Ds. A.T. Vergunst - Psalmen 32 : 3 - 5

Schuld en belijdenis

Psalmen 32
Schuld over niet beleden zonden maakt het leven zuur
Belijdenis doen van onze zonden is zoet en bevrijdend.

Psalmen 32 : 3 - 5

Psalmen 32
3
Toen ik zweeg, werden mijn beenderen verouderd, in mijn brullen den gansen dag.
4
Want Uw hand was dag en nacht zwaar op mij; mijn sap werd veranderd in zomerdroogten. Sela.
5
Mijn zonde maakte ik U bekend, en mijn ongerechtigheid bedekte ik niet. Ik zeide: Ik zal belijdenis van mijn overtredingen doen voor den HEERE; en Gij vergaaft de ongerechtigheid mijner zonde. Sela.

Delen & Download

Download preek

Leespreek tekst

Zingen : Psalm 142: 5 en 6
Lezen : Psalm 32
Zingen : Psalm 1: 1 en 4
Zingen : Psalm 51: 1 en 2
Zingen : Psalm 130: 1, 2, 3 en 4

Gemeente, voelt u dat aan in de laatste zin die we zongen? ‘Maar ’t heilloos spoor der bozen zal vergaan.’ Daar ligt een diepe waarheid in. In die psalm zie je de tegenstelling tussen hen die in de waarheid van God wandelen en hen die daarbuiten wandelen.

In Spreuken 28 lezen we: De goddelozen vlieden, daar geen vervolger is. Denk je dat eens even in, jongens en meisjes. De goddelozen vlieden, ze vluchten, maar er is niemand die hen achterna zit. Waarom zou je dan vluchten? Dat is wel een beetje raar, vind je niet? Maar er is iets in die goddelozen dat hen bang maakt, dat de rust wegneemt. Dan gaan ze vluchten.

 

Jongens en meisjes, ik moet denken aan lang geleden. Mijn moeder verzamelde stuivers en daar kon je toen heel veel snoep voor kopen. Ik dacht: ma heeft die stuivers niet geteld. Daar kan ik er best wel één van meenemen. En dan tussen de middag op school naar de snoepwinkel. Dat was lekker, joh! Maar toch niet zó lekker. De volgende dag dacht ik: Nou, ik neem er twee mee. Dat ging zo een paar weken verder, en toen werd ik ontdekt. Weet je dat ik blij was dat het ontdekt werd? Ik kreeg veel straf, dat weet ik nog – ik moest zonder eten naar bed – maar ik was blij dat het over was. Want ik had al die dagen helemaal geen rust in mijn hart. Ik voelde me achtervolgd, hoewel er niemand achter me aanzat. Maar mijn geweten bonkte vanbinnen: Jij, lelijke dief, hoe durf je?

 

Kennen jullie daar iets van? Ik denk dat er niemand in deze kerk zit die dit niet herkent. Een schuldgevoel – dat is het zuurste van je leven. Een schuldgevoel is de overtuiging dat we gezondigd hebben tegen God. Dat we iets gedaan hebben wat niet door de beugel kan. Dat we iets gedaan hebben, waar we eigenlijk niet meer over willen denken. Een schuldgevoel is iets wat we in ons hart voelen, omdat we Gods wet hebben overtreden.

Dat is heel iets anders dan spijt hebben van iets.  Dat hebben we allemaal wel eens. Dat was dom, dat had ik niet moeten doen. Daar schaam je je zelfs een beetje voor. We vallen ons allemaal wel eens tegen. We vervullen niet de verwachting die we van onszelf hebben of die anderen van ons hebben. En dat vinden we een naar gevoel.

 

Maar schuldgevoel – dat is anders, dat gaat dieper. Dan weet je dat je tegen God gezondigd hebt. Er zit iets tussen jou en God in. Het is niet meer vlak, niet meer gaaf; het is niet meer heel, het is gebroken. Ik hoop dat we daar iets van kennen.

 

Psalm 32, die we zojuist gelezen hebben, is een heel bekende psalm. Psalm 32 en 51- en misschien ook Psalm 38- horen bij elkaar. Ik raad u aan om die eens samen te lezen. In die psalmen spreekt David over zijn ervaringen. Hij had geen stuivers gestolen. Hij had iets veel ergers gedaan. Hij was een kind van God en hij wist dat de Heere van hem afwist. In deze psalm beschrijft David, wat er gebeurd is in zijn leven en hoe dat is veranderd.

