Ds. C. Harinck - Johannes 6 : 37

Onderwerp

De troost van Christus in moedbenemende omstandigheden
1. De zekerheid van Gods verkiezing.
2. De zekerheid van Gods evangelie.
Gemeente, het is bekend dat Maarten Luther veel aanvechtingen kende. Tijdens de Boerenoorlog en rondom het rumoer dat de Dopersen maakten, kende hij ook zo’n periode. Hij vreesde dat het hele werk van de Reformatie teniet zou worden gedaan. Hij was diep moedeloos. Hij verkeerde in grote geestelijke duisternis.
Toen deed zijn vrouw midden op de dag de luiken voor de ramen dicht. Normaal werden die alleen voor de nacht of bij rouw gesloten. Maarten Luther vroeg waarom ze dat deed. Ze zei: ‘Omdat God vandaag gestorven is. Daarom rouwen we.’ Dat maakte Luther wakker. Zolang de Heere leeft, zolang Christus regeert, is er hoop voor de Kerk. Over die bemoediging willen we in deze dienst spreken.

Onze tekst kunt u vinden in Johannes 6 vers 37:

Al wat Mij de Vader geeft, zal tot Mij komen; en die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen.

Deze tekst spreekt over de troost van Christus in moedbenemende omstandigheden. Daarbij letten we op:
 
  1. De zekerheid van Gods verkiezing.
  2. De zekerheid van Gods evangelie.

Dus de troost van Christus in moedbenemende omstandigheden. We letten eerst op:
 
  1. De zekerheid van Gods verkiezing
Wat een bijzondere dag heeft de menigte beleefd. Ze hebben allemaal de boodschap die Jezus verkondigde, vol aandacht beluisterd. Ze hebben zo aan Zijn lippen gehangen dat ze zijn vergeten op tijd naar huis te gaan en te zorgen dat er voor hun gezinnen wat te eten is.
Nu valt de avond in. Het is te laat om nog voedsel te kopen. Maar er is een jongen met vijf broden en twee vissen. Jezus beveelt dan dat de mensen in groepen zullen gaan

zitten. De Heere Jezus breekt de broden en verdeelt de vissen over een aantal korven. En Hij zegt tegen Zijn discipelen: Geeft gij hun te eten.
En het wonder gebeurde. We zien het als het ware voor ons: De hoeveelheid brood wordt tijdens het uitdelen niet minder. Er is ook vis in overvloed. Een schare van vijfduizend mannen, de vrouwen en kinderen niet meegerekend, wordt met vijf broden en twee vissen gevoed.
De menigte is enthousiast! Ze willen Jezus koning maken. Met zo’n koning is de honger voorgoed voorbij. Ze willen Hem desnoods dwingen koning te worden over Israël. Maar Jezus ontvlucht de menigte. Hij stuurt Zijn discipelen in een scheepje weg naar de andere zijde van het meer en Zelf verdwijnt Hij te voet en beklimt de heuvel, die nabij is. .

De andere dag zoekt de menigte de Heere Jezus. En het is hun ernst met het zoeken. Ze varen zelfs met scheepjes naar de overzijde. Zoekende Jezus, staat er. Eindelijk vinden ze Hem in Kapernaüm. Als ze Hem vinden zijn ze verbaasd. Want ze weten: Jezus is niet in dat scheepje gegaan waarmee ze Zijn discipelen hebben zien wegvaren. Hoe is Hij dan toch hier gekomen? Ze zeggen dan ook: Rabbi, wanneer zijt Gij hier gekomen? (Joh.6:25). Ze weten niet dat Jezus die nacht op het water heeft gewandeld m en met Zijn discipelen naar Kapernaüm is gevaren..

Jezus verwelkomt de mensen echter niet met vreugde. Jezus is niet zo blij met hun komst als ze verwachten. Hij zegt tot hen: Gij zoekt Mij, niet omdat gij tekenen gezien hebt, maar omdat gij van de broden gegeten hebt, en verzadigd zijt. Dat wil zeggen: jullie zoeken mij niet omdat je door Mijn wonderen tot het geloof gekomen bent dat ik de gezonden Messias ben, maar jullie zoeken Mij alleen omdat jullie van de broden hebben gegeten. Hij roept het de mensen dan ook toe: Werkt niet om de spijs, die vergaat, maar om de spijs, die blijft tot in het eeuwige leven. Hij wijst hen verder op het Brood voor hun zielen. Hij zegt: Ik ben het Brood des levens; die tot Mij komt, zal geenszins hongeren, en die in Mij gelooft, zal nimmermeer dorsten.

Hij leert hun dat hun afkomst van Abraham hen niet zal kunnen helpen in de dag van de Godsontmoeting. Al hebben hun vaderen het manna gegeten in de woestijn, ook dat kan hen niet helpen. Alleen wanneer ze Zijn vlees zullen eten en Zijn bloed zullen drinken, zullen ze leven hebben in zichzelf. Zo tracht Jezus hen deze dag naar het geestelijk Brood te brengen. Hij wil hen leren om in Hem hun zaligheid te zoeken. En spreekt reeds over Zijn verzoenend lijden en sterven. Hij wil hen tot het geloof in Zijn verzoenend lijden en sterven brengen. Daartoe is Hij uit hemel neergedaald on Zijn vlees te eten en Zijn bloed te drinken te geven.

Maar dan worden de mensen boos. Ze zijn teleurgesteld en worden wrevelig. Ze zeggen: Is deze niet Jezus, de Zoon van Jozef, Wiens vader en moeder wij kennen? Hoe zegt Deze dan: Ik ben uit de hemel nedergedaald? Ze zeggen; Wat verbeeldt Hij Zich wel? Hij is toch gewoon één van ons?
Wanneer dan Jezus ook nog zegt dat het manna dat hun vaderen gegeten hebben, niet heeft verhinderd dat zij in de woestijn zijn gestorven. En dat Hij het ware Brood is dat uit de hemel is nedergedaald. En dat alleen als je daarvan eet leven zal in eeuwigheid. En

daar ook nog bijvoegt dat geloven in Hem een geschenk van God is en zegt: Niemand kan tot Mij komen, tenzij dat de Vader, Die Mij gezoden heeft, hem trekke, wordt de weestand tegen de boodschap van Jezus nog sterker. Ze ergeren zich aan Christus en zeggen: Deze rede is hard, wie kan dezelve horen?
Ze keren Jezus de rug toe. De dag die begon met vijfduizend discipelen eindigde met twaalf en één van die twaalf was nog een Judas
Dat is toch om moedeloos van te worden? Welke predikant is dit ooit overkomen? Veel mag ons overkomen zijn, maar dit toch nooit? Met vijfduizend de dag begonnen en voor de dag voorbij is… nog maar twaalf. En onder die twaalf mannen een Judas… Heeft het nog wel zin om verder te gaan met preken? De mensen zoeken immers slechts aards brood. Ze zijn helemaal niet geïnteresseerd in het Brood dat uit de hemel is neergedaald. Ze zoeken slechts een Messias Die hun aards brood geeft, Die hen van hun aardse zorgen ontlast. Ze zoeken geen Messias Die voor hun zonden sterft. Wat zijn ze trots en hoogmoedig op hun afkomst van Abraham. Wat denken ze in hun blindheid dat dat genoeg is om eens het Koninkrijk der hemelen binnen te gaan.
Toch is Jezus niet moedeloos. Er is één zaak die Hem troost, die Hem kracht geeft in al deze teleurstellingen. Hoevelen er ook bij Hem weggaan, hoevelen Hem ook de rug toekeren, Jezus weet dat ánderen zullen komen. Allen die God heeft uitverkoren zúllen tot Hem komen. Hij zegt het dan ook: Al wat Mij de Vader geeft, zal tot Mij komen. Dat is de grote troost voor Christus.

Gemeente, hier staat de verkiezing op de enige goede plaats. De verkiezing noemden de reformatoren ‘het hart van de Kerk en de troost van de Kerk’. Maar dan moet je haar wel op de goede plaats zetten. Hier staat de verkiezing op de goede plaats. De verkiezing biedt zekerheid. De verkiezing biedt verwachting dat ondanks het grootste verval van de kerk en woede van de duivel, Gods werk zal voortgaan.
Al wat Mij de Vader geeft, zal tot Mij komen. Het staat er een beetje vreemd: Al wat
Je zou zeggen: het gaat toch over mensen, toch niet over dingen? Toch staat er niet: ‘Al degenen’. Er staat: Al wat… Mij de Vader geeft. Er wordt hier over de uitverkorenen gesproken als over een collectief, als over een eenheid. Ze worden samengevat in die ene uitdrukking: ‘Al wat’.

Al wat… Mij de Vader gééft. De Vader heeft een gift gedaan. Wat heeft de Vader aan Zijn Zoon gegeven? De totale Gemeente van de uitverkorenen! God heeft Jezus gegeven om over de geredde schare van zondaren eeuwig Koning te zijn. Hem zal eeuwig toegezongen worden: Het Lam dat geslacht is, is waardig te ontvangen, de eer , de dank en heerlijkheid, want Hij heeft ons Gode gekocht met Zijn bloed.

