Ds. D.W. Tuinier - Mattheüs 9 : 38
Onderwerp
Mattheüs 9 : 38
Delen & Download
Download preekLeespreek tekst
Zingen : | Gebed des Heeren vers 3 | |
Lezen : | Mattheüs 9: 27- 38 | |
Zingen : | Psalm 134: 1, 2, 3 | |
Zingen : | Psalm 23 : 1 | |
Zingen : | Psalm 81: 4 en 12 | |
Zingen : | Psalm 93: 1 en 4 |
Gemeente, met Gods hulp vraag ik uw aandacht voor de woorden van onze tekst, die u vindt in het gedeelte dat u is voorgelezen uit het heilig Evangelie naar de beschrijving van Mattheüs, hoofdstuk 9, het laatste vers. We lezen in vers 38:
Bidt dan de Heere des oogstes dat Hij arbeiders in Zijn oogst uitstote.
We schrijven onder de tekst en boven de preek: De opdracht van de Koning van de Kerk om te bidden om arbeiders in Zijn oogst
Drie aandachtspunten:
1. De aanleiding tot deze opdracht, we letten op het verband van de tekst.
2. De inhoud van deze opdracht: Bidt dan de Heere des oogstes dat Hij arbeiders in Zijn oogst uitstote.
3. De zekerheid van deze opdracht, Hij staat voor Zijn eigen werk in omdat het Zijn oogst is.
Geliefden, het is een woord naar de gelegenheid van de tijd. Binnen afzienbare tijd breken er weer belangrijke dagen aan voor het geheel van ons kerkverband. Het curatorium van onze gemeenten zal opnieuw in vergadering bij een komen. Het is de jaarlijkse vergadering in de maand mei DV waarop het onderzoek plaatsvindt van hen die zich geroepen weten tot het ambt van herder en leraar, om in de middellijke weg toegelaten te worden tot onze predikantenopleiding aan de Boezemsingel te Rotterdam. U weet, een curatorium bestaat uit een aantal personen (predikanten en ouderlingen) die door de Generale Synode zijn benoemd en die zorgdraagt voor de toelating en toerusting van de a.s. dienaren van het Goddelijke Woord. U weet ook dat er in de kring van onze gemeenten een schrijnend tekort is aan predikanten. Laten we elkaar alstublieft niet vermoeien met allerlei mogelijke oorzaken waarom er zo weinig predikanten zijn. Steek vooral niet uw beschuldigende vinger uit naar een ander. Daaraan hebt u niets. Dat is ongeloof. Het is onvruchtbaar. Toon uw werkelijke betrokkenheid en hartelijk meeleven met ons kerkverband, dat ons lief is. Deze preek wilt u aansporen de zaak van het Koninkrijk van God biddend te overwegen en aan Zijn genadetroon op te dragen. Het ware geloof doet, al is het in alle gebrek, tekort en schuld – wat Jezus in onze tekst opdraagt. Hij zegt: Bidt dan de Heere des oogstes dat Hij arbeiders in Zijn oogst uitstote. Het is Zijn opdracht om te bidden om arbeiders in Zijn oogst!
We lezen in vers 35 dat de goede Herder van Zijn kudde, de grote Herder van Zijn schapen, de Koning van de kerk en de Zaligmaker van zondaren, preekt! Dát is Zijn hoofdtaak. Ziet u het staan? En Jezus omging al de steden en vlekken, lerende in hun synagogen, en predikende
het Evangelie des Koninkrijks, en genezende alle ziekten en alle kwalen onder het volk. Allen steden en vlekken…Hij komt overal. Hij vergeet niet één stadje, niet één dorpje! Zodra er een dorpje, een stad of een gehucht komt, waar een synagoge is, daar gaat Hij heen en brengt de boodschap van zonde en van genade. Hij predikt het Evangelie des Koninkrijks, leest u. Om de inhoud van Zijn rijke woorden kracht bij te zetten doet Hij wonderen. Alle zieken en zij die kwalijk gesteld zijn, worden door Hem genezen. Dat zijn de uitroeptekens achter Zijn Woordverkondiging.
