Ds. D.W. Tuinier - Ezechiël 47 : 1 - 12
De beek van levend water
Ezechiƫl 47 : 1 - 12
Delen & Download
Download preekLeespreek tekst
Zingen : | Psalm 80: 6 en 8 | |
Lezen : | Ezechiël 47: 1-12 | |
Zingen : | Psalm 20: 1 en 2 | |
Zingen : | Psalm 89: 8 | |
Zingen : | Psalm 63: 1 | |
Zingen : | Psalm 87: 3 en 4 |
Geliefden,
We vragen uw aandacht voor het gedeelte dat u zojuist is voorgelezen uit Ezechiël 47, de eerste twaalf verzen. Ik lees u alleen nog het laatste gedeelte van het negende vers:
En het zal leven, alles waarheen deze beek zal komen.
We schrijven boven de preek: De beek van levend water.
Drie gedachten waar we met Gods hulp bij stil willen staan:
- de oorsprong van deze beek; de verzen 1 en 2;
- de groei van deze beek; de verzen 3 tot en met 6;
- het leven uit deze beek; vanaf vers 7.
- De oorsprong van deze beek
Gemeente, net als de profeet Jeremia heeft Ezechiël Gods oordelen over het volk Israël van heel dichtbij meegemaakt. Elf jaar voordat Jeruzalem ingenomen en verwoest wordt, is hij weggevoerd naar Babel. Daar woont hij met veel andere ballingen aan de rivier de Chebar. En daar in Babel roept God hem tot profeet. Van Godswege moet hij de naderende oordelen aankondigen. De inhoud van die boodschap is: stad en tempel zullen verwoest worden. In één van de vorige hoofdstukken van zijn profetie ziet Ezechiël in een visioen God weggaan uit de tempel vanwege de vele gruwelen en de Godonterende zonden van het volk. Wat aangrijpend dat hij de mensen moet vertellen: de Heere gaat weg. Ik kom er straks op terug dat Hij weggaat door de Oostpoort van de tempel.
Nu mag hij in hoofdstuk 47 als ambassadeur van het hemelse hof het herstel van de tempel aankondigen. Hij krijgt hier weer een visioen en dat gaat over de herbouw en de voltooiing van Gods huis. Dat beeld mogen we betrekken op de periode na Pinksteren. We noemen dat ook wel de laatste bedeling of het laatste der dagen. Dus de periode vóórdat de Heere Jezus terugkomt op de wolken van de hemel. We kunnen ook de lijn doortrekken van de tempel naar het Koninkrijk van God. Dan gaat het in deze profetie dus ook over de bouw, het herstel en de voltooiing van Gods Koninkrijk in een wereld die verloren ligt in zonde en schuld.
Ezechiël ontvangt dus een visioen waarin de voortgang van dat Godsrijk geschilderd wordt. In dat visioen ziet hij een waterstroom. Er wordt in dit gedeelte zelfs gesproken van waterstromen. Water wijst vaak heen naar de Heilige Geest. Water is hier ook het beeld van Gods genade. Met Pinksteren hebben we gezien de Pinksterwind en het Pinkstervuur. Hier gaat het over het Pinksterwater. Even een gedachtensprongetje nu hier het woord stromen gebruikt wordt: zul je nooit klein en karig van de Heere denken en van Zijn genade?
De profeet heeft het over een beek van levend water. We zouden het ook kunnen omschrijven als genadewater. Laat ik een paar teksten noemen die hierbij in mijn gedachten komen. Ik denk aan Psalm 65 waarin staat: De rivier Gods is vol waters. En heeft de Heere Jezus niet gezegd op het tempelplein: Zo iemand dorst, die kome tot Mij en drinke? (Joh. 7:37). En heeft Jesaja niet geprofeteerd van de Pinkstergeest en het genadewater toen hij schreef dat God water zal gieten op de dorstigen en stromen op het droge? En wordt de Heere in de Bijbel niet genoemd de Springader van het levende water? Als we het dus hebben over die beek van levend water, mogen we denken aan de Pinkstergeest en aan genadewater.
