Ds. J. Driessen - Handelingen 4 : 33a

Het getuigenis van Jezus’ opstanding

Met grote kracht
Met een rijke inhoud
Met dubbele uitwerking

Handelingen 4 : 33a

En de apostelen gaven met grote kracht getuigenis van de opstanding van de Heere Jezus.

Delen & Download

Download preek

Leespreek tekst

Zingen : Psalm 116: 8, 10, 11
Lezen : Handelingen 4:23-37
Zingen : Psalm 27: 1, 3,5
Zingen : Psalm 118:7
Zingen : Psalm 89: 8

Gemeente, het Schriftwoord dat we vandaag met de hulp van de Heere overdenken, vindt u in het gedeelte dat ons is voorgelezen uit de Handelingen van de apostelen, hoofdstuk vier, het eerste deel van vers 33. We lezen daar het Woord van God:

 

En de apostelen gaven met grote kracht getuigenis van de opstanding van de Heere Jezus.

 

Dit Schriftwoord bepaalt ons bij: Het getuigenis van Jezus’ opstanding:

 

We overdenken 3 punten:

 

  1. Met grote kracht.
  2. Met een rijke inhoud.
  3. Met dubbele uitwerking.

 

  1. Met grote kracht

Dat de Heere Jezus is opgestaan uit de doden is een heilsfeit waarbij we niet alleen moeten stilstaan tijdens de Paasdagen en enkele zondagen daarna. Dit heilsfeit mag en moet Gods Kerk steeds voor ogen staan. De Gemeente des Heeren heeft altijd te doen met een opgestane en dus levende Zaligmaker. De apostelen, onderwezen door de Heilige Geest, hebben steeds weer met grote kracht getuigenis afgelegd van dit heilsfeit. Ze doen dat met de bedoeling dat Gods kinderen erdoor vertroost en bemoedigd worden en geoefend in het geloof. Ook opdat degenen die de Heere nog niet kennen tot geloof en tot bekering zullen komen.

 

Er waaide, zo blijkt uit Handelingen 4, in de nog jonge gemeente te Jeruzalem een krachtige tegenwind. In korte tijd was de gemeente daar gegroeid, maar al spoedig doemden de voorboden op van een op handen zijnde vervolging. De duivel – die de betekenis van de opstanding van Jezus goed begreep – had maar al te graag de Heere Jezus in de dood gehouden. De satan zit nooit stil. Zeker niet als het Evangelie verkondigd wordt. En hij had het liefst gezien dat er nooit meer over de Heere Jezus gesproken zou worden. Om te bereiken dat de apostelen zouden zwijgen heeft hij de oven van de beproeving heet opgestookt. Petrus en Johannes hadden al in de gevangenis gezeten en waren gegeseld. Toch hadden alle bedreigingen van de Joodse Raad niet het gevolg gehad dat de mond van de apostelen gesnoerd was. Integendeel: de apostelen gaven met grote kracht getuigenis van de opstanding van de Heere Jezus. Met kracht. In het Grieks staat er: dúnamai. Daar is ons woord ‘dynamiet’ van afgeleid. En inderdaad, het werk van de Heilige Geest heeft iets van dynamiet in zich. Het blaast de keiharde weerstand tegen Gods werk in Christus omver en het doet de rotsen van het oude zondaarsbestaan scheuren.

 

Met kracht getuigen. Nee, dat heeft niets te maken met het verheffen van de stem of iets dergelijks. Het ziet wél op de bijzondere gedrevenheid van de apostelen. Want waar de Heilige Geest de mond van mensen opent om het Woord van God te verkondigen, zal dat diep in het leven ingrijpen. Gode zij dank, is ons oude zondaarsbestaan niet bestand tegen de kracht van de Heilige Geest. De Heere zegt: ‘Ik wil, en zij zullen.’ En de apostelen gaven met grote kracht getuigenis van de opstanding van de Heere Jezus.

Met veel overgave hebben de discipelen zich voor dit werk gegeven. Ze hadden zelf iets van de kracht van de opstanding van Christus in hun leven ervaren. En de liefde drong hen. Als gewillige instrumenten van de Geest hebben ze getuigd: De Heere is waarlijk opgestaan! (Luk.24:34). Hij zit nu aan de rechterhand van God. Hij leidt Zijn kudde door de eeuwen heen naar de voleinding van de tijd.

