Ds. J.S. van der Net - Johannes 21 : 3b

Niets gevangen – alles gevangen

Niets gevangen
Veel gevangen
Alles gevangen

Johannes 21 : 3b

En in die nacht vingen zij niets

Delen & Download

Download preek

Leespreek tekst

Zingen : Psalm 35: 13
Lezen : Johannes 21: 1-14
Zingen : Psalm 77: 6,7 en 8
Zingen : Psalm 84: 3
Zingen : Psalm 84: 5
Zingen : Psalm 95: 2

Onze tekstwoorden voor de bediening van Gods Woord kunt u vinden het Bijbelgedeelte dat we samen gelezen hebben: Johannes 21 vers 3, het laatste gedeelte:

           

            En in die nacht vingen zij niets.

 

Deze Schriftwoorden prediken ons de derde openbaring van de Heere Jezus aan Zijn discipelen. We overdenken drie punten:

 

  1. Niets gevangen.
  2. Veel gevangen.
  3. Alles gevangen.

 

1. Niets gevangen

 

Gemeente, ik zeg eerst iets tegen de kinderen. Moet je eens luisteren, ik heb een man gekend die heel rijk was. Hij had een groot bedrijf, reed in een peperdure auto en woonde in een heel mooi huis met een zwembad. Hij bezat alles wat z’n hart begeerde. Maar wat gebeurde er? Op zekere dag ging die man failliet. Weet je wat dat zeggen wil? Dan heb je ineens geen geld meer, en je bedrijf wordt opgeheven. Die man was dus failliet. Maar wat gebeurde er toen? Iets heel eigenaardigs. Hij moest wel verhuizen, maar hij bleef toch in een mooi huis wonen. Het was wel wat minder luxe dan zijn vorige huis, maar het was toch nog heel mooi. En hij reed wel in een goedkopere auto, maar toch nog een hele mooie. Zijn vrouw kocht merkkleding en zelf zag hij er tot in de puntjes verzorgd uit.

Maar uiteindelijk overleed deze man. Wat bleek toen? Die man had nog steeds heel veel schulden. Torenhoge schulden! Hij had er nooit voor uit willen komen dat hij arm was. Waarom niet? Daar was hij te trots voor. Daar was hij te hoogmoedig voor. Om ermee voor de dag te komen dat je eerst rijk was, en nu niets meer dan alleen schuld, nee, dat kon niet.

Over zoiets gaat het nu in de preek ook. We staan allemaal door onze zonden in de schuld bij God. En omdat we hoogmoedig en trots zijn, vinden we het ontzettend moeilijk om dat tegen God te zeggen en onze zonden eerlijk te belijden. Toch is dat het mooiste wat er in je leven kan gebeuren, steeds weer, als je eerlijk mag zeggen dat je straat- en straatarm bent.

 

We gaan luisteren naar de preek. Het gaat dus over de derde openbaring van de Heere Jezus aan de discipelen. In totaal zijn er zeven verschijningen geweest, dit is de derde. Gemeente, ik hoop, en dat hoop ik ook voor jullie, meisjes en jongens, dat de Heere Jezus Zich tijdens deze preek aan u en aan jou zal openbaren. Dat u of jij met Johannes zult zeggen: Het is de Heere! Dan heb je écht een gezegende dienst.

 

De Heere Jezus openbaart Zich aan de Zee van Tiberias. Want de discipelen waren na de opstanding van de Heere Jezus vanuit Jeruzalem naar Galilea gegaan. Dat had de engel ook gezegd bij het lege graf: Hij gaat u voor naar Galilea, daar zult gij hem zien (Matt.28:7). De Heere Jezus had het ook tegen de vrouwen gezegd op de opstandingsdag, dat ze naar Galilea moesten. De discipelen waren gehoorzaam heengegaan naar Galilea. En nu, meisjes en jongens, zie ik ze in mijn gedachten zitten aan de Zee van Tiberias. Niet alle discipelen; er zijn er zeven. Simon Petrus, Thomas, Nathanaël en de zonen van Zebedeüs: Jakobus en Johannes, en nog twee discipelen, maar van hen weten we de namen niet. Dat is trouwens een boodschap voor ons. We kunnen hier een naamloze zijn, niet bekend bij de mensen, maar wel bekend bij God. Hier, bij de Zee van Tiberias, zijn ook twee naamloze discipelen. En de Heere Jezus openbaart Zich aan hen in de kracht van Zijn opstanding.

