Ds. M. Golverdingen - Hebreeën 2 : 3

De vermaning om het Evangelie niet te verachten

1. de volle zaligheid
2. de grote zonden
3. de volle rampzaligheid
4. de ernstige nodiging

Hebreeën 2 : 3

Hebreeën 2
3
Hoe zullen wij ontvlieden, indien wij op zo grote zaligheid geen acht nemen? dewelke, begonnen zijnde verkondigd te worden door den Heere, aan ons bevestigd is geworden van degenen, die Hem gehoord hebben;

Delen & Download

Download preek

Leespreek tekst

Zingen : Psalm 74: 2
Zingen : Psalm 119: 46
Lezen : Hebreeën 1 - 2: 4
Zingen : Psalm 81: 9, 12, 15
Zingen : Psalm 32: 5
Zingen : Psalm 73: 14

Gemeente, Hebreeën 1 beschrijft de heerlijkheid en de verhevenheid van de Heere Jezus Christus. De Middelaar is óók waarachtig God. Door Hem heeft de Vader de wereld gemaakt. Hij is de afschaduwing van Gods heerlijkheid. De Heere Jezus deelt ten volle in de macht en de majesteit van God.

Daarom, zo zegt de schrijver van de Hebreeënbrief, overtreft Christus alle engelen. Bij de hemelvaart heeft Hij van de Vader een Naam ontvangen die boven alle naam is. Alleen tot Christus, en niet tot de engelen heeft Hij gesproken. We lezen in het vijfde vers van het eerste hoofdstuk: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd. Alleen tot de Zoon en niet tot de engelen sprak God wat we lezen in het dertiende vers: Zit aan Mijn rechterhand totdat Ik Uw vijanden zal gezet hebben tot een voetbank Uwer voeten. Christus regeert in deze wereld. Dat doen de engelen niet. Zij zijn alleen gedienstige geesten die worden uitgezonden ten goede van Gods kinderen op deze aarde.

 

De gedachte dat de Messias in elk opzicht boven de engelen verheven is, klinkt verder door in de eerste verzen van het tweede hoofdstuk. Christus overtreft de engelen ook in Zijn spreken. We lezen immers in vers 2: Want indien het Woord, door de engelen gesproken vast is geweest. Dat vaste woord wijst op de wetgeving op de Sinaï. Israël heeft daar de wet ontvangen door de dienst van de engelen. God Zelf was de eigenlijke wetgever, maar de engelen omstuwden Hem bij Zijn spreken. Zij slingerden de bliksem van Gods majesteit van de top van de Sinaï af. Zij bliezen de bazuinen van Gods heerlijkheid.

 

Maar de bediening van het Nieuwe Testament gaat de bediening van het Oude Testament ver te boven. Christus Zelf kwam op deze aarde om het Evangelie te prediken. De bemiddeling van de engelen bij de Evangelieverkondiging is overbodig geworden. De nieuwtestamentische gemeente heeft het Woord van de genade van de Zoon Zelf mogen ontvangen. Heeft Hij niet als eerste het Evangelie in zijn volle helderheid op aarde verkondigd? Alle ceremoniën en alle schaduwen zijn weggevallen.

 

Met die woorden richt de schrijver van de Hebreeënbrief zich tot een gemeente van christenen in de wereldstad Rome of ergens in een plaats in Italië. Die gemeente bestaat, zo kunnen we uit de brief afleiden, vooral uit christenen uit de Joden en uit heidenen die lange tijd met de Joodse gemeente hadden meegeleefd. Zij vormen de Hebreeën over wie de brief spreekt.

De schrijver waarschuwt hen voor een terugkeer tot het Jodendom. Het gevaar dreigt in het bijzonder dat de vroegere Jodengenoten, die nu in de christelijke gemeente meeleven of daarvan deel uitmaken, zullen terugvallen in hun heidense levenspraktijken.

Laten ze bij alles toch letten op het voorrecht van de nieuwtestamentische gemeente. Daarvan spreekt de apostel in onze tekst, die wij met Gods hulp samen willen overdenken. De tekst kunt u vinden in Hebreeën 2 vers 3a:

 

Hoe zullen wij ontvlieden, indien wij op zo grote zaligheid geen acht nemen?

 

Gemeente, wij vinden in onze tekst, Hebreeën 2: 3a: de vermaning om het Evangelie niet te verachten.

