Ds. J. Driessen - Romeinen 5 : 8

De bevestiging van Gods liefde in Jezus’ kruisdood

een wonderlijk grote liefde
een dringend nodigende liefde

Romeinen 5 : 8

Romeinen 5
8
Maar God bevestigt Zijn liefde jegens ons, dat Christus voor ons gestorven is, als wij nog zondaars waren.

Delen & Download

Download preek

Leespreek tekst

Zingen : Psalm 43: 3 en 5
Lezen : Johannes 19: 28-42
Zingen : Psalm 33: 11
Zingen : Psalm 65: 2
Zingen : Psalm 4: 4

Gemeente, het Schriftwoord dat wij met de hulp van de Heere willen overdenken, vindt u in de brief van Paulus aan de gemeente van Rome en daarvan hoofdstuk 5 vers 8:

 

Maar God bevestigt Zijn liefde jegens ons, dat Christus voor ons gestorven is als wij nog zondaars waren.

 

Dit Schriftwoord bepaalt ons bij de bevestiging van Gods liefde in Jezus’ kruisdood.

 

We zien die liefde bevestigd als:

1. Een wonderlijk grote liefde;

2. een dringend nodigende liefde.

 

1.  Een wonderlijk grote liefde

De ontzettende duisternis die als een zwarte nacht van de toorn van God over Golgotha verspreid ligt, is geweken. Het licht kan weer doorbreken over de kruisheuvel. De Heere Jezus Christus heeft de zwaarste strijd gestreden. De lijdensbeker die gevuld was met Gods toorn over de zonde heeft Hij in uitnemende liefde tot Zijn Vader en tot Zijn volk, geheel gedronken.

De overwinningsroep mag uit Zijn mond gehoord worden: Het is volbracht! (Joh.19:30) Nu is de Vader volkomen voldaan in Zijn heilig recht en Zijn volk voor eeuwig vrijgekocht. De kop van de satan is vermorzeld. Het einde mag komen, want alle schuld is betaald en de Vader staat gereed om Zijn Zoon te ontvangen. Deze roept het dan ook uit: Vader, in Uw handen beveel ik Mijn geest. En toen Hij dat gezegd had, gaf Hij de geest (Luk.23:46). Op hetzelfde ogenblik dat Christus sterft, gaat er een schok door heel de schepping. Het voorhangsel in de tempel scheurt van boven naar beneden en een aardbeving doet de rotsen scheuren, zodat verschillende graven geopend worden.

 

Het is toch wel iets heel bijzonders, dit sterven van Jezus van Nazareth. Dat voelt ook de Romeinse officier die bij de kruisiging het bevel voert. Deze man is zo onder de indruk gekomen van al de gebeurtenissen van die dag dat hij uitroept: Waarlijk, deze Mens was Gods Zoon (Mark.15:39). Tegen het vallen van de avond zijn de soldaten gekomen, gewapend met een ijzeren moker om de beenderen van de gekruisigden te breken om zo hun dood te verhaasten. Maar bij Jezus is dat niet meer nodig: Hij is al gestorven. Voor alle zekerheid steekt een soldaat een speer in Zijn zijde, maar terstond vloeit daar bloed en water uit. Dat is afdoende bewijs dat Jezus al is gestorven. De mensen die nog achtergebleven zijn op Golgotha stromen terug naar Jeruzalem, terwijl ze zichzelf op de borst slaan.

 

Dan volgt een ontroerende tafereel: vriendenhanden maken het lichaam van de geliefde Dode los van het kruis. Daarna wikkelen zij het vol eerbied in fijn lijnwaad met kostbare specerijen en dragen het weg naar de hof van Jozef van Arimathea en leggen het in een nieuw in de rotsen uitgehouwen graf.

Hoe wonderlijk rustig, hoe vredig is het nu op Golgotha. Het is als de stilte na het onweer, als vrede na de strijd. Het onweer van de toorn van God is uitgewoed, de strijd met de vorst der duisternis is beslist. Het ganse werk is volbracht en van de nu verlaten kruisheuvel klinkt de boodschap ons tegen: Maar God bevestigt Zijn liefde jegens ons, dat Christus voor ons gestorven is als wij nog zondaars waren.

