Ds. W.A. Zondag - Numeri 11 : 28 - 29

Pinksterfeest in de woestijn

Numeri 11
1. de zonde van het volk;
2. de gave van de Geest;
3. de vrees van Jozua;
4. de gestalte van Christus;
5. de bede van Mozes.

Numeri 11 : 28 - 29

Numeri 11
28
En Jozua, de zoon van Nun, de dienaar van Mozes, een van zijn uitgelezen jongelingen, antwoordde en zeide: Mijn heer Mozes, verbied hun!
29
Doch Mozes zeide tot hem: Zijt gij voor mij ijverende? Och, of al het volk des HEEREN profeten waren, dat de HEERE Zijn Geest over hen gave!

Delen & Download

Download preek

Leespreek tekst

Zingen : Psalm 102: 9, 10 en 11
Zingen : Psalm 102: 12
Lezen : Numeri 11: 11-30
Zingen : Psalm 119: 1, 3 en 7
Zingen : Psalm 119: 9 en 80
Zingen : Psalm 119: 86 en 87
Zingen : Psalm 143: 10 en 11

Gemeente, we staan in deze dienst stil bij een oudtestamentische geschiedenis, die we kunnen aanduiden als een voorspel van Pinksteren. In het Oude Testament komen we veel beelden tegen die in de nieuwtestamentische bedeling tot vervulling komen. Daar is het Pinksterfeest een voorbeeld van! Daarom heb ik het thema van deze preek genoemd: Pinksterfeest in de woestijn. Ik bepaal u in het bijzonder bij de verzen 28 en 29:

 

En Jozua, de zoon van Nun, de dienaar van Mozes, een van zijn uitgelezen jongelingen, antwoordde en zeide: Mijn heer Mozes, verbied hun.

Doch Mozes zeide tot hem: Zijt gij voor mij ijverende? Och, of al het volk des HEEREN profeten waren, dat de HEERE Zijn Geest over hen gave!

 

Pinksterfeest in de woestijn

 

We staan stil bij:

  1. de zonde van het volk;
  2. de gave van de Geest;
  3. de vrees van Jozua;
  4. de gestalte van Christus;
  5. de bede van Mozes.

 

  1. De zonde van het volk

Het is een bekende geschiedenis waar we bij stilstaan. De kinderen onder ons kennen die wel. Er wordt op school vaak over verteld. Het volk van Israël heeft een groot wonder meegemaakt: God heeft hen, nadat ze honderden jaren in Egypte hebben moeten verblijven, verlost. Hij heeft als het ware de deur opengezet van het land, dat één grote gevangenis is. In de Psalmen wordt gezegd: ‘door ’s HEEREN hand zijn ze uitgeleid, uitgetogen.’ De krachtige arm van de HEERE heeft alle vijanden aan de kant geduwd en het volk de woestijn in gestuwd. De hand van de HEERE klieft de wateren van de Rode Zee, zodat er een pad komt door de zee waar het volk doorheen kan. Wat een wonder! Wel vragen ze regelmatig wat ze moeten eten. Het deeg dat meegenomen is uit Egypte raakt op. Hoe moet het verder?

 

Gemeente, de woestijnreis leidt ons van verrassing naar verrassing, van nood naar uitkomst, steeds weer. Zal God half werk doen? Zal God het ene doen en het andere vervolgens nalaten? Zal Hij het volk verlossen uit de handen van de farao en het vervolgens laten verhongeren in de woestijn? Nee! Wat is dat een troost, ook voor nu. Waar de Heere werkt, waar Hij Zijn volk formeert, waar Hij Zijn volk roept door het werk van de Heilige Geest door de nieuwe geboorte, waar Hij Zijn volk verzamelt, daar leidt Hij het ook trouw. Ze zullen niet omkomen onderweg. Ze komen allen aan in Kanaän, het hemelse Kanaän!