 

Dus: zeven discipelen. In onze gedachten zien wij die zeven staan op het strand van de Zee van Tiberias. Wat zullen er veel gedachten en herinneringen in hun hart opgekomen zijn; want er was immers vroeger zo veel gebeurd in Galilea.

Zo langzamerhand werd het avond en de discipelen zagen de vissersscheepjes het meer op gaan. Het was heel gewoon om bij donker te gaan vissen, want dan ving je het meest. Dan horen we Petrus ineens zeggen: ‘Ik ga vissen’. Zijn medediscipelen antwoorden: ‘we gaan met je mee’, en zo gaan ze vissen.

Nu zijn er bijbelverklaarders die van mening zijn dat het helemaal verkeerd was van de discipelen om te gaan vissen. Dat zou ongeloof zijn. Dan wordt gesteld: de discipelen moesten in Galilea wachten op de verschijning van de Heere Jezus. Maar ja, dat wachten duurde zo lang… En toen begon de moed hun in de schoenen te zinken. Om wat tijdverdrijf te hebben en zijn gedachten te verzetten, besloot Petrus te gaan vissen. Zo wordt het vaak uitgelegd. Vissen uit moedeloosheid.

Tóch hoeft dat niet. Het staat ook niet duidelijk in het Woord van God. Zeker, de discipelen moesten wachten, maar dat wil niet zeggen dat ze werkeloos op hun plaats moesten blijven zitten. Bovendien, de discipelen waren niet rijk, ze moesten ook leven. Wat vooral belangrijk is: ze krijgen later van de Heere Jezus geen berisping. Integendeel, Hij stelt deze visvangst tot een grote zegen, en openbaart Zich voor de derde maal.

De Heere Jezus is tweemaal op een zondag verschenen aan de discipelen, maar nu ook op een doordeweekse dag. Daarin ligt een les. De Heere Jezus wil Zich weliswaar in het bijzonder op de zondag aan ons hart openbaren, maar ook op een doordeweekse dag.

 

We zullen het maar in het midden laten of het geloof of ongeloof van de discipelen was. Maar dit staat wel vast: de Heere Jezus wil dat ze nu definitief hun oude beroep afsluiten. Hij heeft nieuw werk voor hen. Hun oude beroep moeten ze beëindigen. Hoe doet Hij dat? Zoals onze tekst zegt: En in die nacht vingen zij niets.

Meisjes en jongens, kinderen, het viel niet mee voor de discipelen. Nota bene, ze waren ervaren vissers en de Zee van Tiberias kenden ze op hun duimpje! Maar die nacht wilde het maar niet. Zij vingen niets. Het kan je overkomen dat de Heere je tegenkomt in je werk. Hij Die onze netten vullen kan, kan de vissen ook weren. Ouderen, misschien hebt u dat wel eens ervaren. U kreeg bijvoorbeeld een nieuwe baan, u had heel veel ervaring, maar in die nieuwe baan lukte het maar niet. Conflicten met collega’s, er was steeds minder werk, het lukte allemaal niet. Toch heeft de Heere daar Zijn wijze bedoelingen mee. Want het is echt niet gezegd dat de zegen ons ontbreekt als wij niets ontvangen. Het kan juist een zegen zijn als we niets vangen! Want op de Zee van Tiberias zien we godvrezende vissers die op hoop van zegen uitgevaren waren, en zij vingen niets! De vreze des Heeren maakt niet altijd onze netten vol. De wegen van de Heere zijn ondoorgrondelijk en Hij breekt in het leven van Zijn volk vaak af wat sterk is. Want de Heere zal in dit leven een afgesneden zaak doen. Wanneer de mens in zichzelf de onmogelijkheid ervaart, dan is het voor Jezus tijd om te werken. Dat zien we in deze geschiedenis.