 

Bij deze vermaning letten wij op vier dingen:

  1. de volle zaligheid,
  2. de grote zonden,
  3. de volle rampzaligheid,
  4. de ernstige nodiging.

 

Hebreeën 2:3a komt tot ons met de vermaning om het Evangelie niet te verachten. Die vermaning valt in vieren uiteen. Zij wijst ons in de eerste plaats op de volle zaligheid: hoe zullen wij ontvlieden indien wij op zo grote zaligheid geen acht genomen hebben.

In de tweede plaats op de grote zonden: geen acht nemen op deze volle zaligheid.

In de derde plaats op de volle rampzaligheid: hoe zullen wij ontvlieden.

Ten slotte de ernstige nodiging: acht nemen op de grote zaligheid.

 

  1. De volle zaligheid

Gemeente, het is een goede gewoonte elk jaar enkele weken met ons gezin of alleen op vakantie te gaan. Maar niet altijd is het mooi weer. Het kan zijn dat een regenachtige dag ons ertoe brengt om naar een museum in de omgeving te gaan. Wie op de Veluwe verblijft, kan bijvoorbeeld naar het Kröller-Müller Museum gaan om de collectie van de schilderijen van Van Gogh te bekijken. Als u door zo’n museumgang loopt, zijn er altijd stukken die u overslaat. Dat doen we allemaal. We begrijpen de boodschap van een bepaald schilderij niet. Het stuk interesseert ons niet en we lopen naar een volgend.

De apostel Paulus laat ons in de Bijbel in Romeinen 3 ook een schilderij zien. Het is een schilderij waar u en ik samen op staan. Paulus houdt ons in dat schilderij het beeld voor van de mens van nature. Maar het gaat om ons, als de museumbezoeker. Wij zijn echter niet geïnteresseerd. We begrijpen de afbeelding niet. Het schilderij boeit ons niet. We slaan het maar over.

Doe dat niet! Het is zo noodzakelijk om bij dit schilderij stil te staan en er uw hart op te zetten. Wat staat erop afgebeeld? Dit: er is niemand rechtvaardig, ook niet één. Er is niemand die verstandig is en die God zoekt. Allen zijn ze afgeweken. Tezamen zijn ze onnut geworden. Er is niemand die goed doet. Er is er ook niet tot één toe.

 

Gemeente, zoek iemand die rechtvaardig is, die in alles aan Gods Wet beantwoordt. Zoek zo iemand onder de industriëlen, onder de ondernemers, onder de arbeiders. God zegt: er is er niet één. Probeer iemand te vinden onder de kerkgangers die verstand heeft van God en goddelijke zaken en het antwoord zal luiden: Niemand verstaat van nature, wat de dienst des Heeren inhoudt. U ook niet. Er is er niet tot één toe. Het allerergste is dat wij onze persoonlijke verlorenheid niet gevoelen. We gevoelen het niet dat er geen vreze Gods in ons hart woont.

We verstaan niet dat we de weg van de vrede niet bewandelen. We beseffen niet dat er onder onze tong slangenvenijn huist. Het geeft geen verdriet in ons hart dat we God kwijt zijn en dat we buiten zijn gemeenschap leven. In geestelijk opzicht zijn we als een dode. Er is in ons geen enkele beweging naar God. Er is geen moment van aandacht voor God. Het gaat ons zoals het de Efeziërs ging voor hun bekering. Paulus schrijft daarover die ontroerende woorden. Hoe waren ze? Dood in de zonden en in de misdaden. Wij moeten de eeuwige, levende, heilige, rechtvaardige God ontmoeten. Maar we stellen de dag van onze dood verre van ons. We lopen aan het schilderij voorbij. Blindelings lopen we de eeuwige ondergang tegemoet.

 

Gemeente, tegen deze achtergrond getuigt de schrijver van de Hebreeënbrief in onze tekst. Van de zó grote zaligheid, van een zódanig heil, van een zó volkomen redding. Er is van de mens uit immers geen weg meer tot God. Wij hebben de Heere verlaten. Wij hebben onze weg gekozen zonder Hem. Wij hebben door ons handelen Zijn toorn op ons geladen. Maar God heeft in Zijn grote, onuitsprekelijke, onmetelijke barmhartigheid in Christus de weg van de zaligheid geopend. Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe (Joh.3:16).

