Ds. W. Harinck - Mattheüs 13 : 31 - 32

Het Koninkrijk Gods en het mosterdzaadje

1. een klein begin
2. een verborgen voortgang
3. een indrukwekkend einde

Mattheüs 13 : 31 - 32

Mattheüs 13
31
Een andere gelijkenis heeft Hij hun voorgesteld, zeggende: Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan het mosterdzaad, hetwelk een mens heeft genomen en in zijn akker gezaaid;
32
Hetwelk wel het minste is onder al de zaden, maar wanneer het opgewassen is, dan is 't het meeste van de moeskruiden, en het wordt een boom, alzo dat de vogelen des hemels komen en nestelen in zijn takken.

Delen & Download

Download preek

Leespreek tekst

Zingen : Psalm 84:2
Lezen : Mattheus 13: 24-43
Zingen : Psalm 145:2, 4 en 5
Zingen : Psalm 115:7
Zingen : Geb. des Heeren:3

Gemeente, de tekstwoorden voor de prediking vindt u in Mattheüs 13:31 en 32:

 

Een andere gelijkenis heeft Hij hun voorgesteld, zeggende: Het Koninkrijk der hemelen is gelijk het mosterdzaad, hetwelk een mens heeft genomen en in zijn akker gezaaid; hetwelk wel het minste is onder al de zaden, maar wanneer het opgewassen is, dan is het het meeste van de moeskruiden, en het wordt een boom, alzo dat de vogelen des hemels komen en nestelen in zijn takken.

 

Deze tekstwoorden bepalen ons bij: Het Koninkrijk Gods en het mosterdzaadje.

 

We letten eerst op een klein begin; ten tweede op een verborgen voortgang, en ten derde: een indrukwekkend einde.

 

Het Koninkrijk Gods en het mosterdzaadje

1. een klein begin;

2. een verborgen voortgang;

3. een indrukwekkend einde.

 

1. Een klein begin

Dat kleine dingen grote gevolgen kunnen hebben, is ons bekend. Een klein vlammetje, jongens en meisjes, kan de oorzaak worden van een groot, allesverslindend vuur. Een kleine bacterie, microscopisch klein, kan je gezondheid zodanig knakken, dat je uitgeschakeld wordt. En een splinter in je oog kan de oorzaak van blindheid worden. Zo is het nu ook met het Koninkrijk van God, maar dan in positieve betekenis: klein in het begin, maar groot en indrukwekkend in de voleinding.

 

Het ging met de komst van het Koninkrijk der hemelen heel anders dan de discipelen en anderen hadden gedacht. Johannes de Doper had in Israël gepredikt: Nu is het Koninkrijk der hemelen nabij gekomen! En Jezus, de Nazarener, had het nog stelliger gebracht: Het Koninkrijk der hemelen is nu gekomen en is midden onder ulieden. Maar wat zagen zij er eigenlijk van? De Heere Jezus predikte wel en deed grote wonderen, maar voor de rest bleef alles in Israël bij het oude. De Romeinen bleven de baas in het land. De strijd om het leven was nog even zwaar en moeitevol als de dagen ervoor. En Hij was toch de Messias, de grote Zoon van David? In Hem zou het Koninkrijk weer opgericht worden. En waar was dan dat Koninkrijk? Waar was dan die heerlijkheid van Christus?

Was Hij de Messias wel? Ja, waar bleef dat beloofde Vrederijk? En zo was er onrust onder het volk. Zo kwam ook de verdachtmaking en de laster bij de mensen opborrelen. Ze begonnen zich te stoten en te ergeren aan de prediking van Christus. Dat aanvankelijke enthousiasme, waarmee velen Hem hadden gevolgd, begon allemaal wat op te drogen en op te houden. Tenslotte kwam er vijandschap voor in de plaats. Toen, in die tijd, begon de Heere Jezus te spreken door middel van gelijkenissen.