 

Maar deze psalm is niet zomaar geschreven om over Davids zonde te denken. Door deze psalm spreekt God een boodschap tot ons. Een boodschap die we allemaal nodig hebben. Een boodschap waarin God over wet en Evangelie spreekt. Zo spreekt Hij ook in de psalmen. U moet de psalmen niet alleen maar lezen als de ervaringen van Gods kinderen, heel lang geleden. De psalmen vallen ook onder de prediking van wet en Evangelie. In Timotheüs staat dat het alles is geschreven tot onze lering en tot verbetering. In deze psalm spreekt de Zaligmaker tot het hart, tot u en tot jou.

 

Ik wil twee thema’s uit deze psalm lichten: schuld en belijdenis. Daarom wil Ik Psalm 32:3-5 met u doornemen. Laten we deze drie verzen lezen nog een keer lezen.

Toen ik zweeg, werden mijn beenderen verouderd, in mijn brullen den gansen dag.

Want Uw hand was dag en nacht zwaar op mij, mijn sap werd veranderd in zomerdroogten. Sela.

Mijn zonde maakte ik U bekend en mijn ongerechtigheid bedekte ik niet. Ik zeide: Ik zal belijdenis van mijn overtredingen doen voor den Heere; en Gij vergaaft de ongerechtigheid mijner zonde. Sela. 

 

Twee gedachten wil ik aan u doorgeven.

  1. Schuld over niet beleden zonden maakt het leven zuur.
  2. Belijdenis doen van onze zonden is zoet en bevrijdend.

 

1. Schuld over niet beleden zonden maakt het leven zuur

Ik denk dat David niet veel psalmen heeft geschreven in de tijd waarin deze psalm past. Wel erna, maar niet in díé tijd. Hij zal best heel bezwaard geweest zijn. Hij was niet gelukkig, hij wist heel goed waar en bij wie het fout zat. Hij zegt in deze psalm: Toen ik zweeg… Zie je, hij had zichzelf de zwijgplicht opgelegd. Niet over praten, niets zeggen. Wegdrukken. Gewoon verdergaan. Glimlach op je gezicht. Net doen alsof er niets aan de hand is.

 

Toen ik zweeg… U moet niet denken dat het vanbinnen stil was; daar was het helemaal niet stil. Hij zweeg, maar vanbinnen bonkte het. David zegt: Toen ik zweeg, werden mijn beenderen verouderd in mijn brullen den gansen dag. Hij gebruikt daar een woord voor ‘brullen’, dat je gebruikt als je een leeuw hoort brullen. Hij zegt: de hele dag brulde het in mijn hart. Elke keer als hij Bathséba zag en misschien wel het kind in zijn armen had – dat was al geboren, voordat Nathan kwam – en als hij misschien in zijn kamer zat, of Joab tegenkwam om met hem over het leger te spreken  of hij weer uit dat raam keek en uitkeek op dat andere dak, dan bonkte het in zijn hart en het brulde dag en nacht door zijn hart heen. Maar hij zweeg. Hij zei niets. Niet tegen de Heere, niet tegen zijn vrouw, niet tegen iemand anders.

Toen ik zweeg… Maar het brullen zweet niet. Kent u het? Herken je je misschien in die man? Zit er hier zo één als David? David had een vuile daad gedaan, een ijskoude moord. Ik hoop dat jij dat niet gedaan hebt, maar misschien wel een stuiver gepakt. Het gaat maar door je hoofd heen. Je zwijgt en je wilt er niet over praten.

 

David voelde zich oud en moe, een verdroogde man. Luister maar, hij beeldt het uit. Hij zegt: Mijn beenderen werden verouderd. In Psalm 51 zegt hij: Mijn beenderen waren verbrijzeld (Ps.51:10). Ik heb nooit een gebroken been gehad, dus ik weet niet hoe het voelt, maar ze zeggen dat het heel pijnlijk is. David voelde het in zijn botten. Hij zegt ook: Mijn sap werd veranderd in zomerdroogten. Misschien was zijn mond wel droog. Hij voelde zich helemaal lusteloos.  Waarom? Omdat hij zweeg. Aan de buitenkant zat hij misschien wel heel netjes in de kerk. Zo van de buitenkant gezien zat hij wel in zijn Bijbeltje te lezen, van buiten leek hij zijn knieën wel te buigen. Maar van binnen was hij zo gespannen als een veer.

 

Mensen die met een schuld lopen, zijn zenuwachtig en schrikken van één vallend blaadje. Ze denken: Oh, hij weet het, hij heeft het gezien. Hij zal wel denken… Herken je dat? Geïrriteerd was hij misschien wel, want schuldige mensen zijn vaak geïrriteerd. Ze mijden mensen. Sommigen verdrinken zich in het werk, in het plezier van de wereld, in keiharde muziek, of in drugs. Omdat je gewoon de stem in je geweten niet wilt horen. Dan zet je de muziek gewoon een beetje harder. Een beetje meer plezier. Of je wordt heel godsdienstig, je probeert je geweten te sussen met netjes te leven. En maar hard werken om een goede naam te hebben. 