 

De gezegende Heere Jezus heeft de volle zaligheid aangebracht, voor allen die de Vader Hem eenmaal gegeven heeft. Die zaligheid is zó groot, zó onzegbaar groot, omdat er zo’n grote prijs voor moest worden betaald. Gods recht riep om betaling en de Zoon van God heeft uit enkel zondaarsliefde betaald. Het is niet te zeggen hoe groot, hoe diep de liefde van Christus is. Hij gaf Zichzelf vrijwillig over aan de dood. Hij gaf Zich over aan de dood, voor vijanden. Zo heeft Hij voor goddelozen in zichzelf, zoals u en ik zijn, een weg geopend tot de troon der genade.

 

Hoe is het gemeente? Mochten we de Heere al oprecht leren zoeken en vrezen? Sta dan vol ootmoed en verwondering stil bij die woorden in deze tekst. De grote zaligheid.

De zaligheid vloeit u alleen toe uit de stroom van het levende, alles reinigende, alles verzoenende bloed van Gods Zoon dat op Golgotha heeft gevloeid. De Hebreeënbrief getuigt daar zo rijk van. We kennen de bekende teksten wel uit dit Bijbelboek. Hij is door Zijn eigen bloed eenmaal ingegaan in het heiligdom, een eeuwige verlossing teweeg gebracht hebbende.

 

Het heil dat Christus verworven heeft, is een zo grote zaligheid, vanwege de gezegende vruchten die door de toepassing van de Heilige Geest openbaar komen in het hart van zondaren en zondaressen. Daarin worden mensen uit de staat van de dood, van de geestelijke dood, overgezet in de staat van het leven. Vijanden worden vrienden. Ongeïnteresseerden in God krijgen een heilige belangstelling voor Hem en voor Zijn dienst. De heerschappij van de zonde, die alles overheerst in ons leven, wordt gebroken. We ontvangen een verlangen om voor God te leven. Ook door de bediening uit de geheel enige Zaligmaker ontvangen we kennis van God, kennis van onszelf en kennis van de Heere Jezus Christus.

Er komen momenten dat het herstel in de gunst van God mag worden ervaren. Dan mag Christus worden aangegrepen door het geloof. Dan mag u in stille verwondering de Heere grootmaken en zeggen: Hij is onze vrede. Maar als de voorsmaken van de zaligheid, die hier alleen maar bij momenten aanwezig zijn, al zo groot en zo zoet zijn, wat moet dan de zaligheid, de gróte zaligheid, wel niet zijn? Daarom leert de Heere Zijn volk met de psalmdichter uitroepen, ziende op het blijde vooruitzicht: O, hoe groot is Uw goed, dat Gij weggelegd hebt voor degenen die U vrezen (Ps.31:20).

 

Gemeente, de tekst spreekt in deze woorden niet alleen over het verzoenend werk van Christus, maar tegelijkertijd over de prediking van Christus door Zijn geroepen dienaren. De volle zaligheid wordt immers op Gods bevel verkondigd aan allen die onder het Woord komen? Daarom zeggen onze kanttekenaren bij deze tekst, dat de volle zaligheid die zo krachtige en klare leer is die ons ter zaligheid roept, waardoor het Evangelie wordt verstaan. De prediking is in de hand van de Heilige Geest het zaad van de wedergeboorte.

Daarin wordt de weg en het middel aangewezen om behouden te worden. Om deze reden zei Paulus eenmaal in de synagoge van Antiochië in klein Azië tegen de Joden en tegen de Jodengenoten: Tot u is het Woord dezer zaligheid gezonden (Hand.13:26). De Heere laat door Zijn gezanten verloren zondaren vanaf de kansel bidden en smeken: Laat u met God verzoenen.

Het gaat in deze tekst dus ook om de dierbare nodiging tot het heil in Christus. De schrijver van de Hebreeënbrief is door de Heilige Geest opgewekt om de Hebreeën, de Joden en de Jodengenoten die dreigen terug te vallen in het Jodendom en in het heidendom, zeer ernstig te vermanen. In het slot van de Hebreeënbrief, in het dertiende hoofdstuk, karakteriseert hij de hele brief en daarmee onze tekst ook als een Woord van vermaning. Die vermaning komt over de eeuwen heen tot ons. Hoe zullen wij ontvlieden, indien wij op zo grote zaligheid geen acht nemen? Dat brengt ons bij de tweede gedachte.

