Ds. W.A. Zondag - Spreuken 30 : 29 - 31
Onoverwinnelijk
Spreuken 30 : 29 - 31
Delen & Download
Download preekLeespreek tekst
Zingen : | Psalm 118: 1, 11 | |
Zingen : | Psalm 80: 11 | |
Lezen : | Spreuken 30: 18-33 | |
Zingen : | Psalm 150: 1, 2, 3 | |
Zingen : | Psalm 34: 5 | |
Zingen : | Psalm 34: 6 | |
Zingen : | Psalm 45: 1 |
Jongelui, ik wil met deze preek jullie aandacht vragen voor de verzen 29, 30 en 31 van Spreuken 30:
29. Deze drie maken een goeden tred; ja, vier zijn er, die een goeden gang maken;
30. De oude leeuw geweldig onder de gedierten, die voor niemand zal wederkeren;
31. Een windhond van goede lenden, of een bok; en een koning, die niet tegen te staan is.
Het thema voor de preek is: Onoverwinnelijk.
Dit thema laten we uiteenvallen in drie punten:
1. Een leeuw, een windhond en een bok.
2. Een koning in de strijd.
3. Christus en de christen.
Jongelui, bijzonder fijn dat jullie in de kerk zijn en dat er nog plek is voor de ouderen. Spreuken is een boek vol wijsheid. Daar kun je wat van leren. Je moet er diep over nadenken. Vervolgens moet je het ook toepassen in je eigen leven.
Het boek Spreuken is geschreven door Salomo. Hij nodigt over de hele wereld mensen uit om naar zijn paleis te komen. Niet alleen om zelf dingen te vertellen, maar ook om van hen meer te horen hoe ze er zelf over denken. Zo ontstaat er een soort gemeenschappelijke wijsheid, waarbij heel duidelijk Salomo steeds de anderen overtreft.
Als wijsheidsleraar maakt hij gebruik van raadsels, getallen en rijtjes. Rijtjes gebruiken doen wij ook. Je zegt: ‘Maak het rijtje maar af. Wat hoort er niet in thuis? Een voorbeeld: goud, koper, zilver, appelmoes. Iedereen snapt: appelmoes hoort er niet in thuis. Dat is geen metaal. Dit is een heel makkelijke. Bij intelligentietesten gebeurt dat ook. Misschien heb je die weleens moeten doen. Je moet in staat zijn heel snel uit de rijtjes te halen wat er niet in thuis hoort of ze juist aan te vullen. Dat doet Salomo hier ook. Hij geeft ons rijtjes.
In ons teksthoofdstuk heeft hij het ook over vier kleine dieren: mieren, klipdassen, sprinkhanen en de spin. Je stapt er zomaar overheen. Je moet echt op je hurken gaan zitten om deze dieren te bekijken.
Dat is al een les op zich. Wij kijken vaak naar de grote dingen in het leven. We gaan zo makkelijk voorbij aan de alledaagse dingetjes. We zijn vandaag weer wakker geworden, hebben te eten, hebben vrienden en familie om ons heen. We mogen naar de kerk gaan. Als je die dingen niet hebt, zie je pas hoe groot en hoe belangrijk ze zijn.
Ontberen doet waarderen. Let op de kleine dingen in het leven. Je hand op iemands schouder, in de goede zin van het woord natuurlijk. Tegenwoordig moet je oppassen. Maar je snapt wel wat ik bedoel: even een bemoedigende blik of dat bemoedigende woord: ik denk aan je, hoor. We zijn je niet vergeten.
Mensen kijken naar grote dingen in het leven, staren naar belangrijke mensen, naar machtigen, naar wijzen. Naar mensen die het gemaakt hebben. De wereld van Poetin en Biden en noem ze maar op. Mensen die het deels of zelfs in grote mate voor het zeggen lijken te hebben. De wereld van de zeer rijken. Bill Gates en al die andere mensen. Dat zijn de groten van de aarde zeggen we dan.
Maar bij God is het andersom. Hij kijkt helemaal niet naar grootheid. Voor God is Maria, dat eenvoudige meisje, veel belangrijker dan die grote keizer Augustus. Hij gaat aan Augustus voorbij, maar Hij stuurt de engel naar Maria. Armen heeft hij met goederen vervuld. Rijken heeft Hij weggestuurd. Niet veel machtigen, niet veel edelen worden zalig, zegt Paulus, maar vaak juist de geringen, de kleinen.
