Ds. W.A. Zondag - 1 Johannes 3 : 10 - 15

Het grote onderscheid

1. Kind van God of kind van de duivel?
2. Duivelse haat of Goddelijke liefde?
3. Levend geworden of dood gebleven?

1 Johannes 3 : 10 - 15

1 Johannes 3
10
Hierin zijn de kinderen Gods en de kinderen des duivels openbaar. Een iegelijk, die de rechtvaardigheid niet doet, die is niet uit God, en die zijn broeder niet liefheeft,
11
Want dit is de verkondiging, die gij van den beginne gehoord hebt, dat wij elkander zouden liefhebben.
12
Niet gelijk Kain, die uit den boze was, en zijn broeder doodsloeg; en om wat oorzaak sloeg hij hem dood? Omdat zijn werken boos waren, en van zijn broeder rechtvaardig.
13
Verwondert u niet, mijn broeders, zo u de wereld haat.
14
Wij weten, dat wij overgegaan zijn uit den dood in het leven, dewijl wij de broeders liefhebben; die zijn broeder niet liefheeft, blijft in den dood.
15
Een iegelijk, die zijn broeder haat, is een doodslager; en gij weet, dat geen doodslager het eeuwige leven heeft in zich blijvende.

Delen & Download

Download preek

Leespreek tekst

Zingen : Psalm 119 : 5 en 82
Zingen : Psalm 119 : 5 en 82
Lezen : 1 Johannes 3 : 1-15
Zingen : Psalm 133 : 1, 2 en 3
Zingen : Psalm 116 : 5 en 6
Zingen : Psalm 116 : 11

Geliefde gemeente,

Wanneer wij de brief van de apostel Johannes onderzoeken, denk ik dat u tot dezelfde ontdekking komt als ik. Er staat zoveel stof tot overdenking in die brief, dat het alle facetten van het christelijke geloof en het daarbij behorende leven beslaat. Omdat de inhoud van deze brief zo rijk is, is het goed om met elkaar en deel van deze brief te overdenken.

 

Ik wil u in deze dienst meenemen naar de tekstwoorden van 1 Joh. 3: 10-15:

 

10 Hierin zijn de kinderen Gods en de kinderen des duivels openbaar. Een iegelijk, die de rechtvaardigheid niet doet, die is niet uit God, en die zijn broeder niet liefheeft.

11 Want dit is de verkondiging, die gij van den beginne gehoord hebt, dat wij elkander zouden liefhebben.

12 Niet gelijk Kaïn, die uit den boze was, en zijn broeder doodsloeg; en om wat oorzaak sloeg hij hem dood? Omdat zijn werken boos waren, en van zijn broeder rechtvaardig.

13 Verwondert u niet, mijn broeders, zo u de wereld haat.

14 Wij weten, dat wij overgegaan zijn uit den dood in het leven, dewijl wij de broeders liefhebben; die zijn broeder niet liefheeft, blijft in den dood.

15 Een iegelijk, die zijn broeder haat, is een doodslager; en gij weet, dat geen doodslager het eeuwige leven heeft in zich blijvende.

 

We schrijven onder deze tekstwoorden: Het grote onderscheid, en letten daarbij op drie aandachtspunten:

 

  1. Kind van God of kind van de duivel? (vers 10 en de verzen ervoor).
  2. Duivelse haat of Goddelijke liefde? (vers 11 tot en met 13).
  3. Levend geworden of dood gebleven? (vers 14 en 15).

 

Het thema van de preek luidt dus: “het grote onderscheid” en er zijn drie vragen: kind van God of kind van de duivel?, duivelse haat of Goddelijke liefde? en levend geworden of dood gebleven?

 

  1. Kind van God of kind van de duivel?

Gemeente, we blikken terug naar hoofdstuk 2: 18. Een heel aangrijpend woord: Kinderkens, het is de laatste ure. Het is de laatste tijd, de eindtijd. Nog even, en dan zal de grote ontknoping plaatsvinden. Het gaat naar de wederkomst van Jezus Christus toe.

De voetstappen van Jezus, zo zeggen we wel, worden al gehoord in de tekenen van deze tijd. Een ziekte zoals corona is één van die voetstappen die we horen voor Jezus’ wederkomst. Hij heeft het ons Zelf voorzegd dat oorlogen, geruchten van oorlogen, maar ook epidemieën zullen toenemen. Wie had gedacht dat het Covid-virus de hele wereld zo in zijn ban zou krijgen? Ook vinden er veel catastrofes plaats: bosbranden, tsunami’s en  aardbevingen. Liefdeloosheid, koude harten en individualisme horen ook bij de eindtijd.

 

Maar geldt dit niet in het bijzonder ook het antichristelijke denken? Dit is wel het meest aangrijpende dat de apostel Johannes ziet, met name omdat dat denken zelfs opkomt uit de christelijke gemeente. Er komen dwaalleraren die zeggen dat ze van Christus zijn, maar ze zijn handlangers en herauten van de antichrist. Dat is onthutsend!  