 

Gelijkenissen zijn in de Bijbel eenvoudige vertellingen. Beeldende vertellingen met zaken uit het dagelijkse leven van het volk van Israël, maar die vervolgens wel een diep-geestelijke betekenis hebben. Je moet een goed verstaander zijn, om de betekenis te kunnen vatten.

In Mattheüs 13 hebben we zeven gelijkenissen. Allemaal handelen ze over hetzelfde thema: het Koninkrijk van God. En elke gelijkenis laat weer een ander aspect zien. Deze zeven gelijkenissen zijn op één punt allemaal hetzelfde. Steeds weer gaat het over het verborgen karakter van dat Koninkrijk.

Juist daarin heeft Christus Zijn discipelen, Zijn volgelingen, willen onderwijzen en vertroosten. De Heere Jezus heeft willen zeggen: Laat u niet van de wijs brengen door al die lasterpraatjes van de mensen die vragen waar dat Koninkrijk is en wanneer het komt. Want Mijn Koninkrijk is niet van de wereld. Het is een verborgen Koninkrijk. Dat komt anders dan de mensen denken! Het begin is heel klein en de voortgang is heel bedekt en verborgen. Het Koninkrijk, zegt de Heere Jezus, is gelijk aan het mosterdzaad.

 

Een nieuwe gelijkenis sprak Hij. Deze is nu genomen van het mosterdzaad. Het is hier een voorbeeld voor het Koninkrijk der hemelen. Een andere gelijkenis heeft Hij hun voorgesteld, zeggende: Het Koninkrijk der hemelen is gelijk het mosterdzaad, hetwelk een mens heeft genomen en in zijn akker gezaaid. Ik denk dat de discipelen geschrokken zijn, dat ze zelfs geschokt zijn, gemeente. Wat is het aangrijpend voor hen geweest om te horen dat het Koninkrijk van Christus niet gelijk is aan een cederboom, niet gelijk is aan een machtige eikenboom. Dat het Koninkrijk gelijk is aan een mosterdzaad. Zo’n mosterdzaadje is het minste onder al de zaden.

Het minste betekent: het allerkleinste zaadje. Het is microscopisch klein. Kleiner dan de knop van een speld. Je ziet het nauwelijks liggen in de palm van je hand. Daarmee wordt nu het Koninkrijk vergeleken, met dat minste, kleinste onder al de zaden.

Het mosterdzaadje was onder de Israëlieten spreekwoordelijk klein. Zo klein als een mosterdzaadje. Het betekent dat iets onbeduidend was en zeer gering in de omvang. Dat is nu het beeld van het Koninkrijk Gods in het begin.

 

Gemeente, wat voor het Koninkrijk geldt, dat geldt natuurlijk ook van de Koning. Christus, de Koning van het Koninkrijk der hemelen is Zelf ook klein, gering, zwak en onbeduidend begonnen. Als een mosterdzaad gelijk. Eén van de kerkvaders zegt: ‘Christus spreekt Zich zeer schoon uit over Zichzelf, nu Hij Zichzelf vergelijkt met een mosterdzaad! Want wat van het Koninkrijk geldt, dat geldt voor Christus!’ Wat is Hij klein en gering geworden.

De profeet Jesaja tekent Hem als de Man van smarten. Hij was veracht. Hij was niet in tel. Hij was de onwaardigste, de geringste, de minste onder de mensen.

Zoals het mosterdzaad het minste is van al de moeskruiden, zo werd Jezus als de minste onder de mensenkinderen. Hij werd niet gewaardeerd. Zijn werk, Woord en persoon werden niet op prijs gesteld.

Wie zag er toekomst in Jezus de Nazarener? Als wij Hem aanzagen, zo was er geen gestalte dat wij Hem zouden begeerd hebben (Jes. 53:2). De Koning en ook de prediking van dat Koninkrijk is als een mosterdzaad.