Wie komen in de eerste plaats tot de Heere Jezus? Zijn dat niet juist zieke mensen, zwakke mensen, arme mensen, ook naar aardse maatstaven? Er zijn er maar enkelen die aanzien hebben: Nicodemus en Jozef van Arimathea.
1. Een leeuw, een windhond en een bok
We hebben het vandaag over drie dieren. Eerst ‘de leeuw.’ Ik denk dat elk kind in de dierentuin leeuwen, olifanten, giraffen en zebra’s wil zien. Dan heb je de belangrijkste wel gehad. Dan sta je daar oog in oog met een leeuw, toch wel met ontzag, op een veilige afstand. Je ziet die mannetjesleeuw je aankijken met die blik van: wie maakt mij wat. Je ziet hem als het ware de troepen inspecteren. Hij is het hoofd van de roedel. De vrouwtjesleeuwen accepteren dat. Hij beschermt hen. Er gaat iets machtigs vanuit.
De leeuw heeft altijd iets imponerend gehad. In de Bijbel komt hij meer dan honderd keer voor.
Zal zo’n machtige, onverzettelijke leeuw voor iemand aan de kant gaan? Welnee, hij straalt macht uit. Veel koningen en volken hebben daarom gebruikgemaakt van het beeld van een leeuw in hun wapens en afbeeldingen. Zij willen daarmee iets van die kracht laten zien: wij zijn als een leeuw. Wij vechten als een leeuw. Met andere woorden: je laat niet zomaar los. We lezen het in Amos 3: Zal een leeuw brullen in het woud, als hij geen roof heeft? Zal een jonge leeuw uit zijn hol zijn stem verheffen, tenzij dat hij (wat) gevangen hebbe? En op een andere plaats: De leeuw heeft gebruld, wie zou niet vrezen? De Heere Heere heeft gesproken, wie zou niet profeteren?
In de Statenvertaling staat bij het volgende dier de windhond. Letterlijk staat er in het Hebreeuws een combinatie van twee woorden: ‘een zarzir van heupen’. Niemand weet wat het precies betekent. Het moet een rank dier zijn, dat net als de leeuw status heeft, macht vertoont. Maar welk dier wordt bedoeld, is niet zo makkelijk te bepalen. Dit noemen we exegese: uitleg van wat in de Bijbel staat. Bijbelvertalers moeten dus een keuze maken. De Statenvertalers hebben een keuze gemaakt: het doet ons het meeste denken aan de windhond. Ik wijs je ook nog op een paar andere vertalingen.
Eerst de Septuagint. Dat is een heel oude vertaling van het Oude Testament in het Grieks door zeventig wijze mensen. Zij leggen uit: het is een grote haan. Ook zo’n rank dier. Daar kiest ook de Herziene Staten Vertaling voor. Andere uitleggers kiezen voor een paard dat ten strijde trekt. Weer anderen kiezen voor het hert.
Welke moet het zijn? Ik heb echt zitten dubben. Ik kom toch bij de windhond uit. Dat is zo’n grote, sierlijke hond. Hij is heel slank. Het is een jachthond, die ongelofelijk hard kan lopen: rond de zeventig kilometer per uur. Dat doet ons wel een beetje denken aan de leeuw, die ook zo snel is. Die kan zelfs wel tachtig kilometer per uur bereiken. Ze boezemen ontzag in.
Maar joodse mensen kenden toch geen honden? En mochten geen honden hebben, die waren toch onrein? We moeten niet vergeten dat Salomo overal vandaan dieren en wijze mensen naar zijn paleis liet komen. De windhond is al vierduizend jaar oud. Je vindt allerlei oude inscripties met die hond. Het kan wel degelijk zo’n hond geweest zijn. Ik vind een haan ook niet passen bij de andere twee dieren: de geitenbok en de leeuw. Als je de leeuw en de bok hebt en dan opeens een haan erbij, die past niet goed in het rijtje. Dan past inderdaad die windhond wel. Of dat paard dat ten strijde trekt, dat zou ook kunnen. Ik houd het op de windhond. Hier zien jullie dus dat het niet makkelijk is om te bepalen wat precies wordt bedoeld. Ook onze Statenvertalers vonden dat moeilijk. Zeker als het ging om plantennamen en dierennamen hebben zij ook keuzes moeten maken. Het is daarom goed om in de kanttekeningen te kijken. Wat zeggen ze in de kanttekeningen? Want daar willen ze nog weleens duidelijk maken hoe ze tot een keuze zijn gekomen.