 

Wie brengt deze boodschap? Deze boodschap wordt gebracht door de man die eerst ook geroepen heeft: ‘Weg met Deze, laat Hem gekruisigd worden.’ De man van wie we lezen dat hij dreiging en moord blies tegen de discipelen van de Heere. Het is de boodschap van de voornaamste van de zondaren, maar aan wie barmhartigheid is geschied. Daarom zegt hij: Maar God bevestigt Zijn liefde jegens ons dat Christus voor ons gestorven is als wij nog zondaars waren. Zo groot is die goddelijke liefde, dat God Zijn eniggeboren Zoon heeft overgegeven tot de dood. Paulus heeft daarvan de gevolgen ervaren als hij deze woorden schrijft aan de gelovigen in Rome. Zijn hart is gevuld met de liefde Gods in Christus. Hij kent die liefde van God uit eigen ervaring als een liefde die ook aan hem is bewezen, aan hem die zichzelf ‘de minste van al de heiligen’ noemt.

 

Hoe kan hij daarom die liefde van God aanprijzen. Hoe kan hij Gods kinderen met die liefde vertroosten! Dat doet hij ook hier in het vijfde hoofdstuk van zijn brief aan de Romeinen: Want Christus is, zo zegt hij in het zesde vers, als wij nog krachteloos waren, te Zijner tijd voor de goddelozen gestorven. Dat wil zeggen: toen wij nog in de macht van de zonde waren, is Christus gestorven aan het vloekhout van Golgotha.

Wie zou dat doen? Wie zou de dood ingaan voor goddelozen? Want nauwelijks zal iemand voor een rechtvaardige sterven, want voor den goede zal mogelijk iemand ook bestaan te sterven (Rom.5:7). Paulus bedoelt: misschien is het mogelijk dat iemand zijn leven wil geven voor iemand die rechtvaardig is. Zoiets kan misschien nog wel gebeuren, maar voor goddelozen? Dat is toch ondenkbaar? Maar zie, wil Paulus zeggen, dat ondenkbare is op Golgotha gebeurd. Daar zien we de bevestiging van Gods liefde in de kruisdood van Jezus. God bevestigt Zijn liefde jegens ons, dat Christus voor ons gestorven is als wij nog zondaars waren.

 

Dat is een wonderlijk grote liefde, want het is een liefde tot zondaren. Tot zondaren die tegen Hem gerebelleerd hebben en die Zijn wet die zo heilig is, hebben versmaad. Tot zondaren die een begeerte hebben tot hun vader de duivel. Die van nature geneigd zijn God en hun naaste te haten en vijanden van God zijn. Zondaren die de liefde van God geheel onwaardig zijn en niet anders dan Zijn toorn hebben verdiend. Zulke zondaren, zegt Paulus, heeft God liefgehad.

Dat is geen liefde van vandaag of gisteren. Die liefde was al in het hart van God van eeuwigheid af. Naar Zijn eeuwig welbehagen en uit vrije liefde heeft God een volk van zondaren verkoren en Hij zegt tot dat volk: Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde (Jer.31:3).

Hoe kan dat? Hoe is dat mogelijk? Waarom heeft God zondaren liefgehad? Ziet Hij soms iets in hen dat Zijn liefde tot hen opwekt?

Nee! Er is helemaal niets in die zondaren dat God beweegt om hen lief te hebben. Paulus zegt zelfs: Wij waren krachteloos. Johannes schrijft later: Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons lief heeft gehad en Zijn Zoon gezonden heeft tot een verzoening van onze zonden (1Joh.4:10). Maar waarom dan? Wat beweegt God om zondaren lief te hebben? Op deze vraag is maar één antwoord: God is bewogen in Zichzelf. Hij heeft zondaren lief uit vrije ontferming, uit louter welbehagen, uit enkel genade.

Met welk doel heeft God die zondaren lief? Wat wil de liefde van God?

Wel, God wil niet anders dan uit vrije liefde die zondaren verlossen van hun zonde zalig maken, hen voor eeuwig gelukkig maken. Want zondaar-zijn betekent immers ongelukkig zijn, verloren zijn, ellendig en rampzalig zijn. Welke zondaar kan zichzelf verlossen? Niemand kan dat.

 

Zondaar-zijn wil zeggen: in de macht zijn van de satan, gevangen zijn onder de wil van de duivel, zonder God in de wereld zijn, zonder Christus op de aarde leven, geen hoop hebben voor de toekomst. Ons Doopsformulier zegt: ‘Aan allerhande ellendigheid, ja, aan de verdoemenis zelf onderworpen zijn.’ Maar nu wil God  uit liefde zondaren zoeken en zalig maken en hen trekken uit de macht van de duisternis tot. Gods liefde wil alles vergeven, wil eeuwig leven schenken. Zijn liefde wil arme zondaren weer rijk maken en weer terugbrengen in hun vroegere heerlijkheid. Gods liefde wil die weggedwaalde zonen en dochters weer terugbrengen naar het eeuwig Vaderhuis en aan het eeuwig Vaderhart van God.