 

Kinderen, de discipelen hebben de hele nacht gevist en niets gevangen, iedere keer weer gooien ze het net uit en dan trekken ze het in – weer niets. Denk je het eens in. Telkens weer een leeg net opgehaald, de hele nacht door. Als je niet veel vangt, dat is nog tot daaraantoe, maar niets? Helemaal niets? Bij wijze van spreken: nog geen stekelbaarsje zat erin. Dat zal niet zoveel voorkomen.

Die nacht vingen zij niets en dan wordt het morgen. Wat gebeurt er dan? Dan staat de Heere Jezus op de oever! De opgestane Levensvorst. Maar, de discipelen herkennen de Heere Jezus niet. Wat leren we hieruit? Wel, we zien dat de Heere Jezus vaak dichterbij is dan we denken. Hij is vlak bij de discipelen en de discipelen hebben er geen erg in! Meer nabij dan we denken… Op de plaats waar we machteloos neerzinken en alle hoop ons ontvalt, daar is Hij met de majesteit van Zijn genade.

 

Misschien zit er wel iemand in de kerk met het verlangen naar meer ruimte in de ziel. ‘Ik wou dat ik meer ruimte in mijn ziel kreeg, ik wou dat ik toch eens meer van Jezus zag in mijn leven, ik wil zo graag de nabijheid van de Heere Jezus ervaren, als Hij op de oever staat.’ Maar door de duisternis in ons hart zien we niet dat het Jezus is. Als de golven van de bestrijding door uw ziel gaan, kan dit ons het zicht op Jezus belemmeren. Er kan zóveel beroering en verwarring in uw hart zijn, dat we niet zien dat het Jezus is.

Maar ik mag u zeggen dat op de grote levenszee, die omringd wordt door het strand van de eeuwigheid, er geen discipel dobbert in de zee, of hij wordt vastgehouden door de Heere Jezus, Die op de oever staat, Die de dood heeft overwonnen.

 

Het kan inderdaad met ons net zo gaan als met de discipelen. Jezus staat op de oever. En zij wisten niet dat het Jezus was. Toch: de Heere Jezus is altijd bij de Zijnen, ook als wij – laat ik het zo zeggen – de gevoelige gewaarwording van Zijn tegenwoordigheid missen. Want de nevels in ons hart zijn vaak zo dicht. Maar al te vaak is er in het hart geen geloofswerkzaamheid en we missen daardoor de genadige tegenwoordigheid van de Heere Jezus. Wat kunnen we ons dan verlaten en eenzaam voelen. Dat zeggen ze vanbinnen: ‘Waar is die levende Jezus nu? Waar is God op Wien gij bouwdet? Waar is Jezus nu?’ Dan blijven net als bij de discipelen onze netten leeg. Een hart vol twijfel, een hart vol vrees, een hart vol bekommering, een hart vol ongeloof.

 

En zij wisten niet dat het Jezus was. Welk onderwijs ligt er in deze weg? Wel, dat het voor Gods kinderen nodig is niet op hun gevoel te leven. Het is nodig om door het gelóóf te leven. Want niet ons gevoel, maar het levende geloof ziet dingen, die het natuurlijke oog niet ziet. Als dan dat levende geloof door de wolken van de donkerheid heen mag breken, dan wordt het gevoel wel weer levend, maar dóór het geloof. Gemeente, dat gevoel dat Jezus dichtbij ons is, wordt gevoed door het gelóóf! Het wordt gevoed door het gelovig omhelzen van de weldaden van het verbond.

