze zijn respectvol, komen op tijd, en komen hun beloften na om te komen werken.’

Zie je, de wereld heeft geen zin in godsdienst, maar ze erkennen wel dat Godsvreze iets waardevols is. Ze maken geen tijd vrij om God uit liefde te dienen, maar toch hebben ze een diep respect voor iemand die de Heere vreest. Dat zien we in deze geschiedenis. Wees daarom goedsmoeds. 

 

Wat zal het voor Obadja moeilijk geweest zijn om in zijn positie aan het koninklijke hof te werken en te leven. Denk eens aan de gesprekken die in het paleis gevoerd zijn, de vloeken dat hij gehoord moet hebben. Elke keer als er weer iemand anders binnenkwam: ‘Ik heb die Elia weer niet kunnen vinden…’ Wat zal Izebel gevloekt en gescholden hebben. Obadja vreesde de Heere en hij had respect voor Gods knecht Elia. In zo’n sfeer moest hij werken. Wat zal hem dat zwaar zijn gevallen. Wat zullen er allerlei goddeloosheden in zijn directe omgeving begaan zijn. We lezen in dit gedeelte van het Woord van God dat koning Achab gras ging zoeken voor zijn paarden, terwijl zijn onderdanen van de honger stierven. Maar één ding had Achab in zijn gedachten: ík, mijzelf en mijn plezier… In dit geval zijn paarden.

 

Herken je de eenzame post van Obadja?  Misschien werkt er niemand in de winkel die de Heere vreest.  Of er is geen enkele medeleerling in je klas die verdrietig is over de zonde.  Ook onder onze ouderen zullen er zijn die mensen zoals Achab als je manager of baas hebt.

Een van mijn gemeenteleden zei eens tegen mij: ‘Dominee, de zondag ervaar ik als een oase. Als ik vrijdags de deur achter me dicht doe, mag ik zeggen: ‘O Heere, dank U dat het weer vrijdag is. Dan kan ik dat gevloek achter me laten. Dan kan ik al dat gepraat over vrouwen, over wereldse zaken en sport achter me laten. Dan kan ik zondag weer naar de kerk gaan.’

Obadja zal dat echt herkend hebben. Maar er is een God is de hemel die het ook weet.  Hij hoort je zuchten, Hij verstaat je verlangen, Hij aanschouwt je strijd. Hij ziet dat je niet wilt meedoen als er over dingen gesproken wordt waarin Gods geboden niet geerd worden.  Maar laten we nu eerst de troostrijke woorden zingen van Ps. 103:7.

 

Geen vader sloeg met groter mededogen

Op teder kroost ooit zijn ontfermend’ ogen,

Dan Isrels HEER op ieder, die Hem vreest;

Hij weet, wat van Zijn maaksel zij te wachten,

Hoe zwak van moed, hoe klein wij zijn van krachten,

En dat wij stof, van jongs af, zijn geweest.

 

Obadja was de Heere zeer vrezende. Jonge vrienden, jullie zitten tussen de duivel en Christus in. Die duivel spreekt tot je vanmorgen. Hij zegt tegen jullie: ‘Als je carrière wilt maken, moet je God overboord zetten.  Althans, dan kun je niet te kieskeurig zijn.  Wees niet te precies, want dan kom je nergens. Maar uit het voorbeeld van Obadja blijkt dat hij liegt.

Als je het verhaal van Jozef kent, hoef ik niets meer te zeggen. Of het verhaal van de jonge Daniël, die ook strakke grenzen trok. Hij heeft voor vier koningen gewerkt in drie verschillende koninkrijken. Was dat omdat die koningen de Heere vreesden? Helemaal niet. Maar ze zagen: de Heere is met hem.