 

Maar hoe kan dat? God toornt toch over de zonde? Wil Hij de zonde dan ongestraft laten? Nee. U weet wat de catechismus zegt: ‘God vertoornt Zich schrikkelijk beide over de aangeboren en de werkelijke zonden, en wil die door een rechtvaardig oordeel tijdelijk en eeuwig straffen; gelijk Hij gesproken heeft: Vervloekt is een iegelijk die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der Wet om dat te doen.’ Zonde is immers belediging van de hoogste Majesteit van God. Daarom kan God de zonde niet ongestraft laten. God moet de zonde straffen met de hoogste en eeuwige straf aan het lichaam en aan de ziel. Als God dat niet deed, zou Hij niet waarachtig zijn in Zijn spreken, want Hij heeft gezegd: Ten dage dat gij daarvan eet zult gij de dood sterven (Gen.2:17). Dan zou Hij ook niet rechtvaardig zijn. Hij zou geen God meer zijn, want God kan Zijn eigen recht niet met voeten treden.

 

Maar hoe kan dat? Hoe is het mogelijk dat God zondaren liefheeft? Heeft de Heere Zijn recht laten varen? Nee, absoluut niet. Gods liefde doet geen afbreuk aan Zijn heilig recht. God heeft zondaren lief met volle handhaving van Zijn recht. God kan zondaren liefhebben, omdat Hij ze liefheeft in Christus. Zijn eigen Zoon moet mens worden om als een Mens voor mensen te lijden en te sterven om zo aan de geschonden gerechtigheid van God volkomen genoegdoening te geven. Daarom heeft God de Vader aan Zijn eniggeboren Zoon het werk van de verlossing van zondaren opgedragen. God de Zoon heeft dat werk vrijwillig op Zich genomen, want Hij heeft Zelf ook de zondaren lief die Zijn Vader liefheeft.

 

De liefde van de Vader en de liefde van de Zoon is één en dezelfde liefde. God de Vader heeft zondaren lief in Christus en God de Zoon geeft Zichzelf. Hij komt in de wereld om te zoeken en zalig te maken dat verloren is. Hij geeft Zijn ziel, Hij geeft als Borg Zijn leven voor zondaren, als betaling aan de eisen van Gods recht. Daarom is Hij de dood ingegaan.

 

Welke dood sterft Hij? De kruisdood. We weten het: de kruisdood is een zeer wrede en verachtelijke dood. De Romeinen slaan alleen slaven aan het kruis en misdadigers van de ergste soort. De kruisdood is ook een heel smartelijke dood. Wat een onzegbare smart heeft de Heere Jezus moeten lijden aan het vloekhout der schande. Bovenal: de kruisdood is de dood van de vervloeking. Dat stond al geschreven in het Wetboek van Mozes: ‘Vervloekt is een iegelijk die aan het hout hangt.’ Christus hangt aan het kruis van Golgotha als een gevloekte. Voor Hem is geen plaats meer in de hemel noch op de aarde. Hij draagt de vloek van God in Zijn lichaam en aan Zijn ziel. Hij hangt daar als een gevloekte aan het kruis, hoewel Hij Zelf zonder zonde is. Hij hangt daar als Een Die door God tot zonde is gemaakt. Hij wordt met de misdadigers gerekend, zoals Hij daar hangt tussen twee moordenaars. Zo vervult Hij het recht van de Wet. Zo verwerft Hij genade door recht.

 

Is dat geen wonderlijk grote liefde? Christus is voor zondaren gestorven toen wij nog zondaars waren! Zo’n liefde zult u op de aarde nergens kunnen vinden. Het gebeurt heel zelden dat iemand zijn leven geeft voor een ander. Zeker, het komt een enkele maal voor. Paulus weet uit de geschiedenis van het Romeinse volk dat mensen hun leven opgeofferd hebben uit liefde voor anderen. Maar die anderen, voor wie ze hun leven geven, zijn toch altijd vrienden. Dat zijn mensen die het, om het zo te zeggen, waard zijn je leven voor hen te geven. Maar welk mens geeft zijn leven, offert zijn leven op ter wille van zijn vijanden? Wie gaat de dood in om voor zijn vijanden het leven te geven? Dat is toch onmogelijk, dat is toch ondenkbaar?

Maar dat ondenkbare heeft God uitgedacht. Dat onmogelijke heeft God mogelijk gemaakt, want Christus is gestorven voor zondaren, is de dood ingegaan voor goddelozen.