Waar komt dat water nu vandaan? De Heere laat het Ezechiël zien in vers 1 en 2. Dat water komt van onder de dorpel, zeg maar de drempel, van de tempel en het stroomt naar het oosten. In het begin zei ik dat de profeet in een eerder visioen zag dat de Heere wegging door de Oostpoort. Nu ziet hij dat water komen van onder de dorpel in het oosten. Wat is dat een heerlijk woord! Wat is dat een heerlijke profetie, terwijl de profeet nog in Babel is! Nu al mag Ezechiël daar zicht op hebben. Hij mag de mensen in Babel voorhouden: hoor het Woord van mijn God! Er komt water, ik zie water komen van onder de dorpel van de Oostpoort in de tempel.
Alles wat we hier zien in dit visioen heeft zo’n rijke betekenis. Het zal worden vervuld op en na het Pinksterfeest. We zeggen wel: in het laatste van de dagen. Die Pinksterboodschap mag ik als tolk van de hemel u voorhouden. De Pinkstergeest, dat water, zal worden uitgestort op alle vlees. Wat heerlijk werd dat vervuld toen de Heere Jezus Christus in de volheid van de tijd kwam en toen daarna de nieuwtestamentische gemeente ontstond. Alles wat de Heere Jezus als een volkomen Zaligmaker aanbracht, werd heerlijk vervuld en toegepast op de Pinksterdag. Pinksteren is toch het feest van de vervulling? Pinksteren is het kroonfeest op alle heilsfeiten.
Dat zegenrijke, levenwekkende water van de Pinkstergeest komt uit een bron die verborgen ligt in de tempel, binnenin het heiligdom. Mag ik het zo zeggen: als er staat dat het water uit het heiligdom komt, dan betekent dat ook dat het water van Boven komt. Laat dat maar goed tot u doordringen, gemeente. Het komt niet bij ons vandaan, maar van Boven. Als zalig worden afhing van onze prestatie, dan was het een onmogelijkheid. Wij hebben God, de Springader van het eeuwige leven, verlaten. Wij hebben onszelf bakken uitgehouwen, gebroken bakken, die geen water kunnen bevatten. Wij liggen verloren voor God, dood door de misdaden en de zonden. En een mens, zo diep is hij gevallen, probeert zijn dorst te lessen met het vieze, modderige water van deze wereld. Gods Woord is heel scherp, eerlijk, ontdekkend en beschuldigend. Het zegt: we zijn Gods toorn en gramschap dubbel waardig. Maar nu kan ik ook zeggen: er is een ruime mogelijkheid van zalig worden, omdat het levenwekkende water uit het heiligdom komt, van Boven. En wat daarvandaan komt, wat bij de Heere vandaan komt, is genade. Dat staat tegenover alles wat bij ons vandaan komt. Dat kunnen we samenvatten met het woord zonde. Nogmaals: dat levenwekkende, zegenrijke water komt bij God vandaan. Daar ligt de Bron van de zaligheid. Dat noem je met een moeilijke uitdrukking: het verkiezende welbehagen van God de Vader. God heeft een welbehagen in uw zaligheid. Hij wil niet dat u verloren gaat. Hij heeft geen lust in uw dood maar daarin dat u zich bekeert en leeft.
Je zou het ook nog anders kunnen zeggen. Weet je waar dat water vandaan komt? Uit Bethlehem en van de kruisheuvel Golgotha. Dat water komt ook uit de zijde van de Heere Jezus. We kennen het verhaal dat die krijgsknecht met zijn zwaard in de zijde van de Heere Jezus stak; toen vloeide er bloed en water uit. En, jongens en meisjes, dat hebben jullie en ik nu zo nodig: dat levenwekkende water. Dat is ook het water dat Ezechiël hier ziet. Water dat komt uit de doorboorde handen en voeten en de doorstoken zijde van de Heere Jezus. Hij heeft dat genadewater verdiend. En als kroon op Zijn Borgwerk heeft de Heilige Geest dat water uitgegoten op alle vlees. We zeggen dan wel: wat de Zoon verdiend heeft, schenkt de Heilige Geest weg. Die past het toe.