Jezus wijst hier op het eeuwig verdrag tussen de Vader en de Zoon. Het eeuwige ‘vredespact’, waarin Hij aangesteld is als Middelaar en als Verlosser van de gemeente der uitverkorenen.. Hij zegt: Al wat Mij de Vader geeft, zal tot Mij komen. Wat zijn dat heerlijke woorden, waarin gesproken wordt over Gods ‘willen’ en over Gods ‘zullen’.
Zij boden Jezus houvast en bieden dat ons ook. .

Al wat mij de Vader geeft, zál tot Mij komen. Er zal er niet één achterblijven, zoals er niets is achtergebleven in Egypteland. Al hebben zeven duivelen bezit genomen van Maria Magdalena, al is Saulus van Tarsen nog zo vijandig en blind, al zijn de Joden nog zo vooringenomen, al zijn de heidenen nog zo in een dikke duisternis gehuld! Dit is de blijde zekerheid, de troost van de verkiezing: Al wat mij de Vader geeft, zal tot Mij komen.
Als het van de mens afhing, van de eerste stap die wij zouden zetten, als het afhing van het gebruik van onze vrije wil om ons tot God weder te keren en in Christus te geloven, gemeente, dan zou God eeuwig tevergeefs wachten. Dan zou de hemel leeg blijven. Dán was er reden om moedeloos te zijn. Want wat zegt de Bijbel van ons mensen? De Bijbel zegt van ons vreselijke dingen. Het ergste wat er te zeggen valt is wat Jezus zegt: En gij wílt tot Mij niet komen, opdat gij het leven moogt hebben (Joh.5:40). De versmading van de aangeboden genade, de versmading van Christus’ bloed, is een zwaardere zonde dan de overtreding van Gods geboden. Manasse was een groot zondaar, maar u bent een groter zondaar, vanwege u niet willen komen tot Jezus.
Jezus moet van de gevallen mens zeggen: Gij wilt tot Mij niet komen! Wij zeggen: ik kan niet komen en zou het wel willen. En sommige predikers steunen hen in deze gedachte. Maar onze onwil, veroorzaakt onze onmacht. De mensen in Kapernaüm hebben zich aan deze boodschap van Jezus geërgerd. Zij keerden Hem de rug toe: Van toen af gingen velen Zijner discipelen terug en wandelden niet meer met Hem. Joh.6:66.

Toch is er geen reden voor moedeloosheid. Dat is Jezus dan ook niet. Hij zegt: Al wat Mij de Vader geeft, zal tot Mij komen. God zorgt ervoor. Waarvoor zal de Vader zorgen? We lezen het: Al wat Mij de Vader geeft… zal tot Mij komen. Zij zullen tot Jezus komen en in Hem geloven tot zaligheid van hun zielen. Dat is het werk wat de Vader zal doen.
Er staat niet: Al wat Mij de Vader geeft, zal netjes gaan leven. Al moeten we dat wel doen. Of: Al wat Mij de Vader geeft, zal ernstig worden. Nee, er staat: Al wat Mij de Vader geeftzal tot Mij komen. God de Vader staat er garant voor dat mensen tot Jezus zullen komen. Enwat zal Jezus dan doen? We lezen het: En die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen. We letten daarop in de tweede gedachte, waarin we spreken over:
 
  1. De zekerheid van het Evangelie
Eerst wordt gezegd wat de Vader doen zal: Hij zal zondaren tot Christus brengen. Dat is de eerste zekerheid. Je ziet ze komen: de Kananese vrouw, de bloedvloeiende vrouw, zelfs een moordenaar aan het kruis. Het is de eerste zekerheid: Al wat Mij de Vader geeft, zal tot Mij komen.
De tweede zekerheid is: En die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen. Dat staat hier ook op een bijzondere manier. Op een onbepaalde manier. Het eerste is heel bepaald: Ál wat… Het is dat hele collectief, de verzameling van verkorenen waar nooit iemand bij komt en nooit meer iemand af gaat. Maar het tweede is onbepaald. En die… zegt Jezus. Wie hij ook is, wat hij ook is, wat hij ook gedaan heeft, blank of zwart is, rijk of arm: En die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen. Dat is een heel sterke ontkenning: geenszins uitwerpen! Het kan niet bestaan dat dat gebeuren zal.

Gemeente, als we goed naar Jezus’ onderwijs luisteren,  staat ‘het komen tot Hem’
centraal. Al  wat mij  de Vader  geeft, zal tot Mij komen; en die tot  Mij komt,  zal Ik

geenszins uitwerpen. Een mens kan niet gered worden, tenzij hij tot Jezus komt. Sommige mensen zeggen misschien wat anders; maar de Bijbel zegt het. U kunt niet gered worden, tenzij u tot Jezus komt. De Heere Jezus spreekt steeds over dat komen tot Hem. Een iegelijk dan, die het van den Vader gehoord en geleerd heeft, die komt tot Mij (Joh.6:45). En Hij riep: Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven (Matth.11:28).

In onze tekst gaat het twee keer over ‘komen tot Jezus’. Wat is ‘komen tot Jezus’? Allereerst moet dat geestelijk worden verstaan. Toen Hij op de aarde was, kon men lichamelijk tot Hem gaan. Maar zelfs toen was het niet genoeg om alleen lichamelijk tot Hem te gaan. Men moest het doen met het hart. We horen Jezus dan ook tot de schare zeggen: ‘Jullie komen nu wel tot Mij, maar alleen om de broden kom je.’ Hun komen was geen ‘waar’ komen. Ze kwamen met een verkeerd oogmerk.
Het komen tot Christus is een komen met onze zielsgenegenheden, een komen met het hart, een komen om gered te worden. Dat komen ontstaat uit een levendig besef van de noodzakelijkheid van Christus. Het diepe besef van die absolute noodzakelijkheid om in Jezus geborgen te zijn. Buiten Jezus is immers geen leven, maar een eeuwig zielsverderf. Wanneer de Heilige Geest u overtuigt van uw zonde en uw ellende, uw verloren staat en vloekwaardigheid, zal u dat tot komen tot Jezus brengen.

Er heersen veel verkeerde voorstellingen over het komen tot Jezus. Door evangelische bewegingen en andere vrije groepen, wordt daar op een on-Bijbelse manier over gesproken. Opwekkingspredikers roepen mensen op om voor Jezus te kiezen. Hun handen omhoog te steken en te zeggen: ‘Ik kies voor Jezus.’ Heel bekend is ook de zogenaamde ‘altaar-roep, de altar call’. Dan nodigt de predikant mensen uit om naar voren te komen, neer te knielen en plechtig na te zeggen wat de dienaar voorzegt: ‘Ik neem Jezus aan tot mijn persoonlijke Zaligmaker.’ Als dat wordt gezegd, roept de dienaar: ‘Hosanna, God zij geprezen. Weer een zondaar gered van het verderf.’
Zou dat het komen tot Jezus zijn, waarover zo dikwijls in de Bijbel gesproken wordt? Kwam de Kananese vrouw op die manier tot Jezus? Kwam de boetvaardige moordenaar aan het kruis zó tot Jezus? Gemeente, in de voorstelling van veel opwekkingsbewegingen ontbreken belangrijke elementen die bij het ‘komen tot Jezus’ horen.
Allereerst moeten we zeggen dat de Bijbel niet spreekt over ‘kiezen voor Jezus’. De Bijbel plaatst ons wel voor een keus, laten we daar duidelijk in zijn. Kiest u heden, wien gij dienen zult (Joz.24:15). Iedere dag kies je, want er is geen derde weg. Maar ‘komen tot Jezus’ is niet hetzelfde als kiezen voor Jezus. Het kan je keus zijn om Jezus te volgen, maar tot Hem komen om door Hem gered te worden is os toch iets anders.

Verder is het komen tot Jezus een geestelijke zaak, geen natuurlijk werk. Het is een zaak van het hart, niet van oppervlakkige emoties. Een werk van de Geest, geen werk van de mens. Het is een daad van een zondaar die vermoeid en belast is en tot Christus komt om rust en vrede met God te vinden. Het is de daad van een zondaar die, achtervolgd door de wet, beschuldigd door zijn geweten en bevreesd voor Gods toorn, tot Christus vlucht om van die toorn ontheven en met God verzoend te worden.

Dit Bijbelse ‘komen’ bevat bepaalde elementen. Er zijn motieven en redenen waarom een mens tot Jezus komt. Het ware komen bevat allereerst een element van de kennis van zonde. Het komen tot Christus ontstaat uit een levendig gevoel van onze verloren staat. Het besef gezondigd te hebben, God tot toorn te hebben verwekt. Het besef een ziel te bezitten, op weg te zijn naar de eeuwigheid. Het gevaar te zien van het eeuwig verloren gaan. Vrees en onrust, schuldbesef, droefheid over de zonde, verslagenheid en rRoepen: ‘Wat moet ik doen!’ Het zijn Bijbelse elementen die met het komen tot Christus verbonden zijn. Zonder het gevoelen van je verloren staat, is er geen zoeken van Christus. Een oud gezegde is: Waar de zonde niet wordt gezien, wordt Jezus niet gezocht.