Mag ik jullie bemoedigen, jonge mensen? Het is goed om ijverig te leren of hard te werken. Maar er is geen betere kwalificatie voor het leven hier beneden dan God te vrezen. Dan zul je het misschien niet zover schoppen op de maatschappelijke ladder als anderen, maar het is het begin van de ware wijsheid.  En hoewel deze preek meer op de jongeren is gericht, u zult het als ouderen wel herkennen en erkennen.  Werken in onze goddeloze samenleving is heel zwaar, vaak veel zwaarder dan wij predikanten kunnen inschatten. Maar wéét dat de Heere ook weet waar u werkt. En wat wáár was voor Obadja, is ook wáár voor allen die de Heere vrezen. Er staat in Spreuken 16: Als iemands wegen den Heere behagen, zo zal Hij ook zijn vijanden met hem bevredigen.

We gaan naar onze laatste gedachte.

 

3. Zijn angstige antwoord

We leren dat Obadja honderd profeten heeft verborgen in twee spelonken. Wat een organisatie en wijsheid was nodig om deze twee groepen van brood en water te voorzien.

Zoiets is moeilijk geheim te houden. Het is niet onwaarschijnlijk dat Achab hier wel iets van wist. Achab was echter niet zo ver gegaan als zijn vrouw Izebel. Als het ontdekt zou worden door Izebel, had het hem zeker zijn baan gekost en misschien wel zijn leven.

 

We lezen verder in deze geschiedenis dat Elia plotseling voor hem staat. U kent de details. Als Elia tegen Obadja zegt: ‘Ga jij eens gauw naar Achab toe en zeg dat ik hier ben en dat ik hem wil zien’ – dan wordt Obadja bang. Hoewel hij de Heere zeer vreest, is Obadja toch angstig. Iedereen die de Heere vreest, zal dit wel herkennen.  Als je God vreest, ben je geen superman die nooit bang is of pijn of verwerping probeert te vermijden.   Obadja sputterde dan ook sterk tegen toen Elia hem de opdracht gaf Achab te informeren over zijn komst.  Hij zei: Wat heb ik gezondigd, dat gij uw knecht geeft in de hand van Achab, dat hij mij dode? Hij is dus heel bevreesd voor zijn leven, omdat hij denkt: Ja, als ik nou naar Achab ga en Elia straks weg is, wat gaat Achab dan met mij doen? Hij vreest voor zijn leven!

Ik kan hem heel goed begrijpen. Toch vind je deze taal niet altijd.  Het kwam niet uit de mond van de drie jonge mannen die voor een échte vurige oven stonden.  Obadja is bang, hij is zeer bevreesd. Het is Obadja’s zwakheid. Al Gods kinderen hebben hun zwakheden. Nooit zijn we zonder zwakte en zonde. 

 

De manier van pleiten klinkt toch wel een beetje vreemd.  In vers 13 staat: Is mijn heer niet aangezegd wat ik gedaan heb, als Izebel de profeten des Heeren doodde? Dat ik van de profeten des Heeren honderd man heb verborgen, telkens vijftig in een spelonk, en die met brood en water onderhouden heb? En nu zegt u: Ga heen.

Dat is een wat vreemde manier van pleiten. ‘Zeg, Elia, weet u niet wat ik gedaan heb? En nu gaat u dít vragen. Weet u dan niet wat ik gedaan heb? Ik heb honderd profeten verborgen en hen met gevaar gevoed.’  Lees ik goed?  Zegt Obadja: ‘Ik weet wel dat ik niet alles goed gedaan heb, maar ik heb toch wel wát goed gedaan’?

Wilde Obadja zijn geweten sussen?

Het is best mogelijk dat Obadja zijn vreze Gods tóch te veel verborgen heeft gehouden, daar in dat paleis. Denk eens even met me mee. Zou Izebel nu echt Obadja getolereerd hebben? Die had toch zeker wel gemerkt dat Obadja niet al de paleisfeestjes afliep?  Zou ze het niet gemerkt hebben dat Obadja nooit meedeed met al haar doen en laten? Zij bruiste van haat tegen alles wat haar aan de God van Israël herinnerde. Misschien zien we hier toch een zwakheid van Obadja. Natuurlijk, hij deed niet mee met de wereld, hij ging niet naar party’s en zo, hij sloot zich af van verkeerde gesprekken, hij praatte misschien niet mee.