 

Wat is nu de prediking, gemeente? Wat kun je daar nu van verwachten? Wat haalt het uit in deze wereld om te preken? Ziet de wereld er morgen anders uit? Verandert deze wereld door al die preken? De prediking van dat Koninkrijk is ook als zo’n mosterdzaadje, zo gering en onbeduidend. Ze is zo weinig gewaardeerd en wordt niet op prijs gesteld. Wie heeft onze prediking geloofd? Dat was reeds de klacht van Gods oude knecht Jesaja. Haalt de prediking van het Evangelie wel wat uit?  Is het niet als een druppel op een gloeiende plaat? Even sist het… en dan is het weg en merk je er niets meer van!

Vandaag de dag hoor je mensen zeggen: De prediking, die heeft afgedaan; je moet met de mensen in gesprek gaan. De prediking komt van één kant en dat is niet meer van deze tijd. Deze tijd vraagt om iets anders. Je moet mensen, jongeren en ouderen, niet meer vanuit de prediking, de verkonding van  het Koninkrijk benaderen.

Een mosterdzaadje. Dat geldt ook voor alle arbeid in het Koninkrijk Gods, zoals het werk van de zending en de evangelisatie. Al die offers, al die inspanning en al dat dienstwerk is aan een mosterdzaadje gelijk. Zo klein, zo gering als je het vergelijkt met het grote en massale van de wereld en van de volken.

 

Een mosterdzaadje. Zo is ook het begin van Gods werk in een mensenhart: klein, gering en eenvoudig! Waar God Zijn Koninkrijk begint, daar begint het niet heel groot. Daar begint het niet juichend en huppelend. Er worden in het natuurlijke leven en in het geestelijke nooit volwassen mensen geboren. Er worden geen schapen maar lammeren geboren. Zo is het ook in Gods Koninkrijk; dat begint zo heel klein, als een mosterdzaad gelijk. Zo klein en zo teer is het begin.

Het begint met een droefheid over de zonde en een schrik in het geweten. Met het zoeken en vragen naar de Heere bij je opstaan en naar bed gaan. Met de belijdenis: ‘gelijk een schaap heb ik gedwaald in het rond, dat onbedacht zijn Herder heeft verloren.’

 

De Heere begint dat Koninkrijk door het werk van Zijn Geest en de bediening van Zijn Woord. Op de grote Pinksterdag werd dat Koninkrijk Gods opgericht in vele harten; en de Heere gebruikte het Woord om dit op te richten. Als zij dit hoorden, staat er, werden zij verslagen in het hart en zeiden tot Petrus en de andere apostelen: Wat zullen wij doen, mannenbroeders (Hand. 2:37)? Zo werd dat Koninkrijk op die Pinksterdag opgericht in de harten van velen. Dat is nu dat kleine begin. Ze voelden het pak van hun zonden op hun schouders wegen. En ze werden vervuld met vrees en met droefheid. Ze begeerden de verlossing en de vergeving van hun zonden.

 

Zo is de bekering tot God, de dag van de kleine dingen. Hoe groot dat wonder ook is van de waarachtige bekering. Toch is het gelijk aan dat mosterdzaadje! Het is een ontwaken uit de slaap van de zonde en de dood. Met schrik besef je dat het niet goed is tussen de Heere en je hart!

Kwamen wij reeds tot dat besef, gemeente? Tot dat ontwaken, tot dat nieuwe inzien dat het niet klopt, dat het niet deugt in mijn leven? Dat ik de verkeerde kant op reis en bij God vandaan ga, mijn eeuwige ondergang tegemoet?

Dat Koninkrijk van God begint met een droefheid en een smart over de zonde. Met een hartelijk leedwezen dat we de Heere hebben verlaten. Zijn wet hebben we geschonden en we staan schuldig voor Hem. Wij zijn in het boek van Zijn wet niet gebleven en hebben altijd naar ons eigen goeddunken voortgeleefd.

Wat slaat die ontdekking van dat missen van God een gat in je leven. Wat is dat een ontdekking, als de zonde naar je toekomt en je de kleuren van de zonde in de spiegel van de wet des Heeren gaat ontdekken. Dan is daar de droefheid over de zonde en een verlangen om de Heere te mogen kennen.