 

Zo heeft de HEERE iedere morgen weer voor brood gezorgd. ‘Morgen’, heeft de HEERE tegen Mozes gezegd, ‘morgen zal het volk Mijn heerlijkheid zien.’ Ze zullen het letterlijk gaan proeven. Proeven en zien dat de HEERE goed is. Het manna – want dat was het – ligt daar ‘s morgens, tot grote verrassing van jong en oud. Het is iets heel bijzonders. Ze hebben het nog nooit op. Je kunt er koeken en brood van bakken. Het smaakt naar honing, maar dan wat zoeter. Mensen vinden het heerlijk! Iedere dag weer zorgt de HEERE voor manna. Er is nooit te weinig, er is altijd genoeg! Zo gaat dat jaar in, jaar uit. Veertig jaar lang laat de HEERE het manna vallen op de aarde. Zo worden ze steeds opnieuw verzadigd.

 

Maar er komt een dag dat het volk het niet meer goedvindt, zoals het gaat. Het is ontevreden over het eten. Iedere dag hetzelfde voedsel! Sommige mensen zullen dat wel als eerste aan de orde hebben gesteld; andere zullen hen zijn gevolgd. Maar er komt in ieder geval een oproer. Ze gaan naar Mozes en verwijten hem dat ze beter in Egypte hadden kunnen blijven: ‘Dat manna: we walgen ervan! Het is altijd hetzelfde!’ Ze verheerlijken de slavernij in Egypte, alsof het zo fijn was in dat vreselijke land, waar ze zeven dagen per week slavenwerk moesten verrichten, waar ze de sabbat niet konden houden, waar de kindertjes in de Nijl werden gegooid. Wat is toch een mens! Geneigd om zó snel tegen de HEERE op te staan. En Mozes? Hij trekt het niet meer. Bij Mozes is er een grens bereikt. Hij heeft al zoveel meegemaakt met het volk. Mozes wordt boos op het volk, maar ook op God.

 

Boos worden op God, gemeente! Dat is wat! Wordt u ook weleens boos op de Heere? U bent het niet eens met de weg die de Heere met u gaat? Dat zal niet het geval zijn als het allemaal voorspoedig gaat. Als u geen verliezen hoeft te lijden. Als het goed gaat met uw werk, uw gezondheid, met uw gezin (áls u een gezin heeft). Maar als de Heere dat van u weg gaat nemen, bent u het dan met Hem eens? Zegt u dan: ‘Zal ik het goede wel van de Heere ontvangen en niet het kwade?’, zoals Job dat mocht doen? Dat is geen automatisme, absoluut niet, ook niet bij Gods kinderen! Het is echt niet zo dat Gods kinderen dat meteen zeggen.

 

Het is ook helemaal niet zo gunstig als u zegt: ‘Nee hoor, dat zal ik nooit doen, boos worden op de Heere’. Weet u waarom niet? Omdat de mensen in de wereld ook niet echt boos op de Heere worden. Ze zeggen: ‘God bestaat niet, dus waarom zou ik boos op God worden?’ Juist als je de Heere mag kennen, Hem mag liefhebben en mag volgen in je leven en Hij het zo anders gaat doen dan je zelf wilt, gaan deze twee dingen botsen. Juist dan, dan ga ik ervaren dat mijn eigen wil en de wil van de Heere niet bij elkaar passen, niet kloppen. Hij had het verdriet in mijn leven kunnen voorkomen, maar Hij deed het niet. Hij nam wél

 

mijn geliefde weg! Hij nam wél mijn gezondheid weg! Hij schikte mij het kwaad toe. Als je daarmee worstelt, heb je een relatie met de Heere: ‘Heere, waarom doet U dat?’

 

