Ds. J. Driessen - Mattheüs 28 : 9

De levende Christus verschijnt aan de vrouwen

een persoonlijke ontmoeting
een fontein van vreugde
een verwonderde aanbidding

Mattheüs 28 : 9

Mattheüs 28
9
En als zij heengingen, om Zijn discipelen te boodschappen, ziet, Jezus is haar ontmoet, zeggende: Weest gegroet! En zij, tot Hem komende, grepen Zijn voeten, en aanbaden Hem.

Delen & Download

Download preek

Leespreek tekst

Zingen : Psalm 30: 1, 3
Lezen : Psalmen 72
Zingen : Psalm 21: 13
Zingen : Psalm 118: 10 en 14
Zingen : Psalm 66: 8
Zingen : Psalm 113: 3 en 4

Gemeente, het Schriftwoord dat we overdenken, kunt u vinden in het Mattheüs-evangelie, in Mattheüs 28:9. We lezen daar het Woord van God:

En als zij heengingen, om Zijn discipelen te boodschappen, zie, Jezus is haar ontmoet, zeggende: Weest gegroet! En zij, tot Hem komende, grepen Zijn voeten, en aanbaden Hem.

De levende Christus verschijnt aan de vrouwen. Er is sprake van:

  1. een persoonlijke ontmoeting;
  2. een fontein van vreugde;
  3. een verwonderde aanbidding.

 

Vroeg in de morgen waren enkele vrouwen, onder wie Maria Magdalena en de andere Maria, bij het lege graf van de Zaligmaker geweest. Christus was al uit de doden opgestaan, maar zij wisten het nog niet, hoewel ze het hadden kunnen weten. De Heere had immers tevoren gezegd dat Hij na drie dagen zou opstaan uit de doden. De steen van het graf was afgewenteld, maar er lag nog een steen van ongeloof en duisternis op het hart van deze vrouwen. Alleen Christus Zelf kon die zware steen wegnemen. Hij weet wat Zijn kinderen nodig hebben. Daarom heeft Hij Zijn engel gezonden, die de vrouwen boodschapt: Vreest gijlieden niet; want ik weet, dat gij zoekt Jezus, Die gekruisigd was (Matt.28:5). Ze waren daar vermaand: Wat zoekt gij den Levende bij de doden? (Luk.24:5) Maar ze waren ook rijk vertroost: Hij is hier niet; want Hij is opgestaan, gelijk Hij gezegd heeft (Matt.28:6).

En nu zien we ze met een hart waarin vrees en blijdschap vermengd zijn, van het graf heengaan. Ze bewaren het geheim in hun harten. Ze spreken er nog met niemand over en toch, toch zijn ze vervuld met blijdschap. Dat is in de eerste plaats wel opmerkelijk bij de opstanding van Christus. Zolang Hij Zichzelf niet geopenbaard heeft, is er blijdschap en tegelijk ook gebondenheid en vrees. Voor Gods kinderen is dat geen vreemde zaak. In elke openbaring door het Woord, in elke ontsluiting van het Evangelie, in elke prediking die kracht krijgt door de bediening van de Geest van Hem die dood was en weer levend geworden is, ligt iets van de blijdschap in God, die meer waard is dan alles van deze wereld. En toch, hoe waar en hoe groot ook, brengt dat onze ziel niet uit de vrees. Het geeft niet de volle blijdschap die de vrouwen straks mogen smaken wanneer de Heere Jezus Zichzelf aan hen openbaart en wegschenkt. Dat is het wat deze vrouwen nodig hebben. Ze missen nog een doorbrekend geloof dat alle twijfel bij hen wegvaagt. Is dat niet dikwijls praktijk in het leven van de genade?