 

De apostelen hielden dus niet voor zichzelf wat ze van de Heere hadden ontvangen. Nee, ze gaven het door. En hun krachtige getuigenis was niet alleen bínnen de kerkmuren te horen, maar zij gingen er ook mee naar buiten. Natuurlijk, om te beginnen hebben ze het Evangelie verkondigd onder degenen die Christus hadden leren kennen en die zich daarom hadden aangesloten bij de christelijke gemeente in Jeruzalem.

Iedereen die tot geloof mag komen heeft immers voortdurend de prediking van het Evangelie nodig. Want telkens weer moeten we komen, moeten we gebracht worden bij de Bron om het levende water te drinken. Wie Christus heeft leren kennen door een waar geloof, die dorst naar Hem. Die slaat niet uit gemakzucht kerkdiensten over maar is graag daar waar de Naam van zijn Koning wordt verkondigd. Of, nog beter gezegd: die is graag dáár, waar de Koning Zélf spreekt. Want Christus Zelf immers, spreekt door de mond van Zijn dienaren.

De Kerk van Christus kan dat getuigenis niet missen. In de opstanding van haar Heiland ligt haar troost. Zoals de Heere Jezus dat Zelf verwoord heeft in Zijn gesprek met Martha: Ik ben de opstanding en het Leven; die in Mij gelooft zal leven, al ware hij ook gestorven (Joh.11:25). Dit Woord moeten al Gods kinderen steeds weer opnieuw aan hun hart drukken. Om het te kunnen uithouden in het strijdperk van dit leven. Om te mogen weten: we hebben een levende Zaligmaker aan de rechterhand des Heeren.

 

Dat getuigenis moet dus voortdurend bínnen de kerkmuren gehoord worden. En daarbij komt: ook binnen de kerkmuren zijn het niet allemaal ware gelovigen. Waren ook Ananias en Saffira niet onder de eerste christenen? En geldt het ook niet vandaag voor veel ouderen en jongeren in de gemeente die nog zonder God in deze wereld zijn? Zonder Christus op de aarde en geen hoop voor de toekomst? Is voor ons allemaal niet nodig waarmee het doopformulier begint: dat wij niet in het rijk van God kunnen komen, ténzij wij van nieuws geboren worden? Wat is het daarom noodzakelijk dat de oproep tot geloof en bekering ook bínnen de kerkmuren klinkt!

Dit getuigenis van de opgestane Christus, dat al onze hoogmoed tot op de wortel toe afsnijdt, moet bovendien overal in de wereld verkondigd worden. Reken maar dat de Heilige Geest de apostelen geen rust heeft gegund. Met liefde en met aandrang hebben ze de mensen opgeroepen om te komen tot de enige Ark van behoud.

De apostelen namen het voortouw. Dat was trouwens ook een bijzondere roeping. Een opdracht die de Heere, juist toen Hij uit de doden opgestaan was, nog eens onderstreept heeft. Wat een zegen, gemeente, dat de Heere ook vandaag nog mensen afzondert om als ambtsdragers in Zijn gemeente te dienen. De apostel vermaant in de Hebreeënbrief de gemeente om haar ambtsdragers te gehoorzamen en zich aan hen te onderwerpen. Want zij waken voor uw zielen, als die rekenschap geven zullen (Hebr.13:17).

 

Toch ligt met betrekking tot het getuigenis van Jezus’ opstanding uit de doden, een taak voor elke gelovige. Want alle kinderen van de Heere worden op de één of andere manier tot dit getuigenis geroepen. Dat kan zijn in het gezin. Dat kan zijn in het kerkelijke werk. Op school. In de samenleving. In de politiek. Waar dan ook. Wat ligt er ook voor ouders wat dit betreft een schone taak. Denk maar aan de derde vraag van het doopformulier: ‘Of gij niet belooft en voor uw rekening neemt, deze kinderen, als zij tot hun verstand zullen gekomen zijn, waarvan gij vader en moeder zijt, in de voorzeide leer naar uw vermogen te onderwijzen, te doen en te helpen onderwijzen?’