In het komen tot Jezus zit verder het element van machteloosheid om zichzelf te verlossen. Zolang een mens ergens anders redding en rust vindt, komt hij niet tot Christus. Helaas, wat gebeurt dat veel. Boston zegt met nadruk: ‘Hoevelen komen om tussen Sinaï en Sion.’ Indien hij nu leefde, zou hij nog veel duidelijker zeggen dat velen omkomen tussen Sinaï en Sion. Ze zijn van de vloekende berg Sinaï weggevlucht, omdat hun geweten hen verontrustte, dood en hel zat hen op de hielen. Maar ze hebben zichzelf tot rust gebracht, met hun levensverandering, met hun nieuwe levensernst, met uiterlijke vroomheid en soms ronduit met met wetticisme. Maar ze zijn niet als en verloren mens gekomen tot de berg Sion, tot den Middelaar des Nieuwen Testaments, Jezus, en het bloed der besprenging, dat betere dingen spreekt dan Abel (Hebr.12:24).

De onmacht om onszelf te verlossen is één van de belangrijkste elementen die ons tot Christus brengen. Nergens anders is hulp te vinden! We voelen dat er geen gerechtigheid is in onze tranen, verbeteringen           en gebeden. Alles is door God gewogen en te licht bevonden. De mens gevoelt:Ik kan niet één penning van mijn schuld voor God betalen. Er staat een grote schuld bij God open. Zonden zijn er die God niet ongestraft kan laten. En ik bezit niets om te kunnen betalen. Ik kan niet éen zonder ongedaan maken.
Ik heb een onrein harten kan zelf dat hart niet reinigen. Het mislukt iedere dag. Alle goede voornemens, zelfs mijn gebeden bewerken niet, dat ik niet zondig. Ik voel me als Paulus: verkocht onder zonde. Het wordt slechter en minder met mij, in plaats van beter en heiliger. Maar, hoewel je dit nu niet ziet, zo zijn je hulpeloosheid en machteloosheid om voor God te leven eveneens middelen die ons tot Christus brengen.
Gemeente, de puriteinen en anderen zijn gewoon om te spreken over ‘de wet van de noodzakelijkheid’. Ze zeggen: ‘De wet van de noodzakelijkheid doet zijn werk in het komen tot Jezus.’ De zondaar die door Gods Geest bearbeid wordt, beseft: dat. hij of zij Jezus moet vinden of… eeuwig omkomen.’

In het komen tot Jezus zit ook altijd een element van kennis. Kennis van de verlossing in en door Jezus Christus. Alleen de kennis van je ellende en de kennis van je machteloosheid om één penning te kunnen betalen of je hart te reinigen, brengt je niet tot Jezus.
De voorbeelden van Kaïn, van Judas en van vele anderen maken dat duidelijk. Er moet niet alleen een vloekende wet zijn die ons drijft, maar ook een belovend en een nodigend Evangelie dat ons roept en trekt.

De nood moet ons drijven, maar redding in Christus moet ons trekken. De zondaar die tot Christus komt, heeft geestelijke kennis van Christus en de weg ter zaligheid. Je kunt toch niet verwachten dat iemand op zoek gaat naar een onbekende Jezus van Wie hij nooit heeft gehoord en Die voor hem of haar geen begeerlijkheid heeft.
De Heilige Geest toont de verslagen zondaar Jezus Christus in de spiegel van het Evangelie, als een volkomen, een gewillige en voor zijn ellende gepaste Zaligmaker.
Wat betekent dat? We ontvangen een kennis van Jezus die de historische kennis en de kennis van horen zeggen en napraten ver te boven gaat. Het wil zeggen dat in onze ellende en verlorenheid onze geestelijke ogen open gaan voor de volheid, de algenoegzaamheid, de dierbaarheid, gewilligheid en heerlijkheid van Christus. We zien hoe in Christus een heerlijke genadeweg is geopend. En horen in het Evangelie Zijn roepende stem: Wie dorst heeft kome, en die wil neme het water des levens om niet.

Komen tot Jezus: Het is Jezus zien als de volheid voor al uw ledigheid; als de verzoening voor al uw schuld, als het Licht dat uw duisternis kan verdrijven. Zo-iemand zal dan ook zeggen: ‘Nu zie ik het. In Jezus is al de vrijheid waarnaar ik in mijn gevangenis verlang. In Hem is al het licht dat mijn duisternis kan verdrijven. In die Zaligmaker is de verzoening, die ik zoek. Bij Hem is het bloed dat mij reinigt van mijn vuilheid.’ Wie dat gezien heeft, zal zeggen: Heere, tot Wien zullen wij heengaan? Gij hebt de woorden des eeuwigen levens (Joh.6:68).

Gemeente, uit deze geloofskennis van Christus ontstaat een sterk verlangen om deel aan Hem te krijgen. Daaruit komt het hongeren en dorsten voort waarover de Bijbel spreekt. Daaruit komt het schreien, het wenen, en dat zoeken naar de Zaligmaker voort. Jezelf zo arm en Christus zo rijk te zien. Jezelf in zo’n groot gevaar te weten en in Christus veiligheid te zien. Jezelf zo schuldig te kennen en Jezus te zien als de verzoening van de zonde. Dit alles doet wat met een mens. Daaruit ontstaat het hongeren en dorsten, zoeken en vragen, schreien en roepen dat we zo dikwijls in de Bijbel tegenkomen. Het brengt de zondaar tot een komen tot Christus. In dat roepen en schreien tot hem is dat komen verborgen. Bartimeüs deed niets dan roepen: Jezus , Gij Zone Davids ontferm u mijner. En Jezus noemde dat roepen geloof. Hij zie tot hem: Ga heen, uw geloof heeft u behouden. Mark. 10:52. Het komen tot Jezus ziet er dus anders uit dan we denken. Het is Zijn kleed aanraken; roepen: Ontferm U mijner en zeggen: Tot Wien zal ik anders heengaan.

Dit komen gaat niet zonder strijd en tegenstand. Satan tracht ons daarvan af te houden. Zolang een mens van Christus af blijft, zal de duivel hem niet lastig vallen. Je mag gerust godsdienstig zijn, dan laat hij je met rust en blijf je toch zijn gevangene. Maar zodra de zondaar Christus zoekt en tracht tot Jezus te komen, vreest de duivel zijn bezit te verliezen. Hij zal vurige pijlen op de zondaar afschieten. Hij zal zeggen: ‘U hebt te lang en te veel gezondigd. Christus zal u niet ontvangen. U hebt overtreden tegen licht en beter weten in. U hebt Gods wet geschonden. Hij is vertoornd op u. Er is geen hoop voor u.’ Hij zal plagen en zeggen: ‘Je bent niet uitverkoren. Je behoort vast niet bij degenen voor wie Jezus Christus in de wereld is gekomen. Dat moet je eerst weten. Zolang je dat niet weet, mag je niet tot Hem komen en kún je dat ook niet.’

En zó verdraait de duivel vaak het Evangelie. Luther noemde hem daarom soms ‘de witte duivel’. De zwarte duivel ken je wel, maar die witte duivel ziet er niet zo afschrikwekkende uit. Hij is vroom en rechtzinnig.   Hij verdraait het Evangelie. Hij zegt: ‘Je moet je eerst verbeteren. Je moet wachten tot het beter met je is geworden. Dan kun je pas komen. Je moet je eerst dieper verootmoedigen. Je moet eerst het echte geloof bezitten. Je moet geschikt gemaakt worden voor Jezus. En je bent niet geschikt, want je hebt je leven niet genoeg verbeterd. Je kent je zonden niet diep genoeg!’

Hoe zal een zondaar die zo afgehouden wordt van het ‘komen tot Jezus’ ene daar zo over bestreden wordt, hoe zal zo iemand ooit tot Christus komen?
Wat blijft er in die strijd over? Wat is de hoop, wat biedt houvast in die strijd? Het woord van Christus: En die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen. Er is maar één ster in deze duistere nacht. Er is maar één kompas waarop je varen kunt in deze storm Het is het woord van Jezus: En die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen. Zijn verzekering dat wie komt – wie hij ook is, wat hij ook is, hoe zwaar ook gezondigd, hoe vuil en onrein ook – deze geenszins zal worden uitgeworpen. Het is de garantie van het Evangelie, de waarachtigheid en betrouwbaarheid van de belovende God, Die in het Evangelie spreekt. En dat is de grond van het geloof.