 

Het werkt warempel wel een beetje, meestal niet lang, maar toch hoor je dat geweten niet de hele dag.  Totdat het weer stil wordt, dan komt het terug in je dromen en word je helemaal bang wakker.

Mondje dicht… Toen ik zweeg… Velen sussen ook hun geweten met goedpraten. Ja, die Bathséba had  op het dak ook geen bad moeten nemen, ik liet me verleiden maar zij heeft het ook eigenlijk wel in de hand gewerkt.  Goedpraten. Zo zijn wij, mensen. Dat gebeurde al in Genesis 3. Ja, Heere, ik heb inderdaad van die boom gegeten. Maar ... die vrouw, hè die U mij gegeven hebt.  Zo proberen we de schuld af te schuiven. David zweeg. Vrienden, ik wil jullie vragen: Ben je ook zo’n zwijger, die met een geweten vol zondige dingen rondloopt?

 

Maar Gód zweeg níet, want David zegt in vers 4: Toen ík zweeg… was Úw hand dag en nacht zwaar op mij. Gods hand lag op zijn geweten. God liet David niet met rust. God zegt elke keer tegen David: jij weet wat je gedaan hebt en Ik weet het ook! Maar David schudde zijn hoofd maar en zei niets. Hij wilde niet horen, maar God zweeg niet.

Als uw geweten vandaag nog aan het brullen is, o, dan mag u wel heel dankbaar zijn, want dan is God nog niet met u gestopt. Dat is een grote genade.

God kan niet zwijgen, gemeente. God toornt over de zonde, elke dag. Het doet hem niet alleen verdriet, het maakt Hem boos. Hij toornt. God kan niet anders dan toornen over de zonde. David zegt het in Psalm 38 op deze manier: Want Uw pijlen zijn in mij gedaald (Ps.38:3). Ik stel het me zo voor dat hij met een heleboel pijlen in zijn rug liep. Die pijlen van God zaten overal in zijn lichaam. Dat moet wel heel pijnlijk zijn geweest. Zó beschrijft hij zijn zielstoestand in de tijd dat hij zijn daden probeerde te verbergen.

 

Toen ik zweeg… Maar God zweeg niet.

Dreunt er ook iets in uw hart? Dan moet u goed luisteren naar wat uw hart zegt. Doen we dat wel eens? Knielen we voor Gods aangezicht en bidden we dan: Heere, laat U mij weten welke zonden er tussen U en mij zitten? Zondebesef is heel erg noodzakelijk. U zegt: Waarom moet dat nu altijd? Wel, omdat we anders helemaal geen oog krijgen voor het bevrijdende Evangelie. Daarom, gemeente, luister eens goed naar uw eigen geweten. Spreekt God niet tegen u, elke keer als u iets voelt en beseft dat hoort niet? Daar zou ik toch eens iets aan moeten doen. Nee, nee, nee! Zwijgen.

 

Nee, níet zwijgen. Gód spreekt. Gód is bezig om de zonde aan u bekend te maken. En echt, het kan zomaar zijn dat als we niet luisteren, we eraan gewend raken.

U kent dat verhaal wel van de hond van de smid. Dat kleine hondje, die puppy, werd bij de smid in de smidse gebracht. En elke keer als die smid daar boven hem op dat ijzer sloeg met zijn hamer, vlogen de vonken overal in het rond. De hond schrok en sprong op en rende weg. Maar na een paar maanden bleef hij gewoon rustig onder de vonken liggen. Hij deed er zelfs zijn ogen niet voor open.

 

Zó kan het met ons ook worden als wij blijven zwijgen, terwijl God spreekt. Als wij die geheime zonde gewoon blijven verbergen, kan het zijn dat de stem van God ons niets meer heeft te zeggen. Dat is gevaarlijk, dat is levensgevaarlijk. En daarom vraag ik u, luister nu eens goed. Laten we van de week, gemeente, ons eens elke dag voor de Heere neerzetten met het gebed:

      

       Doorgrond me, en ken mijn hart, o Heere!

Is hetgeen ik denk niet tot Uw eer?

Beproef me, en zie of mijn gemoed

Iets kwaads, iets onbehoorlijks voedt. 