Er gebeurt iets…Onder Zijn ambtelijke arbeid wordt Zijn priesterlijke hart bewogen. U leest: Hij, de scharen ziende, werd innerlijk met ontferming bewogen over hen… Zijn ogen zien al die mensen voor zich en om Hem heen. Hij kent hen. Hij is de Alwetende. Voor Hem is niets verborgen of bedekt. Hij ziet tot in de diepste schuilhoeken van hun bestaan. Er gebeurt iets vanbinnen, in Zijn ziel. Het ontroert Hem. Waarom? Hij peilt hun geestelijke nood! Zet maar een streep onder geestelijke. Want al die mensen onder Zijn gehoor zijn bijzonder bevoorrecht. Zij leven immers onder de bediening van het genadeverbond. Aan hen zijn de woorden Gods toevertrouwd. Zij zijn kinderen van Abraham, besneden, zij houden de wetten van Mozes, wat een weldaden en uitwendige zegeningen. Denk daarover niet klein. Maar dat maakt het ook direct heel aangrijpend. En dat ontroert de Hartenkenner. De godsdienst zit bij de mensen aan de buitenkant. Het is niet meer dan de vorm. En hun herders, de kerkelijke leiders van die dagen gaan hen daarin voor: We zijn kinderen van Abraham en u leeft naar de wetten van Mozes, dan komt het wel goed met u! Anders gezegd: De uitwendige zegeningen zijn zaligmakend! Uiterlijke weldaden geven een recht op het eeuwige leven. Over het wonder van de waarachtige bekering en de wedergeboorte weet men niet. Godsdienstig zijn ze. En rechtzinnig ook maar de liefde Gods ontbreekt. Daarom wordende vruchten van geloof en bekering gemist. Dat is het wat de Zaligmaker bedroeft tot in het diepst van Zijn ziel.
Diep medelijden vervult Zijn hart. U leest: En Hij, de schare ziende, werd innerlijk bewogen over hen, en nu volgt de reden: omdat zij vermoeid en verstrooid waren, gelijk schapen die geen herder hebben (Mattheüs 9:36). De goede Herder vergelijkt de toestand van Israël in die dagen met een kudde schapen, dat vermoeid en verstrooid is. Zij heeft geen herder. En u weet dat een schaap zonder herder, zeker in het oosten, een zeer beklagenswaardig dier is. Schapen zonder herder lopen doelloos rond. Schapen zonder herder komen op gevaarlijke plaatsen. Schapen zonder herder hebben grote kans in een ravijn te vallen. Schapen zonder herder stoten zich aan uitstekende rotspunten. Schapen zonder herder halen hun huid open aan doornstruiken. Schapen zonder herder worden geplaagd door zwermen insecten. Schapen zonder herder worden opgejaagd, verscheurd en opgegeten door roofdieren. Door dit alles raken de arme dieren zo vermoeid en uitgeput dat ze uiteindelijk van ellende en uitputting overal en nergens op de grond liggen en langzaam maar zeker bezwijken. Geliefden, er is geen hulpelozer dier dan een schaap zonder herder.
Zó ziet de grote Herder der schapen Zijn bondsvolk in die dagen: vermoeid zijn, gelijk schapen die geen herder hebben. Ja, ze hebben wel herders…Kerkelijke leiders genoeg! Het Sanhedrin alleen al bestond uit 70 personen, met de Hogepriester als voorzitter. Herders genoeg dus! Maar het zijn geen goede herders. Ze zijn niet eerlijk. Ze misleiden de mensen.
