Ds. W. Harinck - Johannes 19 : 5

Zie, de Mens!

Een veelzeggend zien
Een veel vertroostend zien

Johannes 19 : 5

Johannes 19
5
Jezus dan kwam uit, dragende de doornenkroon, en het purperen kleed. En Pilatus zeide tot hen: Ziet, de Mens!

Delen & Download

Download preek

Leespreek tekst

Zingen : Psalm 72: 1
Zingen : Psalm 119: 63
Lezen : Johannes 19: 1-16
Zingen : Psalm 69: 2
Zingen : Psalm 8: 4
Zingen : Psalm 45: 1

Zie, de Mens!

 

Ds. W. Harinck – Johannes 19: 5

 

 

                                                                                                   Zingen:    Psalm 72: 1

                                                                                                   Zingen:    Psalm 119: 63                                                                                               Lezen:      Johannes 19: 1-16

                                                                                                   Zingen:    Psalm 69: 2

                                                                                                   Zingen:    Psalm 8: 4

                                                                                                   Zingen:    Psalm 45: 1

                                                                                                  

 

Gemeente, de tekst voor de prediking vindt u in Johannes 19 vers 5, met name het laatste gedeelte:

 

 Jezus dan kwam uit, dragende de doornenkroon, en het purperen kleed. En Pilatus zeide tot hen: Zie, de Mens!

 

Het thema van de preek is: Zie, de Mens!

 

1. Een veelzeggend zien.

2. Een veel vertroostend zien.

 

  1. Een veelzeggend zien

Gemeente, jongens en meisjes, de laatste uren van het lijden van de Heere Jezus zijn aangebroken. In ons Bijbelgedeelte zien we Hem staan op Gabbatha. Of, anders gezegd: Lithostrótos. Een stukje geplaveide straat. Een plein voor het rechthuis in Jeruzalem. Daar staat Jezus. Hij staat onder arrest. De absoluut Rechtvaardige, Hij Die zonder zonde is, staat voor de rechter. Zie Hem staan, mishandeld, vernederd.

Hij is de Messias, de Koning van Israël. Hij is de Vorst, Die God uit het volk heeft verhoogd. Probeer in te denken hoe Hij daar staat. Pilatus kan niet anders dan tot drie keer toe zeggen: Ik vind geen schuld in Hem (Joh.18:38).

Nee, Pilatus wil geen oproer. Koortsachtig zoekt de stadhouder naar een uitweg. Hij zet Jezus op het tweetal. Maar de opzet mislukt. Het volk kiest met algemene stem voor Barábbas. De moordenaar is vrij – Jezus wordt gekruisigd.

 

Dan geeft Pilatus Hem over aan de soldaten. Die nemen Hem mee naar binnen en spelen hun wrede spel met Hem. Ze hebben Hem gegeseld en toegetakeld. Een oude soldatenmantel om Hem heen gehangen. Een kroon van doornen hebben ze op Zijn hoofd gedrukt. Een rietstaf was in Zijn hand. Johannes noemt die rietstaf niet, maar Mattheüs wél.

Ze hebben een spotkoning van Jezus gemaakt. Een Koning vol bloed en wonden. De ruwe soldaten hebben er plezier in gehad om Hem te vernederen, te geselen en te slaan. Zo brengt Pilatus Jezus opnieuw naar buiten, voor de ogen van de joelende mensenmassa.

 

De stadhouder wenkt met zijn hand. Het wordt stil op Gabbatha. Kort en krachtig klinkt het: Zie, de Mens! Pilatus wil het medelijden van de mensen opwekken. Hij wil de gevoelens van de mensen raken. Als ze Jezus zo zullen zien, komen ze misschien tot andere gedachten. De vinger van de stadhouder wijst Hem aan. Zie, de Mens! In het Nederlands zijn het maar drie woorden. In het Latijn – natuurlijk heeft de stadhouder Latijn gesproken – slechts twee woordjes: Ecce homo. Zie, de Mens! Zo van: Zie Hem toch! Zie hoe Hij eraan toe is. Is dit een Koning?