Het zien van onze zonden, het gevoelen van het gewicht van de eeuwigheid kunnen ons soms erg bezwaren en als een loden last op onze ziel liggen. Ook al mag er dan in het hart wel eens hoop zijn op hetgeen de Heere gesproken heeft, op Zijn belofte dat Hij Zijn volk niet zal begeven en dat Hij Zijn erfdeel niet zal verlaten – we missen toch de openbaring van de Persoon van Christus. Het vergaat ons dan net als de discipelen en deze vrouwen: maar Hem zagen zij niet. Want dán gaat ons hart open als we van Christus horen spreken en van de weldaden die Hij verworven heeft. Als Hij Zichzelf niet wegschenkt, kan dat zo’n gemis en zo’n leegte zijn. Maar waar Hij komt, daar brengt Hij ook alles mee. We zien dat ook hier. En als zij heengingen om Zijn discipelen te boodschappen, zie, Jezus is haar ontmoet (Matt.28:9). Christus komt Zelf als de Levensvorst die dood en graf overwon. Hij Die door de Vader uit de doden is opgewekt, komt deze vrouwen tegemoet om alle vrees en donkerheid weg te nemen. Hij wil deze vrouwen ontmoeten op hun weg van zorg en hoop, op hun weg van ongeloof en gehoorzaamheid, op hun weg van droefheid en blijdschap, op hun weg die ze eigenlijk zelf niet begrijpen. Zie, Jezus is haar ontmoet. Hij weet van hun treurigheid, Hij weet van het verdriet in het hart van Zijn kinderen en Hij leeft daarin mee. Hij is immers de barmhartige Hogepriester, Die behoorlijk medelijden kan hebben met de onwetenden en dwalenden. Hij is immers Zelf ook met zwakheid omvangen! Ziet, Jezus is haar ontmoet.

Hij komt tot hen in Zijn ambtelijke bediening als Profeet, Priester en Koning. Hij is hun hoogste Profeet. Hij zal hen niet vergeten, maar Hij zal hun de weg van God bekend maken. Hij is hun enige Hogepriester, want Hij bracht ook voor hun zonden het offer van de verzoening. Hij is ook hun enige Koning. Hij verbrak de boeien waarin de satan, de hel en de dood hen gebonden hadden. Hij stond op uit de doden om Zijn kerk te verlossen uit de greep van de boze, en om haar te bewaren tegen alle helse vijanden. Ziet, Jezus is haar ontmoet. Als Hij aan onze ziel verschijnt, verlicht Hij ons hart met de kennis van het geloof, zodat de weldaden die door Hem verworven zijn, ook toegepast worden.

Deze vrouwen wisten al van de opstanding door de boodschap van de engel. Maar nu gaat het volle licht daarover op door hun ontmoeting met Jezus. Zo’n persoonlijke ontmoeting is zo totaal anders dan dat alleen ons gevoel wordt geraakt. Het is een zich door het geloof geheel aan Hem overgeven. Dan gaan we ons door het geloof op Hem verlaten, toevertrouwen. Zeker, we weten dat het geloof niet buiten het gevoel om gaat. Maar de Heere leert Zijn kinderen toch ook wel dat er veel gevoel kan zijn zonder geloof. En anderzijds leert Hij hun dat het geloof een daad van het hart is, waardoor we Christus omhelzen en ons geheel aan Hem toevertrouwen.

Ziet, Jezus is haar ontmoet. Hij openbaart Zichzelf om de treurigen van Sion te troosten. Als Hij tot ons komt in het gewaad van Zijn Woord, als we Hem mogen ontmoeten – dan gaat dat er zo eenvoudig aan toe. Dan is er geen sprake van buitengewone of vreemde ervaringen. Maar dan is er sprake van een ontmoeting die gegrond is op de Schriften. Door het Woord doet Hij Zich kennen en door het Woord mogen we Hem ontmoeten. Ziet uw ziel, jouw ziel uit naar de komst van Hem Die alleen uw heil volmaken kan? Als u in Hem nooit heerlijkheid zag, zult u ook niet verlangen naar een ontmoeting met Hem. Maar weet, wéét dat het eenmaal ook van u en van jou, ja, van ons allen zal gelden: Ziet, Jezus is hem, is haar ontmoet! Dat zal gebeuren als Hij komt als de Rechter van hemel en aarde. Kunt u, kun jij Hem dan ontmoeten, als Hij zal komen om te oordelen de levenden en de doden? Zonder een ontmoeting met Jezus in ons leven, zullen we in die grote dag der dagen dodelijk verschrikt worden. Daarom: zoek toch de Heere terwijl Hij te vinden is, roep Hem aan terwijl Hij nabij is. Hij wil Zich laten vinden, Hij wil door Zijn Geest leren buigen om zo in het leven plaats te maken voor een ontmoeting met Hem. En als Hij komt in het leven van arme, berooide zondaren, brengt Hij ook alles mee. Dan moeten alle nevels wijken. Dan verschijnt Hij tot onze vreugde en zaligheid.