 

De liefde van God, gemeente, is een totaal andere liefde dan de liefde onder de mensen. Onze liefde is altijd een liefde tot een ander met wie we bevriend zijn, tot iemand die voor ons aantrekkelijk is. Maar Gods liefde gaat uit tot zondaren die voor Hem verwerpelijk, verdoemelijk zijn. God heeft zondaren lief in Christus. Jezus geeft Zich voor zondaren. Hij sterft niet voor rechtvaardigen, maar voor goddelozen die niet naar Hem zoeken en niet naar Hem vragen. Hij sterft niet voor vrienden, maar Hij gaat de dood in voor vijanden. Hij sterft niet voor vromen, maar voor goddelozen. Hij sterft niet voor goeden, maar voor bozen. Wie zal die liefde begrijpen?  Want nauwelijks zal iemand voor een rechtvaardige sterven; want voor den goede zal mogelijk iemand ook bestaan te sterven (Rom.5:7).

 

Maar God bevestigt Zijn liefde jegens ons dat Christus voor ons gestorven is als wij nog zondaars waren. Dat is in één enkele zin samengevat het wonder van Golgotha. In de kruisdood van Jezus zien we de bevestiging van Gods liefde. Het is een liefde die wonderlijk groot is, maar het is ook een liefde die dringend nodigt. Daarop letten we in de tweede plaats. Maar we zingen eerst Psalm 33 vers 11:

 

Laat ons alom Zijn lof ontvouwen:
In Hem verblijdt zich ons gemoed,
Omdat wij op Zijn Naam vertrouwen,
Dien Naam, zo heilig, groot en goed.
Goedertieren Vader,
Milde zegenader,
Stel Uw vriend'lijk hart,
Op Wiens gunst wij hopen,
Eeuwig voor ons open;
Weer steeds alle smart.

 

2. Een dringende en nodigende liefde

God bevestigt Zijn liefde jegens ons. Wat bedoelt Paulus daarmee? God laat Zijn liefde aan ons zien: God bewijst Zijn liefde jegens ons. Jezus’ kruisdood is het duidelijkste bewijs van Gods grote zondaarsliefde. De liefde die God van eeuwigheid in Zijn hart jegens zondaren koestert, heeft Hij zichtbaar getoond, laat Hij duidelijk zien als Hij Zijn eniggeboren Zoon in de wereld zendt. Het duidelijkst toont God Zijn liefde als Hij Zijn eigen lieve Zoon straft met de bittere en smadelijke dood van het kruis. Dat is het allergrootste bewijs van de oneindige zondaarsliefde van God. God bevestigt, God bewijst Zijn liefde jegens ons dat Christus voor ons gestorven is als wij nog zondaars waren.

 

Maar betekent het woord ‘bevestigen’ nog iets meer? Houdt het meer in dan alleen dat God Zijn liefde in de kruisdood van de Heere Jezus heeft bewezen? Inderdaad, het betekent nog meer, want het woord ‘bevestigen’ in onze tekst is nog rijker van inhoud. Wanneer u de kanttekeningen leest, ziet u dat ‘bevestigen’ ook vertaald kan worden door ‘aanbevelen’ of ‘aanprijzen’. Wat is dat een prachtig beeld. Paulus zegt dus ook in onze tekst: ‘Maar God prijst Zijn liefde jegens ons áán, dat Christus voor ons gestorven is als wij nog zondaars waren.’

 

Aanprijzen. Wat is dat, wie doet dat?  Dat weten onze kinderen wel, dat doet een koopman op de markt. Als je bij zo’n kraam staat, hoor je dat die koopman de koopwaar aanprijst bij het publiek. Waarom? Om de mensen te laten weten wat hij verkoopt en om hen over te halen te kopen wat hij te koop aanbiedt. Met eerbied gesproken, gemeente, geven we dit voorbeeld ook om over te brengen op de Heere God. De Heere prijst Zijn liefde aan. Waarom? Om mensen verlangend te maken naar Zijn liefde, om ze ertoe over te halen dat ze Zijn liefde zullen zoeken en zich aan Zijn liefde gewonnen zullen geven. De kruisdood van de Heere Jezus Christus; een aanprijzing van Gods zondaarsliefde die u dringend nodigt.

Hebt u erop gelet dat Paulus spreekt in de tegenwoordige tijd? Hij zegt niet: ‘God bevestigde Zijn liefde jegens ons’, maar Hij zegt: ‘God bevestigt – in de tegenwoordige tijd – Zijn liefde tot de mens, Zijn liefde jegens ons.’ God prijst Zijn liefde jegens ons aan dat Christus voor ons gestorven is als wij nog zondaars waren.