Kortom, wie door de Heilige Geest wordt ingewonnen voor de Heere en Zijn dienst, kan toch niet zwijgen? Als de Geest kracht doet in uw leven, dan begeert u om ánderen te vertellen van die enige Naam, Die de Heere tot zaligheid onder de hemel heeft gegeven. Dan wordt uw leven gestempeld door het gebed: Heere, open mijn lippen, zo zal mijn mond Uw lof verkondigen (Ps.51:17).

 

Eigenlijk is iedere ware christen een gezondene. Dat is tenslotte de betekenis van het woord ‘apostel’. Ieder waar christen heeft iets van een zendeling, van een evangelist. Hij of zij heeft de heilige roeping om te getuigen. Om rekenschap te geven van de hoop die in hem of haar is.

Mag u, mag jij, door de genade van de Heere God, iets kennen van de kracht van Jezus’ opstanding in uw leven? Dan gunt u die genade die u zelf gekregen hebt toch ook graag aan anderen? Dan ziet u toch niets liever dan dat ook anderen die genade leren kennen? Uw kinderen. Uw kleinkinderen. Uw man of uw vrouw. Uw ouders. Uw buren. Uw naasten, die u weleens de voet dwars zetten. Of zij, die leven in de goot van de samenleving. Gemeente, genade maakt gunnend. Waar de Geest werkt, daar zoekt Hij ook wegen om door de mond van mensen – ouderen en jongeren – het Woord aangaande de opstanding van Christus, te brengen tot aan de einden van de aarde.

 

Nee, dan blijft dat getuigenis niet alleen bij woorden. Hoe nodig die woorden ook zijn, het wordt ook een met de daad getuigen van Christus’ opstanding. Door een wandel in de vreze des Heeren. Dan zullen anderen niet alleen hóren dat Christus is opgestaan, maar dan zullen ze dit ook aan u mérken. Dan gaan de woorden van de evangelist Markus, waarmee hij zijn opstandingsevangelie besluit, in vervulling: En de Heere wrocht mede (Mark.16:20). We letten daar verder op in het tweede punt. Dat gaat over de rijke inhoud van het getuigenis van Jezus’ opstanding uit de doden.

 

2. Een rijke inhoud

En de apostelen gaven met grote kracht getuigenis van de opstanding van de Heere Jezus.

Een mooier, een heerlijker werk dan te getuigen van de opstanding van Christus, te getuigen dat Jezus lééft, is eigenlijk niet denkbaar. Het is toch immers door de verkondiging van de Gekruisigde, van de Opgestane, dat de liefde van God tot verloren zondaren tot uitdrukking komt? In de opstanding van Christus ligt een uitnemende vertroosting voor mensen die zien dat ze door de zonde de dood toebehoren.

En dan mag er getuigd worden: Want Dien, Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem (2Kor.5:21). Daarom kon Paulus schrijven aan de gemeente van Rome: Welke overgeleverd is om onze zonden en opgewekt tot onze rechtvaardigmaking (Rom.4:25). Gemeente, toen de opstellers van onze Heidelbergse Catechismus nadachten over de betekenis en het nut van de opstanding voor Gods volk, kwamen ze in de zeventiende zondag tot een drievoudig nut: ‘Ten eerste heeft Hij door Zijn opstanding de dood overwonnen, opdat Hij ons de gerechtigheid, die Hij door Zijn dood ons verworven had, kon deelachtig maken. Ten andere worden ook wij door Zijn kracht opgewekt tot een nieuw leven. Ten derde is ons de opstanding van Christus een zeker pand der zalige opstanding.’

 

Wat een rijke troost ligt er voor de gemeente des Heeren uitgestald in dit antwoord van de catechismus. De heerlijke trits van rechtvaardiging, heiliging en heerlijkmaking wordt zomaar in enkele zinnen beknopt weergegeven. Hetzelfde vinden we eigenlijk ook terug in het Doopformulier waar gesproken wordt van de ‘afwassing van de zonde’: de rechtvaardiging. Van de ‘dagelijkse vernieuwing van het leven’: de heiliging. En van een straks ‘met de gemeente van alle uitverkorenen onbevlekt gesteld zullen worden in het eeuwige leven’: de heerlijkmaking. 