Dat zien we ook bij Mozes gebeuren, gemeente. De HEERE neemt het Mozes niet gelijk kwalijk - dat zullen we zo zien - maar Mozes neemt het de HEERE wel kwalijk dat het gaat zoals het gaat. U hoort hem zijn beklag doen: ‘Waarom hebt U mij uitgekozen om dit volk te leiden?’ Het lijkt net alsof hij de HEERE aan het braambos herinnert: ‘Toen heb ik toch ‘nee’ gezegd? Toen heb ik toch al gezegd dat ik het niet kan en het niet wil? Maar U hebt het van mij geëist en U vraagt nu van mij het onmogelijke, HEERE.’ Dat is wat hij zegt. Hij gaat heel ver in zijn beklag. Hij zegt zelfs: ‘Laat me maar sterven! Zoek maar een ander!’ Wat doet de HEERE, gemeente? Ontsteekt Hij in toorn tegen Mozes en zegt Hij: ‘Mozes, waar heb Ik dit aan verdiend? Ben Ik niet al die tijd, toen deze taak op je schouders rustte, de Getrouwe geweest? Waarom doe je zo tegen Mij?’ Nee, gemeente, dat doet de HEERE niet. De HEERE antwoordt er eigenlijk niet eens op. Hij gaat eraan voorbij. Hij komt zelfs met een oplossing: ‘We gaan mensen als oudsten aanstellen en die zullen je gaan helpen.’

 

Later is de Heere wel vertoornd op Mozes: als hij tegen de rots slaat en er niet tegen spreekt. Maar hier niet. Hoe kan dat? De HEERE ziet aan wat er in het hart leeft, wat de motieven zijn. Hij kent de Zijnen zo goed! Als Mozes op de rots slaat, is er boosheid en ongeloof. Mozes weet dan heel goed dat hij verkeerd handelt, dat hij in strijd met de opdracht handelt. Daarom krijgt hij een best wel zware straf opgelegd: hij mag het land Kanaän niet binnentrekken. Maar hier is iets anders aan de hand. Hier is sprake van geestelijke vermoeidheid. Mozes kan het gewoon niet meer aan. Zijn psyche trekt het niet meer. Hij heeft een burn-out, zouden we zeggen, en daarom zegt hij zulke dingen tegen de HEERE. Hij is zo moedeloos en dat weet de HEERE ook. Wat is de HEERE dan mild en vriendelijk! Hij treedt niet hard op, maar helpt Mozes, zodat hij het werk weer aan kan.

 

Vindt u het ook niet heerlijk om zo de Bijbel door te bladeren en meer van zulke geschiedenissen te bestuderen, die zo lijken op wat de HEERE doet ten aanzien van Mozes? Want dat gebeurt zo vaak in de Bijbel: dat mensen hun beklag doen tegen de HEERE, heel onbillijk worden naar Hem, maar Hij blijft zo getrouw en doet niet naar hun klagen! Denk maar eens aan Jakob: ‘Al deze dingen zijn tegen mij.’ Toch blijft de HEERE zo goed zorgen voor Jakob. Ik denk aan Elia. Eigenlijk zei hij hetzelfde als Mozes: ‘Ik kan het niet meer en ik doe het niet meer!’ Vermoeid ligt hij onder de jeneverstruik, maar de HEERE zoekt hem op, bemoedigt hem en geeft hem zelfs te eten en te drinken. Geen kwaad woord in de richting van Elia. Denk eens aan de discipelen, gemeente. Als de discipelen bevreesd zijn, als ze in de storm in radeloosheid om hun Meester roepen, wat gaat Hij dan vriendelijk met hen om. Steeds weer betoont Hij: ‘Ik ben de Getrouwe! Zal Ik half werk doen? Nee!’

 

U komt het ook bij Paulus tegen. Steeds weer wordt hij door de Heere versterkt en bemoedigd. Lees Romeinen 8 maar eens. Het is een zegelied. Daar spreekt Paulus. En vanaf de toppen van het geloof – dat is waar – kijkt hij neer op alle dalen die er in zijn leven geweest zijn en zegt hij: ‘Wat er ook allemaal gebeurd is, de Heere heeft mij nooit beschaamd. En wat er allemaal nog zal gebeuren, de Heere zal mij niet beschamen!’ Hij roept het uit: ‘Niets, maar dan ook niets zal mij kunnen scheiden van de liefde van Christus! Noch dood, noch leven, noch overheden, noch engelen. Er is niets wat ertussen kan komen. Niets, maar dan ook niets zal scheiding brengen tussen Hem en mij! Zijn liefde blijft!’