 

Daar staat Jezus. Met de doornenkroon op Zijn hoofd. Doornen van een decimeter lang. Een rode militaire mantel om Hem heen geslagen. Een rietstok in Zijn hand. Alsof Hij een scepter draagt. Zo hebben ze Hem bespottelijk gemaakt.

Zal ik Hem loslaten? Hij doet u echt geen kwaad, zie Hem staan! De Mens. Hij is toch van geen betekenis? Kijk Hém nou. Laat je gevoel spreken, mensen! Zo houdt Pilatus op Gabbatha een ontroerende preek.

Het is zelfs een moderne preek. Pilatus preekt menselijk medelijden. Medelijden met de Lijdende. Blijkbaar is Pilatus alweer vergeten dat hij zélf de opdracht heeft gegeven om Jezus te geselen. En hij heeft niets gedaan toen de soldaten verder gingen dan de opdracht die hij hen gegeven had. Eerst Jezus pijnigen, om Hem dan te beklagen. Zie, de Mens. Het is eigenlijk een trefwoord geworden, dat heel het lijden van de Heere Jezus samenvat.

 

Je vraagt het je toch af, gemeente, wat gebeurt hier allemaal? Is dit Gods bedoeling met Zijn Zoon? Wat vindt God hiervan? Van deze gesmade en vernederde Jezus? Wat vindt God hiervan? En dan moet je toch antwoorden: hetzelfde als dat Hij altijd vindt. Deze is Mijn geliefde Zoon. Ook als Hij daar staat als de spotkoning op Gabbatha. Dan is God niet van gedachten veranderd: Deze is Mijn Zoon, Mijn Geliefde, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb (Matth.3:17).

En Jezus? Wat vindt Jezus Zélf hiervan? Dat ze zo met Hem doen? Dat ze Hem zo bespotten en vernederen?

Hij zwijgt. Hij is dat Lam, dat stemmeloos is voor dien, die het scheert. Hij gaat straks pas weer spreken, op Golgotha. En wat is dan het eerste wat Jezus zegt als Hij op Golgotha gekomen is? Gemeente, dan ziet u Jezus in Zijn hart. Dan krijgt u antwoord op de vraag wat Hij hiervan vindt. Vader, vergeef het hun; want zij weten niet wat zij doen (Luk.23:34).

 

Zie, de Mens. Wat vindt u ervan? Wat vind jij ervan? Pilatus zal als rechter veel mensen gezien hebben. Maar nog nooit heeft hij zo’n Mens gezien als Jezus. Pilatus is onder de indruk geweest van de ontmoeting met Jezus. Hij zegt niet: Zie, een Mens. Nee, hij zegt: Zie, de Mens.

Het zijn de woorden van een heiden, een ongelovige, van een Romeinse stadhouder. En toch zijn die woorden van Pilatus vol van waarheid. Een Romein die schouderophalend zei: Wat is waarheid? Zo’n man was Pilatus, daar kan je zeker van zijn.

Ieder z’n eigen waarheid. En toch spreekt hij hier woorden van Goddelijke waarheid. Als u wilt weten hoe God over de mens denkt, dan moet je de vinger van Pilatus volgen. En dan moet je naar Hem kijken, Die Pilatus aanwijst. Zie, de Mens! Zoals Hij daar staat, zó ben ik. Zo bent u. Zo ben jij. Dat is ons beeld, gemeente.

 

Die rode, purperen mantel verraadt onze afkomst. Een koningsmantel. Ja, het is wel een afdankertje. Gescheurd en vuil vanwege onze zonden. Je ziet er als het ware nog een glimp van, dat de mens koning is geweest. Maar al de glorie, status en rijkdom is vergaan. En die doornenkroon? Is dat geen herinnering aan de kroon die God op ons hoofd zette? We waren zo koninklijk geschapen. Naar het beeld van God. Naar Zijn gelijkenis. Maar in plaats van parels, zitten er nu doornen, prikkels aan die kroon. En die rietstok? Ach, die haalt het niet. Want als je daar echt op gaat leunen, knakt die stok doormidden.