 

  1. De grote zonden

Een zo grote zaligheid: behoud voor verlorenen. Verlossing voor slaven van de satan en van de zonde. Dat is de inhoud van de prediking van het Evangelie. Immers, Ik raad u dat gij van Mij koopt goud, beproefd, komende uit het vuur en zalf uw ogen met ogenzalf, opdat ge zien moogt. Dat is de heerlijke nodiging van het Evangelie. Wie kan zich voorstellen dat de mens in al zijn ellende deze aanbieding van de genade veracht? Maar het gebeurt. De gevallen mens is zo blind dat hij de aangeboden zaligheid in het Evangelie gering acht. Ja, die opzettelijk verwaarloost, veracht. Dat betekenen de woorden: geen acht nemen op de volle zaligheid.

Hoe velen zijn er in de zichtbare kerk die geen ernst maken met de prediking van het Evangelie? We ontmoeten ze heel bijzonder, nauwkeurig getekend in de gelijkenis van de koninklijke bruiloft in Mattheüs 22. De koning heeft een bruiloft bereid en hij laat alle genodigden roepen ter bruiloft. Zijn knechten gaan uit en ze roepen het de mensen toe: ‘Alle dingen zijn gereed, kom tot de bruiloft.’ Maar de één zegt: ‘Nee hoor, ik kan niet, ik heb net een akker gekocht.’ De ander zegt: ‘Ja maar, ik zit zo in de handel, mijn koopmanschap vraagt alle aandacht.’

 

Gemeente, wat een treffende tekening van het geen ernst maken met de dingen van de eeuwigheid. Hoeveel toegewijde vrouwen en moeders zijn er in ons midden, die alle aandacht besteden aan hun gezin, aan het schoonhouden van hun huis en het verzorgen van bloemen en planten. Maar de zaligheid van hun ziel gaat ze niet ter harte. Ze slaan geen acht op de volle zaligheid die van zondag aan zondag aan hun hart wordt gelegd. Ze verwaarlozen de volle zaligheid. Dat is onze grote zonde.

Hoeveel mannen zijn er in het midden van de gemeente die opgaan in hun bedrijf, hun tuin, hun baan, het vinden van bijverdienste, het onderhoud van hun auto. Maar ze nemen de tijd niet om God in het verborgene te zoeken. Dat is onze grote zonde.

Hoeveel godsdienstige mensen behoren er tot de versmaders van deze grote zaligheid. Ze zijn bezig zelf een gerechtigheid op te bouwen voor God, om voor Hem te kunnen bestaan. Ze lezen, ze bidden, ze spreken met Gods kinderen. Dít doen ze niet meer, natuurlijk niet en dát doen ze wel. Maar de gerechtigheid van de Heere Jezus Christus hebben ze niet nodig. Ze leven in een verbroken werkverbond en ze proberen door doen en laten zalig te worden. Is dat niet onze grote zonde? Onszelf geruststellen buiten de gerechtigheid van de Heere Jezus om.

 

O, de Heere vervulle dan de belofte van het verbond der genade aan u: Gij zult een walging van uzelf hebben, over uw ongerechtigheden en over uw gruwelen. Want dat geeft een vluchten tot Christus met het hart. Dat geeft een toevlucht nemen tot Hem en Zijn gerechtigheid, terwijl de koorden van de veroordeling over onze schouders geslagen zijn. Hoe velen verachten de grote zaligheid. Zij weigeren voortdurend naar de ernstige roepstem tot bekering te horen. O ja? Het gaat niet helemaal aan u voorbij. Soms wordt u in de preek getroffen door het Woord van God. Soms hoort u iets van de melodie van het fluitspel van het Evangelie. Maar… u komt niet tot een beslissing. U stelt het telkens weer uit, om u onvoorwaardelijk aan de Heere over te geven. De Heere nodigt zo duidelijk en helder en hartelijk: ‘Volg Mij!’ Maar u zegt met de man uit het Evangelie: Heere, laat mij dat ik eerst wat anders doe, dan zal ik me nog een keer bekeren. Is dat niet onze zonde?