 

Denk ook eens aan Psalm 103, gemeente. Het is één van de meest vertroostende Psalmen, waarin de dichter vol verwondering uitroept: ‘Hij doet niet naar mijn zonden! Hij doet niet naar mijn ongerechtigheden! Hij doet niet naar wat ik verdien, maar Hij doet naar Zíjn barmhartigheden! Hij doet naar Zijn genade!’ Ik hoop dat u zo van tijd tot tijd in de spiegel kijkt en dat ook nu doet. Kent u dat ook? Kent u iets van die verwondering en vreugde? Dat Hij niet naar mijn zonden doet, niet naar wat ik verdien, maar naar Zijn genade, steeds weer opnieuw?

 

Mozes moet zeventig mensen aanstellen. Ik moet denken aan de uitspraak ‘Ora et Labora’. Bid en werk. We moeten bidden als het te zwaar is, maar dan ook vervolgens om ons heen zien naar mogelijkheden om ons takenpakket te verlichten. Of als we te maken hebben met een geestelijke depressie, de middelen gebruiken. Dan moet u niet zeggen: ‘De Heere lost het wel op.’ Nee! Dan moet u de middelen gebruiken, net als iemand die lichamelijk ziek is. Die stuur je toch ook naar de dokter? Als de dokter medicijnen voorschrijft, moet je die gebruiken en bidden of de Heere die middelen wil zegenen! Zo moeten we in alle dingen de Heere vragen om Zijn hulp, maar ook de middelen gebruiken. Dat geldt echt voor alle facetten van het leven. Het geldt voor het krijgen van een relatie, als je daarnaar verlangt, of voor een diploma, voor een goed cijfer, voor het krijgen van een baan, of wat dan ook. We moeten de middelen waarnemen!

 

Het geldt ook voor het geestelijke. We moeten de middelen gebruiken om vrede met God te mogen verkrijgen. Lees gerust eens artikel 16 hoofdstuk 1 van de Dordtse Leerregels. Wat moeten diegenen doen die de vreugde en vrede in de Heere, de kinderlijke vreze, nog niet kennen? Die moeten met de middelen bezig zijn, zeggen onze vaderen. De Heere zoeken in Zijn Woord. Zijn Woord overdenken. Het in gebed brengen. De sacramenten gebruiken om het zwakke geloof te versterken. Op die manier wil de Heere het geloof sterker maken.

 

Bid en werk. Zo is het bij Mozes gegaan. Later zal Jozua precies hetzelfde meemaken. Ik denk aan de nederlaag bij Ai. Dan valt Jozua plat op de grond voor de HEERE en zegt hij: ‘HEERE, hoe kan dat nu? U hebt het ons beloofd! Wat zult U met Uw grote naam doen? Wat zullen de mensen wel niet zeggen? Ze zullen zeggen dat U het volk hebt verlaten: Hij komt Zijn eigen Woord niet na.’ Dan zegt de HEERE: ‘Jozua, Ik zal antwoorden.’ En op een gegeven moment zegt de HEERE: ‘En nu aan het werk, Jozua.’

 

Zeventig mensen. Ze zijn door Mozes uitgekozen, maar uiteindelijk zit de HEERE daar achter. Het is Zijn hand die die mensen in de middellijke weg heeft uitgekozen, zoals de Heere dat nog doet als er ambtsdragers in de gemeente worden verkozen. Dan is er door de kerkenraad een tweetal opgesteld. Ze hebben dat biddend gedaan: ‘Heere, wilt U ons

 

leiden?’ De namen worden aan de gemeente voorgelegd en op de ledenvergadering wordt er een keuze gemaakt. Maar het is de Heere Die uiteindelijk die diaken, die ouderling, die predikant heeft aangewezen. Bij Mozes gaat het niet via een verkiezing, maar de HEERE gebruikt wel de keuze van Mozes op grond van wat Hij al heeft mogen zien bij deze mensen, om hen vervolgens te bekwamen tot het ambt. Dat doet de HEERE heel zichtbaar. Ze moeten naar de tabernakel komen, naar de tent van de samenkomst, en daar zal de HEERE het laten zien. Dan zien we inderdaad op wonderlijke wijze hoe de HEERE Zelf bevestiging geeft aan het feit, dat deze zeventig mannen door Hem apart zijn gezet om het volk te dienen.