 

Ach, zegt u misschien, dat sterven van Christus is verleden tijd en Paulus schreef deze brief lang geleden aan de gemeente van Rome. Toch schrijft Paulus hier niet in de verleden tijd, maar in de tegenwoordige tijd als hij zegt: ‘God prijst Zijn liefde jegens ons aan dat Christus voor ons gestorven is als wij nog zondaars waren’. Dat wil dus zeggen dat de Heere het ook nu nog doet.

Hoe prijst God Zijn liefde bij ons aan? God doet dat door middel van de prediking van het Evangelie. Hij deed het eens op Golgotha, maar Hij doet het ook nu nog, telkens als Hij Zijn boodschap, het Evangelie van het kruis, laat verkondigen. Ook vandaag doet de Heere dat. Hijzelf wijst ons door Zijn Evangelie op het kruis van Christus. De Heere wijst ons op Zijn grote liefde, maar dat mag u niet maar voor kennisgeving aannemen en naast u neerleggen. Heeft die liefde van God ooit zo uw hart ingenomen dat u met berouw over uw zonden aan Gods voeten hebt leren knielen en smeken om vergeving en hebt leren bedelen om genade? Is die liefde van God, die oneindige zondaarsliefde, u meer waard dan alle andere liefde?

 

Helaas, dit is het verschrikkelijke van ons zondaar-zijn: van onszelf uit negeren wij de liefde van God. De gekruisigde Christus is voor de Joden een ergernis en voor de Grieken een dwaasheid. Zo was het vroeger en zo is het vandaag nog. Wat geven wij om de liefde van God? Wij maken ons veel drukker om de liefde van mensen. Als we die maar hebben. Maar wie zoekt naar de liefde van God? Niemand van zichzelf. Laat God Zijn liefde maar aanprijzen, laat de Heere maar aandringen en nodigen door de roepstemmen van het Evangelie. Laat Christus op Golgotha voor zondaren gestorven zijn, maar het laat ons koud en onbewogen.

 

Als we het onnoemelijk zware lijden van Christus horen in de preken of in het zingen, kunnen we er bewogen door worden. Er kunnen zelfs tranen in onze ogen schieten net als bij de vrouwen van Jeruzalem, als ze zien hoe de Heere Jezus gebogen onder het zware kruis uit Jeruzalem wordt weggeleid naar de vloekheuvel Golgotha. Ze wenen over Jezus. Maar wat zegt de Heere tegen die huilende vrouwen? Gij dochteren van Jeruzalem, weent niet over Mij, maar weent over uzelven en over uw kinderen (Luk.23:28). Dat moeten wij ook op Golgotha doen. Niet huilen over Jezus, maar over onszelf omdat we zo gezondigd hebben, zo oneindig diep gevallen zijn, zo vreselijk ver bij de Heere God zijn weggegaan. Hebt u zo al leren huilen? Geef uzelf daar rekenschap van.

 

McCheyne dichtte eens:

 

Eens was ik een vreemd’ling voor God en mijn hart.

Ik kende geen schuld en ‘k gevoelde geen smart.

Ik vroeg niet: “Mijn ziele, doorziet gij uw lot?

Hoe zult gij rechtvaardig verschijnen voor God?”

 

Al sprak daar een stem uit de heilige blaân

van ‘t Lam, met de zonden der wereld belaân,

ik zocht bij de kruispaal geen veilige wijk,

‘k stond blind en van verre, in mij zelven zo rijk.

 

Ik deed als Jeruzalems dochters weleer,

ik weend’ om de pijn van mijn lijdende Heer,

maar dacht er niet aan, dat ik zelf door mijn schuld

Zijn kroon had gevlochten, Zijn beker gevuld.

 

Zo is het bij ons van nature: we staan onverschillig of we staan rijk en verrijkt in onszelf tegenover de grote liefde van God die in Jezus’ kruisdood bewezen en aangeprezen.

 

Is het tevergeefs dat God Zijn liefde bij de mensen aanprijst? Kunnen we niet beter ophouden het Evangelie van Gods genade, van de gekruisigde Christus, in deze wereld te verkondigen?