 

Die mosterdzaadjes, gemeente, mogen wel eens houvast vinden in het Woord van God. Als het Evangelie gepredikt wordt en die ene Naam wordt verkondigd in Wie zaligheid is, zelfs voor de voornaamste van de zondaren, dan mogen ze horen van een bekwame en gewillige Jezus. Dan mogen die verslagen harten wel eens hopen: Wie weet, wie weet, zou het dan ook nog kunnen voor mij? Zelfs voor zo één als ik ben?

 

Maar wat zijn ze het snel weer kwijt; want dan bespringen de bestrijders hun hart. Het zijn nog maar mosterdzaadjes. Ze zijn nog zo weinig geoefend in de strijd. Ze zijn nog zo weinig bekend met dat zien op Christus en dat schuilen bij Hem. Ze zijn nog zo onkundig aan het nemen van de toevlucht tot Zijn bloed en offerande. En toch, hoe klein dat mosterdzaadjesgeloof ook is, dwars door al hun strijd en al hun twijfel heen, ligt toch op de bodem van hun hart Hem niet te kunnen missen. Als ik zalig word, dan zal dat alleen door Hem, Jezus, de Zaligmaker, kunnen.

In Hem moet ik geborgen wezen. Hij moet de mijne zijn, en ik de Zijne. En zo schreit, hongert en dorst het in hun ziel naar Hem, en Zijn gerechtigheid. Klein is het begin. Maar we verachten de dag van de kleine dingen niet, want als het begin goed is, dan zal ook het einde goed zijn.

 

Trouwens, wat heeft de Heere al niet willen doen, door kleine, eenvoudige, onbeduidende dingen. Mozes, jongens en meisjes, had een staf in zijn hand, een herdersstok. Moest hij daarmee leidinggeven aan dat grote volk van Israël? Moest hij daarmee strijden tegen een helse farao? Moest hij met een staf door de zee en door de woestijn? Jawel! Grote dingen deed God door de staf van Mozes. Jullie kennen de geschiedenis. Dat is nu de wet van het Koninkrijk Gods: door kleine dingen behaalt God grote doelen. Dat is de wet van Zijn genade: langs de weg van het mosterdzaad bouwt Hij Zijn Koninkrijk, klein in het begin maar indrukwekkend in de voltooiing.

 

2. Een verborgen voortgang

Zien we in onze tweede gedachte: een verborgen voortgang. Klein als een mosterdzaadje zagen we. Hoe gaat het nu verder met dat Koninkrijk der hemelen? Dat lezen we in onze gelijkenis: Een andere gelijkenis heeft Hij hun voorgesteld, zeggende: Het Koninkrijk der hemelen is gelijk het mosterdzaad, hetwelk een mens heeft genomen en in zijn akker gezaaid. Dat is de voortgang van het Koninkrijk. Het mosterdzaadje wordt gezaaid in de akker. Eerst lag het nog op de palm van de hand. Heel klein en bijna niet te onderscheiden. En toch was het te zien.

Al slaat de naald van de weegschaal niet eens uit als je het gaat wegen, maar je kon het zien. Het lag in het begin in de palm van de hand. Dan gaat het voort. Wat is die voortgang? Het mosterdzaadje wordt gezaaid in de akker. Daar zinkt het weg tussen de harde kluiten en je ziet het niet meer terug. Het is verdwenen. Eerst lag het nog hier in de hand en nu is het gezaaid in de akker. Nu ligt dat mosterdzaadje daar verzonken, begraven in die donkere aarde. Is dat nu voortgang? Is dat nu de weg van het Koninkrijk der hemelen? Vaak is de man van de gelijkenis naar zijn akker gegaan, maar hij zag niets meer van dat mosterdzaad. Het was verborgen. Het lag in de aarde en je vind het niet meer terug.

 

Zo is het nu met Mijn Koninkrijk, zegt Christus. Het is gelijk aan een mosterdzaad, hetwelk een mens heeft genomen, en gezaaid in de akker. We moeten goed de kern van de gelijkenis proberen te vatten. Het gaat hier niet over een gelijkenis met een mosterdzaad in de palm van de hand. Daar kun je nog iets van zien. Hoe klein het ook is. Maar de gelijkenis is: Mijn Koninkrijk is gelijk aan een mosterdzaad gezaaid in de akker. Het is een verborgen zaadje in de aarde. Daar kun je niets meer van zien.