 

Heere, ga eens door de bladzijden van mijn leven. Laat U me eens voelen, welke zonden tussen U en mij nog niet beleden zijn. Wees met die vraag bezig, elke dag deze week. Je mag het zeggen, kinderen, je mag het zeggen, vrienden: Heere, ik voel het niet meer zoals vroeger. Ik voel de zonde niet als zonde, Heere. Ik begrijp zelfs niet dat andere mensen daarover wakker liggen. Maar ik weet dat U in Uw Woord er zó over spreekt, ik weet dat het bij U zonde is. Ik heb schuld maar het weegt niet, ik heb schaamteloos gehandeld maar ik walg er niet van.  Oh, laat U het mij eens voelen, Heere. Dat mag je toch vragen?

 

Ik ga elk jaar naar de dokter, hoewel ik me goed voel. Ik zeg dan: Dokter, ik wil dat u bij mij eens even checkt of alles wel goed is. Dan krijg je allerhande testen. Zo mogen we ook in geestelijke zin naar de Hemelarts gaan, en zeggen: Heere, laat me eens zien of er dingen zijn in mijn leven, die als een kanker op mijn ziel zijn. Ik voel het echt niet. Laat U het me eens weten?

 

Toen kwam Nathan bij David, niet om David iets nieuws te vertellen, niet iets wat hij niet wist. Maar hij doet het op een heel bijzondere manier met een gelijkenis van het schaap.  Ineens drukte hij de punt van Gods zwaard in Davids geweten. Of misschien beter gezegd, Nathan nam de pijl die al in het hart van David zat en begon die ineens hard te heen en weer te bewegen. En toen voelde David: Gij zijt die man.

 

Weet u dat u ook dat ú die man bent, of die vrouw? Zoals Nathan het tegen David moest zeggen, moet ik als Gods knecht het tegen u getuigen: U/jij bent óók een moordenaar.  Want je kunt ook iemand doden zonder een mes of geweer. Als we iemand kleineren of door ons boosheid diep bezeren, ziet God dat ook als een overtreding van het zesde gebod. 

De Heere Jezus zegt: Als u een kwaad woord tegen uw buurman spreekt of onrechtvaardig kwaad bent, dan hebt u het zesde gebod overtreden. Of hebt u nooit eens gelasterd? Nooit iets gezegd over uw buurman of iemand anders dat negatief was en dat niemand hoefde te weten?

Weet u, dat in het Grieks het woord ‘lasteren’, 'vloeken’ betekent? Als wij roddelen, is dat hetzelfde als ‘vloeken’. U voelt: Gods mes snijdt diep.

 

We doden geen buren en vrienden of broers en zussen.  Maar een veel grotere zonde is het als we de Heere Jezus verwerpen in ongeloof. Hebt u daar wel eens aan gedacht als het Evangelie voor u neergelegd wordt? Ik meen dat Calvijn eens in een preek zei dat de Heere Jezus door de prediking in onze schoot gelegd wordt. Maar als wij Hem in ongeloof verwerpen, wat doen wij dan anders dan Hem kruisigen?  Het mes van Gods Woord snijdt diep.  Voelt u of jij het aan? Prikt het geweten u?

 

David had Bathséba gestolen van een toegewijde man, terwijl hijzelf een overspeler was. Maar voordat we hem stenigen, kijk eens naar binnen. Niet één keer, maar elke keer als wij in ons hart een zondige begeerte voelen, als we een mooie vrouw zien of misschien een knappe en lieve man. Dat is ook overspel. Voelt u aan hoe diep dit woord van God gaat? Wij staan niet boven David, we staan ernaast. Misschien verbergt u ook wel zo’n vuile zonde. Met een paar tikjes van onze vinger kunnen we dat vandaag doen. Pornosites op internet. Niemand weet het.  Verborgen voor mijn vrouw of man of ouders.  Zwijgen, hoor. Daar moet je niet over praten. Zwijgen. Maar God weet het. Hij ziet het. U weet wel dat Hij het weet, want uw geweten heeft het u allang gezegd.

 

We gaan samen zingen van Psalm 51:1 en 2. Dat is Davids gebed. Daar ligt in verwoord wat hij toen ging zeggen. 

 

Genâ, o God, genâ, hoor mijn gebed;

Verschoon mij toch naar Uw barmhartigheden;

Delg uit mijn schuld, vergeef mijn overtreden;

Uw goedheid wordt noch paal, noch perk gezet.

Ai, was mij wel van ongerechtigheid;

Mijn schuld is zwaar, ik heb Uw wet geschonden;

Zie mijn berouw, hoor, hoe een boet’ling pleit,

En reinig mij van al mijn vuile zonden.

 

Want ik gevoel de grootheid van mijn kwaad;

Mijn zonde zie 'k mij steeds voor ogen zweven;

‘k Heb tegen U, ja, U alleen, misdreven;

Uw wil en wet, hoe heilig, stout versmaad.