De bekende Thomas Hooker zegt: ‘De belofte is de reddingsboot die de zinkende zondaar in de storm tot Christus brengt.’ Hij zegt verder: ‘Het geloof zal in alle nood altijd weer naar deze reddingsboot van de belofte spartelen.’ En wat is het enige dat in de storm en donkere nacht houvast biedt? De belofte: En die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen. Het brengt tot het ‘komen tot Christus’. De zondaar komt op Zijn roepende stem, op het woord door Hem gesproken en vanwege deze heerlijke belofte: die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen. Dat brengt tot komen, en dat komen is onvoorwaardelijk. Dat komen is armoedig, onwaardig, schuldig en verslagen. Dat komen is vooral ook eerlijk, het houdt niets achter. Het komt met de oprechte erkentenis van schuld en zonde, maar de zondaar komt! Hoe schuldig hij of zij zich ook voelt, hoe vervloekt door de wet en bestreden door de duivel ze ook worden. Er is iets onvoorwaardelijks in dat komen. Het is een zich geheel uitleveren , zo zwart en schuldig als we zijn.
Wat heeft ze getrokken? Wat trekt ze? Dit woord van Christus: En die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen. Ze grijpen de zoom van Zijn kleed. Ze werpen zich aan Zijn voeten neer. Ze leveren zich aan Hem uit. Ze brengen niets anders mee dan hun honger en dorst, hun nood en verlorenheid. En, zij ervaren de waarheid van Jezus woorden: En die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen.
Dat is nu bevinding. Ondervinden, ervaren dat God, Zijn Woord en Christus ‘waar’ zijn. Hij werpt niet uit, maar ontvangt hen. Wat een genadige ontvangst is er bij Christus voor zo’n arme, verslagen en verbrijzelde zondaar. O gemeente, kon ik dat maar in woorden uitdrukken welk een genadige ontvangst er bij Jezus is. Dan maakt Hij het zo waar: En die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen. Genade is op Zijn lippen uitgestort. Het gekrookte riet zal Hij niet verbreken, en de rokende vlaswiek zal Hij niet uitblussen (Jes.42:3).

Een genadige ontvangst. Jezus zal door het Evangelie tot de verslagen mens spreken. Hij zal zeggen: ‘Ik ben om uw overtredingen verwond, om uw ongerechtigheden verbrijzeld.’ Hij zal ons bemoedigen: ‘Zoon, dochter, wees welgemoed, uw zonden zijn u vergeven.’ Wat een genadige ontvangst! O, dan is Christus enkel liefelijkheid, dan is alles aan Hem zo gans begeerlijk. Dan laat Hij het ons ondervinden: En die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen.

Wat wordt dat tot verwondering. Níet uitwerpen. Want wat zouden we dát verdienen. Niet uitwerpen, in plaats daarvan ontvangen. Niet uitwerpen, maar genadig zijn. Troosten met het Evangelie en toeroepen dat er verzoening is aangebracht op Golgotha, dat God daarom nooit meer toornen noch schelden zal. Niet uitwerpen – dat verbindt de ziel aan Jezus. De dood verdiend te hebben, de dood waardig te zijn, en dan van Hem te horen: die zal Ik geenszins uitwerpen. Wat een ontvangst in barmhartigheid, in liefde en in ontferming. Dan verstaan we Petrus: U dan, die gelooft, is Hij dierbaar (1Petr.2:7).

Laten we nu Psalm 107 vers 1 zingen:

Looft, looft den HEER’ gestadig; Die Oppermajesteit
Is gunstrijk, zeer genadig, En goed in eeuwigheid.
Dit zegg' elk, die, gered
Door Hem van slaafse banden, In vrijheid is gezet
Uit 's weêrpartijders handen.

Gemeente, Jezus’ woorden bevatten een beperking en ze bevatten een uitgestrektheid en een onbeperktheid. Ze bevatten de beperking van het verborgen besluit: Al wat Mij de Vader geeft, zal tot Mij komen. Ze bevatten de geopenbaarde Evangelieweg: En die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen. Als je verder leest, merk je dat Jezus deze twee zaken steeds naast elkaar zet: de geopenbaarde en de verborgen wil. De beperking van de verkiezing en de uitgestrektheid, het onbeperkte, van de nodiging van het Evangelie. Nu kunnen we niet in het boek van Gods besluit lezen. Dat zouden we wel willen, maar dat is ons niet toevertrouwd. Wat zou het ons zorgeloos maken als we daarin onze naam zouden lezen. Wat zou het ons wanhopig maken als we daarin onze naam niet tegenkwamen. Nee, wij moeten in het boek van het Evangelie lezen. De uitverkiezing moet u niet moedeloos maken. Voor u is er het leesbare Evangelie . Het geopenbaarde Evangelie zegt ons: En die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen. Wie komt… is welkom! Al waren uw zonden als scharlaken, al waren ze rood als karmozijn. U kunt nooit zeggen: ‘Heere, ik wilde tot Christus komen, maar U hield de deur voor mij gesloten.’ Geloof mij, in de hel zal niemand zeggen: ‘Ik ben hier door Gods besluit’, maar ieder zal eeuwig klagen: ‘Ik ben hier door mijn zonden en ongeloof.’

Hoor daarom nu de stem van het Evangelie: Die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen.

Wat   een wonder! Als een miljonair zou zeggen: ‘Ieder die komt, help ik’, wat zou die man het druk hebben. Maar nu roept Christus: En die komt, zal Ik geenszins uitwerpen. Wat doen we daarmee? Want u moet er iets mee doen. Het Evangelie verwerpen of aannemen. Het is een reuke des doods ten dode of een reuke des levens ten leven. Het werkt altijd iets uit.
Doe ermee wat Bunyan deed. Bunyan schrijft in zijn levensbeschrijving: ‘Zo ik ooit in mijn gehele leven met de satan worstelde om enig woord van God, dan was het om dit woord van Christus: Die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen. Satan trok aan het ene einde en ik aan het andere. Maar, God zij geprezen, ik behield de overhand. Ik ontving de zaligheid, want ik gevoelde: het ging om leven, om eeuwig leven!’ Daar gaat het om! Om leven, om eeuwig leven. Heden, indien gij Zijn stem hoort, zo verhardt uw harten niet (Hebr.3:7,8).

Christus stelt geen zware eisen. Dat lezen we hier. En die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen. Het gaat over ‘komen’. Hoe ook met vrees bezet, hoe schuldig en veroordeeld ook. Hij zegt niet: ‘Zovelen als hun verdorvenheden hebben overwonnen; zovelen als Godzalig leven, zijn bij Mij welkom..’ Hij zegt niet: ‘Mensen die in een bepaalde mate vernederd zijn, diep berouw hebben en een godzalig leven leien zijn welkom. Nee, het staat er onbepaald: die komtzal Ik geenszins uitwerpen.

Uw hart is misschien met zorg vervult. U vraagt zich af: Is er wel genade voor mij? ‘Zal Christus mij wel willen ontvangen? Zo één als ik ben? Zo onrein, die al zo lang gezondigd heeft en tegen zoveel beter weten in. Een zondaar, die niet heilig kan zijn, alhoewel hij voor God heilig zou willen leven, maar struikelt in velen. Een mens, die besmet is met zonde in zijn denken, zijn willen en in zijn doen. Zou Christus mij wel willen ontvangen?’ Sommigen keren deze woorden om. Je moet je eens afvragen: wil ik Christus wel ontvangen? Ik denk dat het heilzaam is om het eens om te draaien. Wil ik Christus wel ontvangen? Wil ik wel dat Hij koning over mijn leven wordt?    Wil ik wel de lage voorwaarden van het Evangelie tot Hem komen. Of heb ik zo mijn eigen voorwaarden. Wil ik wel als een goddeloze gerechtvaardigd worden, als een naakte gekleed, als een onreine gereinigd worden? Daar zit dikwijls de haper! Wij denken dat het aan Christus ligt. Dat Hij een onwillige Jezus is. Dat ik door mijn tranen, door mijn rechtzinnigheid en vroomheid de onwillige Jezus in een gewillige Jezus moet veranderen. Maar de zaken liggen juist andersom.
Jezus zei”: Gij wilt tot Mij niet komen. Die ontdekking is zo onmisbaar. Dan zie je: Ik ben de onwillige. U klopte, maar ik deed niet open. U riep, maar ik antwoordde niet. Zie, dan kom je op een zoveel betere plaats. De plaats van een schuldige. En aan zulke mensen kan de Heere zijn genade kwijt!.

En die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen. Daar hebben Gods kinderen ervaring en bevinding van. Ze zijn met al hun ellende en vloekwaardigheid door Jezus ontvangen. Toen heeft die heerlijke ontmoeting plaats gehad tussen een arme zondaar en de rijke Zaligmaker. De zondaar die zijn zondeschuld gevoelt en Jezus die van Zijn bloed en gerechtigheid spreekt.

Maar wie eens kwam, moet steeds weer komen. Het is een daad die nooit ophoudt. Het geloof moet altijd met armoede, strijd, zonde en struikelingen tot Christus komen. En dan altijd weer ervaren: die zal Ik niet uitwerpen. Altijd weer is er die genadige ontvangst.

Jezus sprak over uitwerpen. Wat een verschrikkelijk woord! Er zullen mensen uitgeworpen worden, buiten geworpen worden. Wie zullen dat zijn? Dan zegt u: ‘Dat weet niemand.’ Ja, dat weet ik wel: die niet komen, zullen uitgeworpen worden. ‘Breng ze hier’, zal Hij zeggen, ‘sla ze voor Mijn voeten dood.’ O gemeente, laat toch zulk een dwang voor u niet nodig wezen. Hoor wat Jezus zegt: En die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen. Laat uw antwoord zijn, met het oude Israël: ‘Zie Heere, hier zijn wij. Wij komen tot U.’

Amen. Psalm 16:6
 

Johannes 6 : 37

Johannes 6
37
Al wat Mij de Vader geeft, zal tot Mij komen; en die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen.