Ik hoop dat het duidelijk is dat het genadewater in dit visioen niet los gezien kan worden van de Heere Jezus, want buiten Hem en buiten Zijn offer is er geen genade, is er geen zaligheid. Buiten de Heere Jezus kunt u niet gelukkig worden. Buiten Hem is God voor ons een verterend vuur, een eeuwige gloed bij Wie niemand wonen kan. Ons hart is dor en dood van de zonde. Maar als die genaderivier gaat stromen in ons hart, dan gaat het leven en wordt het vruchtbaar. Ik herhaal het nog maar een keer: Alles wat Ezechiël in de tempel ziet, wijst naar het werk van de Heere Jezus, naar Zijn komst, Zijn offer, Zijn weldaden, Zijn schatten, Zijn zegeningen. Allemaal vruchten die Hij verdiend heeft. Alleen door Zijn werk zal alles wat onvruchtbaar is weer gaan leven.
Laten we samen de verzen 1 en 2 van ons tekstgedeelte nog eens rustig doorlezen. Nu eerst vers 1. Daarna bracht Hij mij weder tot de deur van het huis, en ziet, er vloten wateren uit, van onder de dorpel van het huis naar het oosten; want het voorste deel van het huis was in het oosten, en de wateren daalden af van onderen, uit de rechterzijde van het huis, van het zuiden van het altaar. Laat ik een paar dingen toelichten waar we het nog niet over gehad hebben.
- Daarna bracht Hij mij. Het is de Heere die Ezechiël meeneemt en het laat zien.
- tot de deur van het huis. Daar wordt de deur van de tempel mee bedoeld.
- en ziet. Dat betekent: let op!
- uit de rechterzijde van het huis, van het zuiden van het altaar. Hier gaat het over het brandofferaltaar. Dat is het altaar waarop het offer helemaal verteerd werd.
Aan wie denk je dan als je hier leest dat het water van onder dat altaar stroomt? Je denkt dan ongetwijfeld aan de Heere Jezus, want Hij is dat volkomen Offer dat helemaal verteerd moest worden. Dan denk je vast ook aan gebroken brood en vergoten wijn bij het Avondmaal. Zo heeft de Heere Jezus Zijn lichaam laten verbreken, Zijn leven afgelegd en Zijn bloed vergoten tot een volkomen verzoening van de zonde van Zijn kinderen.
Dan lees ik in vers 2: En Hij bracht mij uit door de weg van de noorderpoort, en voerde mij om door de weg van buiten, tot de buitenpoort, de weg, die naar het oosten ziet; en ziet, de wateren sprongen uit de rechterzijde.
- En Hij bracht mij. Net als in vers 1 neemt de Heere de profeet mee.
- en voerde mij om door de weg van buiten tot de buitenpoort. Ezechiël wordt mee naar buiten genomen.
- en ziet. Ezechiël schrijft deze woorden nog maar een keer op: Let goed op!
- de wateren sprongen uit de rechterzijde. Hij kan er gewoon niet over uit: dit is de Bron, de Oorsprong. Het water komt van Boven, zeiden we al eerder.
Gemeente, daar ligt ook de ruimte van de zaligheid. Daar ligt ook de verwachting voor u en voor uw kinderen. Al bent u nog zo dor en doods en onvruchtbaar, het water komt van Boven. Daar ligt nu ook de troost en de vastheid in van de zaligheid van een ieder die in beginsel de Heere mag liefhebben. Dat is nu zo’n troost voor diegenen die het leven in eigen hand niet kunnen houden. Voor hen die zeggen: ‘Hier van binnen is het net een Dode Zee. In mijn vlees woont geen goed en van mij is er geen enkele verwachting. De Heere leert me: uit u geen vrucht meer in der eeuwigheid. Het ligt aan mijn kant alles diep verzondigd’. Maar wat een onuitsprekelijk wonder: het water komt van de andere kant. Daar ligt de ruimte, daar ligt de hoop en de vastheid. Het is alles vrije gunst. Daar mogen Gods kinderen bij ogenblikken zich over verwonderen. Niets uit ons, maar alles uit Hem.
Zullen we daar samen van zingen? Psalm 89 vers 8.
Gij toch, Gij zijt hun roem, de kracht van hunne kracht;
Uw vrije gunst alleen wordt d’ ere toegebracht;
Wij steken ’t hoofd omhoog en zullen d’ eerkroon dragen,
Door U, door U alleen, om ’t eeuwig welbehagen;
Want God is ons ten schild in ’t strijdperk van dit leven,
En onze Koning is van Isrels God gegeven.
We hebben stilgestaan bij de Bron van deze beek. We gaan nu naar de groei van de beek.