Het volgende dier is de bok. Een dier met grote horens dat in de bergen leeft. Het dier leeft best wel solistisch. Behalve in de paartijd, dan sluit die bok zich aan bij een roedel. Hij neemt de leiding, beschermt de roedel en bakent zijn territorium af. Als een andere bok zijn plaats wil innemen, werpt hij zijn grote horens in de strijd.
Daar heb je weer dat majestueuze, dat strijdlustige. De overeenkomst tussen de leeuw, de windhond en de bok is: ze deinzen niet terug voor het gevaar. Ze gaan door en dwingen respect af.
We gaan nu naar onze tweede gedachte, maar we zingen eerst Psalm 34 vers 5:
Vreest, vreest Hem t' allen tijd',
Gij, heiligen, daar g' ondervindt,
Dat hij, die God vreest en bemint,
Gebrek noch schade lijdt.
In honger komt noch moed,
Noch kracht den jongen leeuw te baat,
Maar die den Heer' zoekt vroeg en laat,
Mist nimmer 't nodig goed.
2. Een koning in de strijd
Er staat in vers 31: een koning die niet tegen te staan is, van wie je niet kunt winnen. Uit het laatste kan ik afleiden waarom hier de drie andere dieren worden genoemd. Het gaat over dat onoverwinnelijke.
Salomo was een koning die een groot rijk had. Hij was een onoverwinnelijke koning.
In die tijd ging de koning voorop in de strijd. Als koning David hoort dat de stad bijna is ingenomen, laat Joab hem roepen: ‘Koning, nu moet u echt komen, want U moet voorop. U neemt met ons de stad in. Anders zullen de mensen mij als koning uitroepen.’ Dat is een groot gevaar. David haast zich zijn paleis uit naar het leger en voert het laatste stukje van de strijd aan. Het was zijn roeping als koning.
We kennen allemaal de geschiedenis van koning Josefat en koning Achab. Achab zegt: ‘Doe jij de koninklijke kleding aan. Ik val dan niet op, want ze willen mij hebben in de strijd.’ Op een gegeven moment wordt Josefat omsingeld. Ze zeggen: ‘Dit is Achab helemaal niet.’ Achab heeft immers gewone soldatenkleding aangedaan. Maar een pijl die wordt afgeschoten, zomaar zonder op hem te richten, treft hem. Precies op de plek waar hij kwetsbaar is.
De koning in de strijd. De koning roept: ‘Voorwaarts!’ Ook al ben je bang. Je ziet mensen gewond worden. Je ziet mensen kermen van de pijn. Je ziet spiesen en zwaarden en strijdpaarden en strijdwagens. Je wilt vluchten, want je wilt niet op het slagveld gedood worden. Maar de koning roept: ‘Voorwaarts, voorwaarts! Niet bang zijn!’ Dat wordt ons voorgehouden: een niet-bevreesde koning die zijn soldaten bemoedigt.
Adolf Hitler was jaloers op Churchill. Hij kon het niet uitstaan dat Churchill zo populair was bij de mensen. Hij vroeg aan zijn adviseurs: ‘Hoe komt het dat Churchill in Engeland zo populair is bij de mensen en ik niet. Ik doe toch ook alles voor de mensen?’ Zijn adviseurs zeiden heel eerlijk: ‘Churchill staat vooraan in de strijd.’ Hij wilde het liefst meegaan. Zelfs als de strijd geleverd werd. Als er gebombardeerd werd in Londen, ging hij er naar toe. De mensen voelden zich enorm gesteund door Churchill. Dan moet je er zijn en dan was hij er ook.
Hitler deed dat niet. Als Berlijn gebombardeerd werd, ging hij niet kijken. Hij wilde ook alleen maar langs de gebouwen gereden worden die nog intact waren, maar niet langs de ruïnes. De mensen voelden zich in de steek gelaten, niet bemoedigd door hem. Bij de slag om Normandië wilde Churchill eigenlijk graag mee. Ze hebben hem moeten tegenhouden: als u wat overkomt, dan hebben we geen leider meer.