Delen & Download

Download preek

Leespreek tekst

Zingen : Psalm 34:9
Lezen : Johannes 6: 1 - 40
Zingen : Psalm 106:24, 25, 26
Zingen : Psalm 107: 1
Zingen : Psalm 16:6

Gemeente, het is bekend dat Maarten Luther veel aanvechtingen kende. Tijdens de Boerenoorlog en rondom het rumoer dat de Dopersen maakten, kende hij ook zo’n periode. Hij vreesde dat het hele werk van de Reformatie teniet zou worden gedaan. Hij was diep moedeloos. Hij verkeerde in grote geestelijke duisternis.

Toen deed zijn vrouw midden op de dag de luiken voor de ramen dicht. Normaal werden die alleen voor de nacht of bij rouw gesloten. Maarten Luther vroeg waarom ze dat deed. Ze zei: ‘Omdat God vandaag gestorven is. Daarom rouwen we.’ Dat maakte Luther wakker. Zolang de Heere leeft, zolang Christus regeert, is er hoop voor de Kerk. Over die bemoediging willen we in deze dienst spreken.

 

Onze tekst kunt u vinden in Johannes 6 vers 37:

 

Al wat Mij de Vader geeft, zal tot Mij komen; en die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen.

 

Deze tekst spreekt over de troost van Christus in moedbenemende omstandigheden.

Daarbij letten we op:

 

  1. De zekerheid van Gods verkiezing.
  2. De zekerheid van Gods evangelie.

 

Dus de troost van Christus in moedbenemende omstandigheden. We letten eerst op:

 

  1. De zekerheid van Gods verkiezing

Wat een bijzondere dag heeft de menigte beleefd. Ze hebben allemaal de boodschap die Jezus verkondigde, vol aandacht beluisterd. Ze hebben zo aan Zijn lippen gehangen dat ze zijn vergeten op tijd naar huis te gaan en te zorgen dat er voor hun gezinnen wat te eten is.

Nu valt de avond in. Het is te laat om nog voedsel te kopen. Maar er is een jongen met vijf broden en twee vissen. Jezus beveelt dan dat de mensen in groepen zullen gaan zitten. De Heere Jezus breekt de broden en verdeelt de vissen over een aantal korven. En Hij zegt tegen Zijn discipelen: Geeft gij hun te eten.

En het wonder gebeurde. We zien het als het ware voor ons: De hoeveelheid brood wordt tijdens het uitdelen niet minder. Er is ook vis in overvloed. Een schare  van  vijfduizend mannen, de vrouwen en kinderen niet meegerekend, wordt met vijf broden en twee vissen gevoed.

De menigte is enthousiast! Ze willen Jezus koning maken. Met zo’n koning is de honger voorgoed voorbij. Ze willen Hem desnoods dwingen koning te worden over Israël. Maar Jezus ontvlucht de menigte. Hij stuurt Zijn discipelen in een scheepje weg naar de andere zijde van het meer en Zelf verdwijnt Hij te voet en beklimt de heuvel, die nabij is. .

 

De andere dag zoekt de menigte de Heere Jezus. En het is hun ernst met het zoeken.  Ze varen zelfs met scheepjes naar de overzijde. Zoekende Jezus, staat er. Eindelijk vinden ze Hem in Kapernaüm. Als ze Hem vinden zijn ze verbaasd. Want ze weten: Jezus is niet in dat scheepje gegaan waarmee ze Zijn discipelen hebben zien wegvaren. Hoe is Hij dan toch hier gekomen? Ze zeggen dan ook: Rabbi, wanneer zijt Gij hier gekomen? (Joh.6:25). Ze weten niet dat Jezus die nacht op het water heeft gewandeld m en met Zijn discipelen naar Kapernaüm is gevaren..

 

Jezus verwelkomt de mensen echter niet met vreugde. Jezus is niet zo blij met hun komst als ze  verwachten. Hij zegt tot hen: Gij zoekt Mij, niet omdat gij tekenen gezien hebt, maar omdat gij van de broden gegeten hebt, en verzadigd zijt. Dat wil zeggen: jullie zoeken mij niet omdat je door Mijn wonderen tot het geloof gekomen bent dat ik de gezonden Messias ben, maar jullie zoeken Mij alleen omdat jullie van de broden hebben gegeten. Hij roept het de mensen dan ook  toe: Werkt niet om de spijs, die vergaat, maar om de spijs, die blijft tot in het eeuwige leven. Hij wijst hen verder op het Brood voor hun zielen. Hij zegt: Ik ben het Brood des levens; die tot Mij komt, zal geenszins hongeren, en die in Mij gelooft, zal nimmermeer dorsten.

 

Hij leert hun dat hun afkomst van Abraham hen niet zal kunnen helpen in de dag van de Godsontmoeting. Al hebben hun vaderen het manna gegeten in de woestijn, ook dat kan hen niet helpen. Alleen wanneer ze Zijn vlees zullen eten en Zijn bloed zullen drinken, zullen ze leven hebben in zichzelf. Zo tracht Jezus hen deze dag naar het geestelijk Brood te brengen. Hij wil hen leren om in Hem hun zaligheid te zoeken. En spreekt reeds over Zijn verzoenend lijden en sterven. Hij wil hen tot het geloof in  Zijn verzoenend lijden en sterven brengen. Daartoe is Hij uit hemel neergedaald on Zijn vlees te eten en Zijn bloed te drinken te geven.

 

Maar dan worden de mensen boos. Ze zijn teleurgesteld en worden wrevelig. Ze zeggen: Is deze niet Jezus, de Zoon van Jozef, Wiens vader en moeder wij kennen? Hoe zegt Deze dan: Ik ben uit de hemel nedergedaald? Ze zeggen; Wat verbeeldt Hij Zich wel? Hij is toch gewoon één van ons?

Wanneer dan Jezus ook nog zegt dat het manna dat hun vaderen gegeten hebben, niet heeft verhinderd dat zij in de woestijn zijn gestorven.  En dat Hij het ware Brood is dat uit de hemel is nedergedaald. En dat alleen als je daarvan eet  leven zal in eeuwigheid. En daar ook nog bijvoegt dat geloven in Hem een geschenk van God is en zegt: Niemand kan tot Mij komen, tenzij dat de Vader, Die Mij gezoden heeft, hem trekke, wordt de weestand tegen de boodschap van Jezus nog sterker.   Ze ergeren zich aan Christus en  zeggen: Deze rede is hard, wie kan dezelve horen?

Ze keren Jezus de rug toe. De dag die begon met vijfduizend discipelen eindigde met twaalf en één van die twaalf was nog een Judas

Dat is toch om moedeloos van te worden? Welke predikant is dit ooit overkomen? Veel mag ons overkomen zijn, maar dit toch nooit? Met vijfduizend de dag begonnen en voor de dag voorbij is… nog maar twaalf. En onder die twaalf mannen een Judas… Heeft het nog wel zin om verder te gaan met preken? De mensen zoeken immers slechts aards brood. Ze zijn helemaal niet geïnteresseerd in het Brood dat uit de hemel is neergedaald. Ze zoeken slechts een Messias Die hun aards brood geeft, Die hen van hun aardse zorgen ontlast. Ze zoeken geen Messias Die voor hun zonden sterft. Wat zijn ze trots en hoogmoedig op hun afkomst van Abraham. Wat denken ze in hun blindheid dat dat genoeg is om eens het Koninkrijk der hemelen binnen te gaan.

Toch is Jezus niet moedeloos. Er is één zaak die Hem troost, die Hem kracht geeft in al deze teleurstellingen. Hoevelen er ook bij Hem weggaan, hoevelen Hem ook de rug toekeren, Jezus weet dat ánderen zullen komen. Allen die God heeft uitverkoren zúllen tot Hem komen. Hij zegt het dan ook: Al wat Mij de Vader geeft, zal tot Mij komen. Dat is de grote troost voor Christus.

 

Gemeente, hier staat de verkiezing op de enige goede plaats. De verkiezing noemden de reformatoren ‘het hart van de Kerk en de troost van de Kerk’. Maar dan moet je haar wel op de goede plaats zetten. Hier staat de verkiezing op de goede plaats. De verkiezing biedt zekerheid. De verkiezing biedt verwachting dat ondanks het grootste verval van de kerk en woede van de duivel, Gods werk zal voortgaan.

Al wat Mij de Vader geeft, zal tot Mij komen. Het staat er een beetje vreemd: Al wat

Je zou zeggen: het gaat toch over mensen, toch niet over dingen? Toch staat er niet: ‘Al degenen’. Er staat: Al wat… Mij de Vader geeft. Er wordt hier over de uitverkorenen gesproken als over een collectief, als over een eenheid. Ze worden samengevat in die ene uitdrukking: ‘Al wat’.

 

Al wat… Mij de Vader gééft. De Vader heeft een gift gedaan. Wat heeft de Vader aan Zijn Zoon gegeven? De totale Gemeente van de uitverkorenen! God heeft Jezus gegeven om over de geredde schare van zondaren eeuwig Koning te zijn. Hem zal eeuwig toegezongen worden: Het Lam dat geslacht is, is waardig te ontvangen, de eer , de dank en heerlijkheid, want Hij heeft ons Gode gekocht met Zijn bloed. 