Nee, gemeente, absoluut niet. Het is niet tevergeefs die oneindige zondaarsliefde van God bij mensen aan te prijzen. Het is ook vandaag niet tevergeefs, want het werkt altijd wat uit: of tot een oordeel of tot een voordeel. Maar bovendien, en de apostel Paulus weet dat uit eigen ervaring, Gods liefde houdt niet op bij Golgotha; die liefde van God dringt door en werkt door tot op deze dag. De liefde van God dringt door tot in het meest verharde zondaarshart. Het is niet alleen door Zijn Woord dat God Zijn liefde aanprijst, maar de Heere doet dat ook door Zijn Heilige Geest, Die zondaarsharten opent voor het Woord en het Woord toepast aan de harten van degenen die het werkelijk horen, van degenen die aan Christus gegeven zijn.

Die oneindige liefde van God overwint al onze tegenstand en vijandschap. Dat is immers het doel van Gods grote zondaarsliefde: ellendige zondaren zalig maken, dode zondaren die Gods liefde zo missen, levend maken. Op Zijn tijd, de tijd van Zijn welbehagen grijpt Zijn liefde zondaren aan om ze nooit meer los te laten. Hij stort Zijn liefde uit in hun hart. Hij verheerlijkt Zichzelf in hun hart door de Heilige Geest die hun gegeven wordt.

 

Dat weten die mensen in Rome aan wie Paulus zijn brief schrijft. Wat dat betekent, hebben ze zelf ondervonden. Daarom schrijft de apostel ook in het vijfde vers: En de hoop beschaamt niet, omdat de liefde Gods in onze harten uitgestort is door de Heilige Geest, Die ons is gegeven. Als dat door de kracht van Woord en Geest werkelijkheid wordt in je leven, wordt dat boze, vijandige en onverschillige hart van je gebogen en vernieuwd en veranderd. Het wordt nieuw gemaakt en vertederd voor God. Het wordt door schuldbesef getroffen en verslagen. Uit dat gebroken en verslagen hart stijgt de bede op: Genâ, o God, genâ, hoor hoe een boeteling pleit. Dan ís het niet langer meer een wenen om de pijn van de Zaligmaker, maar dan wordt er een ander huilen geboren: het huilen over jezelf, omdat je de Heere zoveel verdriet gedaan hebt met je zonde. Dan gaat het, zoals McCheyne het verder gezongen heeft in zijn lied: ‘Maar toen mij Gods Geest aan mijzelf had ontdekt, toen werd in mijn ziele de vreze gewekt, toen voelde ik wat eisen Gods heiligheid deed, daar werd al mijn deugd een wegwerpelijk kleed.’

 

Als we zo door Gods Geest ontdekt zijn, wat wordt het dan een wonder voor je als de Heere doorgaat met het aanprijzen van Zijn eeuwige zondaarsliefde en je het horen mag uit het Evangelie dat God met zo’n mens als jij bent, met zo’n vijand, te doen wil hebben. Hoe dierbaar wordt dit Evangelie van het kruis. Je gaat hongeren en dorsten naar de gerechtigheid van de Heere Jezus Christus. Des te sterker wordt dat verlangen naar Hem naarmate je meer en meer leert dat je zelf de Heere niet kunt bewegen met al je wettische werken.

 

De bloedvloeiende vrouw uit het Evangelie heeft eerst al het hare eraan ten koste gelegd om genezing te vinden, maar nergens vindt ze baat. Integendeel, de kwaal wordt zelfs erger. Hoe zal ze ooit genezing kunnen krijgen? Maar als ze van Jezus hoort en gelooft dat Hij haar helpen kan, zegt ze: Indien ik maar de zoom van Zijn kleed mag aanraken, zo zal ik gezond worden (Matt.9:21). Dat is het levend geloof: licht krijgen om het grote Voorwerp van het geloof te zien: Jezus Christus. Dan breekt dat geloof door, dan wordt het woord van de apostel op onze ziel gebonden: God bevestigt Zijn liefde jegens ons dat Christus voor ons gestorven is als wij nog zondaars waren. Dan wordt de kracht van die oneindige liefde van de Heere, Die dringend nodigt en aanprijst, zo machtig ervaren, zodat de beleving van McCheyne ook de onze wordt:

 

Toen vluchtte ik tot Jezus, Hij heeft me gered,

Hij heeft me verlost van het vonnis der wet,

mijn heil en mijn vrede, mijn leven werd Hij,

ik boog me en geloofde, en mijn God sprak mij vrij.’

 

Dan wordt die oneindige liefde van God ook door Woord en Geest bevestigd in uw hart. Dan leeft het in uw hart wat de dichter zingt van die vrije liefde van God en van de volkomen verzoening die door Jezus aangebracht is op Golgotha. We zingen het samen uit Psalm 65, het tweede vers:

 

Een stroom van  ongerechtigheden

Had de overhand op mij,

Maar ons weerspannig overtreden

Verzoent en zuivert Gij.