In 1940 werd koningin Wilhelmina in het diepste geheim overgevaren naar Engeland. Heel wat Nederlanders waren teleurgesteld. Ze zeiden: ‘Onze koningin gaat ervandoor.’ Dat had een verschrikkelijk effect op de moraal van het volk. We voelden ons in de steek gelaten.
Dat was helemaal niet de bedoeling en de koningin wilde ook echt niet. Ze wilde blijven, maar ze werd onder grote druk gezet. Ze zeiden: ‘Majesteit, u moet mee, want u zult de eerste zijn die gevangen genomen wordt door de Duitsers. Juist vanuit Londen kunt u de strijd voortzetten en de mensen bemoedigen via Radio Oranje.’ Dat heeft ze gedaan. Wat heeft die koningin via Radio Oranje veel mogen betekenen voor het verzet, voor de ondergrondse. Wat zaten veel mensen gekluisterd aan de radio om haar stem te horen als ze de mensen moed insprak. Een koning of een koningin gaat voorop in de strijd.
Ik ga met jullie naar de derde gedachte: Christus en de christen. Maar eerst zingen we Psalm 34 vers 6:
Komt, kindren, hoort naar mij,
Neem mijn' getrouwen raad in acht.
Ik leer, opdat g' uw plicht betracht,
Wat 's Heeren vreze zij.
Hebt gij in 't leven lust
In dagen, waar men 't goed' in ziet,
Waarin men vrij is van verdriet,
Waar niets ons heil ontrust?
3. Christus en de christen
Jongeren, gemeente, bijzonder dat dieren worden gebruikt om iets over Christus te kunnen leren. Hoe vaak wordt de Heere Jezus niet vergeleken met een dier. Johannes de Doper bijvoorbeeld wijst Christus aan als het Lam van God. Een lam is heel kwetsbaar. Een lam kan niet vechten, niet strijden. Een lam wordt geslacht, wordt geofferd en daarin wordt de Heere Jezus dan ook aangewezen. Hij is de vervulling van al die lammetjes die geslacht, geofferd en gegeten werden.
De Heere Jezus wordt ook vergeleken met een leeuw. Het is opvallend hoe vaak over Hem gesproken wordt met het beeld van een leeuw. Hij is de Leeuw uit Juda’s stam. In Openbaring lees ik: En één van de ouderlingen zei tot mij; ween niet, ziet, de Leeuw Die uit de stam van Juda is, de Wortel Davids, heeft overwonnen, om het boek te openen, en zijn zeven zegelen open te breken. De Heere Jezus is de Leeuw uit Juda’s stam. Het Lam is ook een Leeuw en daarin wordt Zijn kracht getoond, Zijn onoverwinnelijkheid. Ik lees nog verder in Openbaring 10: En Hij riep met een grote stem, gelijkerwijs een leeuw brult. Christus is onoverwinnelijk, niemand durft Hem tegen te staan.
Er zijn nog meer voorbeelden. Christus wordt door de profeet Micha vergeleken met een geitenbok. Hij wordt ook vergeleken met een ree en een hert in het boek Hooglied. Christus, en dat is de rode lijn, de rode draad: Hij is Koning. De Koning, Die vooropgaat in de strijd en nooit terugdeinst. Daar moet je eens over nadenken. Christus deinst niet terug.
Dat begint al in de vrederaad bij de Vader: ‘Vader, Ik zal naar de aarde gaan.’ Hij weet dat de aarde een moordenaarsland is. Daar zal Hij lijden en sterven. Hij gaat vrijwillig. Hij ziet niet op tegen het lijden en de moeite, maar Hij ziet in het bijzonder uit naar de vreugde, die Hem is voorgesteld. Zo is Hij naar de aarde gekomen en zo zien we Hem met koninklijke waardigheid Zijn weg gaan.
Let nu goed op. Nergens staat, ik zeg het heel eerbiedig: ‘Maar de Heere Jezus, bang geworden zijnde, rende weg’. Of: ‘De Heere Jezus nerveus geworden zijnde.’ Dat staat er niet, nooit. Wel dat Hij angstig wordt, als Hij de toorn van Zijn Vader ziet en als het lijden Hem voorgesteld wordt. Maar Hij vluchtte niet.