Dat geloof is niet iets weten met het verstand alleen, maar het is een worstelend doorbreken door de wolken in de nacht, tot het hart van Jezus en in Hem tot het liefdeshart van de Vader.

Het kan wel eens gebeuren dat het geloof gevoelig werkzaam is, maar op zeker ogenblik valt het gevoel weg. U voelt niets meer en u raakt in grote verwarring. Hoe moet het nu verder? Ach, dan blijft er maar één ding over: al worstelend kruipen naar Jezus toe. En dan neerzinken op dat naakte Woord van God en op dat Woord alleen bouwen. Want het is nodig dat de Heere Jezus Zich in het leven van Gods kinderen steeds weer openbaart. Daarover gaat het in onze tweede gedachte: veel gevangen.

 

Maar we zingen eerst Psalm 84 vers 3:

            

Welzalig hij, die al zijn kracht

En hulp alleen van U verwacht,

Die kiest de welgebaande wegen;

Steekt hen de hete middagzon

In 't moerbeidal, Gij zijt hun bron,

En stort op hen een milden regen,

Een regen, die hen overdekt,

Verkwikt, en hun tot zegen strekt.

 

Onze tweede gedachte:

 

2. Veel gevangen

Het is dus nodig dat de Heere Jezus Zich aan u openbaart, en  in het leven van Zijn kinderen ook opnieuw. We zijn van nature zo blind en we herkennen de Heere Jezus niet in de wegen die Hij gaat. Daarom moet Hij Zich steeds weer openbaren. Dat doet Hij hier op het strand. Want als de Heere Jezus daar staat aan de oever van de zee, en als de discipelen Hem dan niet herkennen, dan vraagt Hij over het water heen: Kinderkens, hebt gij niet enige toespijs?

Kinderen, wat is toespijs? We noemen het tegenwoordig vaak een toetje, maar toespijs kan ook allerlei voedsel zijn dat we gebruiken om het brood lekkerder en voedzamer te maken. Dat doen wij bijvoorbeeld door broodbeleg. Dat bestond nog niet in de tijd van de Heere Jezus, maar toen werd vaak het brood smakelijker en voedzamer gemaakt met vis. Daarom vraagt de Heere Jezus hier: ‘Hebben jullie niet iets gevangen om te eten?’

 

Een hele gewone vraag van een gewone burger. Maar uit de mond van de Heere Jezus is dit helemáál geen gewone vraag. Want Hij wist dat de discipelen níets gevangen hadden. Want dat ze niets gevangen hadden, had de Heere Jezus Zelf zo geleid; Hij wist hun antwoord dus al. Hij vraagt naar de bekende weg, zou je zeggen. En toch die vraag: Kinderkens, hebt gij niet enige toespijs?

Waarom nu die vraag? De Heere Jezus wil de discipelen brengen tot het erkennen van hun armoede. Hij wil dat ze toegeven dat ze als ervaren vissers niets gevangen hadden. Dat kostte de discipelen veel moeite om daarmee voor de dag te komen. Want wat geven ze dan voor antwoord? Ze doen het af met één woord: nee! Je zou kunnen zeggen: ‘Wat lomp en wat brutaal en onbeleefd.’ Maar ja, het is ook moeilijk te verteren: de hele nacht bezig geweest en niets gevangen. Vandaar dit onvriendelijke antwoord: ‘nee’.

Gemeente, we houden onze armoede liefst zo lang mogelijk verborgen. Want met je armoede loop je niet te koop. Wie het zo gemakkelijk toegeeft, is niet echt arm. Armoede bekennen valt niet mee. Toch is het voor ons allemaal nodig. Want de Heere Jezus laat Zijn licht niet op Zijn rijkdommen vallen, of we moeten eerst met onze armoede voor de dag komen. De Heere Jezus is een heelmeester, Hij is een dokter, Die voordat Hij geneest, de wonden openlegt.