 

 Jezus wijst hier op het eeuwig verdrag tussen de Vader en de Zoon. Het eeuwige ‘vredespact’, waarin Hij aangesteld is als Middelaar en als Verlosser van de gemeente der uitverkorenen.. Hij zegt: Al wat Mij de Vader geeft, zal tot Mij komen. Wat zijn dat heerlijke woorden, waarin gesproken wordt over Gods ‘willen’ en over Gods ‘zullen’.

Zij boden Jezus houvast en bieden dat ons ook. .

 

Al wat mij de Vader geeft, zál tot Mij komen. Er zal er niet één achterblijven, zoals er niets is achtergebleven in Egypteland. Al hebben zeven duivelen bezit genomen van Maria Magdalena, al is Saulus van Tarsen nog zo vijandig en blind, al zijn de Joden nog zo vooringenomen, al zijn de heidenen nog zo in een dikke duisternis gehuld! Dit is de blijde zekerheid, de troost van de verkiezing: Al wat mij de Vader geeft, zal tot Mij komen.

Als het van de mens afhing, van de eerste stap die wij zouden zetten, als het afhing van het gebruik van onze vrije wil om ons tot God weder te keren en in Christus te geloven, gemeente, dan zou God eeuwig tevergeefs wachten. Dan zou de hemel leeg blijven. Dán was er reden om moedeloos te zijn. Want wat zegt de Bijbel van ons mensen? De Bijbel zegt van ons vreselijke dingen.  Het ergste wat er te zeggen valt is wat Jezus zegt: En gij wílt tot Mij niet komen, opdat gij het leven moogt hebben (Joh.5:40).  De versmading van de aangeboden genade, de versmading van Christus’ bloed, is een zwaardere zonde dan de overtreding van Gods geboden. Manasse was een groot zondaar, maar u bent een groter zondaar, vanwege u niet willen komen tot Jezus.

Jezus moet van de gevallen mens zeggen: Gij wilt tot Mij niet komen! Wij zeggen: ik kan niet komen en zou het wel willen. En sommige predikers steunen hen in deze gedachte. Maar onze onwil, veroorzaakt onze onmacht.  De mensen in Kapernaüm hebben zich aan deze boodschap van Jezus geërgerd. Zij keerden Hem de rug toe: Van toen af gingen velen Zijner discipelen terug en wandelden niet meer met Hem. Joh.6:66.

 

Toch is er geen reden voor moedeloosheid. Dat is Jezus dan ook niet. Hij zegt: Al wat Mij de Vader geeft, zal tot Mij komen. God zorgt ervoor. Waarvoor zal de Vader zorgen? We lezen het: Al wat Mij de Vader geeft… zal tot Mij komen. Zij zullen tot Jezus komen en in Hem geloven tot zaligheid  van hun zielen. Dat is het werk wat de Vader zal doen.

Er staat niet: Al wat Mij de Vader geeft, zal netjes gaan leven. Al moeten we dat wel doen. Of: Al wat Mij de Vader geeft, zal ernstig worden. Nee, er staat: Al wat Mij de Vader geeftzal tot Mij komen. God de Vader staat er garant voor dat mensen tot Jezus zullen komen. Enwat zal Jezus dan doen? We lezen het: En die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen. We letten daarop in de tweede gedachte, waarin we spreken over:

 

  1. De zekerheid van het Evangelie

Eerst wordt gezegd wat de Vader doen zal: Hij zal zondaren tot Christus brengen. Dat is de eerste zekerheid. Je ziet ze komen: de Kananese vrouw, de bloedvloeiende vrouw, zelfs een moordenaar aan het kruis. Het is de eerste zekerheid: Al wat Mij de Vader geeft, zal tot Mij komen.

De tweede zekerheid is: En die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen. Dat staat hier ook op een bijzondere manier. Op een onbepaalde manier. Het eerste is heel bepaald: Ál wat… Het is dat hele collectief, de verzameling van verkorenen waar nooit iemand bij komt en nooit meer iemand af gaat. Maar het tweede is onbepaald. En die… zegt Jezus. Wie hij ook is, wat hij ook is, wat hij ook gedaan heeft, blank of zwart is, rijk of arm: En die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen. Dat is een heel sterke ontkenning: geenszins uitwerpen! Het kan niet bestaan dat dat gebeuren zal.

 

Gemeente, als we goed naar Jezus’ onderwijs luisteren, staat ‘het komen tot Hem’ centraal. Al wat mij de Vader geeft, zal tot Mij komen; en die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen. Een mens kan niet gered worden, tenzij hij tot Jezus komt. Sommige mensen zeggen misschien wat anders; maar de Bijbel zegt het. U kunt niet gered worden, tenzij u tot Jezus komt. De Heere Jezus spreekt steeds over dat komen tot Hem. Een iegelijk dan, die het van den Vader gehoord en geleerd heeft, die komt tot Mij (Joh.6:45). En Hij riep: Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven (Matth.11:28).

 

In onze tekst gaat het twee keer over ‘komen tot Jezus’. Wat is ‘komen tot Jezus’?

Allereerst moet dat geestelijk worden verstaan. Toen Hij op de aarde was, kon men lichamelijk tot Hem gaan. Maar zelfs toen was het niet genoeg om alleen lichamelijk tot Hem te gaan. Men moest het doen met het hart. We horen Jezus dan ook tot de schare zeggen: ‘Jullie komen nu wel tot Mij, maar alleen om de broden kom je.’ Hun komen was geen ‘waar’ komen. Ze kwamen met een verkeerd oogmerk.

Het komen tot Christus is een komen met onze zielsgenegenheden, een komen met het hart, een komen om gered te worden. Dat komen ontstaat uit een levendig besef van de noodzakelijkheid van Christus. Het diepe besef van die absolute noodzakelijkheid om in Jezus geborgen te zijn.  Buiten Jezus is immers  geen leven, maar een eeuwig zielsverderf. Wanneer de Heilige Geest u overtuigt van uw zonde en uw ellende,  uw verloren staat en vloekwaardigheid, zal u dat tot komen tot Jezus brengen.

 

Er heersen veel verkeerde voorstellingen over het komen tot Jezus. Door evangelische bewegingen en andere vrije groepen, wordt daar op een on-Bijbelse manier over gesproken. Opwekkingspredikers roepen mensen op om voor Jezus te kiezen. Hun handen omhoog te steken en te zeggen: ‘Ik kies voor Jezus.’ Heel bekend is ook de zogenaamde ‘altaar-roep, de altar call’. Dan nodigt de predikant mensen uit om naar voren te komen, neer te knielen en plechtig na te zeggen wat de dienaar voorzegt: ‘Ik neem Jezus aan tot mijn persoonlijke Zaligmaker.’ Als dat wordt gezegd, roept de dienaar: ‘Hosanna, God zij geprezen. Weer een zondaar gered van het verderf.’

Zou dat het komen tot Jezus zijn, waarover zo dikwijls in de Bijbel gesproken wordt? Kwam de Kananese vrouw op die manier  tot Jezus? Kwam de boetvaardige moordenaar aan het kruis zó tot Jezus? Gemeente, in de voorstelling van veel opwekkingsbewegingen ontbreken belangrijke elementen die bij het ‘komen tot Jezus’ horen.

Allereerst moeten we zeggen dat de Bijbel niet spreekt over ‘kiezen voor Jezus’. De Bijbel plaatst ons wel voor een keus, laten we daar duidelijk in zijn. Kiest u heden, wien gij dienen zult (Joz.24:15). Iedere dag kies je, want er is geen derde weg. Maar ‘komen tot Jezus’ is niet hetzelfde als kiezen voor Jezus. Het kan je keus zijn om Jezus te volgen, maar tot Hem komen om door Hem gered te worden is os toch iets anders.

 

Verder is het komen tot Jezus een geestelijke zaak, geen natuurlijk werk. Het is een zaak van het hart, niet van oppervlakkige emoties. Een werk van de Geest, geen werk van de mens. Het is een daad van een zondaar die vermoeid en belast is en tot Christus komt om rust en vrede met God te vinden. Het is de daad van een zondaar die, achtervolgd door de wet, beschuldigd door zijn geweten en bevreesd voor Gods toorn, tot Christus vlucht om van die toorn ontheven en met God verzoend te worden.

Dit Bijbelse ‘komen’ bevat bepaalde elementen. Er zijn motieven en redenen waarom een mens tot Jezus komt. Het ware komen bevat allereerst een element van de kennis van zonde. Het komen tot Christus ontstaat uit een levendig gevoel van onze verloren staat. Het besef gezondigd te hebben, God tot toorn te hebben verwekt. Het besef een ziel te bezitten, op weg te zijn naar de eeuwigheid. Het gevaar te zien van het eeuwig verloren gaan. Vrees en onrust, schuldbesef, droefheid over de zonde, verslagenheid en rRoepen: ‘Wat moet ik doen!’ Het zijn Bijbelse elementen die met het komen tot Christus verbonden zijn. Zonder het gevoelen van je verloren staat, is er geen zoeken van Christus. Een oud gezegde is: Waar de zonde niet wordt gezien, wordt Jezus niet gezocht.