Ik heb gedaan, wat kwaad was is in Uw oog;

Dies ben ik, Heer’, Uw gramschap dubbel waardig;

‘k Erken mijn schuld, die U tot straf bewoog;

Uw doen is rein, Uw vonnis gans rechtvaardig.

 

2. Het belijden van onze zonde is zoet, is bevrijdend

Er staat in Spreuken 28 vers 13: Die zijn overtredingen bedekt, zal niet voorspoedig zijn; maar die ze bekent en laat, zal barmhartigheid verkrijgen. Dat is de wet van het Koninkrijk Gods, want we zullen nu ook horen over vergeving. Als wij de zonden bedekken, daarover zwijgen dan, zo zegt de Schrift, dan zult u niet voorspoedig zijn.

Dat zegt David ook in Psalm 32:10: De goddeloze heeft vele smarten. De arme wereld kan nooit van de zonde wegkomen. Dat proberen de mensen wel. Maar de goddeloze heeft smart op smart op smart. Waarom? Omdat hij zijn zonden probeert te bedekken. En dat gaat niet.

 

Maar, zegt u, wat moet ik dan dóén? Gemeente, juist dáárom is deze psalm geschreven. Daar staat Gods antwoord in, daar staat in wat wij moeten doen. Lees maar mee in vers 5: Mijn zonde maakte ik U bekend en mijn ongerechtigheid bedekte ik niet. Ik zeide: Ik zal belijdenis van mijn overtredingen doen voor den Heere; en Gij vergaaft de ongerechtigheid mijner zonde. Sela. Sela betekent: dat moet je nóg eens lezen, waarom? Omdat dit een hele belangrijke boodschap van God is.

 

Wat moet ik doen om van mijn schuld af te komen? Jongens, ík had die stuivers niet meer. Ik kon ze niet meer terugdoen in het potje. Ik was ook te jong om te werken en geld te verdienen. Hoe kon ik van dat probleem afkomen?

Zó is het ook geestelijk. Ik kan niet meer teruggeven wat ik van God gestolen heb. Ik kan de klok niet meer terugdraaien. Ik heb Zijn wet overtreden, ik heb zonde gedaan. Dat kan ik nu nooit meer terugbetalen. Nooit. Ik kan nog zoveel goede dingen doen in mijn leven, maar dat maakt het kwade niet minder. Voelt u dat aan? Je kunt wel heel godsdienstig worden, maar daar bereik je niets mee. Dan kom je geen stap verder, echt niet. Het wordt alleen maar erger, want godsdienst die hypocriet is, is een stinkende reuk voor God. Dat is zonde.

Zou ik van de schuld afkomen, jongens, door veel te huilen? Dat helpt vast, dacht ik. Maar nee, ook dát niet. Dat brengt die stuivers niet terug. Ik had er echt spijt van dat ik het gedaan had, die stuivers… Maar ze kwamen niet terug door spijt te hebben.

 

Nee, David zegt: Heere, ik maakte U mijn zonde bekend; en Gij vergaaft – dat betekent: U vergaf – de ongerechtigheid mijner zonde. David maakte eerst zijn zonde bekend. Dat is het eerste wat we moeten doen: belijdenis doen.

Hij kan niet meer zwijgen, nu Nathan inderdaad de vinger bij de zere plek gelegd heeft. Hij breekt als het ware als een stengel kapot. En hij ligt daar voor de Heere en hij zegt: Heere, ik kan het niet meer verbergen. Ik kan niet meer bedekken wat ik al bijna tien maanden heb proberen te bedekken. Hij bekende zijn zonde.

 

Als je even door de psalm heen leest, zie je wel hoeveel keren David die zonde beschrijft. In vers 1 heeft hij het over ’overtredingen’; hij is over de lijn gegaan. Daarna gebruikt hij het woord ‘zonde’. Dat betekent weer iets anders in het Hebreeuws: het missen van het doel van het leven. Vervolgens heeft hij het over ’ongerechtigheid’. Dat woord ‘ongerechtigheid’ is de zondigheid van zijn hart. Hij beschrijft het met allerlei heel rake woorden. Hij verbloemt het niet meer. Hij doet belijdenis van die zonde, in deze psalm en in Psalm 51. Hij vertelt de Heere precies zoals hij het voelt in zijn hart. Dat is belijden.  

 

Het woord ‘belijden’ betekent in het Grieks: hetzelfde zeggen, nazeggen. In zijn geweten en door het woord van Nathan heeft hij gehoord wat zijn zonde is. En nu zegt hij het na. Dat begint met het bekennen. Hij bekende zijn zonden als zonden. Hij noemde ze en schaamde zich voor de zonde. 