- De groei van deze beek
Ezechiël ziet dus het water van onder de dorpel van de tempel komen. Dan neemt de Heere hem in vers 3 mee en gaat hem alles tot in detail uitleggen wat de profeet ziet en aan het volk moet doorgeven. Als nu die Man naar het oosten uitging, zo was er een meetsnoer in Zijn hand; en Hij mat duizend ellen en deed mij door de wateren doorgaan, en de wateren raakten tot aan de enkelen.
- die Man staat er aan het begin van deze tekst. We denken dan misschien aan een engel of in ieder geval een mannelijke gedaante. Maar toch is het de Heere, Die Ezechiël alles laat zien.
- zo was er een meetsnoer in Zijn hand. Die Man gaat met dat meetsnoer of meetlint allerlei dingen opmeten. Het meten van die rivier begint bij de dorpel van de tempel. Straks zien we dat dat kleine stroompje water uit het heiligdom steeds breder en dieper wordt.
- en Hij mat duizend ellen en deed mij door de wateren doorgaan, en de wateren raakten tot aan de enkelen. Het water stroomt steeds verder. En de Heere zegt tegen Ezechiël: Je moet er doorheen lopen. Eerst meet Hij duizend ellen. Dat is ruim vijfhonderd meter, een halve kilometer dus. En Ezechiël schrijft: Het water komt tot aan mijn enkels.
We lezen verder in vers 4 dat Hij opnieuw duizend ellen meet. Het is nu al twee keer 500 meter. Een kilometer dus. Het water staat bij de profeet nu tot aan zijn knieën. En weer staat er dat Hij duizend ellen meet. Nu al anderhalve kilometer; en Ezechiël moet maar doorlopen! Het water komt nu al tot aan zijn heupen. En dan, in vers 5, wordt het vierduizend ellen. Twee kilometer dus. Het wordt zo diep dat het een rivier wordt waarin de profeet ook niet meer kan staan. Er staat: en het was een beek waar ik niet kon doorgaan; want de wateren waren hoge wateren, waar men door zwemmen moest, een beek, waar men niet kon doorgaan. Wat een opmerkelijke groei van dit levenwekkende en vruchtbaarmakende water. Wat dat zeggen wil? Gods genade wordt steeds meer en gaat steeds verder. Met andere woorden: Gods werk is niet tegen te staan. Dat zie je nu op de Pinksterdag en daarna gebeuren.
Als ik het op de catechisatie over die stroom van dat genadewater heb, zeg ik vaak dat het gaat over de openbaringsvormen van het genadeverbond. Daar zit ook die toename in: breed, breder, breedst. Want eerst gaat de Heere Zijn genade vanuit de eeuwigheid openbaren aan Adam en Eva. We noemen dat in de dogmatiek wel de particuliere vorm van het genadeverbond. En dan zie je daarna die genaderivier breder gaan stromen. Dat beekje van levend water gaat door de bedding van Abraham, Izak en Jakob en zijn zonen. We noemen dat de patriarchale vorm. En nog een fase verder zie je dat stroompje lopen door het volk Israël, de beminden om der vaderen wil. Daarna zie je dat water af en toe even buiten de oevers treden. Dan komt er een koningin van Scheba, dan komen daar Rachab de hoer, Ruth de Moabitische en Naäman de Syriër. Dat zijn allemaal voorboden van het Pinksterfeest. Dat is het feest waarop het water wordt uitgestort.
Eerst zijn het twaalf apostelen. Ze zijn leeg van zichzelf maar vol van de Heilige Geest en vol van de liefde van de Heere Jezus. En dan honderdtwintig personen. Zie je die stroom steeds breder worden? Even later komen er drieduizend onder de Pinksterpreek van Petrus tot bekering. En dan staat er: En de Heere deed dagelijks tot de gemeente, die zalig werden (Hand. 2:47).