Johannes stelt daarom dat u er alle belang bij hebt en dat er ook alle reden toe is om in Christus te zijn en ook in Hem te blijven. U vindt dat in 1 Joh. 2: 24 tot het einde:

En nu, kinderkens, blijft in Hem; opdat, wanneer Hij zal geopenbaard zijn, wij vrijmoedigheid hebben, en wij van Hem niet beschaamd gemaakt worden in Zijn toekomst (1 Joh. 2: 28). Wie in Christus Jezus blijft, met Hem verenigd is door een waar geloof, die zal niet beschaamd komen te staan als Hij, de Heere Jezus, terugkeert naar deze aarde. Dan hoef je niet bevreesd te zijn hoor, zegt Johannes, omdat Hij zal doen wat Hij beloofd heeft. Hij zal de Zijnen dan in Zijn eeuwige heerlijkheid opnemen. Ze zullen in het huis van de Vader zijn, zitten aan de ronde tafel en het bruiloftsmaal eten. Aan die feestdag zal nooit een einde komen.

Wat een heerlijk perspectief is dat: alle tranen worden van de ogen afgewist. Niemand zal meer zeggen: ‘Ik ben ziek.’ De wolf en het lam zullen naast elkaar gevonden worden en kleine kinderen zullen spelen met levensgevaarlijke slangen - maar die zijn niet meer gevaarlijk. Op de hele aarde zal gerechtigheid en vrede wonen.

Jezus zal ons bij Zijn wederkomst niet beschaamd doen staan. Hij zal niet zeggen: ‘Er is nog zoveel zonde in u overgebleven, daarom kunt u toch niet binnenkomen.’ Nee .… Hij belooft dat Hij al de zonden van Zijn kinderen wegdragen zal door Zijn hogepriesterlijke werk, op grond van Zijn verdienste.

 

Gemeente, zo komen we aan in hoofdstuk 3 van Johannes’ eerste zendbrief. Beseffen jullie wel, zegt Johannes, hoe onuitsprekelijk rijk je bent als je een kind van God genoemd wordt? Ziet, hoe grote liefde ons de Vader gegeven heeft, namelijk dat wij kinderen Gods genaamd zouden worden (1 Joh.3: 1). Het is een onuitsprekelijk en onbevattelijk voorrecht om een kind van God te zijn. Ja, zegt Johannes, dan ben je een erfgenaam van Gods Koninkrijk. Je erft een schat die in de hemel bewaard wordt: gelukzaligheid en eeuwige heerlijkheid, vrede met God en dat voor altijd.

We weten ook dat daar wel iets tegenop kan komen. Wat zien we ervan hier op aarde? Koningskinderen? Maar ze worden ook ziek, ze hebben ook moeite en zorgen,  net als andere mensen. Soms nog wel meer dan anderen! Denk maar aan de klacht van Asaf uit psalm 73.

Wat zie je er eigenlijk van, van die heerlijkheid? ‘Ho’, zegt Johannes, ‘niet voorbarig zijn.’

Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods, en het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen (1Joh.3: 2). Het is nu nog verborgen, want er hangt nog een gordijn tussen u op aarde en God in Zijn heerlijkheid. Dat gordijn moet nog worden weggeschoven.

Maar wij weten, dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk wezen; want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is (1Joh.3: 2).

Wij weten …. Dat is geloofskennis, want we geloven Zijn Woord. Ik geloof in de wederopstanding van het lichaam. Johannes spreekt hier over lichamen die verdronken zijn, lichamen die begraven zijn, lichamen die tot ontbinding zijn overgegaan. Het zijn lichamen waar geen heerlijkheid aan te zien is. De lichamen van kinderen van God, die eeuwen geleden al in het graf zijn gelegd, zullen herrijzen als Jezus komt en Zich aan hen openbaart. Zodra ze Hem zien, zullen ze aan Hem gelijk zijn.

Een van de puriteinse vaderen zegt: ‘Als Jezus op de jongste dag de doden opwekt en Hij hen zal aanzien met Zijn Goddelijke ogen, hen zal aanzien in al Zijn heerlijkheid, op dát moment zullen ze aan Hem gelijk worden.’ De zielen van Gods kinderen gaan bij het sterven naar het Vaderhuis. Ze worden bewaard in Zijn schoot. Maar, laten we het niet vergeten, het lichaam telt net zo goed mee. Dat lichaam wacht nog op deze heerlijkheid.

Maar, zegt Johannes, ‘als u dat uitzicht hebt en een erfgenaam bent van het Koninkrijk van God, dan bent u wel schatplichtig.’ Adeldom verplicht. Johannes zegt in vers 3: En een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelven, gelijk Hij rein is (1 Joh.3: 3). Je kunt niet zondaar blijven zoals je eerst was. Als er verandering in je leven is gekomen, zegt Johannes, dan wordt dat openbaar.

 

Zo komen we bij onze eerste gedachte: kind van God of kind van de duivel? Johannes zet het heel scherp tegenover elkaar: kind van God of kind van de duivel. Hij móet ook eerlijk zijn naar de gemeente en ik moet dat ook. Ik kan niet zeggen: ‘Het zit wel goed met een ieder van ons, u mag er allemaal in delen .… ’.