Gemeente, wie zo door de ogen van de Heilige Schrift de opstanding van de Heere ziet, die kan niet anders zeggen dat daarin de kern van het heil van God voor gevallen zondaren, ligt. En er is ook geen rijkere, geen betere boodschap te brengen dan dat Jezus Christus na Zijn volbrachte werk aan het kruis, uit de doden is opgewekt. Lukas, de schrijver van de Handelingen der apostelen, heeft met deze tekstwoorden eigenlijk de hoofdinhoud van het getuigenis van de apostelen weergegeven: Jezus Christus is opgestaan uit de doden! Daarop richt zich het geloof van Gods Gemeente van alle eeuwen.

 

U zult misschien zeggen: ‘Maar is dat eigenlijk niet een beetje eenzijdig gezegd? Want richt zich het geloof van Gods Gemeente dan alleen op de opstanding van de doden? Het geloof richt zich toch ook op de menswording van Christus en het nut daarvan? Het richt zich toch ook op het lijden en sterven van Christus? Kortom: het geloof richt zich toch op heel de ambtelijke bediening van de Zaligmaker? Het zaligmakend geloof belijdt toch dat wij als mensen totaal verloren zondaren zijn? Het zaligmakend geloof wordt toch openbaar in het vluchten tot de Fontein die geopend is voor het huis van David en voor de inwoners van Jeruzalem (Zach.13:1)?

Jazeker, we mogen dit woord van Lukas niet losmaken uit het geheel van de Schrift. Maar waarom is nou de ópstanding van Christus de kern van de Boodschap?

Wel, als Hij in de dood gebleven was, dan was door Zijn verzoenend lijden en sterven wél de schuld betaald. Dan was wél de straf op de zonde gedragen. Maar dan was níet het leven aangebracht. En door de zonde zijn wij immers dat leven kwijt? Wat zei de Heere in het paradijs? Ten dage dat gij daarvan eet, zult gij de dood sterven (Gen.2:17). Door de zonde zijn wij het leven kwijt. Door de zonde zijn we aan de dood onderworpen. En van die dood kunnen wij onszelf niet verlossen. Dat verloren leven kunnen we onszelf niet teruggeven. En nogmaals: als de Heere Jezus in de dood gebléven was, dan was wel de schuld betaald, dan was wél de straf op de zonde gedragen, maar dan was niet het leven verdiend. Daarom moest Christus ook opstaan uit de doden.

 

Als God dus op de Paasmorgen Zijn Zoon opwekt uit de doden, dan wordt met Hem de hele Kerk opgewekt en mag ze delen in de rechtvaardiging die Hij verworven heeft. Want in de opwekking uit de doden van Christus heeft God de Vader openlijk afgekondigd dat Christus Borg geworden is voor zondaren. Voor zondaren uit alle geslachten, talen, natiën en volken. Hij is Borg geworden voor elk die Hem vreest. Hij is Borg geworden voor elk die met Hem verenigd is. Hij is Borg geworden voor een ieder die door het geloof aan Hem deel heeft.

Hij heeft de banden van dood en graf verbroken. Hij is als de Vorst van het Leven overwinnend verrezen in de hof van Jozef om al de Zijnen het leven te geven. Hoor Hem dan uitroepen: Een iegelijk die leeft en in Mij gelooft, die zal niet sterven in eeuwigheid (Joh.11:26). Ziet u dat dit de kern van het Evangelie is?

 

En de apostelen gaven met grote kracht getuigenis van de opstanding van de Heere Jezus. Ze mochten door het geloof op hun Heere Jezus zien. Ze waren Zijn eigendom. Ze leefden voor Zijn rekening. En daarom hadden ze ook, te midden van alle vervolging en te midden van alle aanvallen van de boze, geen kwaad te vrezen. Ze wisten dat ze een opgestane Heere hadden. Geen dode, zoals de leugen het vertelde, maar een lévende Heere, Die trouw houdt en Die eeuwig leeft en Die nooit laat varen het werk van Zijn handen.