Zo komt nu het Koninkrijk der hemelen. Het gaat niet langs een stijgende resultatenlijn. Nee, niet langs die weg. Het wordt gezaaid en… begraven. Het gaat de diepte, de dood in.

 

Een dergelijke weg, gemeente, is de Koning van het Koninkrijk ook Zelf gegaan. Al dieper zonk Hij weg in spot en in smaad. Steeds donkerder werd de kruisweg die Jezus ging en die eindigde op Golgotha in de Godsverlating, in de angsten van de hel en in de dood. Die weg van lijden en sterven ging de Borg.

 

Kennen wij iets van die stervensweg? Vinden wij daar iets van terug in ons eigen hart en leven? Wat kan er veel tegen dat werk van Gods genade opkomen. Dan ligt daar een mosterdzaadje. Daar ligt een pas bekeerde, een nieuweling in het Koninkrijk Gods, als tussen de kluiten van de vrees, de strijd en het ongeloof begraven. Wat wordt die tere aanplant van de Heilige Geest aangevallen. Wat is de vorst der duisternis eropuit, om die in de grond te boren.

Wat een strijd van buiten, maar ook een vrees vanbinnen. Wat kan het anders gaan dan we denken. De weg in het Koninkrijk der hemelen is een geheel andere weg dan we denken. Het lijkt of in plaats van vooruitgang het alleen maar achteruit met ons gaat. Onze stille hoop verliezen we en onze tranen drogen op. Het leven stroomt weg uit je ziel. Dat levendige van het zoeken en vragen naar de Heere of de verborgen omgang in de binnenkamer drogen allemaal op. Je vind er geen verruiming en verademing meer voor je arme ziel.

 

Uw lezen en het komen onder de prediking van Gods Woord wordt alles zo vruchteloos. Alles klaagt u aan. U houdt niets meer over. U voelt alle houvasten wegglippen. Wat een vrees in het hart dat het niets is of worden zal. Kennen we daar iets van, gemeente? Van dat neerzitten bij de brokken van uw verloren leven? Alleen nog maar puinhopen te kunnen vinden; enkel schuld en onwaardigheid. Beschaamd en schaamrood om het aangezicht naar de Heere op te heffen. U moet bekennen: Heere, ik ben het aankijken niet waard, want ik heb gezondigd tegen de hemel en voor U. Bij U is gerechtigheid, maar bij mij is de beschaamdheid van het aangezicht. Ik heb enkel schuld; en mijn leven is vol van tekort!

Dat is nu de taal van Gods heiligen. Het is de taal van het mosterdzaadje, dat gezaaid is in de akker. De Heere gaat met Zijn volk die stervensweg, de weg van dat gezaaide mosterdzaad. Dan brengt Hij ons op de plaats, waar we met Micha belijden: Ik zal des Heeren gramschap dragen, want ik heb tegen Hem gezondigd (Micha 7:9).

Ooit zo aan de grond gezeten? Niets anders over dan lege handen! Niets meer om op te pleiten. Niets meer om u aan vast te klampen. Geen tranen meer, geen houvast meer in uw gebeden. Daar geen waardigheid meer in te kunnen vinden, maar als een failliete zondaar in het gericht Gods te staan en het te belijden voor Zijn aangezicht: Tegen U, U alleen, heb ik gezondigd, en gedaan wat kwaad is in Uw ogen; opdat Gij rechtvaardig zijt in Uw spreken en rein zijt in Uw richten (Ps. 51:6).