Ze hebben geen hart voor hun schapen. Daarom is de kudden vermoeid en verstrooid. Arme schapen, die door hun kerkelijke leidslieden op zichzelf worden teruggeworpen! Arme schapen, die lasten opgelegd krijgen, die te zwaar zijn om te dragen. Arme kudde die altijd met de zweep van de wet krijgt! Oprechte liefde, hartelijke bewogenheid en werkelijke ernst wordt gemist. Het woord ‘genade’ ontbreekt. Van de vergeving van zonden en de enige naam, tot zaligheid gegeven, horen zij nooit. Arme schapen! Verstrooid, verward en vermoeid zijn ze! Altijd moeten zij een weg zoeken vanuit henzelf. Nooit wordt hen op Jezus gewezen. Op gegeven moment worden zij zo moe. Ze worden moedeloos en uitgeput vallen ze neer en ze dreigen te bezwijken. Dát is het beeld dat Jezus voor Zich ziet. Hij peilt hun diepste nood: het volk heeft échte herders nodig! Wat een ontdekkend woord voor u maar ook voor Gods knechten. De vraag komt op ons af: hoe zijn wij, als herders voor de kudden? De spiegel wordt u voorgehouden. Wie zijn wij en wie behoren wij te zijn? Ik maak het persoonlijk: Met welke bedoeling doe ik mijn werk? Zoek ik werkelijk het welzijn, het eeuwig zielenheil van mijn gemeente? Is Gods eer op mijn hart gebonden? Ken ik iets van de schrik des Heeren, waarvan de apostel Paulus spreekt? (2 Cor. 5) Word ik gedrongen door de liefde van Christus? Waarschuw ik genoeg, in alle ernst? Spreek ik goed en groot van mijn Koning? Hoe ben ik? Ben ik eerlijk, trouw en bewogen? Als Gods Geest u eerlijk maakt, staat u schuldig. Moet schaamte ons aangezicht niet bedekken? Ons past in te stemmen met de dichter: Ga niet in het gericht met Uw knecht; want niemand die leeft, zal voor Uw aangezicht rechtvaardig zijn. (Ps. 143:2) Wee die herders die de schapen verstrooien. Leest u daarover wat de profeet Jeremia zegt: Wee den herders die de schapen Mijner weide ombrengen en verstrooien, spreekt de HEERE (Jer. 23:1) Ook belooft de VerbondsJehova herders te verwekken die Zijn kudde weiden zullen. (vers 4) Alles om Hem, Die de goede Herder is van Zijn schapen. Hij is de rechtvaardige Spruite, Die komen zal. Hij zal Koning zijn. Zijn regering zal voorspoedig zijn. Hij zal recht en gerechtigheid doen op de aarde. (Jer. 23 : 5)
Ezechiël profeteert van Hem: En Ik zal een enige Herder over hen verwekken, en Hij zal hen weiden, namelijk Mijn Knecht David; Die zal hen weiden en Die zal hun tot een Herder zijn. En Ik, de HEERE, zal hun tot een God zijn, en Mijn Knecht David zal Vorst zijn in het midden van hen; Ik de HEERE, heb het gesproken. (Ez. 34:23,24) Hij is de verhoogde Christus, Die zit aan de rechterhand van Zijn Vader, van waar Hij Zijn gemeente op aarde vergadert, troost en beschermt. De apostel Paulus schrijft van Hem: En Dezelve heeft gegeven sommigen tot apostelen, en sommigen tot profeten, en sommige tot evangelisten, en sommigen tot herders en leraars; tot de volmaking der heiligen, tot het werk der bediening, tot opbouwing van het lichaam van Christus. (Efeze 4:11,12) Als vrucht van Zijn werk zullen we altijd herders zijn die de kudden weiden in de grazige weiden van Gods Woord, zoals beschreven wordt in Psalm 23. We gaan er van zingen uit Ps. 23, het eerste vers.
De God des heils wil mij ten Herder wezen;
'k Heb geen gebrek, 'k heb geen gevaar te vrezen.
Hij zal mij zacht, in liefelijke weiden,
Aan d' oevers van zeer stille waat'ren leiden.