 

Een mens kan zich verbeelden heel wat te zijn. Wetenschap, techniek, noem het maar op. We zijn inderdaad hoog geklommen. Denk aan harttransplantaties die nu mogelijk zijn. We bouwen tunnels en aquaducten. We sturen raketten naar Mars. Toch, wat Pilatus hier zegt is een waar woord, gemeente. Dit is wat wij zijn. Zie, de Mens. Het neemt ons dus mee terug naar het verloren Paradijs. Na de zondeval verschijnt God in de hof aan Adam en Eva. En wat zegt de Heere dan in Genesis 3 vers 22? Zie, de mens... Dat is wat God zegt.

 

Als de zonde en de dood in de wereld zijn gekomen, als God op de gevallen mens ziet, dan zegt Hij: Zie, de mens is geworden als Onzer één, kennende het goed en het kwaad (Gen.3:22). Dan zegt God: Zie, wat er nu van jullie geworden is! Jullie wilden als God zijn, kennende het goed en het kwaad. Zie, hoe de duivel en de zonde je bedrogen heeft. Hoe ellendig en verloren je eraan toe bent. Zie, de mens! Het is een spiegel. Dit Woord houdt ons een spiegel voor en God wil dat wij erin kijken. Dat je ziet wie je bent.

En we zien er niet uit! We zijn onzalig, van God losgeraakt. Zondig, onrein. Arm en verloren. Wat is er nog over van de zegen, rijkdom en toekomst? Van dat heerlijke leven dat God Adam en Eva had geschonken en voor ons, mensen, had bedoeld? Zie, de mens.

 

Begrijpt u wat hier op Gabbatha allemaal gebeurt? Hoe veelzeggend de woorden van Pilatus zijn? Dat, als we Jezus daar zien staan, wíj daar eigenlijk uitgetekend staan? Wij, die onze koninklijke kroon, mantel en scepter zijn verloren. Dat is wat wij geworden zijn, gemeente. De Bijbel zegt het in één woord: zondaar. Van zo hoge plaats gevallen. Wat is de gevallen mens ellendig en arm. Zonder God, zonder hoop. Dat de vinger van Pilatus, die Jezus aanwijst, dat dát de vinger van God zou worden in deze dienst. Dat Gods vinger Hem aan zal wijzen. Dat Gods vinger in uw, in jouw hart gaat zeggen: Dit bent u! Dit ben jij! Zie toch wat er van u, van jou geworden is!

 

Zie, de mens. Dan is het de vraag, of je jezelf zo hebt gezien. Of je die kennis hebt van jezelf. De mens kan veel kennis hebben en het lijkt erop dat je daar ver mee komt in de wereld. Maar als je de belangrijkste kennis mist…

Wat zou die belangrijkste kennis zijn?

Jezelf kennen. Als je jezelf niet kent, loop je naast je schoenen. Letterlijk, figuurlijk. Zelfkennis is wat de Heere werkt in de bekering van een zondaar.

Net als de verloren zoon. De verloren zoon in dat vergelegen land kwam tot zichzelf. Dan krijg je kennis aan jezelf en word je geconfronteerd met wie je bent. Met je verleden, heden en toekomst. Ken je dat? Dan gaat Gods vinger niet een ánder aanwijzen, maar míj! Zie wie je bent! Zie, de mens.

 

Die purperen mantel laat zien waar u vandaan komt. Koninklijk geschapen. Zó goed uit Gods handen voortgekomen. Maar nu is die mantel een afdankertje. Versleten. Zó bevuild met de zonden. De modder van de zonden zit eraan. Het is geen kleed van gerechtigheid meer. Het is geen kleed van leven en van heil meer. Zie, wat wij gedaan hebben met de koninklijke afkomst waarmee God ons schiep. Door de zonden hebben wij die door het slijk gehaald. De satan heeft er zijn scherpe klauwen in gezet en heeft er grote scheuren in getrokken. Wat zijn we ellendig geworden. Zie, de mens.