De Heere wil dus ons ‘nee’ horen, onze armoede horen. Ook vandaag. Want de Heere Jezus staat in het gewaad van Zijn Woord aan de stranden van de eeuwigheid in ons midden. Hij vraagt aan ons allen: Kinderkens, hebt gij niet enige toespijs? Met andere woorden: ‘Heeft u iets voor Mij?’

 

Gemeente, wat antwoordt u dan? Want het kan zijn dat we menen nog iets te bezitten. ‘Ja maar, ik ben toch heel ijverig in de dienst van de Heere, ik doe dit en ik doe dat, en daar verslijt ik bij wijze van spreken mijn schoenen mee. Ik doe het niet met tegenzin, ik doe het nog met plezier ook, ik heb lust om in Zijn wegen te gaan!’

Zo kan het gebeuren, als de Heere nog maar korte tijd in het hart werkt, dat wij ook nog wat toespijs denken te hebben. Dan kunnen we die toespijs zo zoeken in onze vroomheid, in onze tranen, in ons omgaan met de Bijbel, onze werkzaamheden, ons bidden, en noemt u maar op. Op die wijze proberen we de Heere tóch nog iets aan te bieden. Maar de Heere wil ons ‘nee’ horen. Hij wil dat we net als de discipelen belijden: ‘Nee Heere, ik heb niets! Nee Heere, ik kan niets! Nee Heere, ik weet niets! Nee Heere, ik ben niets!’ We moeten met lege handen voor Hem staan.

 

O, wat kan er zoal omgaan in het hart van iemand die van dood levend is gemaakt, en die bij aanvang overtuigd is van zonde, die in eigen kracht tegen de stroom van de zonde probeert op te roeien, wat kan er allemaal in zo’n hart omgaan in hun worsteling om vrede met God te verkrijgen. Er kan zo’n strijd zijn om ook deze zonde te overwinnen en die zonde. De Heere Jezus vraagt op dit moment aan zulke mensen: ‘Hebt u niet enige toespijs? Wat heeft u voor Mij?’ Met andere woorden, dan vraagt de Heere Jezus aan u en jou: ‘Wat is nu het resultaat van al je worstelen? Wat hebben al je inspanningen, wat hebben al je werkzaamheden opgeleverd?’ Dan kan het zijn dat wij dat vanuit onze schreeuwende armoede niet willen bekennen! Dat we met al onze krachten proberen ons staande te houden.

 

Maar welgelukzalig is de mens die, al is het met een bloedend hart, al is het met een stervenssnik van het eigen ik, op die vraag van Jezus eerlijk mogen antwoorden: ‘Nee Heere, nee! Met alles wat ik gedaan heb, is het steeds hopelozer geworden. Met al mijn strijden tegen de zonde lijkt het steeds erger te worden. Nee Heere, met al mijn inspanningen wordt de breuk tussen U en mij, door de zonde geslagen, alsmaar dieper!’

Gelukkig als we op die vraag van de Heere Jezus lege netten mogen laten zien. Alleen maar zonde, alleen maar verderf, dáár wil de Heere ons hebben. Hij wil dat we dat ‘nee’ uitspreken. Daarom zeg ik met al de liefde van mijn hart: ‘Laat u toch dat ‘nee’ ontlokken! Toon Hem toch eerlijk uw armoede en ellende en zeg het maar tegen de Heere, als u geen troost hebt, als u alleen maar droefheid hebt.

Zeg het maar eerlijk als u geen vrede hebt in uw hart, maar alleen onvrede.

Zeg het maar eerlijk tegen de Heere dat u geen gerechtigheid hebt, maar alleen schuld, belijd het de Heere.

Gemeente, laat Hem uw lege netten maar zien! Laat Hem uw lege hart maar zien, Hij wil dat ‘nee’ horen! Dáár wil de Heere ons hebben.