 

Wat is dat toch een raadselachtige en verborgen weg. En toch, zo komt nu het Koninkrijk van God! Zo vestigt Christus Zijn troon. Zo wordt er gebouwd en zo gaat Hij dat Koninkrijk breed en diep maken op de manier van het mosterdzaad, dat gezaaid is in de akker. De weg van sterven aan uzelf en het verliezen van uw leven, waarin het buiten hope wordt. Opdat Christus onze enige hoop zou zijn en we in Hem gaan ontdekken de Rots der eeuwen en het houdbare Fundament van dat enige Offer dat voor onze zonden gelden kan. Zo wordt dat Koninkrijk nu gebouwd. Zo richt Christus nu Zijn troon op in de ziel en brengt Hij het naar dat grote, indrukwekkende einde. Onze derde gedachte.

 

Zingen wij samen eerst, van Psalm 115:7:

 

Elk die Hem vreest, hoe klein hij zij of groot,
Wordt van dat heil, die weldaân, deelgenoot;
Hij zal ze groter maken,
En z’ u, zowel als ’t kroost, dat gij bemint,
Dat, nevens u, zich aan Gods wet verbindt,
In dubb’le maat doen smaken.

 

3. Een indrukwekkend einde

Nee, het loopt niet op een fiasco uit, gemeente, met Gods Koninkrijk. Hoe klein in het begin, en hoe verborgen ook in de voortgang, het einde is indrukwekkend. Dat wordt hier in de gelijkenis getekend. Want laat dat mosterdzaad dan het minste zijn onder alle zaden, maar wanneer het opgewassen is, dan is het ‘t meeste van de moeskruiden en wordt het een boom. Alzo dat de vogels uit de hemel komen en nestelen in zijn takken. Wat een onverwacht einde. Het begint zo klein, de voortgang is zo verborgen, maar het einde wordt zo groot en indrukwekkend.

Wie had dit gedacht, dat uit het kleine verdwijnende mosterdzaadje in de aarde een grote boom zou groeien. Een boom waarin de vogels hun nesten bouwen. Deze boom kon wel twee, drie meter hoog worden. Vogels maken daar graag hun nesten in, omdat het een boom is met dichte bladeren, fijne takken en zoete vruchten. Overal vandaan komen ze gevlogen.

 

Zo is het nu, zegt Christus, met het Koninkrijk der hemelen. Het groeit op en in de voleinding zal het indrukwekkend groot zijn. Alle aardse Koninkrijken zullen dan ophouden en voor eeuwig wegzinken. Maar dat Koninkrijk Gods zal naar Gods gemaakt bestek in eeuwigheid verrijzen. Dat Koninkrijk komt! Al is het klein, gering en verborgen, toch komt het en het zal al de koninkrijken van de wereld overtreffen.

Want in het einde der dagen zal nog maar één Koninkrijk overblijven. Het Koninkrijk van Jezus Christus en Die gekruisigd. Laat u dan niet bedriegen door de benauwende dingen van onze tijd alsof er niets meer terecht komt van Gods Kerk in deze wereld. Het Koninkrijk der hemelen komt; want de weg van het mosterdzaadje geldt tot op deze dag en de Koning leeft. Hij heeft de vernedering, de smaad door de angst van de hel ondergaan, maar Hij is er doorgekomen. Want Hij heeft uitgeroepen: Het is volbracht.

Jezus leeft! Het is Pasen geworden. Uit Hem groeit die grote boom van het Koninkrijk der hemelen. Zijn takken breiden zich uit naar het noorden, het zuiden, het oosten en het westen. Als bange vogeltjes zullen ze komen uit alle geslachten, talen, natiën en volkeren om in Christus hun Toevlucht te mogen vinden.

Kwamen wij ook als zo’n bang vogeltje, als een schuldbeladen zondaar met koorden van de veroordeling om de hals? Kwamen we ook als één die belijden moest: Heere, het is verloren. Het is buiten hoop. Wees Gij mijn Borg. Kwamen we al met de roep in ons hart: Geef mij Jezus, want buiten Jezus is geen leven, maar eeuwig zielsverderf?