Als Jezus daar staat als de spotkoning, met de doornenkroon op Zijn hoofd, predikt ons die kroon niet de zegen, maar de vloek die op ons ligt. Dat we het door persoonlijke zonden en Adams zonde verloren hebben. Dat de vloek en de dood op ons ligt. En die rietstaf? Die rietstaf is breekbaar. Het geeft geen steun en houvast. We hebben slechts een rietstaf in onze hand.

 

Misschien dacht u heel wat in handen te hebben. Een nette kerkganger. Ja, we hebben de oude waarheid lief! We hebben goede bedoelingen. We hebben ook nog wat over voor de ander… Het lijkt allemaal zo mooi en prachtig. Maar het is slechts een rietstaf. Als we daarop gaan leunen als steun voor de eeuwigheid, dan breekt hij. Je valt eeuwig om. Wat stelt het voor, als Gods vinger je zo aan gaat wijzen? Een schouwspel voor God en voor de mensen. Het gaat allemaal teniet. Straks breekt alles je af in de ontmoeting met de hemelse Rechter.

 

Als die zelfkennis in uw hart geboren wordt, gaan er dingen in uw leven verschrompelen. Dan kunt u proberen die afgevallen kroon achterna te hollen en weer op te rapen en uw koninklijke kleed weer te repareren. Maar wij, die geleerd hebben kwaad te doen, kunnen nooit meer goed doen. We zijn van God losgeraakt en het leven kwijt! Verloren onder het vonnis van Gods heilige wet. Alles ligt verloren vanwege de mens, die wij geworden zijn. Heel de schepping zucht. Alles kraakt en kreunt.

 

Er was een uitspraak vroeger, misschien wel bij de eerste christenen; u vindt hem bij de kerkvaders dikwijls terug, luidt: ‘Welk mens, die zichzelf beziet, zou niet wanhopen?’ Als u uzelf beziet, zoals God u ziet in uw verlorenheid en ellende, onder de vloek en de dood. Als u uzelf beziet bij het ontdekkende licht van Gods Geest over uw leven. De mens die zichzelf beziet bij het licht, dat dwars door je heengaat; wie zou dan niet wanhopen? De psalmdichter heeft gelijk als hij zegt: ‘Mijn God, wat is de mens?’

 

We willen dat nu eerst zingen, uit Psalm 8 vers 4:

 

            Mijn God, wat is de mens dan op deez’ aarde!

            De broze mens! hoe klimt hij tot die waarde,

            Dat Gij aan hem in zoveel gunst gedenkt,

            En ’s mensen zoon Uw teerste liefde schenkt!

 

  1. Een veel vertroostend zien

Veelzeggend, maar ook: veel vertroostend, is het gezicht van Jezus op Gabbatha. We kijken nog eens naar dat bordes voor het rechthuis van Pilatus. Zie Hem daar staan. Zie, de Mens. Hij draagt die kroon, die mantel en die rietstaf. Hij kijkt u aan. Hij kijkt jou aan. Het is Jezus. Hij is die Mens, Die daar zo staat. Hij komt niet in verzet. Hij roept niet tot de hemel om een leger van engelen om Hem te bevrijden. Hij scheurt – jongens en meisjes – die spotmantel niet van Zijn schouders! Dat had Hij gekúnd, maar Hij deed dat niet.

Waarom deed Jezus dat niet? Omdat Hij het niet kon?

Ja, net zei u: dat had Hij gekúnd!

Maar nu zeg ik: Hij kan het niet. Niet vanwege Zijn liefde. Daarom legt Hij al die tekenen van Zijn Godheid, heerlijkheid en rijkdom af. Vanwege de almacht van Zijn liefde. Tot de eer van Zijn Vader en tot de zaligheid van verloren zondaren. Vanwege díe grote liefde kan Jezus niet, waartoe Hij wel bij machte is. Want deze Koning is ook Knecht. Hij is Dienaar.