 

Hoe gaat het nu verder aan dat strand? Wel, de Heere Jezus geeft een raad. Hij zegt tegen de discipelen: Werpt het net aan de rechterzijde van het schip, en gij zult vinden (Joh.21:6) Dat was een bijzonder antwoord, want het was helemaal niet de gewoonte je net over stuurboord uit te werpen. Bovendien was de tijd van het vissen voorbij; het werd dag. Dus het was vreemd, zo’n raad.

En wat doen de discipelen? Gaan ze tegenstribbelen? Zeggen ze: ‘Toe nou, U hebt er helemaal geen verstand van?’

Nee, het merkwaardige is: de discipelen doen het. Want weet u, wat de Heere Jezus hier zegt – dat is een machtswoord! Nee, ze maken geen bezwaar. Ze doen het! Ze werpen het net aan de rechterzijde van het schip uit. Dat zegt de Heere Jezus nu ook tegen u en jou. Werpt uw net aan de rechterzijde van het schip.

Meisjes en jongens, wat betekent het als Jezus dat tegen je zegt? Dat betekent dat je moet komen aan de kant van de Heere. We moeten aan de kant van Jezus leren komen; we moeten onszelf leren loslaten; we moeten aan de zijde van Jezus vallen. De rechterkant, dat is Zijn kant. Dat is Zijn zijde, die Hij ons wijst.

 

Van nature zijn we mensen die het net altijd uit aan onze kant uitwerpen, dan werpen we ons net uit in de wereld, om nog een graantje mee te pikken, of we werpen het uit in de godsdienst, of we werpen het uit in onze winkel, in het maken van carrière. Maar het is allemaal een uitwerpen van het net aan onze kant en dan vangen we niets. Nee, we moeten ons net uitwerpen aan de kant van Jezus. Werp het net uit aan de rechterzijde van het schip. De discipelen mochten dat doen. Want nogmaals, de Heere Jezus spreekt als Machthebbende. Want we lezen: Zij wierpen het dan en konden hetzelve niet meer trekken vanwege de menigte der vissen.

 

Een hele school vissen, de Gebieder van hemel en aarde – want dat is Jezus – liet al die vissen precies aan de rechterkant van het schip rechtstreeks in het net zwemmen. Honderddrieënvijftig grote vissen. En zo is het nog – echt waar, meisjes en jongens – als je het net mag uitwerpen aan de kant van de Heere Jezus, dan vang je iets. Want de Heere Jezus zegt ook: Laat los en gij zult losgelaten worden (Luk.6:37). Als het net aan de zijde van Christus wordt neergelaten, dan vinden zondaren die met hun armoede voor de dag zijn gekomen, alles wat nodig is tot leven en zaligheid. O, jong en oud, wat een blijde boodschap!

 

Aan de zijde van Jezus vinden degenen die aan hun zondenschuld zijn ontdekt, een plaatsbekledende Borg: ‘Ik voor u’. Ja, zielen die het net aan de kant van Jezus mogen uitwerpen, worden ingeleid in de heilgeheimen die in de Heere Jezus worden gevonden, tot een eeuwig verbond.

Aan de kant van Jezus, daar wordt de verzoening van de zonden gevonden en de heling van de breuk.

Aan de kant van Jezus, daar vinden mensen die het leven niet in eigen hand konden houden, het leven en de zaligheid.

Aan de zijde van Jezus vinden ze de ladder Jakobs. Daar valt het alles mee!

Werpt het net aan de andere zijde. Laat los en u zult losgelaten worden. Dat geldt niet alleen voor de dingen van de eeuwigheid, maar ook voor de dingen van het tijdelijke leven. Ook voor de stoffelijke zorgen waaronder we soms gebukt gaan. Dan blijkt Zijn glorie ook in de vervulling van aardse noden. Want Hem is alle macht gegeven in de hemel en op de aarde (Matth.28:18).