 

 

Ouderen? U bent de zestig gepasseerd, misschien de zeventig gepasseerd en hebt u nog altijd de grote zaligheid verwaarloosd? Dacht u werkelijk God te kunnen ontmoeten, buiten enige kennis van die dierbare Heere Jezus om? O, wordt toch bewogen om de gezegende nodiging van de zaligheid te mogen geloven en Hem te mogen omhelzen. Want Hij roept u heden toe in uw ouderdom: De Zoon des mensen is niet gekomen om de mensenzielen te verderven, maar om te behouden. Ja gemeente, duizenden leven er nog in ons land onder de aanbieding van het Evangelie, die er nooit in ernst gebruik van maken. Waarom niet? Omdat ze nooit in waarheid hun verloren staat buiten God zagen. Ze kwamen niet in het verborgene terecht, als een rechteloze en een onwaardige in zichzelf. Ze hadden ook nooit een indruk in hun hart van de schoonheid en dienenswaardigheid en de onmisbaarheid van de Heere Jezus.

Ze stellen deze wereld en de dienst aan de zonden ver boven Christus en Zijn gerechtigheid. Weet u wie dat ook deden? De Gadarenen in de tijd van de Heere Jezus. Zij kwamen bij Hem om tot Hem te bidden of Hij alstublieft uit hun landpalen, uit hun gebied wilde vertrekken, omdat ze bang waren voor het verliezen van nog meer varkens.

Hoeveel Gadarenen zijn er nu in de kerk? Die genoeg hebben aan hun zwijnen? Hoeveel Gadarenen zijn hier, die genoeg hebben aan hun geld, aan hun bedrijf en aan hun beleggingen en daar de voorkeur aangeven, boven Jezus Christus? O, dat opzettelijk verwaarlozen van die grote zaligheid, in vijandschap, in ongeloof, in onverschilligheid, in egoïsme, dat is de grote zonde.

 

Gemeente, wij zondigen tegen de wet. Maar hebt u er ooit over nagedacht dat u ook zondigt tegen het Evangelie dat de Heere ons laat verkondigen? Het ongeloof moet u zien als de officier die de troepen aanvoert. De officier gaat in de oude oorlogsvoering voorop. De officier is het ongeloof en er achter komt een reeks van andere zonden. Hoe zal het einde zijn van allen die volharden in het verachten, in het verwaarlozen van deze grote zaligheid? De schrijver van de Hebreeënbrief ziet het voor zich en vol ontzetting en ontroering roept hij uit: Hoe zullen wij ontvlieden, indien we op zo grote zaligheid geen acht genomen hebben? Hoe zullen wij ontvlieden? Dat brengt ons bij de derde gedachte.

 

  1. De volle rampzaligheid

Bij de Sinaï heeft de Heere de wet aan het volk gegeven door de dienst van de engelen, zegt Hebreeën 1. De straf waarmee de Heere het volk bedreigde bij de overtreding van de wet is ook gekomen: Vervloekt is een iegelijk die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet om dat te doen (Gal.3:10).

Hoeveel duizenden Israëlieten zijn er tijdens de tocht in de woestijn in het woestijnzand begraven en verloren gegaan? In het merendeel van hen heeft God geen welbehagen gehad, omdat ze niet konden ingaan vanwege hun ongeloof. Ze verachtten de grote zaligheid. Hoe heeft Israël gezucht in de ballingschap in Babel, omdat het vanwege de zonde getroffen werd door de wraak van de God van het verbond.  We lezen het in de samenhang van de tekst in vers 2 en 3: Want indien het woord, door de engelen gesproken, vast is geweest, en alle overtreding en ongehoorzaamheid rechtvaardige vergelding ontvangen heeft, hoe zullen wij ontvlieden? (Hebr.2:2-3).

 

Gemeente, wij leven in de bedeling van het Nieuwe Testament. Christus wordt ons zonder ceremoniën verkondigd. Het Evangelie komt niet alleen tot de Joden, maar het komt ook tot allen die onder het Woord mogen verkeren. Maar daardoor is de ernst van het gericht nog verdiept. Hoe groter de gaven die u krijgt, hoe groter immers de verantwoordelijkheid voor het beheer daarvan. Wie hier de grote zaligheid veracht en verwaarloost en verwerpt, zal niet aan de volle rampzaligheid ontkomen. Dat is onmogelijk, zegt de apostel. Hoe zullen wij ontvlieden?