‘Nee’, zegt Johannes, ‘dat luistert wel nauw.’ U kent vast wel de uitspraak van de Joden, als Jezus hen wijst op de waarachtige bekering en op de noodzaak van het geloof in Hem. Dan kijken ze Hem verbaasd en ook wel boos aan en zeggen: ‘Wie denkt U wel dat U bent, weet U wel wie wij zijn? Vergist U Zich niet? Wij zijn kinderen van Abraham, Gods uitverkorenen, wij zijn Abrahams zaad. Wij krijgen een plek in de hemel bij Abraham, Izak en Jacob. Dat hebben we eerlijk verdiend.’

Dan antwoordt Jezus: ‘Abrahams kinderen? Denkt u werkelijk dat u, als u zo denkt, een kind van Abraham bent? U lijkt helemaal niet op uw vader Abraham. Abraham heeft verlangend en reikhalzend uitgezien naar Mijn komst. En u wilt Mij doden! Hoezo Abrahams kinderen? Ik zou nog wel Abrahams kinderen uit stenen kunnen verwekken!’

Jezus is fel en scherp. Wat zegt Hij? ‘Uw vader? U noemt hem Abraham? Zal Ik u vertellen wie uw vader is?’

U weet dat Jezus dat zegt tegen uitwendig nette kerkmensen. Tegen mensen die geen millimeter willen wijken van Gods wet, die meenden dat ze daarin een heel goed werk deden. Jezus zegt het tegen mensen die bij het Woord leven: ‘Uw vader is de duivel!’ Onthutsend hè?

Uw vader is de duivel; u bent een duivelskind. Scherper kon Jezus het niet zeggen.

 

Gemeente, dat is het grote onderscheid. Kind van God of kind van de duivel.

Misschien vindt u dit veel te ver gaan. Ik preekte een keer in een gemeente en toen zei ik dit ook: ‘Van nature zijn we allemaal kinderen van de duivel geworden.’ Na de dienst wachtte iemand me op die zei: ‘Hoe kunt u dat nou zeggen, dat is niet naar de Schrift.’ Ik heb geantwoord: ‘Dan kent u de Schrift niet, want het staat letterlijk in de Bijbel.’

Het is het Woord van de Zoon van God Zelf: Gij zijt uit den vader den duivel, en wilt de begeerten uws vaders doen (Joh.6: 44). Een ieder die niet wederom geboren is, heeft de satan als vader.

U hebt gelijk als u zegt: ‘Maar God blijft toch onze Schepper? En krachtens die schepping is Hij toch onze Vader?’ Zeker, gemeente. Dat is zo en daar doet God ook geen afstand van. Gelukkig niet. Daarom gaf Hij ook Zijn Zoon: Want alzo lief heeft God de wereld gehad, …(Joh.3: 16). Hij heeft u niet over voor het rijk van satan, hoor!

Maar de Heere bedoelt hiermee dat wij op satan zijn gaan lijken in plaats van op God. Want wat was het grote doel van Adam en Eva in het paradijs? Dat ze op God zouden lijken, want Hij schiep hen naar Zijn beeld en Zijn gelijkenis.

Maar op wie gingen ze lijken? Op de duivel. Ze gingen God verdacht maken en geloofden de leugen van de duivel.

 

Hierin zijn de kinderen Gods en de kinderen des duivels openbaar … (vers 10)

Johannes zegt: ‘Nu zou ik een heleboel kenmerken kunnen noemen om het onderscheid aan te geven tussen een kind van God en een kind van de duivel.’

We vinden in de Dordtse Leerregels de kenmerken van een kind van God. Een kind van God herken je aan de liefde tot God, tot Zijn dienst en tot Zijn geboden. Die herken je aan een droefheid over de zonden en een hongeren en dorsten naar de gerechtigheid. Kinderen van God kennen liefde tot het Woord van God, want daarin vinden ze brood voor hun ziel. Het zoeken van Gods koninkrijk heeft prioriteit gekregen in hun leven.

Toch noemt de apostel Johannes deze zaken nu allemaal niet. Hij haalt er één uit, en die zet hij bovenaan. Daar vraagt hij alle aandacht voor, omdat het zo belangrijk is en misschien ook omdat het soms zo vergeten wordt.

Want dit is een belangrijk kenmerk van het ‘een kind van God zijn’: Een iegelijk, die de rechtvaardigheid niet doet, die is niet uit God, en die zijn broeder niet liefheeft. Want dit is de verkondiging, die gij van den beginne gehoord hebt, dat wij elkander zouden liefhebben (1Joh.3: 10).

Dus hier wordt in het bijzonder het kenmerk van de liefde genoemd. Zo komen we bij onze tweede gedachte:

 

  1. Duivelse haat of Goddelijke liefde?

Liefde is een heel belangrijk thema in de eerste brief van Johannes. Het is ook een terugkerend thema in de prediking van Jezus. Liefde, daar hebben we ook van gezongen uit Psalm 133: ‘Waar liefde woont, gebiedt de HEER’ den zegen.’