Hij sterkt mijn ziel; richt, om Zijn naam, mijn treden
In 't effen spoor van Zijn gerechtigheden.
De opdracht van de Koning van de Kerk om te bidden om arbeiders in Zijn oogst. We hebben gezien de aanleiding tot deze opdracht, in het verband van de tekst. Nu gaan we nar ons 2e punt:
2. De inhoud van deze opdracht
U kunt er zeker van zijn dat Jezus hier spreekt over de roeping tot het herderlijke ambt, in een situatie van grote nood. Na onze tekst begint hoofdstuk 10 van het Mattheusevangelie. Daar zendt Hij Zijn jongeren uit. Alle twaalf, ook Judas! Aangrijpende gedachte. Oók hij wordt door de Meester afgezonderd en uitgezonden om in Zijn naam te gaan preken. Ook Gods knechten groeien nooit boven Psalm 139 : 14 uit: ‘Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart; beproef mij en ken mijn gedachten. En zie of bij mij een schadelijke weg zij; en leid mij op den eeuwigen weg.’
Twaalf discipelen worden uitgezonden. Maar dat is niet genoeg! Dat is het begin. Er is behoefte aan meer herders en leraars! Zeker nu de kudde verstrooid en vermoeid is. Daarnaast is het de volheid van de tijd: De Messias, Gods Zoon is gekomen. Zijn Koninkrijk is nabij. Het zal niet lang meer duren of Jezus zal als de grote Tarwekorrel op Goede Vrijdag in de aarde vallen en sterven. Door dat stervensproces heen zal Hij nieuw geestelijk leven aanbrengen. Door Zijn lijden, sterven en opstanding zal Hij dood, graf en hel verslinden tot een eeuwige overwinning. Door Zijn dood zal het gaan naar de grote geestelijke oogst! Het is oogst! Zij zal worden ingezameld in Zijn hemelse schuur. De schapen zijn van Hem. Het is Zijn schaapskudde! Zij gaan naar de schaapskooi. U merkt dat de beelden hier afgewisseld worden. De ene keer gaat het over herders met hun kudde. Een vers verder heeft Jezus het over de oogst. Hij bedoelt de geestelijke oogst, die vergaderd wordt en ingezameld in Zijn schuur.
Jesaja heeft al van Hem geprofeteerd: als Zijn ziel Zich tot een schuldoffer gesteld zal hebben, zo zal Hij zaad zien, Hij zal de dagen verlengen; en het welbehagen des HEEREN zal door Zijn hand gelukkiglijk voortgaan. (Jes. 53:10) Dat gaat in vervulling na Goede Vrijdag en Zijn opstanding op de Paasmorgen. Dat gaat door tot op de dag van heden. Een geestelijke oogst komt er. Hij zal zaad zien! De oogsttijd is aanstaande. Op de Pinksterdag worden 3000 eerstelingen van Zijn oogst zaligmakend bearbeid onder de prediking van de apostel Petrus. Daarna moet er in Zijn Naam gepredikt worden bekering en vergeving van zonden, vanaf Jeruzalem, Judea, Samaria tot aan Rome, ja, tot aan de einden van de aarde. Zijn oogst, als loon op Zijn Middelaarsarbeid, door Zijn Vader aan Hem beloofd en toegezegd, zal er komen.
Die oogst ziet Jezus nu voor Zich. Hoogstwaarschijnlijk loopt Hij met Zijn jongeren langs een korenakker. Het koren staat te rijpen. De Meester wijst hen op het koren en zegt: De oogst is wel groot, maar de arbeiders zijn weinig. (37) Discipelen, toekomstige apostelen, Ik breng deze geestelijke oogst onder jullie aandacht. Ik ben gekomen tot de verloren schapen van het huis van Israël! Ik ben de Immanuël, Die de weg van de hemel naar de aarde gaat openen, waardoor kaf koren zal worden en bokken schapen, door het krachtdadige werk van Mijn Geest.