 

En de apostelen gaven met grote kracht getuigenis van de opstanding van de Heere Jezus. Gemeente, dit getuigenis is nog nooit verstomd. De opgestane Heere heeft er door het werk van Zijn Heilige Geest zorg voor gedragen dat dit Evangelie de eeuwen door is verkondigd. Dat het ook vandaag te horen is. De Heere laat het bovendien in de doop ook nog eens aan ons voorhoofd betekenen en verzegelen: Ik ben de levende Koning, Die doorgaat met Zijn werk zolang zon en maan zullen zijn (Ps.72:5). Als Jezus niet opgestaan was zou alles tevergeefs geweest zijn. Paulus maakt dit duidelijk in zijn brief aan de gemeente van Korinthe: En indien Christus niet opgewekt is, zo is uw geloof tevergeefs, zo zijt gij nog in uw zonden (1Kor.15:17). Het zou tevergeefs zijn om voor Hem te sterven, want als Jezus niet was opgestaan, zou met de dood het finale einde zijn. We zouden tevergeefs geleefd en geloofd hebben.

 

Maar nu, Christus is opgewekt uit de doden, en is de Eersteling geworden dergenen die ontslapen zijn (1Kor.15:20). Dat is een heilsfeit dat door de hele wereld niet ongedaan kan worden. Al verzet die wereld zich tegen Hem, Hij heeft door Zijn opstanding krachtig bewezen de Zoon van God te zijn. Dat mag verkondigd worden. En dat getuigenis heeft zijn uitwerking. Daar letten we op in de derde plaats. Maar zingen we eerst daarvan uit Psalm 118 vers 7:

 

De Heer is mij tot hulp en sterkte;
Hij is mijn lied, mijn psalmgezang;
Hij was het, die mijn heil bewerkte,
Dies loof ik Hem mijn leven lang.
Men hoort der vromen tent weergalmen
Van hulp en heil ons aangebracht;
Daar zingt men blij, met dankb're psalmen:
Gods rechterhand doet grote kracht.

 

Gemeente, ons derde punt:

 

3. Met dubbele uitwerking

En de apostelen gaven met grote kracht getuigenis van de opstanding van de Heere Jezus.

Dit getuigenis is niet zonder gevolgen geweest. Dat is trouwens het Woord van de Heere nooit. De Heere zegt dat Zelf bij monde van Zijn profeet Jesaja: Het Woord zal niet ledig tot Mij wederkeren, maar het zal doen hetgeen Mij behaagt (Jes.55:11). En Paulus verklaart in zijn brief aan de gemeente van Korinthe, dat de verkondiging van het Evangelie voor de één een reuke des doods ten dode is en voor de ander een reuke des levens ten leven (2Kor.2:16). In onze kanttekeningen bij de Bijbel lezen we daarover: ‘Niet dat het Evangelie uit zijn natuur iemand de dood toebrengt, want het Evangelie is een dienst des levens en een kracht Gods ter zaligheid voor allen die geloven, maar omdat degenen, die ongelovig zijn, door hun eigen moedwilligheid, zich daartegen stellen, en alzo Gods zwaarder oordeel over zich trekken.’

 

Velen, die het krachtige getuigenis van de apostelen hebben gehoord, hebben dit in ongeloof verworpen. Ze wilden voor Jezus niet buigen. Hij had als Zaligmaker voor hen geen enkele betekenis. De blijde Boodschap van genade, door de Opgestane Christus verworven, was voor de Joden een ergernis en voor de Grieken een dwaasheid (1Kor.1:23). Want om daarin werkelijk te geloven, moesten de Joden hun eigen gerechtigheid laten varen en met belijdenis van hun óngerechtigheid aan de voeten van de Heere komen. En dat wilden ze niet. Daar waren ze te hoogmoedig voor. En de Grieken? Die konden over het getuigenis van de apostelen alleen maar meewarig hun schouders ophalen. Jezus? Als Hij al een profeet geweest is – in hun ogen was Hij toch niet meer dan een dweper. In Hem geloven? En in het getuigenis van Zijn volgelingen geloven? Nee, beslist niet! Allemaal dwaasheid!