Daarop gaan we letten in de tweede gedachte:

 

2. Een fontein van vreugde

Als de Heere Jezus deze vrouwen ontmoet, zegt Hij: Weest gegroet (Matt.28:9). We hebben deze groet meer gehoord in de afgelopen dagen. Ze klonk uit de mond van de verrader Judas in de hof van Gethsémané: Wees gegroet, Rabbi! (Matt.26:49). Maar klinkt het daar niet als een vloek? We horen deze groet ook uitspreken door Romeinse soldaten, als ze de Heere Jezus bespotten. Een oude soldatenjas hangt over Zijn gegeselde rug, een doornenkroon drukt op Zijn slapen, een rietstaf is Hem in de hand gedrukt en ze zeggen: Wees gegroet, Gij Koning der Joden! (Matt.27:29). Alweer klinkt dat als een vloek.

Wie staan schuldig aan dat verraad? Wie staan schuldig aan die bespotting? Zijn dat alleen Judas en die Romeinse soldaten? Gaan wij hier vrij uit? Moet eenieder zich niet aanklagen dat het zijn of haar zonden zijn die Jezus al die jammer hebben aangedaan? Die Zijn kroon vlochten en Zijn beker vulden? Inderdaad, wij hebben verdiend dat Christus met ons zal doen naar onze zonden en naar onze dwaasheid. We hebben verdiend dat Hij ons weg zal doen van voor Zijn heilig aangezicht, met een ontzaglijke vervloeking. Maar ís dat nu ook Zijn antwoord op onze zonden? Nee!

We lezen wat anders: Zie, Jezus is haar ontmoet, zeggende: Weest gegroet! (Matt.28:9). De Heere Jezus gebruikt hier de gewone, alledaagse groet. In die tijd zal het met het groeten ook geweest zijn zoals het nu vaak gaat; de groet is immers dikwijls niet meer dan een holle, lege klank! Al is de oorspronkelijke betekenis van een groet nog zo mooi, door het vele gebruik raakt die betekenis uitgesleten. Er wordt maar weinig bij nagedacht. Wie denkt bijvoorbeeld bij de groet ‘adieu’ nog aan de mooie betekenis die deze groet eigenlijk heeft? De betekenis van ‘adieu’ is immers: ik beveel u Gode aan.
Maar al spreken mensen een groet gedachteloos uit, voor Christus geldt dat niet. In Zijn mond verliezen woorden nooit hun betekenis. Als Hij iets zegt, zegt Hij ook werkelijk iets. Weest gegroet! (Matt.28:9). Wat bedoelt de Heere Jezus met deze groet? Hij gebruikt hier woorden die als groet heel gebruikelijk waren, maar Hij geeft er toch een nieuwe inhoud aan. Of liever gezegd, Hij herstelt die woorden in de oorspronkelijke betekenis. Want de oorspronkelijke betekenis van deze groet is: Wees blij, verheugt u.

De vrouwen die eigenlijk geen raad weten met wat ze bij het open graf hebben gehoord, horen zich nu toevoegen: Verheugt u. Terwijl in hun harten hoop en vrees om de voorrang strijden, worden ze door deze groet opgeroepen om vreugde te bedrijven. Wie roept hen daartoe op? Een mens? Nee, het is niemand minder dan de opgestane Levensvorst. Hij, om Wie deze vrouwen in zo’n grote droefheid verkeerden. De groet van deze Levensvorst is niet slechts een goede wens. Hij bedoelt niet te zeggen: laat er toch wat blijdschap, een beetje vreugde in jullie hart zijn. Nee, deze groet is in Zijn mond een machtswoord. Door dit woord ontstaat er blijdschap in het hart van deze vrouwen. Waarom? Omdat Hij Zijn Kerk laat delen in de blijdschap over Zijn opstanding uit de doden. Hij had dat trouwens voor Zijn sterven al gezegd: Deze dingen heb Ik tot u gesproken, opdat Mijn blijdschap in u blijve en uw blijdschap vervuld worde (Joh.15:11).