 

Daar staat Hij als die Knecht. Hij is de Leeuw uit Juda’s stam, maar hier is Hij stil en weerloos als een lam. Zo daalt Hij af in de diepte van onze verlorenheid, waar het zondekwaad het grootst is. Zó diep daalt Jezus af. En daarom is geen zondaar te diep verloren, of Hij is machtig om te verlossen. En Hij doet niet liever dan zoeken en zaligmaken dat verloren was. Zie, de Mens! Daar staat Jezus, de Mens. Hij is de eerste echte Mens sinds Adam.

 

Want wij zijn niet echt mensen meer zoals God ons bedoelde. Maar deze Mens beantwoordt volmaakt aan Gods wil en Gods wet. Niets kan God op Hem tegen hebben. Voortdurend heeft Hij God liefgehad. Voortdurend heeft Hij Zijn naaste liefgehad. Hij had God lief boven alles en Zijn naaste als Zichzelf. En toch staat Hij daar te schande voor God en mensen. Je vraagt je toch af, gemeente, hoe kon het met Jezus zóver komen?

 

Hoe is Jezus daar nu toch terecht gekomen? Dan moet het antwoord zijn: omdat Hij Borg is. Omdat Hij Zaligmaker wil zijn. Het is zover gekomen omdat u, jij en ik van die mislukte koningen zijn. Omdat wij van die gevallen koningen zijn. Omdat wij verloren mensen zijn. Daarom moest het zover komen dat Jezus daar staat. Bespottelijk gemaakt met die doornenkroon, rietstaf en vuile soldatenjas. Daar staat Hij. In onze plaats. Hij staat daar niet als martelaar. Nee, Hij is de Middelaar! Geen schijnkoning, maar de ware Koning.

 

Zo heeft God Hem gegeven. Een Koning, van Israëls’ God gegeven. God geeft Hem hierover in de diepte van Gabbatha, om gevallen zondaren weer te maken tot koningen en priesters voor God. Daarom moet de Heere Jezus dat spotkleed dragen. Hij moet al die schuld, al die vuile zonden dragen. Zo moet Hij de prijs betalen voor die nieuwe mantel. Voor die gloednieuwe, koninklijke mantel van Zijn gerechtigheid, die zondaren redt van de dood.

Om dat zonde bedekkende kleed voor God te verwerven. Om naakten te kleden moet Jezus dat spotkleed dragen. Opdat zondaren straks weer recht voor God kunnen staan. Zwijgend lijdt Hij, draagt Hij de smart en spot. De doornen drukken op Zijn hoofd. Het bloed drupt uit de wonden op Zijn gelaat. De rietstaf is in Zijn hand. Welk een dure prijs moet de Middelaar en Zaligmaker betalen. Hoe gewillig betaalt Hij die prijs, om zondaren tot het eeuwige leven te brengen. Zie, de Mens!

 

Pilatus verkondigt waarheid. Onbedoeld misschien, maar God laat Pilatus een grote waarheid verkondigen. Want God wil dat we zien. Heel de Bijbel door zegt God: Zie!

Bijvoorbeeld in Jesaja 42: Zie, Mijn Knecht, Dien Ik ondersteun, Mijn Uitverkorene… En zo staat Jezus hier ook vandaag in dit Evangelie, gemeente. En God wil dat we zíen. Dat we zien Wie daar staat. Dat we zien waarom Hij daar staat. En dat u begint te zien en te begrijpen, en dat jij in je jonge hart ook voelt: Jezus staat daar! Het wijst mij op mijn schuld en zonde. Het wijst ons op onze diepe val, in Adam. Op het verloren paradijs.

 

Wat doet het met u? Wat doet het met jou? Hebben we die werkelijkheid over onszelf al gezien? Of loop je nog met een blinddoek voor je ogen? Met oogkleppen op? God wil dat we gaan zíen. Zondaar, Zie! Dat de waarheid binnenkomt in ons leven en we gaan belijden: Het is alles door mijn schuld. Door míjn schuld. Ik denk aan die bekende dichtregels van Jacobus Revius:

 

Het is al geschied,

helaas, om mijne zonden.