Jezus heeft genoeg redenen om bang te zijn. Al aan het begin van Zijn leven als Hij in Nazareth preekt. De mensen zijn boos op Hem, omdat Hij zegt dat ze ongelovig zijn en dat Hij daarom geen wonderen doet. Zij zijn boos als Hij Zichzelf aanwijst als vervulling van de Schriften, van de Profetie. Er staat dan dat ze Hem van een steile berg willen werpen. Maar dan opeens gebeurt er iets. Jezus toont Zijn macht als Koning en wandelt weg tussen de mensen door, in al Zijn waardigheid.
Als Koning komt Hij naar Johannes de Doper: ‘Hier ben Ik, doop Mij.’ Johannes spreekt Hem eerst nog tegen, maar toch wordt de Heere Jezus gedoopt. Daarna neemt de Heilige Geest de Heere Jezus mee naar de woestijn. Veertig dagen lang wordt Hij verzocht. De duivel komt op Hem af en probeert Hem te laten vallen. Maar de Heere Jezus staat als Koning, waardig, en Hij wijkt geen moment. Zo is Hij de weg gegaan. Steeds zien we die koninklijke waardigheid. Hij laat zien de Koning van alle koningen te zijn. Hij laat zien: als Ik wil dat iemand Mij zal grijpen dan gebeurt dat. Ik ga vrijwillig mee. Ik laat me geboeid leiden, met een korte ‘ei’, om te lijden met een ‘lange ij’, om de prijs te betalen. Zo staat Hij met waardigheid voor Pilatus, zodat Pilatus zelfs verwonderd is: ‘Wie is Deze Die met geen woord antwoordt?’
‘Weet u niet’, zegt Pilatus, ‘dat ik machtig ben om U te binden en U zo nodig te doden?’ Dan zegt de Heere Jezus: ‘Die macht heeft u van Mijn Vader. Zonder Hem kunt u niets doen.’ Zo wáárdig is Hij. Zo is Hij gegaan, ook als Priester, naar het kruis van Golgotha.
Petrus wijst erop in zijn pinksterpreek. Hij zegt: ‘Denk erom, de Man die jullie hebben gekruisigd en vermoord, is de Koning van alle koningen. Van Hem wordt gesproken in Psalm 110, dat straks alle knie voor Hem zal buigen. Jullie moeten voor Hem buigen, nu of straks. Nu vrijwillig of straks gedwongen, maar dan is het te laat. Voor Christus buigen. Kus de Zoon opdat Hij niet toorne.’
Wat gebeurt er dan? De harten van de mensen worden als het ware met een priem doorstoken, zodat ze geloven. Wij hebben de Zoon van God, de Koning van alle koningen gekruisigd en gedood. We moeten straks voor Zijn troon, Zijn rechterstoel verschijnen en zeggen: ‘Wat moeten we doen? We zijn schuldig.’
Maar dan mag Petrus zeggen op de pinksterdag: ‘Geloof in de belofte van God. Hij is ook voor u, voor jullie gekomen.’ Het kan en het mag. Op de pinksterdag geloven drieduizend mensen op één dag in de Heere Jezus.
‘Kom dan’, zegt de Heere Jezus nu ook vanmorgen tegen jullie. ‘Heb je al eens geknield voor Mij? Heb je geknield, heb je Mij erkend als Koning van alle koningen? Heb je ook gezien dat je tegen Mijn wetten hebt gehandeld en dat je schuldig staat tegen Mijn geboden, maar dat Ik het je wil vergeven? Omdat ik met Koninklijke waardigheid op aarde ben gekomen en de prijs voor de zonde heb betaald.’
De Heere vraagt of wij ook zo willen leven. Dat we zo op Hem willen lijken. Het gaat hier over de christen! Wij moeten lijken op die leeuw, op die bok, op die windhond. Op die Koning, Die voorop in de strijd gaat. We mogen niet bang zijn voor de strijd. We mogen wel vluchten voor de zonde, maar niet voor de strijd. Vroeger werd wel gezegd als iemand vertelde dat de Heere Jezus in zijn leven was begonnen: ‘Welkom in de strijd!’