Wat een prediking! De Heere Jezus kan ook vandaag nog lege netten vullen, want de schepping is door Hem gekocht en verlost.

 

Wat viel het voor de discipelen mee aan de kant van Jezus. Wat doet de Heere Jezus dan? Hij snijdt hun eigen werk af. Hij sluit hun oude bestaan af. Toen ze met hun eigen ervaring aan het vissen waren, vingen zij niets. Maar nu is het net vol. Daar ligt een aanwijzing in dat er een nieuwe taak ligt voor de discipelen; ze mogen vissers van mensen worden. Dat is onze laatste gedachte: alles gevangen.

 

Maar we zingen eerst Psalm 84 vers 5:

 

       O God, die ons ten schilde zijt,

       En ons voor alle ramp bevrijdt,

       Aanschouw toch Uw gezalfde Koning.

       Eén dag is in Uw huis mij meer

       Dan duizend, waar ik U ontbeer;

       'k Waar liever in mijns Bondsgods woning

       Een dorpelwachter, dan gewend

       Aan d' ijdle vreugd' in 's bozen tent.

 

Onze derde gedachte:

 

3. Alles gevangen

De derde openbaring van de Heere Jezus aan Zijn discipelen: Niets gevangen, veel gevangen, maar ook alles gevangen; want de Heere geeft boven bidden en denken. Deze getuigen roepen ons toe, dat wij acht moeten slaan op Zijn Woord. Dat wij, als we ons vastklemmen aan Zijn Woord, op Zijn tijd gered worden, ook in de meest benauwende omstandigheden. Dat zien we hier aan de oever ook. De vangst van de discipelen is groot; het net is vol.

Wat gebeurt er vervolgens?

Johannes herkent als eerste de Heere Jezus. Hij herkent zijn Meester. Meisjes en jongens, hoe komt het dat Johannes nu het eerst de Heere Jezus herkent? Wat denken jullie? Nou, zegt iemand, hij had natuurlijk heel scherpe ogen, hij kon heel goed zien! Misschien wel, dat weet ik niet. Maar weet je hoe het komt dat Johannes de Heere Jezus het eerste herkende? Dat komt door de naam van Johannes! Want wat is een andere naam voor de discipel Johannes? Het antwoord is: de discipel die de Heere liefheeft. Want er is niets dat zo scherp ziet als de liefde. Daarom mocht Johannes als eerste de Heere Jezus herkennen. Gemeente, het geloof is altijd gunnend, geloven doe je nooit alleen, het is altijd mededeelzaam. Het staat in de Bijbel. Johannes houdt het niet voor zichzelf, want hij zegt tegen Petrus: Het is de Heere!

En dan gaan de ogen van Petrus ook open. En Petrus – impulsief als hij is – kan niet langer wachten en hij springt overboord. Hij waadt door het water naar de oever om als eerste bij Jezus te zijn.

 

Alles gevangen, inderdaad. En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen (Joh.17:3). Alles gevangen. Paulus zegt: Christus is alles. Hem te kennen in Zijn vernedering en in Zijn verhoging – dat is álles voor Zijn kinderen. Dan gaan ze net als Petrus leren alles te verlaten. Zoals Paulus het zegt: alles schade en drek te achten om de uitnemendheid van Christus. Want wie iets van die dierbaarheid van Christus leert kenen, die leert alles verlaten. Want Christus is álles.

En als de Heere Jezus komt, neemt Hij alles mee. Dat zien we hier aan het strand. Kinderen, er is nota bene al een vuurtje. Daar liggen vissen klaar om geroosterd te worden en brood!

De Heere Jezus had hun vissen helemaal niet nodig. De Heere heeft niets van ons nodig. Want er hoeft niets van ons bij. Als we door het geloof Jezus mogen kennen, en Jezus tot ons deel hebben, dan bezitten we alles!

 

De discipelen mogen eten van wat de Heere Jezus bereid heeft en de vissen die ze zelf gevangen hebben, die zijn nu de toespijs.