Het gaat om het hart. Laten we de verzen 11 en 12 nog eens lezen:

Want dit is de verkondiging, die gij van den beginne gehoord hebt, dat wij elkander zouden liefhebben. Niet gelijk Kaïn, die uit den boze was, en zijn broeder doodsloeg; en om wat oorzaak sloeg hij hem dood? Omdat zijn werken boos waren, en van zijn broeder rechtvaardig.

 

Gemeente, wat had de Heere ons bevolen in het paradijs? Heel eenvoudig: liefde, verticaal en horizontaal. Adam en Eva hebben het gezongen – ik weet echt niet hoe lang, sommigen denken maar een week – maar ze hebben gezongen: ‘Uw liefdedienst heeft mij nog nooit verdroten.’ Ze deden de dingen uit liefde voor God. Wij zouden zeggen:  belangeloos, pro Deo.

Waarom? Omdat er liefde is voor Hem. Als ik iets mág doen voor iemand die ik liefheb, dan doe ik dat met vreugde. Dan is het is een liefdedienst, omdat ik van die persoon houd. Het spreekt vanzelf dat je als vader en moeder dingen voor je kind wilt doen, en als kind voor je ouders, als broer voor je zus en als zus voor je broer. Natuurlijk toch?

Dat is dus de wortel: wat uit liefde gedaan wordt is geen plicht die ik alleen maar doe omdat het moet. God heeft geen slaven in dienst. Adam en Eva waren geen slaven, nee,  ze dienden God vrijwillig. God wilde, met eerbied gesproken, niet dat ze aan een touwtje vastzaten en dat ze deden wat Hij wilde wanneer Hij eraan trok.

Nee, zo was het niet. God wilde dat ze Hem vrijwillig zouden dienen, maar ook dat ze  elkaar vrijwillig zouden liefhebben. De horizontale kant, de liefde tot elkaar, moeten we niet vergeten.

 

Na de zondeval ziet u meteen hoe fout het is gegaan. Adam staat op tegen God. Eigenlijk staat Hij met een gebalde vuist naar de Heere: ‘U gaf mij deze vrouw! Zij heeft mij verleid.’ Wat liefdeloos was dat van Adam tegenover de Heere, maar ook tegenover Eva. Wat moet zij zich gekrenkt hebben gevoeld. ‘Adam, ben ik je dan niets meer waard? Had je me liever niet gehad?’

Gemeente, zeg zoiets toch alsjeblieft nooit, ook al heb je een keer stevige ruzie. Maar zeg nooit: ‘Ik had je nooit moeten trouwen.’

Door de val is er liefdeloosheid gekomen. Johannes noemt hier Kaïn en zijn broeder Abel. De Kaïns, zij dragen het beeld van satan met verve. De Abels daarentegen dienen God  met hun hart, omdat ze door de Heere levend gemaakt zijn. De werken van Abel zijn rechtvaardig. De Heere ziet zijn hart aan, zo staat er in Genesis, als hij net als Kaïn zijn offers brengt. Het offer van Abel wordt aangenomen. Als kind dacht ik dat de rook van zijn offer recht omhoog ging, dat zag je ook in de kinderbijbel zo. Of het echt zo is gegaan weten we niet, maar in ieder geval is het duidelijk dat God Abels offer aanneemt, maar dat het offer van Kaïn wordt afgewezen.

Ook in de Hebreeënbrief komt het terug, dat tweeërlei: Door het geloof heeft Abel een meerdere offerande Gode geofferd dan Kain, door hetwelk hij getuigenis bekomen heeft, dat hij rechtvaardig was, alzo God over zijn gave getuigenis gaf (Hebr.11: 4). Het gaat om het hart van Kaïn en om het hart van Abel. Dan toont Kaïn zijn werkelijke aard. Zijn haat tegen God en wat bij God hoort komt naar buiten.

Vergeet het niet: Kaïn was ook netjes opgevoed, hoor, door Adam en Eva. Dat blijkt wel uit het feit dat hij ook een dankoffer wilde brengen. Uitwendig doet hij mee. Maar zijn hart is vol venijn. Hij haat God en hij haat het kind van God. Hij benauwt zijn broeder Abel en dat is al een poosje aan de gang. Er staat dat hij werkelijk een gelegenheid heeft gezocht om zijn broer te vermoorden. Het is niet zomaar een moord geweest. Er staat letterlijk dat hij hem ‘afgeslacht’ heeft. Daar ligt Abel, verschrikkelijk verminkt … en Kaïn gaat heen.

 

‘O’, zegt Johannes, ‘de wereld is een wereld geworden van Kaïns en Abels.’ We zien het bij de nakomelingen van Kaïn. Hoor Lamech brallen: ‘Ik sla wel iemand dood die mij een schram bezorgt.’ Dat gebeurt allemaal vlak voor de zondvloed. God ziet dat de boosheid  in het hart van de mensen naar een climax gaat. Dan zegt God: ‘Ik verdraag het niet langer, die Kaïns-gestalte. Ik ga de aarde zuiveren.’ We lezen in Genesis 6:7: En de HEERE zeide: Ik zal de mens, die Ik geschapen heb, verdelgen van de aardbodem, van de mens tot het vee, …. Want het berouwt Mij  dat Ik hen gemaakt heb.