Voel je waar de angel zit in je leven?  Wij kunnen soms haarscherp aanvoelen waar het op vastzit. Ik heb een ouderling gehad in mijn vorige gemeente die eens tegen mij zei: Broeder, als er iets is tussen jou en de Heere, vraag het de Heere. En het eerste wat in je geweten opkomt, is het antwoord. Weersta ook gelijk al de excuses die naar boven komen. 

 

Ziet u, dat is ons probleem. Wij willen onze zonden niet bekennen als zonden, als ongerechtigheid, als verkeerd. Wij weten meestal precies waar de schoen wringt en knelt. Maar wij willen geen zondaar zijn. We willen de zonden niet bekennen. We lopen er soms met een boog omheen. Dat deed David ook al die maanden. Doe dat niet!

Weet u, wat de grootste hindernis is om vergeving te ontvangen? Dat is niet het verschrikkelijke van de zonden die we gedaan hebben, maar dat is onze weigering om de zonden te bekennen als zonden. Daar ligt het. Het ligt niet aan God dat u geen vergeving krijgt. Denk dat nooit! Het ligt aan u, aan jou, aan de weigering om de zonden te bekennen voor Gods aangezicht.

 

Wat is het een grote genade als we daar wel mogen komen, als we mogen gaan zeggen: Heere, ik heb gezondigd. Dat is het eerste, dat David bidt. Hij bekent zijn zonde. Er staat: hij beleed zijn zonde.

Hij zegt zelfs: Ik zal belijdenis van mijn overtredingen doen voor den Heere. Hij belijdt het voor God. Ik denk dat hij ook wel naar Bathséba gegaan is, misschien ook wel naar Urias familie, nadat het allemaal uitgekomen is. Want hij heeft niet alleen tegen de hemel gezondigd. Hij heeft tegen die vrouw gezondigd, hij heeft tegen haar familie gezondigd, hij heeft tegen Urias familie gezondigd, hij heeft tegen het land gezondigd als koning. Hij heeft gezondigd op alle terreinen.

 

In deze psalm lezen we over Davids ontboezeming en belijdenis voor God. We moeten voor God belijden welke zonden het zijn. In deze psalmen lezen we niet zo specifiek welke zonde het is, maar ik denk dat er in Davids privégebed veel meer gezegd werd. Voelt u het aan? Er zijn dingen die niet in het publiek gezegd kunnen worden,maar die mag je wel tegen God zeggen. Zonde moet beleden worden met naam en toenaam.

 

Wij moeten terug naar de Heere, gemeente. Wij moeten terug naar God. We moeten belijdenis doen van ónze zonden. We moeten zeggen: Heere, ik heb Uw wet overtreden. Hier en daar, en op dit punt en op dat punt. Ik belijd, Heere, dat ik met die daad U heb onteerd. Ik heb u beledigd, ik heb U bedroefd, ik heb U boos gemaakt. Heere, ik moet het belijden voor Uw aangezicht. Ik heb zoveel zonden gedaan, dat ik soms niet eens meer weet wat ik gedaan heb. Ik belijd, Heere, dat het volkomen terecht is, als U mij daarvoor zou straffen. Wat ik heb gedaan, is verschrikkelijk.

 

Doen we dat? Of zwijgen we? Bidden en toch zwijgen over die zonden – dat kan niet. Zo’n gebed komt er nooit door, dat wordt niet eens in acht genomen. Misschien hebt u al lang gebeden: Heere, wilt U me toch helpen? Heere, wilt U me toch bekeren? U zegt: Maar ik krijg geen antwoord. Waarom niet? Denk eens na… Heb je het beleden? Of wil je niet meer praten over die zonde? De Heere staat te wachten, totdat we die zonde gaan belijden. Welke zonde? Ja, ga maar zoeken deze week. Ga het maar vragen. Als je het niet ziet en voelt, ga het dan vragen. Houd het maar vol, maar het moet beleden worden, gemeente. Anders kan dat gebed niet verhoord worden.

 

Het belijden van zonden is iets wat we bewust moeten doen. David zegt eigenlijk in deze psalm dat hij het bidden voorbereidde. Ik zál belijdenis van mijn overtredingen doen. De Heere Jezus zegt in de gelijkenis van de verloren zoon ook zoiets. Nee, niet als hij op weg is terug naar huis, maar als hij nog bij de varkens zit, zegt de zoon: Ik ga terug en ik ga dít tegen mijn vader zeggen. Hij bereidt het voor. Hij heeft erover nagedacht. Dat moet u ook doen, eerst overdenken en dan onze knieën buigen en dan de Heere onze zonden belijden. Dat is het tweede wat hij deed.