 

In het komen tot Jezus zit verder het element van machteloosheid om zichzelf te verlossen. Zolang een mens ergens anders redding en rust vindt, komt hij niet tot Christus. Helaas, wat gebeurt dat veel. Boston zegt met nadruk: ‘Hoevelen komen om tussen Sinaï en Sion.’ Indien  hij nu leefde, zou hij nog veel duidelijker zeggen dat velen omkomen tussen Sinaï en Sion. Ze zijn van de vloekende berg Sinaï weggevlucht, omdat hun geweten hen verontrustte, dood en hel zat hen op de hielen. Maar ze hebben zichzelf tot rust gebracht, met hun levensverandering, met hun nieuwe levensernst, met uiterlijke vroomheid en  soms ronduit met met wetticisme. Maar ze zijn niet als en verloren mens gekomen tot de berg Sion, tot den Middelaar des Nieuwen Testaments, Jezus, en het bloed der besprenging, dat betere dingen spreekt dan Abel (Hebr.12:24).

 

De onmacht om onszelf te verlossen is één van de belangrijkste elementen die ons tot Christus brengen. Nergens anders is hulp te vinden! We voelen dat er geen gerechtigheid is in onze tranen, verbeteringen  en gebeden. Alles is door God gewogen en te licht bevonden. De mens gevoelt:Ik kan niet één penning van mijn schuld voor God  betalen. Er staat een grote schuld bij God open. Zonden zijn er die God niet ongestraft kan laten.

En ik bezit niets om te kunnen betalen. Ik kan niet éen zonder ongedaan maken.

Ik heb een onrein harten kan zelf dat hart niet reinigen. Het mislukt iedere dag. Alle goede voornemens, zelfs mijn gebeden bewerken niet, dat ik niet zondig. Ik voel me als Paulus: verkocht onder zonde. Het wordt slechter en minder met mij, in plaats van beter en heiliger. Maar, hoewel je dit nu niet ziet,  zo zijn je hulpeloosheid en machteloosheid om voor God te leven eveneens middelen die ons tot Christus brengen.

Gemeente, de puriteinen en anderen zijn gewoon om te spreken over ‘de wet van de noodzakelijkheid’. Ze zeggen: ‘De wet van de noodzakelijkheid doet zijn werk in het komen tot Jezus.’ De zondaar die door Gods Geest bearbeid wordt, beseft: dat. hij of zij Jezus moet vinden of… eeuwig omkomen.’

 

In het komen tot Jezus zit ook altijd  een element van kennis. Kennis van de verlossing in en door Jezus Christus. Alleen de kennis van je ellende en de kennis van je machteloosheid om één penning te kunnen betalen of je hart te reinigen,  brengt je niet tot Jezus.

De voorbeelden van Kaïn, van Judas en van vele anderen maken dat duidelijk. Er moet niet alleen een vloekende wet zijn die ons drijft, maar ook een belovend en een nodigend Evangelie dat ons roept en trekt.

De nood moet ons drijven, maar redding in Christus moet ons trekken. De zondaar die tot Christus komt, heeft geestelijke kennis van Christus en de weg ter zaligheid. Je kunt toch niet verwachten dat iemand op zoek gaat naar een onbekende Jezus van Wie hij nooit heeft gehoord en Die voor hem of haar geen begeerlijkheid heeft.

De Heilige Geest toont de verslagen zondaar Jezus Christus in de spiegel van het Evangelie, als een volkomen, een gewillige en voor zijn ellende gepaste Zaligmaker.

Wat betekent dat? We ontvangen een kennis van Jezus die de historische kennis en de kennis van horen zeggen en napraten ver te boven gaat. Het wil zeggen dat in onze ellende en verlorenheid onze geestelijke ogen open gaan voor de volheid, de algenoegzaamheid, de dierbaarheid, gewilligheid  en heerlijkheid van Christus. We zien hoe in Christus een heerlijke genadeweg is geopend. En horen in het Evangelie Zijn roepende stem: Wie dorst heeft kome, en die wil neme het water des levens om niet.

 

Komen tot Jezus: Het is Jezus zien als de volheid voor al uw ledigheid; als de verzoening voor al uw schuld, als het Licht dat uw duisternis kan verdrijven. Zo-iemand zal dan ook zeggen: ‘Nu zie ik het. In Jezus is al de vrijheid waarnaar ik in mijn gevangenis verlang. In Hem is al het licht dat mijn duisternis kan verdrijven. In die Zaligmaker is de verzoening, die ik zoek. Bij Hem is het bloed dat mij reinigt van mijn vuilheid.’ Wie dat gezien heeft, zal zeggen: Heere, tot Wien zullen wij heengaan? Gij hebt de woorden des eeuwigen levens (Joh.6:68).

 

Gemeente, uit deze geloofskennis van Christus ontstaat een sterk verlangen om deel aan Hem te krijgen. Daaruit komt het hongeren en dorsten voort waarover de Bijbel spreekt. Daaruit komt het schreien, het wenen, en dat zoeken naar de Zaligmaker voort. Jezelf zo arm en Christus zo rijk te zien. Jezelf in zo’n groot gevaar te weten en in Christus veiligheid te zien. Jezelf zo schuldig te kennen en Jezus te zien als de verzoening van de zonde. Dit alles doet wat met een mens. Daaruit ontstaat het hongeren en dorsten, zoeken en vragen, schreien en roepen dat we zo dikwijls in de Bijbel tegenkomen.   Het brengt de zondaar tot een komen tot Christus. In dat roepen en schreien tot hem is dat komen verborgen.  Bartimeüs deed niets dan roepen: Jezus , Gij Zonde Davids ontferm u mijner. En Jezus noemde dat roepen geloof. Hij zie tot hem: Ga heen, uw geloof heeft u behouden. Mark. 10:52. Het komen tot Jezus ziet er dus anders uit dan we denken. Het is Zijn kleed aanraken; roepen: Ontferm U mijner en zeggen: Tot Wien zal ik anders heengaan.

 

Dit komen gaat niet zonder strijd en tegenstand. Satan tracht ons daarvan af te houden. Zolang een mens van Christus af blijft, zal de duivel hem niet lastig vallen. Je mag gerust godsdienstig zijn, dan laat hij je met rust en blijf je toch zijn gevangene. Maar zodra de zondaar Christus zoekt en tracht tot Jezus te komen, vreest de duivel zijn bezit te verliezen. Hij zal vurige pijlen op de zondaar afschieten. Hij zal zeggen: ‘U hebt te lang en te veel gezondigd. Christus zal u niet ontvangen. U hebt overtreden tegen licht en beter weten in. U hebt Gods wet geschonden. Hij is vertoornd op u. Er is geen hoop voor u.’ Hij zal plagen en zeggen: ‘Je bent niet uitverkoren. Je behoort vast niet bij degenen voor wie Jezus Christus in de wereld is gekomen. Dat moet je eerst weten. Zolang je dat niet weet, mag je niet tot Hem komen en kún je dat ook niet.’

En zó verdraait de duivel vaak het Evangelie. Luther noemde hem daarom soms ‘de witte duivel’. De zwarte duivel ken je wel, maar die witte duivel ziet er niet zo afschrikwekkende uit. Hij is vroom en rechtzinnig.   Hij verdraait het Evangelie. Hij zegt: ‘Je moet je eerst verbeteren. Je moet wachten tot het beter met je is geworden. Dan kun je pas komen. Je moet je eerst dieper verootmoedigen. Je moet eerst het echte geloof bezitten. Je moet  geschikt gemaakt worden voor  Jezus. En je bent niet geschikt, want je hebt je leven niet genoeg verbeterd. Je kent je zonden niet diep genoeg!’

 

Hoe zal een zondaar die zo afgehouden wordt van het ‘komen tot Jezus’ ene daar zo over bestreden wordt, hoe zal zo iemand ooit tot Christus komen?

Wat blijft er in die strijd over? Wat is de hoop, wat biedt houvast in die strijd? Het woord van Christus: En die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen. Er is maar één ster in deze duistere nacht. Er is maar één kompas waarop je varen kunt in deze storm Het is  het woord van Jezus: En die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen. Zijn verzekering dat wie komt – wie hij ook is, wat hij ook is, hoe zwaar ook gezondigd, hoe vuil en onrein ook – deze geenszins zal worden uitgeworpen. Het is de garantie van het Evangelie, de waarachtigheid en betrouwbaarheid van de belovende God, Die in het Evangelie  spreekt. En dat is de grond van het geloof.

 

De bekende Thomas Hooker zegt: ‘De belofte is de reddingsboot die de zinkende zondaar in de storm tot Christus brengt.’ Hij zegt verder: ‘Het geloof zal in alle nood altijd weer naar deze reddingsboot van de belofte spartelen.’  En wat is het enige dat in de storm en donkere nacht houvast biedt? De belofte: En die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen.

Het brengt tot het ‘komen tot Christus’. De zondaar komt op Zijn roepende stem, op het woord door Hem gesproken en vanwege deze heerlijke belofte: die tot Mij  komt, zal Ik geenszins uitwerpen.  Dat brengt tot komen, en dat komen is onvoorwaardelijk. Dat komen is armoedig, onwaardig, schuldig en verslagen. Dat komen is vooral ook eerlijk, het houdt niets achter. Het komt met de oprechte erkentenis van schuld en zonde, maar de zondaar komt! Hoe schuldig hij of zij zich ook voelt, hoe vervloekt door de wet en bestreden door de duivel ze ook worden. Er is iets onvoorwaardelijks in dat komen. Het is een zich geheel uitleveren , zo zwart en schuldig als we zijn.