Die genaderivier wordt steeds wijder en dieper. Eerst komt het tot aan de enkels, dan tot aan de knieën en nog weer later tot aan de heupen. Ten slotte kun je er niet meer staan maar moet je zwemmen. Wat moet dat toch een heerlijke tijd geweest zijn, die eerste periode na het Pinksterfeest. We lezen in Handelingen 4 vers 4: En velen van degenen, die het Woord gehoord hadden, geloofden; en het getal der mannen werd omtrent vijfduizend. Dan gaat die Evangelierivier stromen vanuit Jeruzalem door Judea en Samaria. De Heere Jezus had tegen Zijn discipelen gezegd dat ze Zijn getuigen moesten zijn, beginnend van Jeruzalem tot aan het uiterste van de aarde. Ziet u dat water dan stromen vanaf het Pinksterfeest? Het wordt steeds breder. Het Evangelie van Gods genade komt zelfs in Rome. U zou het Bijbelboek Handelingen kunnen noemen: Van Jeruzalem naar Rome. De Heere bouwt Zijn Kerk ook uit de heidenen.
De Filistijn, de Tyriër, de Moren,
Zijn binnen u, o Godsstad, voortgebracht;
Van Sion zal het blijde nageslacht
Haast zeggen: ‘Deez’ en die is daar geboren’.
Gemeente, de rivier van Gods genade komt zelfs in de Lage Landen bij de Zee. Daar waar de Naam van Christus nooit eerder is genoemd. Die genaderivier komt in Papoea, in Nigeria, in Zuid-Afrika, in alle werelddelen. Jaren geleden heette het jaarverslag van onze zending De rivier, de stroom van levend water. Op de omslag stond zo’n prachtige, heldere rivier. Dan zie je hoe zending en het visioen in ons tekstgedeelte alles met elkaar te maken hebben. We zagen dat de rivier ten slotte zo breed en diep wordt dat de profeet erin moet zwemmen. Wat is dat een heerlijke, troostvolle boodschap voor Israël, daar in Babel. Dat volk heeft alles verzondigd. Er is geen verwachting meer. De toestand van land en volk is hopeloos, dor en doods en onvruchtbaar. En dan komt de boodschap, die heilsboodschap van Ezechiël: er stroomt genadewater en het komt van een andere kant, uit het heiligdom, van onder het altaar.
Voordat we onze tweede gedachte over de groei van deze rivier afsluiten, nog twee dingen. Ezechiël moet steeds door dat water lopen. Dat heeft een betekenis voor ons hier in de kerk en voor onze kinderen. Wij moeten in aanraking komen met dit water! En dat niet één keer, maar elke dag. Dat heeft met onze afkomst te maken. De Heere zegt niet voor niets elke keer tegen Ezechiël ‘mensenkind’. Dat is Gods manier om hem te herinneren aan zijn afkomst. En daarmee zegt Hij: van jou kan Ik niets gebruiken, want dat is alleen maar modder, vuilheid en onreinheid. Alleen maar zonde. Jij moet iedere dag in aanraking komen met dat water. De Heere Jezus zegt tegen Nicodemus: u moet geboren worden uit water en Geest; u moet wederom geboren worden.
Waarom moeten we ons regelmatig wassen? Omdat we vuil zijn. Precies! Als we gewerkt hebben en bezweet zijn of we hebben vieze handen gemaakt. En zoals nu het water uit de kraan het vuil van je lichaam afwast, zo heb je nu ook dat genadewater van de Heere Jezus nodig om geestelijk gewassen en gereinigd te worden. Dan hebben we het over een andere, een zalige Fontein. En nu is het zo nodig dat je vandaag nog bij dat genadewater uit die Fontein komt. En ook morgen en overmorgen. Dat is ook nodig voor Gods kinderen. Het is verdrietig als Gods kinderen die Fontein níet nodig hebben. Dan proberen ze op alle mogelijke manieren zichzelf weer schoon te maken met weet ik wat voor schoonmaakmiddelen. Maar dat is niet goed. Ze moeten met hun vuile hart en hun schuldige ziel bij de Heere Jezus komen. Elke dag tot Hem vluchten en tot Hem zuchten. Het is Zijn liefste werk om onreine zondaren te ontvangen en te wassen en te reinigen in die Fontein, die er in Hem is.