Er zijn nog andere schapen, die van Mijn stal niet zijn. Die moeten ook nog worden toegebracht. Er is nog veel kaf dat koren moet worden. De oogsttijd komt eraan. En er zijn te weinig arbeiders. Wat is er veel werk te doen! Veel gemeenten zijn vacant! Het is oogsttijd. Als het oogsttijd is, heb je extra mankracht nodig. Er wordt extra personeel ingezet. De oogsttijd is de drukste tijd van het jaar. Dat weten de discipelen ook wel. Daarom Jezus opdracht met klem: bidt dan! Alle nadruk valt op dan. Wordt wakker. Ook de discipelen van de Heere Jezus moeten er aandacht voor hebben. De Meester roept hen tot bezinning. Hij wijst ze op het middel om in de nood van het tekort aan arbeiders in de oogst te voorzien:
“Jullie moeten bidden! Bidt dan! In de oorspronkelijke tekst staat er een werkwoordsvorm dat ziet op een gedurige bezigheid: Jullie moeten altijd blijven bidden. Je mag er nooit mee stoppen. Niet alleen in de maanden maart, april en mei van het kalenderjaar maar voortdurend, elke dag! Bidt dan. Redeneer niet! Praat niet! Bekritiseer niet! Blijf niet op de omstandigheden kijken! Kijk omhoog! Zoek uw binnenkamer op. Leg de nood van het gebrek aan arbeiders neer op de plaats waar u zijn moet. Dat is de beste plek. Geef het een plaats in uw gebed, persoonlijk, huiselijk en in de kerk.
Geliefden, deze woorden zijn niet alleen voor de discipelen bedoeld. Zij hebben ook betekenis voor u. De Koning van de Kerk roept u op om te bidden. Bidt dan…Neem het ter harte! Verootmoedig u voor God! Het is Zijn bevel! Het is geen mensenwoord! Het is niet vrijblijvend. Doe er wat mee! Het stelt u verantwoordelijk. Bidt dan. Voelt u het? Er zit een klem in. U kunt niet zeggen: ik zie wel wat ik doe. Dat kan niet! Dat mag niet. God komt er een keer op terug. Ja, zegt u, het ware bidden moet mij gegeven worden. Dat is vrucht van de Geest der genade en der gebeden. Dat is helemaal waar. U hebt gelijk. Bidden kunt u niet. Maar wat doet u daar mee? Brengt u uw diepe nood, uw biddeloosheid bij Hem, Die door Zijn Geest u bidden wil leren? Want dat wij niet meer weten te bidden zoals het behoort, is schuld, schuldige onmacht. Moeten we ons niet diep schamen? Biddeloos zijn we en behoefteloos. Zonder genade in onze geestelijke doodstaat zeker en ook dikwijls, na ontvangen genade.
Geliefden, blijf dicht bij huis. Kijk niet naar een ander. De hand moet in eigen boezem. Hij komt er melaats uit. De schuld wordt u aangezegd. En Gods liefde verbreekt uw hart. Uw ogen gaan open en u leeft met een diepe smart in dat u biddeloos en zondig bent. En Jezus’ opdracht om te bidden in onze tekst gaat drukken op uw ziel. U komt daarvan niet meer los. Het maakt u heilig ongerust. De nood die Jezus voelt en aanwijst wordt op uw hart gebonden. Het gaat om eeuwigheidszaken. Het gaat om het heil en de redding van mensenzielen. Bovenal: het gaat om de eer en de verheerlijking van Gods driemaal heilige Naam. Als u zelf delen mag in de genade en kennis van Hem, Wien te kennen het eeuwige leven is, dan is er verwondering. Dan is er eveneens de hartelijke begeerte en het verlangen om anderen van het grote wonder van Gods genade deelgenoot te maken. Dan kunt u onze tekst niet naast u neerleggen. U moet daar iets mee doen. Hoewel u beseft dat u in alles zo geheel afhankelijk bent en blijft van de bediening van de Heilige Geest. Toch wordt u innerlijk gedrongen om te doen wat Jezus van je vraagt: Bidt dan…U komt op uw knieën terecht. Gods liefde, Zijn genade en Zijn Geest leert u buigen. U gaat uw zonden en schuld eigenen, belijden en bewenen voor Gods heilig aangezicht. U hebt Hem lief met heel uw hart.