Bij Noach ligt dat anders, in zijn leven ziet God Zijn eigen werk. Noach heeft God lief; dat blijkt uit zijn werken. Noach is bereid om 120 jaar lang te werken aan een ark, terwijl hij werkelijk niet weet waarvoor de ark moet dienen en hoe het allemaal zal gaan. Maar hij is getrouw terwijl de mensen hem hebben uitgelachen. ‘Noach, wat ben je aan het doen? Een grote boot bouwen, een ark, op het droge? Wat dwaas!’

Maar Noach heeft God lief en ook zijn naaste, want die ark is bedoeld tot behoud van mensen en van dieren.

 

Gemeente, ziet u het? Iedere keer weer komt dat onderscheid tot uiting. Waar de Heere werkt, is er liefde tot God en liefde tot de naaste. Wie denkt er niet aan Abraham? Als de Heere Abraham gaat vertellen dat de zonde van Sodom naar een climax is gegaan en dat Sodom zal worden vernietigd door het Goddelijke oordeel … Wat doet Abraham dan? Zegt hij dan: ‘Net goed voor die goddeloze mensen, Lot had daar maar niet moeten gaan wonen’?

Nee, integendeel. Wat doet Abraham? Hij gaat met de Heere onderhandelen: ‘Heere, als ik genade in Uw ogen heb gekregen, dan wilt U toch wel naar mij luisteren? Heere, wilt U de stad sparen als er nog 50 rechtvaardigen in de stad zijn?’ ‘Ja Abraham.’

Maar Abraham is nog niet gerust: ‘Heere, als het er nog minder zijn, als het er 45 zijn .… of 40 .… of 30 …. 20 .… of maar 10?’ Wat een liefde heeft hij voor zijn naaste. Dat is broederlijke liefde, want Abraham heeft Lot en zijn gezin er niet voor over.

 

Ondertussen is God al bezig om Lot te redden. Zijn engelen zijn vooruit gesneld en hebben Lot, zijn vrouw en zijn dochters uit hun huis gesleurd en de stad uit gestuurd.

Liefde …. Is het niet het kenmerk van de discipelen als ik lees hoe de één de ander bij Jezus brengt? Is het niet het kenmerk van mensen die om elkaar geven, zoals de vier vrienden die hun verlamde vriend op een bedje aan de voeten van Jezus brengen? Was het niet het gebod dat Jezus voortdurend herhaalde: Een nieuw gebod geef Ik u, dat gij elkander liefhebt; gelijk Ik u liefgehad heb, dat ook gij elkander liefhebt (Joh.13: 34).

Een nieuw gebod, dat tegelijkertijd een oud gebod is, wat van den beginne af al gold. Maar Jezus zegt eigenlijk: ‘Ik vernieuw het nog eens, met Mij als het grote voorbeeld. Dat jullie elkaar zullen liefhebben en niet bezig zullen zijn om ‘meester’ over de ander te zijn. Nee, elkaar dienen door de liefde.’

 

Duivelse haat of Goddelijke liefde. Dat is het refrein in de brief van Johannes. Ook in de brief van Jakobus trouwens. Komen de werken van deze liefde tot uitdrukking in uw en in jouw leven? Hebt u uw naaste lief gekregen als uzelf? En God boven de mensen en boven uzelf? Dat is de kernvraag, gemeente. Liefhebben, niet met mooie woorden maar met de daad. Alleen uit de daden weten wij of iemand werkelijk is overgegaan tot het leven.

Dan hoor ik iemand vragen aan Jezus: ‘Wie is dan mijn naaste?’ ‘Wie uw naaste is?’ antwoordt Jezus. ‘Vind je dat moeilijk?’ Ja, je kunt niet makkelijk even een vliegtuig pakken en naar een heel arm land gaan en daar allerlei goede dingen gaan doen.

Nee hoor. De Heere Jezus zegt: ‘Kijk maar goed om je heen. Blijf maar dicht bij huis. Daar ligt je eerste roeping.’

 

Om dit duidelijk te maken vertelt de Heere Jezus dan de bekende gelijkenis van de barmhartige Samaritaan. Gemeente, waar zag de Leviet, waar zag de priester, waar vond de Samaritaan die gewonde man? Gewoon, op de weg waar ze langs gingen. Ze hoefden er geen omweg voor te maken, ze hoefden alleen maar stil te staan. Zoals ook Jezus stilstond bij de melaatsen, de blinden, de verlamden, de vermoeiden en belasten die Hij op Zijn weg door het land tegenkwam.

Daar is een Bartimeüs die roept: Jezus, Gij Zone Davids! ontferm U mijner (Mark.10: 46). 

Daar is een Kananese vrouw die zegt: Heere! Gij Zone Davids, ontferm U mijner! mijn dochter is deerlijk van den duivel bezeten (Matth.15: 22). Daar is ook een tollenaar, die in Jericho in een boom is geklommen, omdat hij Jezus wilde zien. Zachéüs, haast u en kom af; want Ik moet heden in uw huis blijven (Luk.19: 5).