Het tweede waar ik nog even uw aandacht voor vraag is dit: die rivier is niet overal even diep. Het water kwam eerst tot aan de enkels van Ezechiël, toen tot aan zijn knieën en daarna tot aan zijn heupen. En op een gegeven ogenblik moet hij erin zwemmen. Wat betekent dat? Er zijn kinderen van God bij wie dat water maar niet hoger komt dan de enkels. Zij hebben nog niet zoveel van de Heere geleerd. Dat noem je ‘kleinen in de genade’. Weet je hoe de Bijbel die noemt? ‘Gekrookte rieten, rokende vlaswieken’. Maar het is wel nodig dat de Heere hen bij de hand neemt, meer leert en elke dag onderwijs geeft. Maar er zijn ook kinderen van God die de Heere verder heeft geleid en geoefend. In de Bijbel worden ze wel genoemd: ‘eikenbomen der gerechtigheid’. Die mogen al in dat genadewater van de Heere zwemmen. Wat heb je dan veel van de Heere geleerd. Wat heb je dan ook veel afgeleerd. Dan moet je sterven aan de zonde en aan de wereld, maar dan mag je ook direct leven uit Hem, uit de Heere Jezus.
U ziet dus dat dit visioen van Ezechiël alles te maken heeft met het geloofsleven van Gods kinderen. Dat is niet altijd even krachtig. We zeggen ook wel: Je leert niet alles op één dag. Zo is het bij de Heere ook. Jongens en meisjes, op de basisschool ga je rond de zomervakantie over naar de volgende groep. Met een deftig woord: dan word je bevorderd. Bij de juf in de ene groep leer je dít en als je dan in een andere groep bij een meester komt, leer je weer wat anders. Vaak wordt het ook moeilijker; dan leer je steeds meer. Zo leer je bij de Heere ook niet alles op één dag. Soms geven we dat wel aan met de uitdrukking: De zon staat ook niet direct op volle middaghoogte. Zo gaat het ook in het geestelijk leven. Maar het is wel belangrijk dat Gods kinderen beseffen dat de rivier van dat levende water steeds dieper en breder wordt. Dat ze dus dieper in die rivier mogen komen. Want dat water kan toch niet altijd tot aan je enkels blijven staan? Dat moet toch ook tot aan je knieën komen en nog hoger? Zij die de Heere liefhebben, moeten staan naar groei! Wast op in de genade en kennis van onzen Heere en Zaligmaker Jezus Christus (2 Petr. 3:18).
Het is zo nodig dat die Pinkstergeest u meer en meer leert wie u in uzelf bent, zodat het licht helderder mag opgaan over het Borgwerk van de Heere Jezus. Daar hoort ook bij dat u het leven in eigen hand niet meer kunt houden, maar dat u meer mag gaan steunen op dat heerlijke werk van de Heere Jezus, Wiens werk volkomen is. Van die Geest heeft de Heere Jezus gezegd: Die zal u alles leren, en zal u indachtig maken alles wat Ik u gezegd heb (Joh. 14:26). En van dat Pinksterwater heeft Hij gezegd: Hij zal het uit het Mijne nemen, en zal het u verkondigen (Joh. 16:14).
Laten we eerst samen gaan zingen Psalm 63 vers 1.
O God, Gij zijt mijn Toeverlaat;
Mijn God, U zoek ik met verlangen,
Zo ras wij ’t morgenlicht ontvangen,
Bij ’t krieken van den dageraad;
O Heer’, mijn ziel en lichaam hijgen,
En dorsten naar U in een land,
Dat, dor en mat, van droogte brandt,
Waar niemand lafenis kan krijgen.
We hebben het gehad over de oorsprong en de groei van deze beek. Tenslotte nog ons laatste punt: het leven uit deze beek.
- Het leven uit deze beek
Vanaf vers 6 neemt de Heere Ezechiël mee naar de oever van de rivier. In vers 7 ziet de profeet dat er leven komt waar het water stroomt. Er staat: Zo was er aan de oever van de beek zeer veel geboomte, van deze en van gene zijde. Gemeente, dit doet ons denken aan de Heilige Geest, Die plaats maakt voor de Heere Jezus in het hart van een zondig mensenkind. De Heilige Geest gaat Hem openbaren en verheerlijken. En waar Hij dat doet, is leven. Want waar Jezus is, daar is leven.