Onlosmakelijk daaraan verbonden is dat u ook Zijn Woord, Zijn dag en gezegende instellingen lief krijgt. Uw ongelovig geredeneer houdt op. Uw ongeloof is u tot schuld en smart. Gods liefde verbreekt, vernedert, verootmoedigt, zoekt de schuld bij zichzelf en drijft uit tot God. Daarmee wordt de nood van Zijn Kerk ook uw nood. De indringende opdracht van de Heere Jezus komt naar u toe. U komt erachter dat Zijn bevel van uw kant onmogelijk is. Maar u weet ook dat de Koning Zelf ook de grote Voorbidder is van Zijn kinderen. Hij leert bidden, door Zijn Geest. De discipelen wisten maar al te goed dat zij niet konden bidden.
Daarom komen ze tot hun Meester met de vraag: “Heere, leer ons bidden.” Dan zijn ze op hun plaats en u ook. Dat gebed komt altijd vanuit de diepte. Het wordt in de ootmoed geboren. Het maakt onwaardig. U belijdt: ik heb het niet verdiend. Ik ben het niet waard maar ik laat U niet gaan, tenzij dat U mij zegent ” Dat bidden is ook gemend met geloof, hoop en liefde. Er is ook een zekere verwachting en vertrouwen dat God op Zijn Woord, naar Zijn belofte, op Zijn tijd en wijze, uw zuchten wil en zal verhoren. Nooit om iets in u, o nee. Het is alles vrucht van Hem, Die onze tekstwoorden spreekt. We zien het in ons 3e punt. Eerst zingen we: Psalm 81: 4 en 12
Want dit is ’t bevel
van de Heer’ der heren
aan Zijn Israël;
Dit is ’t hoog gebod,
’t recht van Jakobs God,
dat wij billijk eren.
Opent uwen mond,
eist van Mij vrijmoedig.
Op Mijn trouwverbond:
al wat u ontbreekt,
schenk Ik, zo gij ’t smeekt,
mild en overvloedig.
De opdracht van de Koning van de Kerk om te bidden om arbeiders in Zijn oogst. We hebben gezien: de aanleiding tot die opdracht. Vervolgens de inhoud van deze opdracht. We letten tenslotte nog op:
3. de zekerheid van deze opdracht.
Het gaat om de oogst, de oogst van de Koning van de Kerk. Daarop wijst Jezus Zijn jongeren. Wat een wonder dát er een oogst is! Dat is toch niet vanzelfsprekend. Er ís nog een oogst! God zorgt voor de oogst! Daar heeft Hij van eeuwigheid voor gezorgd. Daar staat Hij voor in. Zijn Zoon zal daarvoor naar de kruisheuvel Golgotha gaan. Zijn duur verworven Geest zal de oogst bijeen vergaderen. Zijn oogst zal groot zijn. Er is veel werk te doen. Veel kaf moet koren worden. Zaad moet gaan ontkiemen, groeien, bloeien en vrucht dragen. En het koren moet rijpen. Er is opwas, groei nodig in de genade en kennis van Hem, Wiens werk volkomen is. Daarvoor zijn arbeidskrachten nodig. Dat is duidelijk. De oogst is groot. De arbeiders, de onder herders, zijn weinig. Daarom Zijn opdracht: Bidt dan de Heere des oogstes, dat Hij arbeiders uitstote in Zijn oogst. Zijn vinger gaat omhoog. Hij wijst naar de hemel. Daar vandaan moet het komen. Daar zal het vandaan komen: de Heere van de oogst! In Hem ligt de vastheid! In Hem ligt de zekerheid dát die oogst er komen zal, ook dat er altijd arbeiders zullen zijn. Eigenlijk staat er: bidt dan de Eigenaar van de oogst.