Het is uitgesloten dat de verachter van de Heere Jezus Christus onmiddellijk na zijn sterven de hel zal kunnen ontvluchten. Het is uitgesloten dat die man die de volle zaligheid heeft veracht, de opstandingsdag zal kunnen ontgaan in die grote dag der dagen, als Christus weer zal komen. We zullen de eeuwige verdoemenis, de eeuwige ondergang van ons lichaam en onze ziel niet kunnen ontvlieden, waartoe Christus ons dan zal veroordelen. Want de gezegende Heere Jezus, Die op deze zondag nog zondaren tot bekering roept en de nodiging van het Evangelie laat uitgaan tot allen die het Woord horen, Die komt eenmaal terug. Hij komt niet terug als Evangelieverkondiger, maar Hij komt terug als de Rechter van de hemel en aarde.

 

De Thessalonicenzenbrief zegt wat Hij doen zal. Hij komt, zegt de schrijver, om een vuurwraak te doen over degenen die God niet kennen en over degenen die het Evangelie van onze Heere Jezus Christus niet gehoorzaam zijn. Dewelke zullen tot straf lijden in het eeuwige verderf. Denk toch niet in uw dwaasheid dat u er op het laatste moment nog in zult slagen om u te verbergen voor het gericht. Meen toch niet, dat het voor u nog wel mogelijk zal zijn om u voor de rechterstoel, geheel of gedeeltelijk, vrij te pleiten van uw zonde. Beeld u niet in dat God in de oordeelsdag met u nog wel medelijden zal hebben. Dan is de genadetijd voorbij. Dan is het te laat.

Hoe zullen wij ontvlieden? Nu is er de mogelijkheid aan de eeuwige veroordeling, de eeuwige verdoemenis, te ontkomen. Zo u alleen maar van die grote zaligheid, een gelovig gebruik maken mocht, u zult zeker ontvlieden. Hoor, Christus klopt heden in dit diep ernstige woord aan de deur van uw hart in de prediking van het Evangelie.

 

Wij zingen daarvan, Psalm 32: 5

 

Wil toch niet stug, gelijk een paard, weerstreven,

Of als een muil, door domheid voortgedreven;

Gebit en toom, door ’s mensen hand bestierd,

Beteug’len ’t woest en redeloos gediert’;

Laat zulk een dwang voor u niet nodig wezen.

Wie God verlaat, heeft smart op smart te vrezen;

Maar wie op Hem vertrouwt, op Hem alleen,

Ziet zich omringd met Zijn weldadigheên.

 

Gemeente, de tekst en de Psalm die we zongen, brengen ons bij het laatste punt.

 

  1. De ernstige nodiging

Want het kan duidelijk zijn, dat deze indringende vermaning tegelijkertijd een hartelijke nodiging van Christus bevat. Immers, wie in dit leven wél acht slaat op de grote zaligheid, zál behouden worden. Niemand anders dan de Koning van de Kerk staat in dit Woord Zelf voor u om het u toe te roepen: ‘Sla toch acht, sla toch acht op Mij. Sla toch acht op Mijn Woord. Sla toch acht op Mijn lijden en sterven. Och, och of gij ook bekendet, wat tot uw eeuwige zaligheid, uw vrede, is dienende.’ Nabij u is het Woord. Nabij u is Christus. Nabij u is de grote zaligheid. De allerheiligste, allervoortreffelijkste zaligheid, wordt u verkondigd en aangeboden.

 

O, onbekeerden onder ons, God Zelf heeft mij tot u gezonden om u te bidden en te smeken om tot die dierbare Jezus te vluchten met al uw ongerechtigheid. O, ik smeek u bij al de verschrikkingen van de eeuwigheid dat u deze volkomen Zaligmaker zoeken zult. Nog nooit, nog nooit heeft Hij tot iemand van het huis van Jakob gezegd: ‘Zoek Mij tevergeefs.’ Ik smeek en bid u bij al de blijdschap van de hemel dat u deze grote Zaligmaker zult omhelzen. Want een ieder die in de gekruisigde Christus gelooft, zal niet verderven, maar het eeuwige leven hebben. Bekeert u dan en gelooft het Evangelie.