Want we lezen: Jezus zeide tot hen: brengt van de vissen die gij nu gevangen hebt.

Maar dat zegt de Heere Jezus niet alleen tegen de discipelen, Hij zegt het vandaag ook tegen u en tegen jou. Brengt van de vissen die u nu gevangen hebt. Dat vraagt Jezus aan u. Kunt u met de vissen die u nu gevangen hebt tot Hem komen? Om de Heere Jezus te mogen zien en ontmoeten? Of moeten we ver in de tijd terug denken: Hoe lang is dat ook alweer geleden dat u in de kerk een zegen mocht ontvangen? En als ik me niet vergis had ik toen toch een ontmoeting met de Heere Jezus? Dat was dierbaar, maar toch tamelijk lang geleden. Maar als u ver in de tijd terug moet gaan dat we de Heere Jezus ontmoet hebben, dan is het niet goed met u. Want de Heere Jezus zegt: ‘Brengt Mij van de vissen die u nu gevangen hebt.’ Met andere woorden: het gaat om de dagelijkse ontmoeting met de Heere Jezus. Het is een slecht teken als we ver terug moeten denken naar de tijd dat we iets aan mochten dragen als toespijs. Breng van de vissen die u nu gevangen hebt.

 

Gemeente, het gaat in de preek over de derde openbaring van de Heere Jezus:

Niets gevangen.

Veel gevangen.

Alles gevangen.
 

Alles gevangen – dat hebben jullie toch wel begrepen, meisjes en jongens?  Het gaat over de kennis van de Heere Jezus Christus.

Dan nog iets, je moet er wel even over doordenken: Wat een visser vangt in zijn net, is bestemd voor de dood. Wat niet gevangen wordt, dat mag blijven leven. Die vissen zwemmen door.

Maar in het Evangelie is het net andersom. Wie gevangen wordt door het visnet van het Evangelie, ontvangt het leven. Wie niet gevangen wordt door het visnet van het Evangelie, is bestemd voor de dood.

Met deze preek is het net weer uitgeworpen. Bent u al gevangen door het net van het Evangelie? Revius was een bekende dichter, hij heeft eens gedicht: ‘O Heere! Vang mij in het net. Want wat blijft zwemmen is voor de dood.’

U leeft allen nog onder het net van het Evangelie. Dat wil zeggen: u kunt allemaal bekeerd worden. Laten we erom smeken om te leren eerlijk met onze armoede voor de dag te komen. Dat valt niet mee. Het is in ons leven vaak net als bij die rijke man in het voorbeeld aan het begin van de preek. Die man was er veel te trots en te hoogmoedig voor. Maar de Heere Jezus zegt: ‘Laat los en u zult losgelaten worden.’ Dan zet Hij, als wij met onze armoede eerlijk voor de dag mogen komen, Zijn rijkdom ertegenover. Dan zet Hij tegenover onze schuld, Zijn rijkdom.

 

Gemeente, als we aan Zijn zijde mogen komen, zullen we alles vinden en aan de oevers van de eeuwigheid het middagmaal mogen gebruiken. Want aan de oevers van de eeuwigheid verwacht de Heere Jezus al de Zijnen voor een eeuwige maaltijd.

Ja, maar dan moeten we toch eerst sterven? Dat is zo. Eerst de nacht van het sterven. Maar ook dan zal Hij aan de oever staan. Dan breekt de eeuwige morgen aan en zal er de eeuwige herkenning zijn: Het is de Heere!

 

Amen.

 

Onze slotzang is Psalm 95 vers 2:

 

De Heer is groot, een heerlijk God,

Een Koning, die het zaligst lot,

Ver boven alle goôn, kan schenken.

Het diepst van 's aardrijks ingewand,

Het hoogst gebergt' is in Zijn hand;

't Is al gehoorzaam op Zijn wenken.