 

  1. De gave van de Geest

De HEERE heeft gezegd: ‘Ik zal de Heilige Geest Die in je werkt, Die je bekwaam maakt tot dit werk, ook geven aan deze mensen.’ Dan is het niet zo dat Mozes minder van die Geest heeft. Die Geest wordt nooit minder! Denk aan het pinksterwonder. Dat weten de kinderen vast wel: er zijn tongen als van vuur te zien boven de hoofden van in elk geval de apostelen. Misschien wel op meer mensen, maar dat weten we niet met zekerheid. Tongen als van vuur. Het beeld van vuur. Vuur geeft licht, vuur reinigt, maar vuur verspreidt zich ook en het wordt altijd meer. Dat weet iedereen. Stel dat er hier een gordijn in vuur en vlam komt te staan Als niemand dat tegenhoudt, zal de kerk vlam vatten en brandt de hele kerk af. Zo zijn grote gebouwen in vlammen opgegaan, soms zelfs complete steden. Je ziet dat nog gebeuren: dat natuurgebieden van honderden, duizenden hectares door één vlammetje verbrand worden.

 

Het vuur breidt zich uit. Dat is van de Heilige Geest, gemeente. Het wordt nooit minder, maar juist alleen maar meer. Dat is wonderlijk, toch? Want het komt bij God vandaan. De mensen gaan profeteren. Wat is dat? In dit geval is het meest waarschijnlijk dat ze de Heere gaan loven, goed gaan spreken van God. Dat is zegenen. Het kan ook zijn dat ze dingen hebben mogen zeggen die anderen nog niet gezegd hebben, namelijk welke dingen er zullen gaan gebeuren. In ieder geval laat de Heilige Geest hen op deze wijze de Heere de eer geven. Iedereen ziet dat dit van God is, van de Geest. Ze komen tot een zekere extase, zoals ook later gebeurt in de nieuwchristelijke gemeenten. Zoals de mensen in de vroege kerk in tongentaal gingen spreken. Dat zie je hier ook gebeuren. Iets vergelijkbaars. Het gebeurt een poosje en dan houdt het op.

 

Wij gaan eerst zingen. Psalm 119, de verzen 9 en 80.

 

Doe bij Uw knecht weldadigheid, o HEER’, Opdat ik leev', Uw woorden moog' bewaren, En dat Uw Geest mij ware wijsheid leer', Mijn oog verlicht', de nevels op doe klaren; Dat mijne ziel de wond'ren zie en eer',

Die in Uw wet alom zich openbaren.

 

 

 

Ai, zie, o HEER’, dat ik Uw wet bemin;

Uw gunst vernieuw' mijn leven en mijn krachten. Uw Godd'lijk woord is waarheid van 't begin;

Uw recht heeft nooit verandering te wachten;

Dies houd ik dat met een verblijden zin;

Leer door Uw Geest mij dat gestaâg betrachten.

 

  1. De vrees van Jozua

Er komt een jongen aangerend: ‘Mijnheer Mozes, er gaat iets helemaal verkeerd! Meneer Mozes, er zijn twee mannen die niet bij de tent hebben gestaan, terwijl u had gezegd dat ze moesten komen. En ze profeteren!’ Ja, twee van de zeventig mannen, Eldad en Medad, zijn niet gekomen. Waarom niet? Dat weten we niet, het staat er niet, maar het zal geen onverschilligheid zijn geweest. Waarschijnlijk hebben ze het niet gehoord, heeft de boodschap van Mozes hen niet bereikt. Wat ook mogelijk is: ze durven niet. Ze zijn bescheiden en denken: ‘Ja, wie zijn wij?’ Dat kan, gemeente! Dat iemand tot ambtsdrager gekozen wordt en het niet durft aan te nemen of niet metéén durft aan te nemen, omdat hij er zo tegenop ziet: ‘Wie ben ik om zulk belangrijk werk te gaan doen!’