Maar wat is dan die blijdschap van Christus? Om dat te begrijpen, moeten we in gedachten terug naar Zijn diepe vernedering. Zoals we weten, begon die vernedering al bij Zijn geboorte in Bethlehem; en zij werd iedere dag van Zijn leven op aarde erger. Elke dag van Zijn leven was een dag van vernedering. Maar vooral is dat te zien aan het einde van Zijn leven. Denk aan wat er gebeurde in de hof van Gethsémané, wat er gebeurde in het rechthuis van Pilatus, wat er gebeurde op Golgotha. En waarom was die vernedering er? Dat hoorde bij Zijn werk dat Hij kwam doen. Dat alles was nodig om te betalen voor de zonde, om zondaren en zondaressen weer met God te verzoenen. Nu is die lijdensweg ten einde. Ja, we kunnen eigenlijk zeggen dat er voor Christus al vreugde was toen Hij op Golgotha Zijn Geest overgaf in de handen van Zijn Vader. Toch was op dat moment Zijn blijdschap nog niet volkomen, want Zijn lichaam werd in het graf gelegd. In dat opzicht ging de vernedering voor Hem nog verder door.

Maar nu Hij met de Paasdag alle banden van dood en verderf heeft afgelegd, nú is Zijn vreugde vol. Als de Vader Zijn Zoon opwekt uit de doden, is dat een helder en duidelijk bewijs dat aan Zijn recht is voldaan. Het schuldoffer is gebracht. De kwitantie is getekend en Jezus ontvangt van Zijn Vader het onvergankelijke leven. Dat maakt Zijn blijdschap volkomen. Zie, daar staat de Levensvorst. De smarten van de dood zijn ontbonden, de schuld is betaald, de zonde is verzoend. Hij mag delen in de vreugde die Hem voorgesteld was. Daarom heeft Hij het kruis verdragen, daarom heeft Hij de schande veracht.

Maar de Zaligmaker kan niet zonder Zijn Kerk. Hij houdt Zijn vreugde niet alleen voor Zichzelf, maar wil die delen. Als de goede Herder haast Hij zich om Zijn verdwaalde schapen te zoeken en hun droefheid weg te nemen. Hij gaat Zijn Woord vervullen: opdat Mijn blijdschap in u blijve, en uw blijdschap vervuld worde (Joh.15:11). Wat is in dit licht bezien de begroeting waarmee Hij op Pasen Zijn Kerk tegemoet treedt, een wonder! Hij stoot een zondaar, een zondares niet van Zich af. Maar Hij wil juist door Zijn groet gemeenschap oefenen. Hij gebruikt daarvoor dezelfde woorden waarmee mensen Hem nog maar enkele dagen geleden zoveel smarten hebben aangedaan.
Ziet, Jezus is haar ontmoet, zeggende: Weest gegroet! (Matt.28:9). Moeten deze vrouwen nu niet beschaamd staan? Hebben ze het verdiend dat de Heere hun zo tegemoetkomt? En u of jij die de Heere lief hebt gekregen? Hebt u het verdiend dat de Heere in Zijn genade tot u wil komen? O, wat is er ook vandaag op deze gedenkdag van Jezus’ opstanding uit de doden weer veel reden om diep te buigen vanwege alle smarten die wij vanwege onze zonden deze dierbare Borg hebben aangedaan. Wat is er veel reden om onszelf te verfoeien. Want voor al de zonden van de Zijnen heeft Hij moeten boeten. Al die keren dat wij achteloos aan Hem voorbijgingen, staan immers als het ware gelijk aan de spotgroet: Wees gegroet, verheugt u, Rabbi. En zie, nu komt de Levensvorst naar Zijn Kerk toe. Hij komt niet met het zwaard om vergelding te doen, maar Hij komt met Zijn vreugdegroet. Uit loutere genade. Ook deze vrouwen hebben dat niet verdiend. Want ook zij dwaalden, zoals Jesaja zegt, als schapen. Maar omdat de Heere al hun ongerechtigheden op Hem deed aanlopen, kan er op de Paasdag een Zaligmaker tot hen komen met Zijn vreugdegroet. Is dat dan geen grote genade? Ja, we kunnen zeggen: hier spreekt álles van genade. Hier vloeit een fontein van vreugde en blijdschap vanwege de onverdiende genade van God.