 

De naaste gedenken, met de daad en met het Woord, en ook op materiële wijze. Liefde geven op allerlei manieren. En bidt maar: ‘Heere, laat die mensen maar op mijn pad komen, waar ik iets voor mag betekenen.’ En denk dan niet meteen in grote zaken. We hebben de neiging om dan de hele wereld te willen redden. Dat is een goed teken, maar Jezus spreekt over een glas koud water: Voor zoveel gij dit een van deze Mijn minste broeders gedaan hebt, zo hebt gij dat Mij gedaan (Matth.25: 40).

Als de Heere Jezus zo klein begint, dan mag dat ons bemoedigen om zo te willen leven. Een woord op de juiste tijd en met zout besprengd – dat is aangenaam gemaakt – te geven aan mijn naaste. En zo nodig dat met daden te onderstrepen.

Zo moeten wij ook met onze naaste omgaan. Dichtbij, in de gemeente en daarbuiten. Daarom wordt in vers 13 van onze tekst ook gesproken over ‘broeders’. U hoort dat regelmatig terugkeren in deze brief, dat de apostel Johannes zegt: ‘Geliefden’ en ‘kinderen Gods’ en ‘kinderkens’. Maar hij spreekt ook van ‘broeders’.

 

Wat zegt Jezus tegen Zijn broeders? Verwondert u niet, mijne broeders, zusters. Verwondert u niet, mijn broeders, zo u de wereld haat. ‘Kijk’, zegt de apostel, ‘u moet niet vergeten, christenen, die wereld van Kaïns en Abels blijft voorlopig nog totdat Jezus wederkomt. Verbaas je er niet over, want je zou erdoor gaan twijfelen aan Gods bestaan. Gaan twijfelen aan de woorden die God Zelf heeft gesproken. Johannes roept ons op om niet te twijfelen aan de woorden Gods: verwondert u niet!

Hoe vaak heeft Jezus dat niet gezegd? ‘Ze hebben Mij gehaat; ze zullen u ook haten. Ze hebben Mij vervolgd, ze zullen ook u vervolgen. Een dienstknecht is niet meerder dan zijn heer.’ In dit leven staat u verdrukking te wachten, vervolging en moeite. Zalig zijn die vervolgd zijn, vervolgd worden… Verwondert u niet zo u de wereld haat.

Haten .… Dan moet u niet meteen denken aan de ergste vorm van haat, maar denk maar aan het verachten, afwijzen, negeren. Het verachten van mensen die de Heere dienen kan op allerlei manieren. Die mensen hoef je niet helemaal serieus te nemen, toch? Verwondert u niet…

De ergste uitwassen zijn de christenvervolgingen. Denk aan de tijd van Johannes. Hij zegt het tegen mensen die misschien spoedig als fakkels zullen branden in Nero’s tuin. Tegen mensen die in de arena’s worden geworpen, worden verscheurd door leeuwen en beren, tegen mensen die levend zullen worden geroosterd. Tegen hen die voor hun ogen zien gebeuren hoe hun kinderen worden vermoord en hun vrouwen worden verkracht. Tegen die mensen zegt Johannes hier: verwondert u niet.

Want het is naar het woord van Christus: de haat van satan is niet veranderd. Johannes heeft dat gezien op Patmos. Hij ziet hoe de draak alles op alles zet om hier op aarde de Kerk te vernietigen. Maar het zal hem niet lukken. En haar kind werd weggerukt tot God en Zijn troon (Openb.12: 5). Het Kind Jezus is opgenomen in de hemel. Maar de Kerk, de moeder van het Kind, wordt door de satan vervolgd.

 

Gemeente, het moet ons niet verwonderen als we in de krant lezen dat zendingswerkers in koelen bloede zijn vermoord, als kerken worden afgebrand, als christenen in concentratiekampen worden opgesloten…… verwondert u niet.

Het moet ons eerder verwonderen dat het hier eigenlijk nog zo relatief ‘rustig’ is. Dat we in ons land nog de plaats mogen innemen die we mogen hebben. Maar laten we toch zeker ook bereid zijn om veranderingen onder ogen te zien. De intolerantie die er steeds meer is .… zie ook dat in dit licht. Het duurt echt niet zo lang meer of op onze scholen mogen geen ‘afwijkende’ meningen meer worden verdedigd. Dan mag een meester of juffrouw niet meer zeggen dat het huwelijk door de Heere bedoeld is tussen één man en één vrouw – om een voorbeeld te geven. Verwondert u niet.

Een predikant in Duitsland werd om deze uitspraken geschorst en door zijn eigen collega’s aangegeven. Hij had het misschien iets diplomatieker kunnen zeggen, maar vergeet niet, de haat van Gods tegenstanders zit er achter. Van die tegenstanders, die vinden: ‘Onze norm gaat boven alles uit!’ En daar moet iedereen aan gehoorzamen, vindt men. Verwondert u niet zo u de wereld haat.

 

We gaan naar onze laatste gedachte, maar laten we eerst gaan zingen van Psalm 116 vers 5 en 6. Over de verlossing waarin de psalmist ook anderen wil laten delen:

 

Gij hebt, o Heer', in ’t dood’lijkst tijdsgewricht

Mijn ziel gered, mijn tranen willen drogen,

Mijn voet geschraagd; dies zal ik, voor Gods ogen,

Steeds wandelen in 't vrolijk levenslicht.