 

Het Evangelie gehoord, maar niet geloofd. Gods onuitsprekelijke gave veracht. Bekendgemaakt met de weg van het heil. Maar geweigerd zich te laten zaligen. Te horen dat Jezus leeft. En dat Hij door Zijn Geest en kracht de grootste van de zondaren kan en wil zalig maken. En dan toch: weigeren om te buigen. Gemeente, is dat niet verschrikkelijk?

Weet u wat de apostel daarvan zegt? Want zo wij willens zondigen, nadat wij de kennis der waarheid ontvangen hebben, zo blijft er geen slachtoffer over voor de zonden (Hebr.10:26). En daarom: als u de lévende Zaligmaker nog niet kent, als jij nog niet door het geloof aan Hem verbonden bent, luister dan! Je bent in het heden van de genade. Hij is machtig en gewillig om je te verlossen uit de macht van de boze en uit de strikken van de zonde en van het ongeloof. En Hij nodigt vriendelijk en dringend zondaren om tot Hem te komen. Komt herwaarts tot Mij allen die vermoeid en belast zijt en Ik zal u rust geven (Matth.11:28).

 

Of heeft die boodschap van Jezus’ opstanding bij u, bij jou, zijn kracht al gedaan? Als dat zo zijn mag, dan heeft u dat niet aan uzelf te danken maar alleen aan de vrijmacht van God. De God, Die de kracht van Jezus’ opstanding in uw leven, in jouw hart, verheerlijkt heeft. U heeft een lévende Heere. Dat heeft Hij in uw en jouw leven getoond. Hij heeft u getrokken uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht (1Petr.2:9). En Hij, Die Zijn werk in jou of u begon, Hij is gisteren en heden Dezelfde en tot in eeuwigheid (Hebr.13:8).

O, als u daarom bestreden wordt, als uw ongelovige hart u steeds weer parten speelt, weet dan: Hij kan en Hij wil Zijn opstandingskracht in uw en jouw zwakheid blíjven volbrengen. De apostelen wisten dat uit ervaring. Paulus benadrukt dit in één van zijn brieven: want als ik zwak ben, dán ben ik machtig (2Kor.12:10) en: Ik vermag alle dingen door Christus, Die mij kracht geeft (Fillip.4:13).

Ach, als je op je eigen ontrouw ziet en als je kijkt naar al die dagelijkse zonde, als je let op dat ontrouwe hart dat je hebt, wanneer je soms de hardheid van je hart en de biddeloosheid ervan ervaart: weet dan dat de opgestane Jezus lééft! En dat Hij een getrouwe Zaligmaker is. Hij verzekert: de poorten van de hel zullen Mijn Gemeente nimmer overweldigen (Matth.16:18).

 

Bent u misschien moedeloos en aangevochten of wil de duivel u wijsmaken: ‘U? U hebt geen heil bij God!’ Als u of jij misschien in zonden gevallen bent, strijk dan eens over je voorhoofd en overdenk de rijkdom die ligt in het sacrament van de doop: ‘En als wij somtijds uit zwakheid in zonden vallen, zo moeten wij aan Gods genade niet vertwijfelen, noch in de zonden blijven liggen, overmits de doop een zegel en ontwijfelbaar getuigenis is, dat wij een eeuwig verbond der genade met God hebben.’

 

De Heere is waarlijk opgestaan! Hij leeft! Daarom mag Sion zingen:

           

            Want God is ons ten schild in ‘t strijdperk van dit leven,

            En onze Koning is van Israëls God gegeven.

 

Amen.

 

Slotzang.

 

Psalm 89 vers 8:       

           

Gij toch, Gij zijt hun roem, de kracht van hunne kracht;

Uw vrije gunst alleen wordt d’ ere toegebracht;

Wij steken ’t hoofd omhoog, en zullen d’ eerkroon dragen

Door U, door U alleen, om ’t eeuwig welbehagen;

Want God is ons ten schild in ‘t strijdperk van dit leven,

En onze Koning is van Israëls God gegeven.