Die fontein vloeit ook vandaag nog.  Zoals het deze vrouwen om Jezus te doen was, zó mogen zondaren en zondaressen tot Hem vluchten. Zij zochten een gestorven Zaligmaker. Ze wisten hoe zeer ze Hem nodig hadden. En in plaats van een gestorven Zaligmaker mogen ze nu een levende Heiland vinden. O, laat dat u troosten, u die de Heere zoekt. Hij wil ook u, Hij wil ook jou ontmoeten. Uw tranen drogen. Tranen die u schreit vanwege de zonden. Tranen van Godsgemis. Hoe blijkt ook hier weer dat Hij gekomen is om een blijde boodschap te brengen aan de zachtmoedigen. Dat Hij gekomen is om te verbinden de gebrokenen van hart, om de gevangenen vrijheid uit te roepen en de gebondenen opening van hun gevangenis.

De vrouwen waren vastgelopen bij het kruis op Golgotha. Dat vreselijke kruis. Maar nu, nú gaan ze leren dat het een gezegend kruis is. En wat eerst een oorzaak van droefheid was, wordt nu een oorzaak van blijdschap. Ja inderdaad, aan de Paasvreugde gaat droefheid vooraf. Droefheid over de zonde, droefheid naar God. Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel tot U, o God. Mijn ziel dorst naar God, naar den levenden God (Ps.42:3,4). Maar als God die droefheid verandert in blijdschap, gaat het woord van Jesaja in vervulling: Troost, troost Mijn volk, zal ulieder God zeggen. Spreekt naar het hart van Jeruzalem, en roept haar toe, dat haar strijd vervuld is, dat haar ongerechtigheid verzoend is, dat zij van de hand des HEEREN dubbel ontvangen heeft voor al haar zonden (Jes.40:1,2).

Weest gegroet! (Matt.28:9). In dit Woord roept de Heere allen die het om Jezus te doen is, toe: Komt, treurenden, komt, hoort toe en uw ziel zal leven. Ik zal met u een eeuwig verbond maken en u geven de gewisse weldadigheden van David. Want Ik leef en gij zult leven (Joh.14:19). Voor uw schuld, voor jouw schuld heb Ik voldaan. Voor uw gemis heb Ik de eeuwige gemeenschap met een verzoend God verworven.

Nogmaals, deze vrouwen waren vastgelopen bij het kruis. Daar zagen ze geen weg meer, alles was verloren. Maar nu mogen ze zien hoe God Zelf door het kruis een weg gebaand heeft naar Zijn Vaderhart. Daarom, verheugt u want in dat kruis ligt juist de overwinning. Zíjn overwinning! En dat is een overwinning over de zonden. Onder de last daarvan heeft Jezus gebogen. Hij moest Zich geven in de dood, maar Hij leeft. Dat wil zeggen: de zonde is verzoend. God heeft Hem vrijgesproken en in Hem heel Zijn Kerk. Zo is er dan nu geen verdoemenis voor degenen, die in Christus Jezus zijn (Rom.8:1). Ze zijn vrijgesproken van schuld en straf en hebben een recht ontvangen op het eeuwige leven. Die boodschap mag nu door de kracht van de Heilige Geest ook in hun hart worden afgekondigd.