 

Jozua, de persoonlijke assistent van Mozes en zijn opvolger, staat bij Mozes en snapt die jongen heel goed. Hij is het met deze jongen eens. Dit kan natuurlijk niet: ‘Mozes, wij moeten hier snel wat aan gaan doen. Die mannen moeten bestraft worden! Ze moeten hiermee ophouden!’ Waarom wil Jozua dat die twee mannen ermee ophouden? Is Jozua bang dat de eer van God in het geding is? Nee! Dat is niet zijn eerste vrees. Dat blijkt uit het antwoord van Mozes. Het is zijn vrees dat de positie van Mozes wordt ondermijnd. God heeft Mozes toch als leider aangesteld? Mozes moest toch in opdracht van God zeventig mensen roepen? Nu, dat heeft hij gedaan. Vervolgens zijn er twee niet gekomen. Dat moet natuurlijk niet beloond worden. Dat ondermijnt het gezag.

 

In dit opzicht heeft Jozua best wel een punt. Het is echt niet goed als we het gezag ondermijnen, als mensen zeggen: ‘Een kerkenraad? Daar heb je niets aan. Daar kun je beter mee stoppen. Gewoon afschaffen. Iedereen is elkaars broeder en zuster.’ Dat is niet Bijbels, want in de Bijbel worden de ambten van Christus zo duidelijk aangewezen en die moeten ook in de gemeente worden weerspiegeld in het ambt van predikant, ouderling en diaken. Dat heeft de Heere Zelf gewild en we hebben ook te luisteren naar de ambtsdragers. Het is niet zo dat we, als ambtsdragers op huisbezoek komen, kunnen zeggen: ‘Dat is jullie mening en dit is onze mening. Het maakt niet uit wie wat vindt.’ Nee! Als er ambtelijk bezoek komt, verdient dat ambtelijk respect en moeten we ook beseffen dat ambtsdragers niet zomaar komen. Ze komen in de naam van de Heere! Ze komen als Zijn dienstknechten. Ze hebben een boodschap voor u. Dat is belangrijk! In dat opzicht heeft Jozua gelijk, als hij zegt: ‘Respect voor het ambt is nodig.’ Maar: Jozua wil de Heilige Geest aan banden leggen en dat is niet de bedoeling! Het is onze volgende gedachte.

 

  1. De gestalte van Christus

We horen Mozes hier het juiste antwoord geven. We zien dat Mozes meer ervaren is dan Jozua. Mozes heeft veel meer kennis gekregen over wie de HEERE is, hoe de HEERE werkt en ook hoe de Geest van God werkt. ‘Jozua,’ zegt Mozes, ‘ben je voor mij aan het ijveren? Wil je mijn naam hooghouden? Jozua, dat mag nooit ten koste gaan van de Naam van God, ten koste van de eer van de HEERE! Dat mag nooit ten koste gaan van het soevereine werk van de Heilige Geest!’ Jozua denkt dat de Heilige Geest gebonden moet worden aan

de inzettingen zoals ze er toen waren.

 

Gemeente, als we één ding moeten vasthouden wat betreft het werk en de persoon van de Heilige Geest, dan is het dat Die soeverein zijn. Denk aan het gesprek van de Heere Jezus met Nicodemus: ‘Nicodemus, hoor je daar de wind? Voel je de wind?’ Misschien was er wel een briesje op dat moment. ‘De wind, je weet niet waar hij vandaan komt en waar hij heengaat. Hij kiest zijn eigen weg. Zo is het ook met de Heilige Geest, Nicodemus! Die is soeverein. Die kiest Zijn eigen weg, maar wel in volkomen verbondenheid met Christus en met de hemelse Vader.’

 

De Geest gaat uit van de Vader en van Christus. Maar let op de soevereiniteit van de Geest! Wij bepalen niet waarheen die Geest gaat! Ik heb met eigen ogen gezien hoe de Geest werkt in China. In een huisgemeente hoorde ik met verwondering hoeveel mensen er iedere week bijkomen. De kerk groeit daar, terwijl er veel geestelijke verdrukking is, die alleen maar toeneemt. De Geest laat Zich niet tegenhouden! Het is die soevereine wind die niet tegen te houden ís! De wind blaast. Als God zegt: ‘Daar moet je heen!’, dan zal Hij daar ook heengaan, want Hij is God!