 

O onbekeerden, ik smeek u bij de kortheid van uw dagen om de grote zaligheid geopenbaard in Christus, niet langer opzettelijk te verachten. Wat weet u ervan of deze preek niet de laatste preek zal zijn die u horen zult? Wat weten u en ik ervan? Zult u nu dan niet heengaan om als de bloedvloeiende vrouw van achter komende, de zoom van Zijn kleed aan te raken? U weet wat ze zei toen ze thuis was en van Jezus gehoord had: ‘Ik zal gaan en de zoom van Zijn kleed aanraken.’ O, Hijzelf betuigt het: ‘Wie tot Mij komt, zal ik geenszins uitwerpen.’

 

O jonge mensen, gebruik toch je krachten van je jeugd niet langer om de grote zaligheid te verachten. Doe ik dat dan, zeg jij? Of dacht je dat het geen verachting was van de volle zaligheid, als je soms onder het gebed en soms een hele preek lang met je hoofd op de bank ligt? Wat zal dat zijn dan? Wat zou dat anders zijn dan de volle zaligheid verachten? O jonge mensen, gooi de frisse energie van je jonge leven toch niet weg door op te gaan in café- en barbezoek. Verspil je krachten daar niet aan. Hoor, de Heere roept je in Zijn Woord zo hartelijk en zo welmenend: ‘Die mij vroeg zoeken, die zullen Mij vinden.’

 

Gemeente, acht nemen op Christus is geen zwaar werk. De wet dienen, dat is een zwaar werk. Een onmogelijk werk. Maar acht nemen op Christus, dat is een licht werk. Het is het allergemakkelijkste werk dat er is. Waarom? Het is het werk van het geloof. U zegt, ja maar, daar heb je het precies. Dat geloof ontbreekt mij. Meent u het werkelijk wat u zegt? Staat u daar werkelijk achter? Is dat werkelijk de nood van uw hart, dat het geloof u ontbreekt? Dan kan het niet anders of God zag u al in het verborgene, op de knieën aan de troon der genade om te bedelen om geloof te mogen ontvangen. Dan kan het niet anders of u hebt voor Hem beleden dat u uit uzelf niet kunt geloven. En toch ziet u alles in Hem. En toch begeert u alles van Hem. Zal dat geen prille vorm van geloof zijn? De gezegende Borg heeft alles verworven. Uit Zijn volheid deelt Hij de gaven van het geloof nog onverdiend uit aan zondaren in de weg van het gebed. Want Hij heeft gezegd: ‘Opent uwe mond, eist van mij vrijmoedig, op Mijn trouwverbond.’

 

Wellicht zit er iemand in de kerk die zo bestreden wordt of hij of zij wel in waarheid acht genomen heeft op Christus. Laat u dan daarover uit het Woord onderwijzen. Want als u de grote zaligheid, met een oprecht geloof hebt aangenomen, is Christus voor u de schoonste van alle mensenkinderen geworden. Dan acht u de Zaligmaker uitnemend hoog, uitnemend groot, uitnemend dierbaar. Dan weet u van die diepe blijdschap af, die uw hart vervulde, toen u Hem voor het eerst blinken zag door de tralies van het Woord heen. Hij sprak immers tot u over Zijn gewilligheid om met tollenaren en zondaren te eten en te drinken. U zag de gewilligheid van Christus om Zich te ontfermen over mensen die met Asaf van zichzelf moeten zeggen: ‘Toen was ik onvernuftig en een groot beest bij U.’

 

Toen u dat zag, toen u Zijn gewilligheid zag om zulke verlorenen te ontvangen, om met zulke rechtelozen te eten en te drinken, toen kwam er een nooit eerder ervaren hoogachting in uw ziel voor die dierbare Jezus, omdat Hij zo grote zondaren wil ontvangen. Dan hebt u geleerd om Christus onmisbaar en dierbaar te achten als de Borg voor uw schuld. Want u die gelooft, is Hij dierbaar, kostbaar, naar waarde te schatten boven al de dingen van de wereld.

Wat achten we Hem dan dierbaar vanwege Zijn alles reinigende genade. En als u meer en meer ontdekt wordt aan uw inwendig verderf, kunt u het niet nalaten telkens opnieuw met de nieuwe smetten van het leven van elke dag tot Zijn gezegende Persoon de toevlucht te nemen. Dan kunt u het niet nalaten om met de dagelijkse onreinheid uit te gaan tot de Fontein van het levende water om elke dag opnieuw reiniging van Hem te begeren. Dan begeert u telkens weer Zijn kracht en genade om tegen de zonde in uw leven te strijden en in Zijn wegen te mogen wandelen.