De toepassing van Jezus bloed brengt ook alles mee: vrede, verzoening, vreugde en zaligheid. O wie zou ooit onder woorden kunnen brengen hoe de zoetheid en zaligheid is die in Christus is te vinden voor een arme, lege, uitgewerkte zondaar! Hij is inderdaad blank en rood, Hij draagt de banier boven tien duizend (Hoogl.5:10). Verheugt u ook, wil Hij als het ware zeggen, verheugt u ook over Mijn overwinning over de satan. Het vrouwenzaad heeft de kop van het slangenzaad vermorzeld. Satan moet de gegevenen van de Vader loslaten. Jezus heeft hen vrijgekocht met de dure prijs van Zijn bloed. Verheugt u ook over Zijn overwinning op de dood. Hij kon van de dood niet gehouden worden en in Zijn opstanding uit de doden neemt Hij heel Zijn Kerk mee. Hij verlost haar uit de banden van de dood. Als straks alle graven zullen worden geopend, zal héél Gods Kerk verzadiging van vreugde ontvangen voor het heilig aangezicht van de Heere.
Ziet, Jezus is haar ontmoet, zeggende: Weest gegroet! (Matt.28:9). Dat wil zeggen: zaligheid, gerechtigheid, leven. Zal dat, gemeente, ook uw en jouw deel zijn? Vraag uzelf dat af vandaag. Want tegenover de eeuwige vreugde staat immers de eeuwige smart. Kiest u heden, wien gij dienen zult (Joz.24:15). De Vorst van Pasen of de overste van de wereld.

Nog een kleine tijd en Hij die te komen staat, zal verschijnen als Rechter van hemel en aarde. Het ‘weest gegroet’ zal dan van Zijn lippen klinken tot al Zijn volk. Maar het ‘gaat weg van Mij, gij vervloekten’ zal klinken tot alle werkers van de ongerechtigheid. Wat zal dan uw plaats zijn? Wat zal jouw plaats zijn? Haast u om uws levens wil, haast u tot de Levensvorst. Doe dat met het tollenaarsgebed in uw hart: O God! Wees mij zondaar genadig! (Luk.18:13). Zo kan het Pasen worden. Voor alle treurigen van Sion klinkt hier het blijde woord van hun Koning: weest gegroet. O gij, die God zoekt in al uw zielsverdriet, houd aan, grijp moed, uw hart zal vrolijk leven. Jezus leeft en daarom zal uw droefheid tot blijdschap worden. Uw zoeken zal vinden worden.

Dan mag u met de kerk van alle eeuwen zingen, wat wij nu samen gaan doen uit Psalm 66:8.

Komt, luistert toe, gij Godgezinden,
Gij, die den HEER van harte vreest,
Hoort, wat mij God deed ondervinden,
Wat Hij gedaan heeft aan mijn geest.
‘k Sloeg heilbegerig ’t oog naar boven,
Ik riep den HEER ootmoedig aan;
Ik mocht met mond en hart Hem loven,
Hem, Die alleen mij bij kon staan.

 

3. Een verwonderde aanbidding

En als zij heengingen om Zijn discipelen te boodschappen, zie, Jezus is haar ontmoet, zeggende: Weest gegroet! Jezus komt tot deze vrouwen met Zijn vreugdegroet en openbaart Zich aan hen als de Opstanding en het Leven. Al hun beklemming, al hun vrees neemt Hij weg. Zo komt er plaats voor aanbidding. En zij tot Hem komende, grepen Zijn voeten en aanbaden Hem. Zij mogen Hem zien in Zijn hoogheid, in Zijn heerlijkheid en ze ervaren de kracht van Zijn opstanding. Wat doen ze dan? Ze zinken in aanbidding, in verwondering aan Zijn voeten neer. Want hoe groter, hoe heerlijker Jezus voor ons wordt, des te nietiger, des te kleiner zullen wij worden. Dat is altijd de vrucht van elke Godsontmoeting in Christus. Wat blijdschap smaakt mijn ziel, wanneer ik voor U kniel. Dan wordt Hij Zelf onze verheuging.

Ach, wie zal beschrijven wat er in het hart van deze vrouwen omging, toen ze aan Zijn voeten neervielen. Dat laat zich beter gevoelen en doorleven dan beschrijven. Hun ziel zonk weg onder Zijn zegende handen. Hun hart ontving het waarachtige leven aan Zijn voeten. En zij tot Hem komende, grepen Zijn voeten en aanbaden Hem. Ze knielden neer om het Woord des Levens met hun handen te tasten en het werd hun niet verboden. Ze grepen Hem aan in het geloof. Ze grepen Hem aan om zich geheel in Hem te verliezen.