Welzalig die Gij hebt verkoren,

Dien G’ uit al ’t aards gedruis

Doet naderen en Uw heilstem horen,

Ja, wonen in Uw huis.

 

We zijn in de prediking in onze gedachten op Golgotha. Het is de plaats waar God Zijn liefde het duidelijkst bewezen heeft, in de kruisdood van Jezus. Liefde tot zondaren, liefde door recht. Want omdat Gods gerechtigheid om voldoening riep, daarom is het dat Gods eigen lieve Zoon Zichzelf aan het kruis in de dood gegeven heeft. Vanwege de gerechtigheid en de waarheid van God, zegt onze catechismus, kon niet anders voor de zonde betaald worden dan door de dood van de Zoon van God. Die betaling is geschied, dat rantsoen is opgebracht. Dat is Gods liefde. Dat is Zijn onbegrijpelijke zondaarsliefde.

 

Gemeente, meisjes en jongens, die liefde prijst de Heere God bij ons aan, ook op Goede Vrijdag. De boodschap van Gods Wet is: Vervloekt is een iegelijk die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der Wet om dat te doen (Gal.3:10). De boodschap van Gods rechtvaardigheid is: De ziel die zondigt, die zal sterven (Ez.18:4). Maar de boodschap van het Evangelie, van Gods eeuwige zondaarsliefde, is: Maar God bevestigt Zijn liefde jegens ons dat Christus voor ons gestorven is als wij nog zondaars waren. Het is die goddelijke liefde die je dringend lokt en je vriendelijk nodigt, opdat je voor eeuwig behouden zult worden, opdat je niet langer je hart aan de duivel zult geven, opdat je niet langer onverschillig zult blijven, opdat je zult leren huilen over jezelf en zult bedenken hetgeen tot je eeuwige vrede dient. Zie toch op Golgotha, op de gekruisigde Christus. Zo groot is de toorn van God tegen de zonde dat Hij die, eer Hij die ongestraft deed blijven, gestraft heeft aan Zijn eigen lieve Zoon met de bittere en smadelijke dood des kruises. Maar zie ook hoe oneindig groot Gods liefde is tot zondaren, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon in de wereld zond, opdat een iegelijk die in Hem gelooft niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. God treedt zondaren, God treedt vijanden van Hem tegemoet met de witte vlag van het Evangelie.

 

Er is verzoening. Voor wie? Voor wie is de verzoening? Voor vrienden? Voor rechtvaardigen? Voor rechtzinnige mensen? Voor boetvaardig zoekende mensen? Nee. Er is verzoening voor zondaren, voor goddelozen. Er is een eeuwige ruimte van zalig worden voor de grootste van de zondaren. Nooit is iemand te oud, nooit is iemand ook te jong, nooit is iemand te hard, nooit is iemand te slecht, nooit is iemand te goddeloos. Dit is een getrouw woord en alle aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om zondaren zalig te maken.  Nu kunnen zondaren de welverdiende straf ontgaan en wederom tot genade komen.

 

Buig dan toch, gemeente. Waarom zou u niet buigen? Wat kunt u er mee verliezen? Buig toch nu het de dag van zaligheid is, nu het Evangelie verkondigd wordt als een boodschap van de hemel. God bevestigt Zijn liefde jegens ons dat Christus voor ons gestorven is als wij nog zondaars waren. Wat een troost voor zondaren; voor u die het geleerd hebt en die het steeds meer leert wat het zeggen wil om zondaar te zijn; voor u die erachter komt: ik ben een zondaar, zondaar van binnen en zondaar van buiten. Ik ben een zondig mens, van mijn jeugd af aan. Ik ben een zondaar, ook na ontvangen genade. Wat is dat een verdriet, wat geeft dat een pijn in uw hart om met de apostel te moeten belijden: het goede dat ik wil dat doe ik niet, het kwade dat ik niet wil, dat doe ik (Rom.7:19).

 

Misschien moet je zeggen: maar niemand is toch zo zondig, niemand is toch zo slecht als ik en bovendien, mijn hart is zo koud, mijn hart is zo dood voor God. U, jij, kunt het onmogelijk geloven dat dit Woord ook voor u waar zou kunnen zijn. U kunt het onmogelijk geloven dat de Heere u liefheeft, dat de Heere te doen wil hebben met zo’n mens als u bent. Toch zegt Paulus: de Heere weet alles allang van u. Hij weet het al eerder en beter dan dat u het zelf weet hoe slecht u bent en hoe verdorven en goddeloos en dat er van u geen enkele verwachting is. Maar zo heeft Hij u lief: als zondaar.