 

Gemeente, de tekst bevat ook onderwijs voor Gods volk. Terloops heb ik daar al iets van gezegd. De Hebreeën waren niet allen onbekeerde mensen. Er was ook een levende kern in de gemeente van Rome of waar ze zich ook bevonden mogen hebben, die de Heere vreesde. Die kern zal in de tijd van de schrijver, zo’n tachtig jaar na Christus, omvangrijk geweest zijn.

Daarin moet de tekst ook gelezen worden ten aanzien van het onderwijs dat de Heere hierdoor aan Zijn kinderen wil geven. Want Hij roept Zijn volk door dit Woord om bij de grote zaligheid die ze door het geloof hebben mogen zien, te blijven acht nemen op Christus en Zijn zoen- en kruisverdienste. Dat gebeurt niet één keer in je leven. Dat wordt voortdurend beoefend. In een weg van ontdekking leidt de Heere Zijn kinderen telkens weer tot de Bron van het leven. Dus acht nemen op de grote zaligheid is een voortgaand werk van het geloof in het leven der genade. Hoe gemakkelijk kan een kind van de Heere na ontvangen genade van God afwijken. Als Gods volk op de plaats is, dan zullen zij de eerste zijn om dat te erkennen.

 

Genade maakt ootmoedig en genade maakt ook altijd eerlijk. Wat kunnen er veel omstandigheden zijn in het leven, zorgelijke omstandigheden die ons helemaal in beslag nemen, zodat zelfs ons denken en ons gevoelen daardoor worden beheerst en de gezegende Heere Jezus geheel naar de achtergrond verdwijnt. Dan gaat het geloofsleven kwijnen en onze wandel wordt slordig en het verborgen tere leven met God verdwijnt langzaam maar zeker. Het ongeloof steekt zijn neus om de hoek van de deur en we gaan in het ongeloof redeneren en voor we er erg in hebben, hebben we de boeien van het ongeloof om onze polsen. Dan kijken we niet meer omhoog, maar alleen maar naar de grond en naar onze eigen situatie. Daarom worden Gods kinderen hier ook vermaand: Hoe zullen wij ontvlieden, indien wij op zo grote zaligheid geen acht nemen?

 

De Heere roept u met grote ernst om telkens weer acht te nemen op de grote zaligheid van de grote Zaligmaker. Hem steeds weer te zoeken. O volk van de Heere, u wordt geroepen om Hem in alles en voor alles te nodig te hebben. Dat gaat door de strijd heen. Dat gaat door de aanvechting heen. Dat gaat door de beproeving heen. Want telkens weer komt de Heere tot u met die heilige plicht. Heb toch acht op de volle zaligheid van de volle Zaligmaker. Werk uws zelfs zaligheid met vreze en beven.

Kom, dit is de les van vandaag. Vraag om dagelijkse genade. Het manna viel elke nacht en het moest ook elke morgen opnieuw geraapt worden. Zo is het in het leven van de genade. Vraag telkens, vraag om dagelijkse onderwijzing en dagelijkse bekering. Om telkens weer, hart en hoofd, uit de gebreken tot God in Christus te mogen opheffen.

 

U kunt geen geloofsoefeningen uit uzelf voortbrengen. Dat heeft de Heere Jezus duidelijk gezegd: ‘Zonder mij kunt gij niets doen.’ Het is Zijn werk. Maar Hij wil in deze weg door u gebeden zijn. Hij laat u de heilige verplichting verkondigen om voortdurend op die grote zaligheid acht te nemen, opdat u dikwijls met lege handen bij Hem zult terechtkomen en opdat Hij ze zou vervullen met Zichzelf en met Zijn gaven. Dan zal het eenmaal waar worden wat Jakob uitsprak toen hij sterven ging: ‘Op Uw zaligheid wacht ik, o Heere.’

Amen.

 

Slotzang: Psalm 73:14

 

Wie, ver van U, de weelde zoekt,

Vergaat eerlang en wordt vervloekt;

Gij roeit hen uit, die afhoereren,

En U den trotsen nek toekeren.

Maar ’t is mij goed, mijn zaligst lot,

Nabij te wezen bij mijn God;

‘k Vertrouw op Hem geheel en al,

Den Heer, wiens werk ik roemen zal.