Het is bij deze vrouwen anders dan bij Maria Magdalena. Want tegen haar zei de Heere Jezus: Raak Mij niet aan, want Ik ben nog niet opgevaren naar Mijn Vader. Dit woord had Maria Magdalena nodig, omdat ze nog zoveel met aardse gedachten over Jezus vervuld was. Ze wilde Zijn voeten aangrijpen om Zijn aardse tegenwoordigheid bij zich te hebben, om weer hetzelfde leven voort te zetten als vóór Zijn lijden en dood. Maar dat zou de voortgang van Pasen belemmerd hebben. Daarom sneed de Heere dat verlangen van Maria Magdalena af. Ze moet leren om niet te hechten aan Zijn lichamelijke tegenwoordigheid. Nog steeds heeft de Kerk dat onderwijs nodig om te leren: Maar de rechtvaardige zal uit het geloof leven (Rom.1:17). Bij de vrouwen wordt dit aangrijpen van Jezus in lichamelijke zin echter niet afgekeurd, want zij deden dit in het geloof om Hem de koningsglorie toe te brengen.

Zij, tot Hem komende, grepen Zijn voeten en aanbaden Hem. Het is eigenlijk een belijdenis: Heere, wij zouden nooit de verlossing kennen, wanneer U in Uw vrijmacht niet naar ons had omgezien. Van onszelf blijven we schuldenaren voor Uw hemelse majesteit en wij maken ook nog elke dag onze zonden méér. Als het aan ons ligt, zullen we met al de kennis van die waarheid omkomen, hoe goed we de waarheid ook weten. Zie, dat is de belijdenis van allen die iets leren kennen van de vrucht van Jezus’ opstanding uit de dood. Meer en meer gaan ze inleven dat er geen leven is zonder Hem en buiten Hem. Maar wanneer dan in onze nood, in onze dood de Vorst van Pasen overkomt met Zijn Woord ‘Wees gegroet, verheugt u’ – dan proeven we de zaligheid. Dan kan het niet anders of we zullen in aanbidding neerzinken aan Zijn voeten. Hoe diep zou een mens die zo door God beweldadigd wordt, dan niet voor de Heere buigen! Dan is het: Loof den HEERE mijn ziel, en al wat binnen in mij is, Zijn heiligen Naam. Loof den HEERE, mijn ziel, en vergeet geen van Zijn weldaden (Ps103:1,2). Vervuld door de liefde en trouw van Immanuël.

Wat daalde de hemel laag neer voor deze vrouwen. Aanbidding – dat wil zeggen dat de hemel zó laag daalt dat hier op aarde al hemelwerk gedaan wordt en wij iets van het beginsel van de eeuwige vreugde mogen smaken. Als het waar wordt in ons leven ‘Ziet Jezus is haar ontmoet’ – dan valt heel de wereld een ogenblik buiten ons gezichtsveld. Dan zien we echt niemand dan Jezus alleen. En daarom de vraag: Hebt u, heb jij Jezus, de eeuwig Levende, al ontmoet? Want als we Hem niet ontmoeten in de kracht van Zijn opstanding, blijven we geestelijk dood. Dat zijn we immers al van nature! In Adam zijn we van God afgevallen en diep ellendig geworden. Alleen door Jezus Christus, van de Vader gegeven, kan het Paasfeest voor uw ziel worden. Zijn opstanding uit de doden is profetie van de komende opstanding in de dag der dagen.