Ik kost Hem al die slagen.

Ik sloeg Hem al die wonden.

 

Dat je het gaat zien: het is door mijn schuld. Dat Gods recht en waarheid in je hart en geweten gaat spreken, als je ziet op die doornenkroon. Als je ziet op die purperen mantel en die rietstaf. Dat het binnenkomt en je veroordeelt. Dat het je aanklaagt. Dat die doornen gaan zeggen: Dat is nu jouw schuld! Dat is uw vloek, vanwege de zonde! Dat die rode soldatenjas gaat zeggen: Dit zijn uw en jouw scharlakenrode zonden! En dat die rietstaf gaat zeggen: Dit is jouw blind en dwaas vertrouwen op je eigen kracht. Dat die gestriemde en bebloede rug van Jezus gaat spreken van al jouw en uw zondewonden, die niet verzorgd zijn, die niet geheeld zijn. Open wonden van zonde en van schuld. Dat je het gaat zien: Dat ben ik! Ik ben die Godsmisser, die doelmisser en overtreder van al Gods heilige geboden. Dat je ziet en voelt dat je met God te doen hebt. Dat je voor Gods heilig oog niet kan bestaan. Dat je eens koning was in Gods heilige ogen. Maar dat je nu God mist en je doel mist. Dat je koning áf bent. Dat je zondaar voor God bent. Dat je eenmaal recht en heilig stond voor God, je Maker.

 

Maar dat je door eigen schuld in die diepe ellende en schuld terecht bent gekomen. Arm en ongelukkig. Dat je het ziet: Ik verdien dat spotkleed. Ik verdien die doornenkroon. Ik kostte Hem al die slagen. Ik sloeg Hem al die wonden. Jezus. Lithostrótos. Voor het rechthuis. Dat verbreekt je hart. Dat werpt je neer. Dat is de doodsteek voor je dwaze hoogmoed. Dat brengt binnen hoe onwaardig, hoe rechteloos je bent en hoe verzondigd het ligt. Is dat uw en jouw leven? Is dat de nood van ons hart, gemeente? Zie dan de Mens. Zie dan nog eens op Gabbatha, hoe vertroostend het is dat Jezus daar staat!

 

Want deze zwijgende Zaligmaker roept vrezende harten toe: Zie dan op Mij! Hier sta Ik voor u. Ik sta hier voor jou. Kijk maar, Ik draag jouw vuile zonden. Ik draag uw vloek, uw hoon en straf. Ik draag uw schande, uw schuld. O, die wonderlijke ruil; dat Hij die vloek wilde dragen. Dat Hij de doornenkroon wilde dragen. Opdat verloren zondaren als parels gehecht konden worden aan de middelaarskroon. Hij draagt dat spotkleed, die purperen mantel, die ons predikt hoe scharlakenrood onze vuile zonden zijn. En zo brengt Hij dat witte bruiloftskleed aan. Dat witte kleed, van die eeuwige bruiloft. Van vergeving van zonden en eeuwig leven. En in Zijn hand, die straks doorboord gaat worden, ligt die rietstaf, opdat wij straks de palmtakken van de overwinning op zullen nemen. Zo wil Jezus dat we op Hem zien.

Een vertroostend zien, hoe een zondaar met God wordt verzoend. Dat we onze handen naar Hem uit gaan strekken en ons vrezende hart naar Hem op gaan heffen. Dan zien we in Hem onze Zaligmaker, een gewillige Borg, Die redden en zaligmaken kan. Moge het oog van het geloof in die Spotkoning de schoonste van alle mensenkinderen gaan zien, op Wiens lippen genade en waarheid zijn uitgestort.