De Naam Heere betekent dat Hij de Kurios is, de Bezitter van Zijn Kerk, Die Hij duur gekocht heeft met de prijs van Zijn bloed. Hij is de grote Eigenaar! Er is niets van de mens bij. Hij, de Koning van Zijn Kerk, is de hemelse Bruidegom van Zijn bruidsgemeente op aarde. Hij is de grote Ambtsdrager! Hij zal voor onder herders zorgen! Hij voorziet in arbeidskrachten. Daarvoor hoeven wij niet te zorgen. Het is Zijn oogst! God drieenig draagt zorg voor Zijn oogst. Daarom zullen er altijd arbeiders zijn. Daar staat Hij voor in. Onze oogst kan mislukken. Dat kan met Gods oogst niet. Die ligt vast in het verkiezende werk van Gods de Vader, de borgtochtelijke arbeid van de Zoon en het toepassende werk van God de Heilige
Geest. Daarin ligt de troost, de vastheid en zekerheid van de toekomst van Gods kinderen. Uit de volkerenwereld is een oogst verkoren tot zaligheid. Door het werk van de Jezus Christus zal Gods Kerk worden vrijgekocht. Altijd maar vooral sinds de Pinksterdag in Jeruzalem wordt de oogst vergaderd en binnengehaald.
Bidt de Heere des oogstes…! Nee Petrus, dat doe jij niet! Nee, Johannes en anderen, daar heb Ik jullie niet voor nodig. Maar Ik wil jullie wel gebruiken. Ik schakel jullie in om Mijn oogst bijeen te brengen. Op de oordeelsdag zullen Mijn engelen het kaf van het koren scheiden. Hier op aarde gebruik ik kleine, nietige mensjes, uit het stof ontsproten, als arbeiders in Mijn oogst. Daarvoor sta Ik garant. Geliefden, als u daarop zicht mag hebben, valt er een spanning van u af. Als God daarover licht geeft, krijgt u water onder het schip. Dan is het niet meer een zaak die in handen van mensen ligt. De zaak van het Koninkrijk van God ligt niet in handen van het curatorium. God stoot uit…Hij zorgt dat het profetische ambt er altijd zal zijn. Niets van ons komt daarbij in aanmerking. Dat valt niet mee voor ons vlees maar het is wel de koninklijke weg. En dat geeft moed, hoop en verwachting. Het is Gods werk! Er komen dominees bij de gratie van God. Hij roept. Hij zendt. Hij maakt bekwaam, is het niet dit jaar, dan Deo Volente een volgend jaar. Er zijn ook arbeiders die ter zesde ure of ter negende ure in de wijngaard gaan werken. Daarom zullen er altijd arbeiders zijn. Daar staat Hij voor in. Onze vaderen belijden treffend in het formulier dat gelezen wordt voordat dienaars des Woords in hun ambtelijke dienst worden ingeleid, nadat ze een uiteenzetting van hun werk geven:
Uit deze dingen kan men zien welk een heerlijk werk het herdersambt is, nademaal zo grote dingen daardoor uitgericht worden; ja hoe gans noodzakelijk het is om de mensen ter zaligheid te brengen. Het welk ook de oorzaak is waarom de Heere wil dat zulk een ambt altijd zal blijven. Want aldus spreekt Christus, Zijn apostelen uitzendende om deze heilige bediening te doen: Zie, Ik ben met ulieden tot de voleinding der wereld; alwaar men ziet dat het Zijn wil is dat deze heilige dienst (want de personen, die Hij daar aanspreekt, konden niet leven tot de voleinding der wereld) te allen tijde op aarde onderhouden worden. (form. bev. predikanten)
Eén woordje uit onze tekst vraagt nog onze aandacht: het woord: ‘uitstoten’. Arbeiders worden door God uitgestoten. Eigenlijk staat er: ‘uitwerpen’. Onze kanttekenaren gebruiken het voorbeeld van vissers, die hun netten uitwerpen.