Maar hoe zal die opstanding voor u, voor jou zijn? Er is een opstanding met het afgrijselijke lichaam van de onbekeerden en een opstanding met het verheerlijkte lichaam van de gelovigen. Vreselijk zal het zijn om onbekeerd een rechtvaardige God te ontmoeten. Want, zo zegt onze belijdenis, ‘eer Hij de zonden ongestraft liet blijven, heeft Hij ze gestraft aan Zijn lieve Zoon met de bittere en de smadelijke dood van het kruis’. Daarom: als we niet met Jezus opgewekt worden uit onze zondeslaap, zullen we die straf eeuwig zélf moeten dragen. Maar voor hen die Jezus kennen, die Hem ontmoet hebben in dit leven, is deze straf door de Borg gedragen. Zijn opstanding uit de doden verkondigt ons dat Hij overgeleverd is om onze zonden, en opgewekt om onze rechtvaardigmaking (Rom.4:25). O, zoek toch deze Levensvorst! Hoor toch vooral op deze dag Zijn dringende roepstem: Ontwaakt, gij, die slaapt, en staat op uit de doden; en Christus zal over u lichten (Ef.5:14). Het is nú het heden van genade. De Heere komt tot u met de boodschap van Zijn Evangelie. Morgen misschien niet meer. Wie geeft u, wie geeft jou de zekerheid dat je morgen weer kunt luisteren naar Zijn welmenende nodiging? Buig toch voor de Heere. Wie Hem nederig valt te voet, zal van Hem Zijn wegen leren. Die trekt een welgevallen van de Heere. Zonder Hem zijn we nameloos arm. Want de wereld gaat voorbij met al haar begeerlijkheid. Maar wie Jezus mag vinden, deelt in de allergrootste rijkdom.

Vanuit het geopende graf komt de prediking tot ons dat de Heere de graven van zondaren kan en wil openen. En in wat voor graf kan een mens al niet liggen! Een graf van ongeloof en hardheid, van vijandschap en blindheid. Een graf van lusteloosheid en behoefteloosheid. Een graf van traagheid en wereldzin. Maar Jezus leeft. Dat wil zeggen dat de grootste van de zondaren zalig kan worden. Zo zijn wij dan gezanten van Christus wege, alsof God door ons bade; wij bidden van Christus wege, laat u met God verzoenen (2Kor.5:20). Wilt u opgewekt worden uit het zondengraf? Hier ligt een hele Bijbel voor u, die verkondigt dat Jezus dood en graf heeft overwonnen. Hier ligt een Bijbel die zegt dat u niet verloren hóeft te gaan, een Bijbel die zegt dat het bloed van Jezus, Gods Zoon, reinigt van alle zonden. Van ons uit is er géén mogelijkheid om op te staan. Maar de levende Jezus is machtig om al die zondengraven te openen en het ook voor u, voor jou werkelijkheid te maken: Ziet, Jezus is haar ontmoet.

Dat mochten deze vrouwen ondervinden. Grote blijdschap was er in hun hart door de boodschap van de engel dat Christus opgestaan was. Maar nu is er onuitsprekelijke blijdschap, als Hij Zichzelf aan hen openbaart en ze Zijn voeten grijpen om Hem te aanbidden. De levende Christus, Die het weggedrevene zoekt, Die daarmee Zijn liefde betoont – Díe verscheen aan deze vrouwen. En zo is de blijvende vrucht van Christus’ opstanding uit de doden voor ongetrooste zielen dat er na een tijd van druk en benauwdheid, van vertwijfeling en verlorenheid, altijd weer een derde dag aanbreekt waarop ze mogen zingen: ‘Ik zal door ‘s vijands zwaard niet sterven, maar leven en des Heeren daân, waardoor wij zoveel heil verwerven, elk, tot Zijn eer, doen gadeslaan’.

In het Lukas-evangelie lezen we nog van deze vrouwen: en sommigen met haar (Luk.24:1). Hun namen weten we niet. Het zijn de naamlozen, die ook geen naam kunnen geven aan hun nameloos verdriet vanwege hun gemis en vanwege de behoefte van hun ziel. Het zijn degenen die het niet te doen is om een naam onder de mensen, maar die het om de Heere te doen is. Die zijn er misschien vandaag ook wel hier in de kerk. Van die naamlozen, die zich bij de wereld niet thuis voelen en zich bij Gods volk niet durven rekenen. Hoor dan, want aan zulke naamlozen openbaarde de levende Heiland Zich. Want ziet, Jezus is haar ontmoet.

Amen.

 

            Psalm 138: 1

‘k Zal met mijn ganse hart Uw eer
Vermelden, Heer’, U dank bewijzen;
‘k Zal U in ’t midden van de goôn,
Op hogen toon, met psalmen prijzen.
Ik zal mij buigen, op Uw eis,
Naar Uw paleis, Het hof der hoven.
En, om Uw gunst en waarheid en saam,
Uw groten Naam. Eerbiedig loven.