 

Het is niet te bevatten! Dat heeft echter wel te maken met ons menselijk denken. Ik herinner me een gesprek met een zendingswerker uit Guinee. Hij vertelde me dat hij al die jaren dat hij daar werkzaam was, nauwelijks vrucht op zijn werk had gezien. Wat wel opmerkelijk was: een imam zei op zijn sterfbed tegen de dorpelingen: ‘Jullie moeten in Jezus van de Bijbel gaan geloven.’ Nu hoorde ik vorige week dat er in dat dorpje grote dingen zijn gebeurd. Dat er sprake is van een zekere doorbraak: mensen die tot geloof in de Heere Jezus zijn gekomen. Als ik het voor het zeggen had gehad, had ik misschien wel gezegd: ‘Laten we maar stoppen.’

 

De Heilige Geest is soeverein en Hij is dat nog steeds, gemeente! Niemand van ons zal de Geest kunnen vragen om verantwoording af te leggen aan ons. Waarom gaat Hij de een voorbij en vervult Hij de ander? Is dat omdat de één beter is en omdat de ander één streepje vóór heeft? Nee! Waarom gaat de Heilige Geest voorbij aan Gamaliël, maar is Zijn leerling Paulus na verloop van tijd in het ambt gezet? De Heilige Geest laat Zich niet narekenen. Wij moeten de middelen gebruiken, maar we kunnen de Heere nooit iets voorschrijven.

 

Toen ik net predikant was, kwam ik op bezoek bij mensen. Als mensen over het werk van de Heere in hun leven vertelden, viel het me vaak op dat het een vrucht van de leesdiensten was, terwijl ik al predikant was. Ik moet u zeggen: ik vond dat eigenlijk helemaal niet fijn om te horen. Natuurlijk wel dat de Heere sprak, maar ik had liever gehoord dat het onder mijn prediking was gebeurd. Ik werd er weleens moedeloos van:

 

‘Waarom ben ik dan hier? Dan kunnen ze maar beter preken lezen.’ Ik moest leren dat de Heere soeverein is en dat Hij mij ten diepste helemaal niet nodig heeft.

Wat blussen we de Geest uit als we Hem belemmeren! Ik geef u een voorbeeld uit het leven van de discipelen: daar gebeurt eigenlijk iets vergelijkbaars. Johannes, de latere evangelist, gaat naar Jezus en zegt: ‘Meester, wij hebben iemand in Uw naam duivelen zien uitwerpen, maar hij volgt ons helemaal niet. We hebben het hem dus verboden. We hebben gezegd dat hij ermee moet ophouden.’ Een vergelijkbare situatie met Jozua. ‘Hij volgt ons niet.’ Johannes zegt niet: ‘Hij volgt U niet!’ Nee. ‘Hij volgt ons niet.’ Dan zegt de Heere Jezus: ‘Johannes, die man kan dat niet doen, tenzij hem dat uit de hemel gegeven wordt. Hij doet dat uit Mijn naam. Hij doet het met goddelijke permissie. En wie niet tegen ons is, is voor ons.’ Zelfs Johannes moet dat leren!

 

Bij Johannes de Doper gebeurt er iets vergelijkbaars. De discipelen vinden het maar niets dat de mensen allemaal naar Jezus gaan. Ze zeggen tegen Johannes: ‘Die Man, Die u gedoopt hebt’ – ze bedoelen Jezus – ‘trekt zoveel volk! De mensen die eerst naar u gingen, gaan nu naar Jezus. Daar moet u wat aan doen!’ Maar dan mag Johannes zeggen: ‘Het gaat niet om mijn naam. Het gaat niet om mijn eer. Het gaat om de zaak van de Koning. Koning Jezus! Hij moet wassen! Hij moet toenemen en ik moet minder worden.’ Later zal hij zeggen: ‘Ik ben de vriend van de Bruidegom.’ Wat doet een vriend van de Bruidegom? Hij brengt de bruid en de Bruidegom bij elkaar op de trouwdag en uiteindelijk gaat de vriend weg en laat hij de Bruidegom alleen met de bruid. Dan is de vriend tevreden. Het gaat om Jezus en niemand anders!