 

Zo komen ze nestelen in die Boom, in het Koninkrijk der hemelen, in Christus en Zijn werk. Weet u wat nu zo’n wonder is in dit Koninkrijk? Er komen alleen maar onderdanen bij. Er vallen er nooit uit. Hij houdt ze vast en bewaart ze bij de verlossing die door Hem is aangebracht. Hij heeft ze in beide Zijn handpalmen gegraveerd.

Ze kunnen soms diep vallen, maar de Koning raapt ze weer op en Hij trekt ze er weer bij. Hij bidt ze uit de wereld: Vader, Ik wil dat waar Ik ben, ook die bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt (Joh. 17:24).

 

Zo groeit dat Koninkrijk maar door en door. Straks wordt het een schare die niemand tellen kan. Wat is dat een machtige troost voor al de arbeiders in het Koninkrijk van God. Deze gelijkenis geeft uitzicht. Het prediken is niet tevergeefs. Het is niet tevergeefs met onze kinderen te leven bij dat gepredikte Woord. Het is niet tevergeefs ons in te spannen voor zending en evangelisatie. Al is de voortgang nog zo verborgen, al kan er nog zoveel op afkomen, het wordt een boom. Eens komt de voleinding. Daar gaat het heen. De zaak van Christus is geen aflopende zaak. Die staat er het beste voor in deze wereld.

 

Horen we dan al bij Hem? Want dan alleen zal onze zaak er ook goed voorstaan. Zijn we onderdanen van dat Koninkrijk van Christus? Kennen wij iets van dit begin? Het kleine begin van de droefheid naar God, de honger en dorst naar Christus? Kennen wij iets van de verborgen voortgang? Als u uw leven moet gaan verliezen, om enkel door genade en het geloof zalig te worden.

 

Komt ons hart erin mee, gemeente, als de weg van dit Koninkrijk der hemelen verklaard wordt? Hebben we er belang bij gekregen? Of hebben we alleen nog maar belang bij de voorbijgaande koninkrijken van deze wereld? De onderdanen van de grote Koning moeten vaak klagen: Wat kleeft mijn ziel toch aan het stof. Wie ben ik en wie behoorde ik te zijn. We moesten veel dichter bij de Koning leven om Zijn beeld gelijkvormig te mogen worden!

Maar het Koninkrijk komt, want Hij staat er Zelf voor in. Laat u dan toch troosten, gij ongetrooste, door onweder voortgedrevene. Werp u dan maar met al uw zielenvragen, zonden en zorgen aan Zijn gezegende voeten. Klop dan maar op de poort van het Evangelie om uit Hem te ontvangen genade voor genade. Het Koninkrijk der hemelen komt!

Wij zijn hier nu rondom het Woord van het Koninkrijk bijeen en dan moeten we dit bedenken, het is binnen of buiten. Het is van tweeën één. Een ander positie bestaat er niet.

 

U, die er nog buiten bent, blijf niet buiten. Strijdt gij om in te gaan. Want nog is het tijd. Christus zegt: Ik ben de deur (Joh. 10:9) Hij is de deur en de poort om in te gaan in het Koninkrijk der hemelen. Dat we toch samen de dwingende noodzaak zouden zien om deel te hebben aan dit Koninkrijk der hemelen. En als we bij dat Koninkrijk mogen horen, laat het dan te zien en te merken zijn in ons leven. Dan zal er vooral de verwondering in het hart zijn over Gods opzoekende liefde en bijblijvende trouw. Laat het ons gebed zijn voor het eerst of weer opnieuw, aanhoudend, vurig en levendig: Uw Koninkrijk koôm toch o Heer! Ai, werp de troon des satans neer. Regeer ons door Uw Geest en Woord. Uw lof word’ eens alom gehoord, en d’ aarde met Uw vrees vervuld, totdat Gij Uw rijk volmaken zult.

 

Amen.

 

Slotzang: Het gebed des Heeren : 3

 

Uw koninkrijk koom’ toch, o Heer’!
Ai, werp den troon des satans neer;
Regeer ons door Uw Geest en Woord;
Uw lof word’ eens alom gehoord,
En d’ aarde met Uw vrees vervuld,
Totdat G’ Uw rijk volmaken zult.