 

Ik heb geloofd, dies sprak ik tot Gods eer.

'k Was zeer bedrukt; ik liet in haast mijn lippen,

Door drift vervoerd, deez' harde taal ontglippen:

"Bij mensen is noch trouw, noch waarheid meer."

 

  1. Levend geworden of dood gebleven?

Gemeente, het gaat hier om de werken, zoals u wel begrijpt. We belijden dat ook in zondag 33, vraag en antwoord 90. De vraag is daar: Wat is de opstanding van de nieuwe mens? Het antwoord luidt: ‘Het is een hartelijke vreugde in God door Christus, en lust en liefde om naar de wil Gods in alle goede werken te leven.’ Dat betekent dus inderdaad een ‘nieuw’ leven te willen leven – de opstanding van de nieuwe mens.

De Nederlandse Geloofsbelijdenis zegt in artikel 24 over de nieuwe mens: ‘…. en doet hem leven in een nieuw leven, en maakt hem vrij van de slavernij der zonde. Daarom is het zo verre van daar, dat dit rechtvaardigmakend geloof de mensen zou verkouden in een vroom en heilig leven, dat zij daarentegen zonder ditzelve nimmermeer iets doen zullen uit liefde tot God, maar alleen uit liefde tot zichzelf en uit vreze van verdoemd te worden’ (art. 24).

 

Johannes spreekt dus over het nieuwe leven, dat tot uitdrukking komt in je wandel, maar vooral in je daden uit liefde. Je gaat je naaste liefhebben als jezelf en bent ook bereid om daarvoor offers te brengen. Zoals God mensen heeft liefgehad: Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons lief heeft gehad, en Zijn Zoon gezonden heeft tot een verzoening voor onze zonden (1 Joh. 4: 10). Dat deed God, uit liefde voor mensen! Daarom vervolgt Johannes ook: Geliefden, indien God ons alzo lief heeft gehad, zo zijn ook wij schuldig elkander lief te hebben (1 Joh.4: 11). Hij zegt: ‘Het kan niet anders. Wie God lief krijgt, krijgt ook zijn naaste lief en wil in dat opzicht ook lijken op de Heere, in Zijn gevende, opofferende liefde.’

 

Dan ben je ook bereid om ‘nee’ te zeggen tegen stemmen in je leven die het tegenovergestelde willen bereiken. Het gaat niet allemaal vanzelf, niet automatisch. Er zijn tijden dat je moet strijden om het goede te doen en het kwade niét te doen. Ik denk aan de strijd van de apostel Paulus: Als ik het goede wil doen, dat het kwade mij bijligt (Rom.7: 21). Hij zegt niet: ‘Dus doe ik het kwade maar.’ Nee, hij wil maar zeggen: ‘Dat ligt zo dicht bij elkaar. Ik heb iedere keer weer de genade van God, de kracht uit Christus nodig om het goede te doen .… om heilig te leven.’

Ik las bij één van de puriteinse predikers: ‘Ik weet niet waar ik straks de Heere Jezus het meest voor ga bedanken. Voor Zijn rechtvaardigmaking of voor Zijn heiligmaking.’ Hij wil maar zeggen: ‘Dagelijks heb ik Hem nodig in de heiligmaking, om op Hem te gaan gelijken.’

Daar komt zoveel tegen op. De oude mens, die aan het afsterven is .… is nog levend, nog actief. En de duivel gaat rond .… om te verleiden, om te beïnvloeden en om te vernietigen. En de zondige wereld trekt aan me.

Het nieuwe leven verloopt dus zeker niet zonder strijd. Je bent niet volmaakt in jezelf, maar wel in Christus. Het nieuwe leven betekent: overgegaan uit de dood in het leven. Ik lees u nogmaals de verzen 14 en 15 van onze tekst:

Wij weten, dat wij overgegaan zijn uit den dood in het leven, dewijl wij de broeders liefhebben; die zijn broeder niet liefheeft, blijft in den dood. Een iegelijk, die zijn broeder haat, is een doodslager; en gij weet, dat geen doodslager het eeuwige leven heeft in zich blijvende.

Hier zie je dat iemand ofwel tot het leven is overgegaan, of dood is gebleven.

Johannes zegt: ‘Wij weten…’. Dan spreekt hij de kinderen Gods aan. Ook de kleinste in de genade; ook de lammetjes. ‘Wij weten…’. Dat is geloofskennis zoals zondag 7 ook zegt: ‘wij weten’ en ‘wij vertrouwen’.

Wij weten dat wij overgegaan zijn uit de dood in het leven. Hoe kun je dat weten? Wílt u het weten of je levend gemaakt bent of niet? Toetst u uzelf aan de kenmerken die in Gods Woord worden genoemd van levend gemaakte mensen? Durft u dat?

De Dordtse Leerregels spreken over het ‘in zich met geestelijke vreugde waarnemen van de vruchten: het waar geloof in Christus, kinderlijke vreze Gods, droefheid die naar God is over de zonde en honger en dorst naar de gerechtigheid.’ Hiertoe behoort ook de broederlijke liefde, liefde tot de naasten. Ruth zei: ‘Uw God is mijn God,’ maar ook ‘Uw volk is mijn volk.’ Ze wil bij dat volk horen, want het is een door God geliefd volk.