En wat hoort en ziet de profeet dan? Lees maar mee in vers 8: Toen zeide Hij tot mij: Deze wateren vlieten uit naar het voorste Galilea, en dalen af in het vlakke veld. Als we het hebben over het Galilea der heidenen, dan is dat meestal niet in positieve zin. Maar de Heere Jezus wil juist daar met Zijn genade werken. In het Galilea der heidenen zullen doden Zijn stem horen en die ze gehoord hebben, zullen leven. Als er staat dat die wateren afdalen in het vlakke veld, dan moet je maar denken aan de vlakke velden van Moab. Als we dan doorlezen in vers 8 blijkt dat die wateren uitkomen in de Dode Zee. Er staat: Daarna komen ze in de zee. Daar kan ik kort over zijn, gemeente. Die naam zegt toch genoeg: Dode Zee. Daar leeft niets en is alles dood en onvruchtbaar. In die zee mondt nu de rivier uit.
Dan volgt er nog aan het eind van vers 8: in de zee uitgebracht zijnde, zo worden de wateren gezond. In vers 9 lezen we zelfs van twee beken. Dat is wel heel bijzonder dat alles in de Dode Zee tot leven komt en dat die zee vruchtbaar wordt. Het wemelt er van leven. Er komen vele vissen. Ongelooflijk. Overal waar de dood was en waar de vloek van God op rustte, komt nu leven openbaar. Vers 9 eindigt met: En het zál leven, alles, waarheen deze beek zal komen. Ezechiël, zul je dat tegen de mensen zeggen? Leg de nadruk dan maar op dat woordje ‘zal’. We hoeven er niet aan te twijfelen, want het is Gods eigen werk. Het gaat om Zijn Koninkrijk, om Zijn huis en om de eer van Zijn Naam. Dat is ook de blijde boodschap die ik vanmiddag hier mag prediken. Goed nieuws voor slechte mensen. Die profetie van Ezechiël zegt ons datwe nog bekeerd kunnen worden, ook al wanhopen we aan onszelf. Met al het onze, dus niet opgeknapt of opgepoetst, met al onze zonden en ellenden mogen we tot de Heere gaan. Hij zegt: En die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen (Joh. 6:37).
Dan lezen we in vers 10 van vissers. Vissers, dat zijn de dominees, dat zijn kandidaten en studenten die voor het eerst een stichtelijk woord spreken. Vissers, dat zijn ook de ouderlingen en de diakenen, de vaders en de moeders, zeg maar de opvoeders. Maar in de allereerste plaats zijn het Gods dienstknechten. Ze spreiden hun netten uit in dat water en bij het ophalen van de netten komen de zegeningen van het Pinksterfeest openbaar. Waar ze staan? Van En-gédi aan tot En-eglaïm toe. Zeg maar van het noorden tot het zuiden, van het oosten tot het westen. Ze staan in alle windstreken. Overal worden de netten uitgeworpen. Zullen ze veel vis vangen? Het antwoord staat aan het eind van vers 10. Haar vis zal naar zijn aard wezen als de vis van de Grote Zee – dat is de Middellandse Zee –, zeer menigvuldig. Wat een bijzondere vangst. Daar zorgt de Heere nu voor. Hij houdt Zijn Kerk in stand. Zijn Woord zal nooit ledig tot Hem wederkeren, het zal doen hetgeen Hem behaagt. Ze zullen komen.
Gemeente, dan komt nog vers 11 en wat is dat een ontzaglijke tegenstelling met het voorgaande. Het vers begint met het woordje ‘doch’. Doch haar modderige plaatsen en haar moerassen zullen niet gezond worden, zij zijn tot zout overgegeven. Wat een schril contrast. In de vorige verzen genade, leven en vrucht en dan nu het tegenovergestelde. Het beeld dat hier opgeroepen wordt, is dat van water dat stilstaat en stinkt, modder in een moerasachtig gebied. En het levende, verse water stroomt er vlak langs. Een aangrijpend beeld, gemeente. Je kunt vlak bij het Koninkrijk van God, vlak bij Koning Jezus zijn en je toch in stilstaand, vuil water bevinden. Toch nog in moerassig gebied.
Hoe is het nu bij u van binnen? Kunt u dat ook vergelijken met een modderpoel? En dat u vecht en worstelt om er uit te komen? Hebt u ook het idee dat u steeds verder weg zakt in dat moeras? Gemeente, al die pogingen om uzelf te verlossen lopen op niets uit. U zult er vandaag of morgen in omkomen. Op die manier worden de wateren in uw leven nooit gezond.