Wat heeft ze getrokken? Wat trekt ze? Dit woord van Christus: En die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen. Ze grijpen de zoom van Zijn kleed. Ze werpen zich aan Zijn voeten neer. Ze leveren zich aan Hem uit. Ze brengen niets anders mee dan hun honger en dorst, hun nood en verlorenheid. En, zij ervaren de waarheid van Jezus woorden: En die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen.

Dat is nu bevinding. Ondervinden, ervaren dat God, Zijn Woord en Christus ‘waar’ zijn. Hij werpt niet uit, maar ontvangt hen. Wat een genadige ontvangst is er bij Christus voor zo’n arme, verslagen en verbrijzelde zondaar. O gemeente, kon ik dat maar in woorden uitdrukken welk een genadige ontvangst er bij Jezus is. Dan maakt Hij het zo waar: En die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen. Genade is op Zijn lippen uitgestort. Het gekrookte riet zal Hij niet verbreken, en de rokende vlaswiek zal Hij niet uitblussen (Jes.42:3).

 

Een genadige ontvangst. Jezus zal door het Evangelie tot de verslagen mens spreken. Hij zal zeggen: ‘Ik ben om uw overtredingen verwond, om uw ongerechtigheden verbrijzeld.’ Hij zal ons bemoedigen: ‘Zoon, dochter, wees welgemoed, uw zonden zijn u vergeven.’ Wat een genadige ontvangst! O, dan is Christus enkel liefelijkheid, dan is alles aan Hem zo gans begeerlijk. Dan laat Hij het ons ondervinden: En die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen.

 

Wat wordt dat tot verwondering. Níet uitwerpen. Want wat zouden we dát verdienen. Niet uitwerpen, in plaats daarvan ontvangen. Niet uitwerpen, maar genadig zijn. Troosten met het Evangelie en toeroepen dat er verzoening is aangebracht op Golgotha, dat God daarom nooit meer toornen noch schelden zal. Niet uitwerpen – dat verbindt de ziel aan Jezus. De dood verdiend te hebben, de dood waardig te zijn, en dan van Hem te horen: die zal Ik geenszins uitwerpen. Wat een ontvangst in barmhartigheid, in liefde en in ontferming. Dan verstaan we Petrus: U dan, die gelooft, is Hij dierbaar (1Petr.2:7).

 

Laten we nu Psalm 107 vers 1 zingen:

 

Looft, looft den Heer’ gestadig;
Die Oppermajesteit
Is gunstrijk, zeer genadig,
En goed in eeuwigheid.
Dit zegg' elk, die, gered
Door Hem van slaafse banden,
In vrijheid is gezet
Uit 's weêrpartijders handen.

 

Gemeente, Jezus’ woorden bevatten een beperking en ze bevatten een uitgestrektheid en een onbeperktheid. Ze bevatten de beperking van het verborgen besluit: Al wat Mij de Vader geeft, zal tot Mij komen. Ze bevatten de geopenbaarde Evangelieweg: En die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen. Als je verder leest, merk je dat Jezus deze twee zaken steeds naast elkaar zet: de geopenbaarde en de verborgen wil. De beperking van de verkiezing en de uitgestrektheid, het onbeperkte, van de nodiging van het Evangelie.

Nu kunnen we niet in het boek van Gods besluit lezen. Dat zouden we wel willen, maar dat is ons niet toevertrouwd. Wat zou het ons zorgeloos maken als we daarin onze naam zouden lezen. Wat zou het ons wanhopig maken als we daarin onze naam niet tegenkwamen. Nee, wij moeten in het boek van het Evangelie lezen. De uitverkiezing moet u niet moedeloos maken. Voor u is er het leesbare Evangelie . Het geopenbaarde  Evangelie zegt ons: En die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen. Wie komt… is welkom! Al waren uw zonden als scharlaken, al waren ze rood als karmozijn. U kunt nooit zeggen: ‘Heere, ik wilde tot Christus komen, maar U hield de deur voor mij gesloten.’ Geloof mij, in de hel zal niemand zeggen: ‘Ik ben hier door Gods besluit’, maar ieder zal eeuwig klagen: ‘Ik ben hier door mijn zonden en ongeloof.’

 

Hoor daarom nu de stem van het Evangelie: Die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen.

Wat  een wonder! Als een miljonair zou zeggen: ‘Ieder die komt, help ik’, wat zou die man het druk hebben. Maar nu roept Christus: En die komt, zal Ik geenszins uitwerpen. Wat doen we daarmee? Want u moet er iets mee doen. Het Evangelie verwerpen of aannemen. Het is een reuke des doods ten dode of een reuke des levens ten leven. Het werkt altijd iets uit.

Doe ermee wat Bunyan deed. Bunyan schrijft in zijn levensbeschrijving: ‘Zo ik ooit in mijn gehele leven met de satan worstelde om enig woord van God, dan was het om dit woord van Christus: Die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen. Satan trok aan het ene einde en ik aan het andere. Maar, God zij geprezen, ik behield de overhand. Ik ontving de zaligheid, want ik gevoelde: het ging om leven, om eeuwig leven!’ Daar gaat het om! Om leven, om eeuwig leven. Heden, indien gij Zijn stem hoort, zo verhardt uw harten niet (Hebr.3:7,8).

 

Christus stelt geen zware eisen. Dat lezen we hier. En die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen. Het gaat over ‘komen’. Hoe ook met vrees bezet, hoe schuldig en veroordeeld ook. Hij zegt niet: ‘Zovelen als hun verdorvenheden hebben overwonnen; zovelen als  Godzalig leven, zijn bij Mij welkom..’ Hij zegt niet: ‘Mensen die in een bepaalde mate vernederd zijn, diep berouw hebben en een godzalig leven leien zijn welkom. Nee, het staat er onbepaald: die komtzal Ik geenszins uitwerpen.

 

Uw hart is misschien met zorg vervult. U vraagt zich af: Is er wel genade voor mij? ‘Zal Christus mij wel willen ontvangen? Zo één als ik ben? Zo onrein, die al zo lang gezondigd heeft en tegen zoveel beter weten in. Een zondaar, die niet heilig kan zijn, alhoewel hij voor God heilig zou willen leven, maar struikelt in velen. Een mens, die besmet is met zonde in zijn denken, zijn willen en in zijn doen. Zou Christus mij wel willen ontvangen?’

Sommigen keren deze woorden om. Je moet je eens afvragen: wil ik Christus wel ontvangen? Ik denk dat het heilzaam is om het eens om te draaien. Wil ik Christus wel ontvangen? Wil ik wel dat Hij koning over mijn leven wordt?  Wil ik wel de lage voorwaarden van het Evangelie tot Hem komen. Of heb ik zo mijn eigen voorwaarden. Wil ik wel als een goddeloze gerechtvaardigd worden, als een naakte gekleed, als een onreine gereinigd worden? Daar zit dikwijls de haper! Wij denken dat het aan Christus ligt. Dat Hij een onwillige Jezus is. Dat ik door mijn tranen, door mijn rechtzinnigheid en vroomheid de onwillige Jezus in een gewillige Jezus moet veranderen. Maar de zaken liggen juist andersom.

Jezus zei”: Gij wilt tot Mij niet komen. Die ontdekking is zo onmisbaar.  Dan zie je: Ik ben de onwillige. U klopte, maar ik deed niet open. U riep, maar ik antwoordde niet. Zie, dan kom je op een zoveel betere plaats. De plaats van een schuldige. En aan zulke mensen kan de Heere zijn genade kwijt!.

 

En die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen. Daar hebben Gods kinderen ervaring en bevinding van. Ze zijn met al hun ellende en vloekwaardigheid door Jezus ontvangen. Toen heeft die heerlijke ontmoeting plaats gehad tussen een arme zondaar en de rijke Zaligmaker. De zondaar die zijn zondeschuld gevoelt en Jezus die van Zijn bloed en gerechtigheid spreekt.

Maar wie eens kwam, moet steeds weer komen. Het is een daad die nooit ophoudt. Het geloof moet altijd met armoede, strijd,  zonde en struikelingen tot Christus komen. En dan altijd weer ervaren: die zal Ik niet uitwerpen. Altijd weer is er die genadige ontvangst.

 

Jezus sprak over uitwerpen. Wat een verschrikkelijk woord! Er zullen mensen uitgeworpen worden, buiten geworpen worden. Wie zullen dat zijn? Dan zegt u: ‘Dat weet niemand.’ Ja, dat weet ik wel: die niet komen, zullen uitgeworpen worden. ‘Breng ze hier’, zal Hij zeggen, ‘sla ze voor Mijn voeten dood.’ O gemeente, laat toch zulk een dwang voor u niet nodig wezen. Hoor wat Jezus zegt:  En die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen. Laat uw antwoord zijn, met het oude Israël: ‘Zie Heere, hier zijn wij. Wij komen tot U.’

 

Amen.

Psalm 16:6