 

Het derde wat hij deed: hij vroeg vergeving. Dat kunt u in Psalm 51 heel duidelijk lezen, ik zal het u voorlezen: Ontzondig mij met hysop, en ik zal rein zijn; was mij, en ik zal witter zijn dan sneeuw. Verberg Uw aangezicht van mijn zonden, en delg uit al mijn ongerechtigheden (Ps.51:9-11). David vroeg om vergeving.

Er is vergeving bij God. Jazeker, de Heere heeft zelfs lúst om te vergeven. Maar u moet het wel zoeken. En dat begint met belijden. Dat begint met ons te buigen voor Gods aangezicht. U zegt: Ja, maar ik kan niet buigen. Nee, maar Hij kan u wel laten buigen. Zeg dat maar tegen Hem: Heere, ik kan niet buigen, mijn hart wil niet buigen. Het is niet zozeer onmacht, maar onwil. Wij willen niet buigen.

 

Zo zocht David vergeving van zijn zonde. Belijden, bekennen, vergeving. Hij moest het natuurlijk ook uit Bathséba’s mond horen. Want we zondigen niet alleen tegen de Heere, we zondigen ook tegen onze medemensen. Luister maar naar die verloren zoon: Ik heb tegen de hemel gezondigd en ik heb tegen u gezondigd, vader. Belijden van de zonde moet u ook doen aan uw medemens, als u tegen hem gezondigd hebt. Het kan uw man zijn, het kan uw vrouw zijn. U moet naar uw kinderen toe, vader en moeder; daar zondigen we soms ook tegen. En kinderen, je moet terug naar je vader en je moeder. Je voelt het wel aan. We moeten terug naar onze studenten, als we docent zijn. We moeten terug naar onze onderwijzer. Zonde moet beleden worden. Zonder belijden en zonder vergeving worden er geen problemen opgelost.

 

Je komt soms bij mensen, die zeggen: Joh, ik heb iets op mijn hart, dat wil ik toch aan je belijden. Ik heb dit gezegd en ik heb dat gedaan. De ander zegt dan: Joh, praat er niet over, dat is al lang voorbij, dat is niet belangrijk meer. Vrienden dat moet u niet accepteren. U moet tegen zo iemand zeggen: Nee, joh, het is heel belangrijk voor mij. Ik voel dat aan als zonde en ik wil jou vragen: Wil jij mij dat vergeven? Zo moet het, want anders wordt het niet opgelost. Het Woord leert ons: Wie de zonde bedekt, zal niet voorspoedig zijn. Uw huwelijk zal nooit voorspoedig zijn als u uw zonden bedekt, niet om vergeving vraagt en dat dus ook niet van de ander ontvangt. Onze relatie met onze kinderen zal nooit voorspoedig zijn als we de zonden bedekken. Niet alleen tussen de Heere en ons, maar ook met de medemens, wie die man of vrouw ook mag zijn.

 

Er is niets dat meer vreugde geeft dan de vergeving van de zonden en een geweten dat gerust is. David spreekt erover in het begin van de psalm: Welgelukzalig is hij, wiens overtreding vergeven, wiens zonde bedekt is. Hij huppelt bijna in deze psalm, want hij voelt dat bevrijdende, nu zijn zonde is vergeven. Hij zal het nooit vergeten, hij zal ze zichzelf nooit vergeven. Hij wéét dat het vergeven ís. Het is hem de wel de rest van zijn leven bijgebleven en hij heeft ook altijd de gevolgen van zijn zonden ervaren, hoewel hij wist dat zijn schuld afgewassen was in het bloed van het offerlam.

 

O, als wij willen ervaren wat David heeft mogen ervaren, moeten we óók vragen om die genade van ontdekking. Vraagt u daar ook om? Doorzoek uzelf nauw! Blijf aan de voeten van God liggen met de vraag: Heere, wijst U de zonden aan in mijn leven? Ik kan niet verder.

Ja, maar is het geen depressief en moeilijk leven om met deze dingen bezig te zijn? Als antwoord heb ik een tegenvraag. “Is het dan beter om zónder belijdenis en vergeving van de zonden door het leven te gaan?”  Voelt u het aan? Stel dat niet uit. Nee! Stel niet uit, dat zoeken naar zonden die tussen u en God zitten, zonden die voor anderen verborgen zijn, zonden die niet beleden zijn en ook niet vergeven zijn.

Weest niet, zegt David, weest niet als een paard, gelijk een muilezel, hetwelk geen verstand heeft, welks muil men breidelt met toom en gebit, opdat het tot u niet genake. O, die paarden, die muilezels – die kunnen zo koppig zijn en worstelen tegen de teugels. Zo zijn wij ook, we willen niet buigen.