Je hoort, je merkt het in het leven van die ander. Daar wil je toch bij horen, want er is een overeenstemming. Johannes en Petrus wisten allebei dat ze zoveel tekorten en beperkingen hadden. Johannes had kunnen zeggen: ‘Simon Petrus, bekijk het maar. Ik neem jou niet in huis.’ Maar ik lees dat ze samen, na de kruisdood van Jezus, in één woning waren. Johannes ontfermt zich over Petrus, terwijl hij heel goed wist wat Petrus had gedaan. En samen gaan ze naar de graftuin. Wat een broederlijke liefde.

Johannes stond niet boven Petrus. Ook niet boven Maria Magdalena. En Maria Magdalena niet boven Petrus. Ze gaat zelfs eerst naar Petrus toe om hem te vertellen dat de Heere Jezus niet meer in het graf ligt. Dat is broederlijke liefde.

Broederlijke liefde met woord en daad. Als Barnabas hoort dat er gebrek is in de gemeente, dan zegt hij: ‘Ik heb een akker. Die kan ik wel missen hoor. Ik kan het niet aanzien dat iemand uit de gemeente als slaaf moet worden verkocht.’ En hij verkoopt de akker en het geld geeft hij aan de arme gemeenteleden. Dat is nu broederlijke liefde in de praktijk.

 

Wij weten dat wij overgegaan zijn in het leven. Weet u wat een belangrijk aspect is van de zekerheid van het geloof? Ik zal het u voorlezen uit de Dordtse leerregels, hoofdstuk 5  artikel 10. Daarin gaat het over de vraag waaruit je kunt afleiden of je wel of niet uitverkoren bent:

“En dienvolgens spruit deze verzekerdheid niet uit enige bijzondere openbaring, zonder of buiten het Woord geschied, maar uit het geloof aan de beloften Gods, die Hij in Zijn Woord zeer overvloedig tot onzen troost geopenbaard heeft”.

Dat staat voorop: geloven in Gods beloften. Komt dan, en laat ons samen rechten, zegt de Heere; al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw, al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol (Jes.1: 18). Die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen (Joh.6: 37). Dat zijn beloften van God. De Bijbel staat er vol van. Geloof je ze? Houd je ze voor waar? En vertrouw je jezelf toe aan de Heere en zeg je: ‘Op die beloften hoop ik. In die beloften werp ik het anker van mijn ziel.’

Dat is het eerste. Maar dan staat er verder in de Dordtse Leerregels:

“Ook uit het getuigenis des Heiligen Geestes, Die met onzen geest getuigt dat wij kinderen en erfgenamen Gods zijn (Rom. 8: 16-17)”.

Dat is het innerlijke werk van de Heilige Geest, Die in je hart fluistert: ‘Het gaat niet alleen over anderen. Het gaat ook over u, over jou.’ De Heilige Geest maakt het persoonlijk. Die moeten we dus niet bedroeven, want dan gaat Hij ook niet meer getuigen. Toen David in de zonden viel, ging de Heilige Geest zwijgen.

En dan vervolgen de Dordtse leerregels:

“Eindelijk, uit de ernstige en heilige oefening van een goede consciëntie – je geweten – en van goede werken”.

Ziet u, voluit Bijbels. Het komt op uit Gods Woord. De Dordtse vaders hebben Johannes en ook de Heere Jezus Zelf achter zich staan: uit de vruchten word je gekend.

Als je voortdurend bezig bent je geweten te bezoedelen door te zondigen en verkeerde dingen te doen, dan zul je weinig zekerheid hebben. Toen David in de zonde viel, had hij echt niet veel zekerheid. Toen hij Psalm 23 dichtte wel. Toen Petrus de Heere Jezus verloochende had hij helemaal geen zekerheid meer. Maar toen hij op de Pinksterdag stond te getuigen, toen leefde hij uit de zekerheid.

 

Goede werken. De Heere zegt niet: ‘Doe maar goede werken, dan zul je het verdienen.’ Nee, dat niet. Maar Hij zegt wel: ‘Door goede werken te doen, krijg je Mij mee.’ Je krijgt de Heilige Geest mee. In die werken wil God getuigenis geven dat je op de goede weg bent. Dat je bij Hem hoort; dat je meer en meer op Gods Zoon gaat lijken.

Want, gemeente, in de werken die we uit liefde doen, gaan we op Jezus lijken. Calvijn zegt: ‘Dan worden Zijn kinderen Zijn handen, ze worden Zijn voeten, ze worden Zijn oren en ogen.’ Voor zoveel gij dit een van deze Mijn minste broeders gedaan hebt, zo hebt gij dat Mij gedaan (Matth.25: 40).

 

Amen.

 

De slotzang is Psalm 116 vers 11:

 

Ik zal met vreugd in 't huis des Heeren gaan,

Om daar met lof Uw grote Naam te danken.

Jeruzalem, gij hoort die blijde klanken.

Elk heff' met mij den lof des Heeren aan!