 

Is dat, is dat Mijn Koning? Ja, Dat is mijn Koning. Mijn Verlosser en Zaligmaker. Hij hangt aan het kruis. Wat een veelzeggend en vertroostend gezicht. Wat een waarheid. Pilatus bedoelde het meelijwekkend, maar het geloof ziet het in verwondering: Zie, de Mens! Het geloof aanschouwt de lieflijkheid in Hem. De schoonheid in Hem, zoals Hij van God ons is gegeven. Tot leven en zaligheid en vergeving van zonden. Dan gaan we Hem eren en dienen en liefhebben met heel ons hart. ‘Och of nu al, wat in mij is, Hem prijst!’

 

Kom, zie op Hem. Als de zonde u bedroeft of uw geweten u veroordeelt. Zie op Hem, als u beproevingen en moeilijke dingen in uw leven mee moet maken. Zie op Hem, als u misschien net als die zieke, die achtendertig jaar in Bethesda lag, moet zeggen: Maar ik heb helemaal niemand. Heere, Ik heb niet één mens… (Joh.5:7).

Zie, de Mens! Deze volkomen Zaligmaker kan, wat geen mens meer kan. Onbekeerde zondaar, het is wel erg als je dat bent. Dat is erg… onbekeerd te zijn. Maar dan zeg ik tot u, tot jou: ‘Zie op deze Middelaar. Zie op deze Zaligmaker.’

 

Hoe kunt u zich nog verharden? Hoe kun je nog van Hem wegkijken? Hoe kun je nog in ongeloof en onbekeerlijkheid verder leven, als dit zo’n Zaligmaker is? Hoe groot moet je blindheid en je onwil dán zijn! Kom, bekeer je toch en geloof het Evangelie. Wat voor aansporing en uitnodiging heb je nog meer nodig om op Hem te zien en je tot God te bekeren? Om te horen naar Zijn stem? Zie, de Mens!

 

Gemeente, aan het einde van dit negende hoofdstuk lezen we dat Jezus sterft. Dan wordt Zijn lichaam begraven, in het graf gelegd. En Zijn ziel? Zijn menselijke ziel gaat naar Zijn Vader in de hemel. Toen Zijn ziel de hemel binnenging heeft de hemel het uitgeroepen: Zie, de Mens! En toen, veertig dagen na Zijn opstanding uit dood en graf, toen Jezus vanaf de Olijfberg ten hemel voer, klonk het nog zoveel meer in de hemel: Zie, de Mens! Hoe wijd gingen die poorten, die eeuwige deuren van de hemel voor Hem open, toen Hij daar binnenging.

 

Zie, de Mens! Het is ook een zeer vertroostend gezicht. Voor het geloof is het ook een voorsmaak van de hemel, dat ‘zie de Mens’. Daar is de hemel nu vol van. Dat is waar de gezaligden in de hemel op zien. Daar is Pilatus verdwenen. Daar is geen leugen en bedrog meer. Daar is geen zonde, vloek en dood meer. In de hemel zijn alle ogen op Hem. En eeuwig zijn ze zalig in het zien op Hem. En daar zingen ze van Jezus: Mijn Koning, mijn God. In de hemel is het voor eeuwig en eeuwig en eeuwig: Zie, de Mens!

 

            O Jezus, Man van smarten,

            Gij aller vaad’ren wens,

            herinner aller harten

            ’t aandoenlijk: ‘Zie den Mens!’

            Laat mij toch nooit vergeten

            Die kroon, dat kleed, dat riet!

            Dit trooste mijn geweten:

            ’t Is al door U geschied!

 

Amen.

 

Slotzang.

 

Psalm 45 vers 1:

 

Mijn hart, vervuld met heilbespiegelingen,

Zal ’t schoonste lied van enen Koning zingen;

Terwijl de Geest mijn gladde tonge drijft;

Is z’als de pen van een, die vaardig schrijft.

Beminlijk Vorst, uw schoonheid, hoog te loven,

Gaat al het schoon der mensen ver te boven;     

Genâ is op uw lippen uitgestort,

Dies G’eeuwiglijk van God gezegend wordt.