 

Ten laatste, en laat dat ons allen aanmoedigen om ons tot God toe te keren. Er staat een man in de tempel. We zouden er met een boog omheen lopen. Hij durft niet dichtbij het altaar te komen. Hij staat veraf. En hij zegt dit: O God, wees mij, zondaar, genadig (Lukas 18:13). We weten wel, wie hij is, hè? Het is de tollenaar, die met zijn handen op zijn borst slaat als een uitdrukking van verdriet over wat hij gedaan heeft en hoe zijn leven geweest is. Hij durft niet naar de Heere te kijken, Die is te heilig, zijn hele leven is bezoedeld met de zonde.  De schuld en de schaamte van zijn zonde staat levensecht voor zijn ogen en hij weet ook dat het voor Gods oog openbaar is.

Schoorvoetend misschien kwam hij naar de tempel op de tijd dat het offer op het altaar werd gelegd, en de priester het heilige inliep met de kolen van het vuur en de wierook.

En naar dat brandend altaar keek de tollenaar toen hij het uitriep, “Heere, wees mij de zondaar genadig.” Want er staat nergens dat hij naar de grond keek, zoals het soms wel eens gezegd wordt.  Nee, hij durfde en kon niet naar de hemel kijken, maar mocht wel in het geloof op het offer zien. Dat offer is het beeld van het kruis van de Heere Jezus. En met zijn zielenoog zag hij op dat offer en bad hij om genade. 

 

En gemeente, u weet toch hoe de Heere Jezus die gelijkenis eindigde?  Hij sprak over het feit dat er in de hemel iets gebeurde toen die tollenaar daar als een belijdende zondaar zichzelf als het ware op het offer legde en zijn zonde beleed en vergeven zocht!  De Heere zei dat hij op slag vergeven was, “Deze ging af gerechtvaardigd in zijn huis.”  Net zoals David de Psalm begon: Welgelukzalig is hij wiens overtreding vergeven is en wiens zonde bedekt is. Welgelukzalig is de mens, dien de HEERE de ongerechtigheid niet toerekent, en in wiens geest geen bedrog is.”

 

Zo kan het nu ook voor u allen zijn.  Gaan wij ook zo naar huis vandaag?  Als u als David uw zonde belijdt en met hem en de tollenaar uw toevlucht neemt tot de Heere Jezus als de enige Zaligmaker, dan zal dat inderdaad zo zijn. Naar Gods bevel moeten al Gods gezanten dat door de prediking verkondigen, zoals het verwoord is de Heidelbergse Catechismus over hoe het hemelrijk door de prediking geopend en gesloten wordt: “Alzo, als, volgens het bevel van Christus, aan de gelovigen, allen en een eigenlijk, verkondigd en openlijk betuigt wordt, dat hun, zo dikwijls als zij de beloftenis van het Evangelie met een waar geloof aannemen, waarachtig al hun zonden van God, om der verdiensten van Christus wil, vergeven zijn.”  

Dat zei de grote Profeet Zelf tegen die vrouw aan Zijn voeten lag met een verleden van veel zonden: “Uw geloof heeft u behouden, ga heen in vrede.”

 

Amen.

 

Slotzang: Psalm 130: 1, 2, 3 en 4

 

 

Uit diepten van ellenden
Roep ik, met mond en hart,
Tot U, die heil kunt zenden;
O HEER, aanschouw mijn smart;
Wil naar mijn smeekstem horen;
Merk op mijn jammerklacht;
Verleen mij gunstig' oren,
Daar 'k in mijn druk versmacht.

 

Zo Gij in ’t recht wilt treden,
O HEER’, en gadeslaan
Onz’ ongerechtigheden;
Ach, wie zal dan bestaan?
Maar neen, daar is vergeving
Altijd bij U geweest;
Dies wordt Gij, Heer’, met beving,
Recht kinderlijk gevreesd.

 

Ik blijf den HEER’ verwachten;
Mijn ziel wacht ongestoord;
Ik hoop, in al mijn klachten,
Op Zijn onfeilbaar woord.
Mijn ziel, vol angst en zorgen,
Wacht sterker op den Heer’,
Dan wachters op den morgen;
Den morgen, ach, wanneer?

 

Hoopt op den HEER’, gij vromen;
Is Israël in nood,
Er zal verlossing komen;
Zijn goedheid is zeer groot;
Hij maakt, op hun gebeden,
Gans Israël eens vrij
Van ongerechtigheden;
Zo doe Hij ook aan mij!