Dat is vaak het gemakkelijkste; dat doe ik ook veel liever – laten we maar eerlijk zijn. We praten niet mee, we lopen niet mee, we doen maar een stapje terug.

Maar we protesteren niet.  We spreken niet duidelijk uit waar we staan, of beter, wat Gods Woord spreekt.  We laten geen getuigenis horen dat we niet meedoen omdat we toebehoren aan het Koninkrijk van de Heere Jezus.  Misschien was Obadja hier toch te zwak. Het kan zijn dat hij te veel over zijn geloof heeft gezwegen, te weinig zijn mond heeft opengedaan voor zijn Koning. Want als hij méér een getuige zou geweest zijn, zou hij dan nog hofmeester hebben kunnen zijn?

Als dat zo is – ik weet het niet zeker – dan moeten wij van Obadja nog meer leren. Wij mogen niet altijd zwijgen. Wij mogen niet altijd een nachtdiscipel zijn. We mogen niet altijd net doen alsof we niet horen wat de anderen zeggen.  Het is nodig om op een wijze en liefdevolle manier tegen te spreken als de Naam van God en Zijn koninkrijk afbraak gedaan wordt.

Gelukkig is dit niet einde van het verhaal over Obadja. Hij mocht door Gods genade inderdaad zijn vrees overwinnen. Want dan staat er: Toen ging Obadja Achab tegemoet en zei: Elia is hier. Ja, de vreze Gods, de liefde van God en de genade van God gaven hem de kracht om zijn vrees te overwinnen.

 

Jongelui die hier de Heere vrezen, hoe moeilijk het ook is, ben je niet te zwijgzaam?  Trek je de lijn die Daniel trok niet te onduidelijk?  Zijn we als zout in een zoutbeker of zijn we als zout dat door onze woorden en daden in deze maatschappij wordt verspreid?

De Heere Jezus verwacht dat Zijn kinderen als het ‘zout’ zijn en als het (!) licht van de wereld zijn (Mattheüs 5). Schijn jij genoeg? Of verberg je jezelf een beetje achter onze manier van leven?

Ja, ik weet het, het is heel gemakkelijk om hier ons licht te laten schijnen, nu we samen zijn. Het is veel gemakkelijker voor mij om dit alles hier tegen u te zeggen. Maar als ik vierentwintig uur naast een willekeurig iemand zit, als ik naar huis vlieg, dan vrees ik ook.  Dan is het zo moeilijk om tegen de man of vrouw naast me te gaan praten over wat ik het meest waardevol vind.

En waarom is dat nu zo moeilijk?  Omdat we liever niets willen horen dat tegen ons in gaat.

Daarom staat deze geschiedenis in het Woord. Niet om ons te ontmoedigen, maar juist om ons aan te moedigen om te spreken. Nee, de Heere wil niet dat wij paarlen voor de zwijnen werpen. Maar ik denk ook niet dat de Heere wil dat wij die parels in een gesloten doosje met ons meedragen. Allen die de Heere vrezen hebben een taak om anderen de Heere Jezus te laten zien, zowel in de Wet als het Evangelie.

De Heere zegene ons allen met een godvrezend hart dat niet door vrees wordt overwonnen. 

Amen.  

 

 

Slotpsalm: Psalm 119 vers 2, 3

 

Die, wars van ’t kwaad, niet in de zonde leeft,

Maar zijnen gang bestiert naar ’s HEEREN wetten.

Gij, grote God, die ons bevelen geeft,

Gij eist, dat w’ op Uw woord gestadig letten,

En dat w’ ons hart, aan Uwen wil verkleefd,

Geduriglijk op Uwe wegen zetten.

 

Och, schonk Gij mij de hulp van Uwen Geest!

Mocht Die mij op mijn paân ten Leidsman strekken!

’k Hield dan Uw wet, dan leefd’ ik onbevreesd;

Dan zou geen schaamt’ mijn aangezicht bedekken,

Wanneer ik steeds opmerkend waar’ geweest,

Hoe Uw geboôn mij tot Uw liefde wekken.