 

We gaan nog een keer zingen. Opnieuw Psalm 119, nu de verzen 86 en 87.

 

Dan vloeit mijn mond steeds over van Uw eer, Gelijk een bron zich uitstort op de velden; Wanneer ik door Uw Geest Uw wetten leer, Dan zal mijn tong Uw redenen vermelden; Want Uw geboôn zijn waarlijk recht, o HEER’; Gij zult de vlijt van die U zoekt, vergelden.

 

Kom mij te hulp; mijn ziel, die U verbeidt, Heeft Uw bevel met lust en liefd' ontvangen. Ik haak, o HEER’, naar 't heil, mij toegezeid; Bestier in gunst naar Uwe wet mijn gangen; Al mijn vermaak stel ik, met rijp beleid,

In Uw gebod; dat is mijn hoogst verlangen.

 

Gemeente, het gaat niet om mijn eer, niet om de eer van een ambtsdrager of een predikant, niet om de eer van een evangelist of zendeling. Het gaat ook niet om de eer van een apostel, maar om de eer van de Heere. We denken aan een voor u wel bekende geschiedenis van twee predikanten: ds. James Durham en ds. Andrew Gray. Beiden preekten in dezelfde kathedraal in Glasgow, maar de een trok veel meer volk dan de ander. Het was Gray die zoveel mensen trok. Gray zat er nogal mee en zei tegen Durham:

 

‘Ik vind dat zo spijtig voor u.’ Wat zei Durham? ‘Ach nee, de Heere wil juist jou gebruiken om de mensen te onderwijzen. Het is goed, want het gaat niet om mij, maar om Hem, om de Bruidegom.’ Mooi hè? Dat je elkaar dat mag gunnen. Dat is trouwens geen reden om dan maar ergens anders te gaan kerken! U mag doordeweeks zoveel kerken als u wilt en zoveel preken luisteren als u wilt, maar u moet wel trouw zijn aan uw gemeente!

 

  1. De bede van Mozes

Mozes had de Geest, de gestalte van Christus. Zo mag Mozes ook bidden, want het is niet alleen een verzuchting, maar ook een gebed! ‘Och,’ zegt Mozes, ‘dat al het volk toch met deze profetische gave, met deze gave van de Geest, vervuld zou zijn. Allemaal! Al die honderdduizenden mensen! Zolang er nog iemand zonder die Geest is, is het er één te veel!’ Wat een gunning! Mozes gunt de Koning zoveel onderdanen. De duivel gunt God er niet één, maar Zijn dienaren gunnen Hem de hele wereld en zouden alle mensen wel willen bekeren! Ze zouden wel willen dat allen vervuld werden met deze Heilige Geest! Jezus heeft geweend over Jeruzalem. Hartstochtelijk. Mensen hebben het gezien en zich verwonderd. ‘Jeruzalem, Jeruzalem, waarom heb je je niet tot Mij bekeerd?’ Paulus heeft tranen geschreid over de gemeente. Onder tranen heeft hij ze op Christus gewezen.

 

Zal ik het dan niet doen, gemeente? Hoe vreselijk is het als één van u zonder Christus verloren gaat! Als één van u zonder Christus sterven moet! Dat betekent een eeuwig wee, waar geen einde meer aan komt. Voor altijd buiten Zijn gemeenschap en zonder Zijn genade te moeten leven. Daarom zeg ik met de psalmdichter van psalm 2: Kust de Zoon, opdat Hij niet toorne! (Ps.2:12).

 

Amen.

 

 

Slotzang: Psalm 143: 10 en 11

 

Leer mij, o God van zaligheden, Mijn leven in Uw dienst besteden; Gij zijt mijn God, vat Gij mijn hand;

Uw goede Geest bestier' mijn schreden, En leid' mij in een effen land.

 

Laat Uwe gunst mij niet begeven; Schenk mij, om Uwes Naams wil, leven. Laat mijne ziel, die tot U schreit,

Van haar benauwdheid zijn ontheven; Red mij om Uw gerechtigheid.