 

Denk toch niet dat God u liefheeft omdat er in u, omdat er in jou, ook maar iets is dat Hem behagen kan of dat Zijn liefde tot u gaande kan maken. Nee, er is en er was helemaal niets in u. In uzelf is alleen maar zonde, schuld en vijandschap. Maar Hij heeft lief, zegt Paulus, uit louter welbehagen om Zijns Zelfs wil. Hij heeft u lief als zondaar, als kwaaddoener, als vijand. Al valt u uzelf steeds meer tegen, want hoe meer licht er in uw hart schijnt, hoe meer ongerechtigheid u ziet.  U valt uzelf steeds meer tegen, maar u kunt de Heere niet tegenvallen. Hij weet alles al van u. Al die zonde, al die verdorvenheid, al die hardheid, al die liefdeloosheid en, o wonder, toch heeft Hij u lief als zondaar. Niet als rechtvaardige, ook niet als gelovig mens, niet als bekeerd mens, maar als zondaar, als vijand.

 

Ook Paulus is een zondaar. Hij noemt zichzelf ‘de voornaamste van de zondaren’. Hij is een vervolger en een godslasteraar en hij blijft in zichzelf een ellendig mens. Maar zo heeft God hem lief. Toen Paulus nog een onbekeerde zondaar was, had God hem lief. Dat zegt hij toch zelf: Maar God bevestigt Zijn liefde jegens ons dat Christus voor ons gestorven is als wij nog zondaars waren. Hoe meer u of jij leert door het onderwijs van de Heilige Geest om zondaar te zijn, de grootste van de zondaren te zijn, des te meer reden u hebt om die oneindige liefde van de Heere God te bewonderen die juist tot zondaren uitgaat.

 

U zegt misschien: ‘Dat is het nou juist. Kon ik maar geloven dat die liefde ook tot mij uitgaat.’ Luister dan eens goed: het is niet zo dat u moet geloven als voorwaarde om met dat geloof iets bij de Heere te verdienen. U mag geloven, omdat de Heere Zelf u daartoe in Zijn Evangelie nodigt. U wordt toch niet genodigd om te geloven in iets van uzelf? Maar de Heere lokt u om te geloven in Hem, Die voor zondaren de dood is ingegaan. Daarom moet het meer en meer komen tot een kennen, tot een omhelzen van Hem als de enige en volkomen grond van zaligheid. Dat wil zeggen: niets meer te hebben in uzelf, geheel arm en berooid te zijn, ja, te belijden: O God, Uw doen is rein, Uw vonnis gans rechtvaardig. En ook dat niet als een voorwaarde, maar als de weg tot het bezit. Want, zo zegt de Schrift: Hongerigen heeft Hij met goederen vervuld, en rijken heeft Hij ledig weggezonden (Luk.1:53).

 

Hoort u het? Er hoeft, er kan, ja, er mag van ons niets bij. Want God bevestigt Zijn liefde jegens ons dat Christus voor ons gestorven is als wij nog zondaars waren. En daarom: O, alle gij dorstigen, komt tot de wateren en gij die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja komt, koopt zonder geld en zonder prijs wijn en melk (Jes.55:1). Komt om die oneindige liefde van God te proeven en te smaken, die in de kruisdood van de Zaligmaker bevestigd wordt, die liefde waardoor de hitte van Gods gramschap is geblust, die liefde die doet ervaren waar McCheyne zijn lied mee besluit:

 

Nu ken ik die waarheid zo diep als gewis,

dat Christus alleen mijn gerechtigheid is,

nu tart ik de dood, nu verwin ik het graf,

nu neemt mij geen satan de zegekroon af.

 

Nu reis ik getroost onder het heiligend kruis

naar het erfgoed hierboven, in het Vaderlijk huis.

Mijn Jezus geleidt mij door de aardse woestijn.

Gestorven voor mij, zal mijn zwanenzang zijn’.

 

God bevestigt Zijn liefde jegens ons dat Christus voor ons gestorven is als wij nog zondaars waren.

 

Amen.

 

Psalm 4 vers 4:

 

Gij hebt m' in 't hart meer vreugd gegeven,
Dan and'ren smaken in een tijd,
Als zij, door aards geluk verheven,
Bij koorn en most wellustig leven,
ln hunnen overvloed verblijd.
Ik zal gerust in vrede slapen,
En liggen ongestoord ter neer;
Want Gij alleen, mijn schild en wapen,
Schoon 't onheil schijnt voor mij geschapen,
Zult mij doen zeker wonen, Heer.