Weet u wat Ezechiël van Godswege aan het eind van vers 11 zegt? Die modderige plaatsen en die moerassen zijn tot zout overgegeven. Daar zit iets in van oordeel: tot zout overgegeven. Met deze woorden zegt de Heere Jezus als het ware: als u dan niet luisteren wilt, als u dan niet komt en het leven in uzelf blijft zoeken, als u dan niet wilt dat Ik Koning over u ben, dan geef ik u over om zout te worden. Dan wordt u een zoutpilaar net als die vrouw van Lot. Dat is zo aangrijpend. Dan ligt u verloren en dan gaat u verloren. Maar nu mag u nog horen dat er een Fontein is waaruit dat levende water stroomt. Dat water kan de modder van uw leven wegspoelen. Al is uw hart nu net zo doods en onvruchtbaar als die Dode Zee, de Heilige Geest maakt van die onzalige fontein een bron van levend water. Weet u nog wat de Heere Jezus in Johannes 4 zegt tegen die Samaritaanse vrouw, die bij de Jakobsbron komt om te putten? Maar zo wie gedronken zal hebben van het water dat Ik hem geven zal, dien zal in eeuwigheid niet dorsten; maar het water dat Ik hem zal geven, zal in hem worden een fontein van water, springende tot in het eeuwige leven (Joh. 4:14). Jongens en meisjes, als je nu een plas hebt met modder en je doet daar een beetje schoon water bij, dan krijg je troebel water, niet echt schoon water. Maar zo is het hier niet, hoor. Als dat water van Pinksteren door je leven stroomt, dan blijf je nog wel last houden van modder hier van binnen, maar het reinigt toch helemaal. Weet je waarom? Omdat het werk van onze Zaligmaker zo volkomen is.
Ten slotte nog vers 12. We lezen daar van allerlei vruchtbomen, spijsbomen worden ze genoemd. Het bijzondere van die vruchtbomen is dat hun bladeren niet afvallen en hun vruchten niet vergaan. Steeds brengen deze bomen weer nieuwe vruchten voort, vruchten die erg voedzaam zijn. Ook bijzonder dat hun bladeren een genezende werking hebben. Ezechiël vindt het nodig om het nog een keer te zeggen: die wateren komen uit het heiligdom. Als je dit zo hoort, gemeente, over die spijsbomen, dan denk je toch direct aan die ene Boom des levens, Die Johannes ziet in zijn Openbaring. Hij schrijft daarvan: De Boom des levens, voortbrengende twaalf vruchten, van maand tot maand gevende Zijn vrucht; en de bladeren des Booms waren tot genezing der heidenen (Openb. 22:2). Wie denkt dan niet aan de Heere Jezus? En wat roept de bruid uit in het Hooglied als zij het heeft over haar Liefste? Als een appelboom onder de bomen des wouds, zo is mijn Liefste onder de zonen; ik heb groten lust in Zijn schaduw, en zit eronder, en Zijn vrucht is mijn gehemelte zoet (Hoogl. 2:3).
Ons tekstgedeelte hield ons voor: uit ons geen vrucht meer in der eeuwigheid. Maar ook dat de Heere Jezus zegt: uw vrucht wordt nu uit Mij gevonden. Ik wilde ondergaan in dat vieze, dode water van de zonde. Ik wilde ondergaan onder de toorn Gods. Ja, zo werd Ik van God verlaten, opdat u nu tot God genomen en nooit meer door Hem verlaten zou worden.
Gemeente, we dachten na over het water in de beek. Levend water dat we niet kunnen missen. We hoorden dat de bron bij de Heere vandaan komt. Dat die rivier zo toeneemt in breedte en diepte. En ook dat het water uit die rivier tot leven wekt. Gemeente, ouders, dan is er nog verwachting voor uw kinderen bij God vandaan, vanuit dat welbehagen in die rivier. Een rivier vol genade die Christus heeft aangebracht, door de bediening van de Pinkstergeest.
Amen.
Slotzang: Psalm 87 vers 3 en 4:
De Filistijn, de Tyriër, de Moren,
Zijn binnen u, o Godsstad, voortgebracht;
Van Sion zal het blijde nageslacht
Haast zeggen: "Deez' en die is daar geboren".
God zal hen zelf bevestigen en schragen,
En op Zijn rol, waar Hij de volken schrijft,
Hen tellen, als in Isrel ingelijfd,
En doen den naam van Sions kind'ren dragen.