Het heeft alles te maken met: door Gods Geest gewillig en bekwaam gemaakt. Onwillige mensen, die tegen het werk op en duizend en een bezwaren en onmogelijkheden hebben, worden ingewonnen en over gebogen om te doen wat hen wordt opgedragen. Uitstoten…
U ziet het bij Mozes, de man Gods. Er komt een tijd dat de Heere hem roept in het brandende braambos. Ondanks zijn tegenwerpingen wint God hem in en stoot Hij uit. U ziet hetzelfde als de profeten Jesaja en Jeremia door God worden geroepen tot hun ambt. Allen die werken in de dienst des Heeren weten daarvan: de heiligheid en hoogheid van het ambt weegt; eigen onwaardigheid en onbekwaamheid wordt doorleefd; het is onmogelijk van eigen kant. Anderzijds: God komt met Zijn Woord, Zijn liefde en genade en neemt alle bezwaren weg.
Het geloof wordt geoefend en richt zich op Hem en Zijn beloften, die in Christus Jezus ja en amen zijn. Dan komt er een moment dat zij zich onvoorwaardelijk overgeven aan de wil en de weg die de Heere met hen gaat. Met de jonge Maria stemmen ze in: Zie, de dienstmaagd des Heeren; mij geschiede naar Uw woord. (Luk. 1:38) De God van Jozua bemoedigt, ook vandaag: Heb Ik u niet bevolen? Wees sterk en heb goede moed, verschrik u niet en ontzet u niet; want de HEERE uw God is met u alom waar gij heengaat. (Jozua 1:9)
Slot
Jezus’ opdracht om te bidden voor arbeiders in Zijn oogst. We hebben gezien de aanleiding daartoe. We hebben beleden: de inhoud daarvan. Tenslotte zagen we: de zekerheid van deze opdracht. Die ligt in Hém, de Koning der Kerk. Hoe zijn we de dienst zojuist begonnen? Onze hulp en onze verwachting is in de naam des Heeren, Hij, Die hemel en aarde geschapen heeft. Hij, Die trouwe houdt, eeuwig leeft en nooit laat varen de werken van Zijn handen. Hij is de God van de oogst. Nog gaat Hij door met Zijn Kerk vergaderend werk. De laatste van Zijn uitverkoren Kerk moet nog worden toegebracht. Er zullen nog nieuwelingen in Sion geboren worden. Jongens en meisjes zullen de Heere lief krijgen. Gods kinderen moeten nog verder rijpen, voorbereid en klaargemaakt voor de oogst in de hemelse schuur. Meer en meer zullen ze leren sterven aan alles wat geen God en geen Christus is, om hun leven en zaligheid in Hem te zoeken, Die een volkomen zaligheid heeft verworven en door Zijn Geest toepast aan hun ziel. In Hem ligt hun leven. In Hem ligt de zaligheid. De zekerheid van de voortgang van Gods Kerk op aarde ligt in Hem vast. Straks gaan we het met elkaar zingen: De Heere regeert! Zijn macht is groot, Zijn trouw zal nooit vergaan. Al wat Hij ooit beloofd heeft, zal bestaan.
Amen
Slotzang: De HEER’ regeert,
de hoogste Majesteit
bevestigt d’aard en houdt door Zijn hand
dat schoon gebouw onwankelbaar in stand.
Uw macht is groot, Uw trouw zal nooit vergaan,
al wat Gij ooit beloofd hebt, zal bestaan.
De heiligheid is voor Uw huis, o HEER’,
eeuw uit, eeuw in, tot sieraad en tot eer! (Ps. 93:1,4)