Paulus zegt: ‘We hebben te maken met de strijd tegen de geestelijke boosheden in de lucht.’ Als je de Heere wilt gaan dienen, kom je er achter dat er zoveel verzet is. Je komt achter de kracht van de grote vijanden; de duivel, de wereld en je eigen hart, en die spannen samen. Je ziet het: ‘Heere, ik moet in die strijd, maar ik kan het niet alleen. Maar ik wil niet vluchten voor die strijd en meteen toegeven.’ Dat vraagt de Heere van je: ‘Geef niet toe.’
Maar ja, ik luister zo graag naar die verkeerde muziek. Ik weet heus wel dat het niet goed is. Ik praat het wel goed, maar het is niet goed. ‘Stop er dan mee, breek met je zonde’, zegt de Heere.
‘Maar ik kom op plaatsen waar ik niet hoor. Dat voel ik heus wel, maar het is zo gezellig. Mijn vrienden verwachten het van me.’
De Heere zegt: ‘Het is een strijd op aarde.’ Durf je dan ook ‘nee’ te zeggen? Wees een koning. Wees een leeuw, wees een bok, wees een windhond. Deins niet terug!
Van de zonde kun je zo genieten. Dat is juist het probleem. De wereld trekt me zo, bekoort me zo. Wat ik allemaal op internet zie en kan lezen en horen, en de films, ze kunnen me zo boeien. De Heere zegt: ‘Breek met verkeerde films, breek met verkeerde sites, breek met verkeerde muziek, breek met verkeerde hartstochten, breek met verkeerde verlangens. Strijd ertegen. Wees een koning, een leeuw.’
Ik kom nog even terug op het beeld van de windhond. In de Bijbel spreekt Paulus over de renbaan. Die wordt door mensen gebruikt. Maar er zijn in Nederland ook renbanen voor windhonden. Ze laten daar die honden lopen zo hard ze kunnen om een prijs te behalen.
Paulus zegt: ‘Je moet zo hard lopen als je kunt om de prijs te behalen, het eeuwige leven, die eeuwige zaligheid te ontvangen.’
Er staat wat tegenover die strijd. De Heere zegt: ‘Ik zal je een witte keursteen geven met je naam erin. Ik zal je een krans geven die nooit meer zal verwelken.’ De overwinnaars kregen een krans van laurierblad, die kon verwelken en vergaan. Maar de Heere zegt: ‘Ik heb een prijs die nooit zal vergaan: de eeuwige vrede, eeuwig bij God zijn. Een inwoner zijn van de stad, de nieuwe stad Jeruzalem. Daar zal niemand zeggen: Ik ben ziek.’ Dat is de plaats bij God. Dat is een eeuwigheid die nooit meer voorbijgaat.
Jonge mensen, bedenk dat dit leven maar uiterst kort is. Jullie kennen allemaal wel het beeld van dat iemand een touw ging afrollen. Dat bleef maar door gaan. Daarmee liet hij zien: kijk eens dit is het leven, het is maar een heel klein stukje op dat touw. Maar dat touw dat gaat maar door en gaat maar door. Wat ben je dwaas als je alleen op dat kleine stukje let. Als ik dát maar binnen kan halen, als ik hier op aarde maar precies krijg waarnaar ik verlang en je laat dat andere liggen: de eeuwige zaligheid.
Iedereen vindt het toch raar als iemand zijn uiterste best doet om twintig eurocent te bemachtigen, terwijl vijftig euro voor het oprapen ligt. Je zegt dan: ‘Dat is raar: je zoekt twintig cent en de vijftigjes liggen voor het oprapen.’ Nu zegt de Heere: ‘Ik heb geen vijftig euro, geen miljoen euro, maar Ik heb een schat die nooit zal vergaan. Hij is heerlijker dan al het goud en al het vermogen van de wereld! Zoek Mij en leef. Leef als een koning. Leef als een leeuw, leef als de bok, leef als de windhond!’
Amen.
Psalm 45 vers 1:
Mijn hart, vervuld met heilbespiegelingen,
Zal 't schoonste lied van enen Koning zingen;
Terwijl de Geest mijn gladde tonge drijft;
Is z' als de pen van een, die vaardig schrijft.
Beminlijk Vorst, uw schoonheid hoog te loven,
Gaat al het schoon der mensen ver te boven;
Genâ is op uw lippen uitgestort,
Dies G' eeuwiglijk van God gezegend wordt.