Ds. C.G. Vreugdenhil - Zacharia 13 : 7
Onderwerp
Zacharia 13 : 7
Delen & Download
Download preekLeespreek tekst
Zingen : | Psalm 95: 1 | |
Lezen : | Zacharía 13 en Markus 14: 22-31 | |
Zingen : | Psalm 95: 4 | |
Zingen : | Psalm 80: 1 en 11 | |
Zingen : | Psalm 146: 1 en 3 | |
Zingen : | Psalm 69: 4 | |
Zingen : | Psalm 79: 7 |
Gemeente, de tekstwoorden vindt u in Zacharía 13 vers 7:
Zwaard! ontwaak tegen Mijn Herder, en tegen den Man, Die Mijn Metgezel is, spreekt de HEERE der heirscharen; sla dien Herder, en de schapen zullen verstrooid worden; maar Ik zal Mijn hand tot de kleinen wenden.
Het thema van de preek is: Een profetie over het lijden en sterven van Christus.
Drie gedachten:
- Het ontwaakte zwaard,
- De geslagen Herder,
- De toegestoken hand.
- Het ontwaakte zwaard
Zacharía is één van de kleine profeten. Dat betekent dat hij een kort profetenboekje heeft geschreven. Hij is na-exilisch; dat betekent dat hij een profeet ná de ballingschap is, teruggekomen in Judea. Hij trad voor het eerst op in 520 voor Christus, na de terugkeer van de ballingen onder Zerubbabel. Zijn naam Zacharía betekent: ‘De Heere is gedachtig geweest.’ Je zou kunnen zeggen: Hij heeft gedacht aan Zijn genade!
Net als Jeremía en Ezechiël komt Zacharía uit een priesterfamilie. Het boekje dat deze profeet geschreven heeft, bestaat uit twee delen. In de eerste acht hoofdstukken worden de nachtgezichten en de herbouw van de tempel beschreven; de hoofdstukken 9 tot en met 14 gaan over het komende gericht en het komende heil in de eindtijd. Daar hoort hoofdstuk 13, ons teksthoofdstuk, ook bij.
Hoofdstuk 13 begint met een heel bemoedigend woord. Neem maar gewoon steeds de Bijbel erbij! In vers 1 lezen we: Te dien dage zal er een fontein geopend zijn voor het huis Davids, en voor de inwoners van Jeruzalem, tegen de zonde en tegen de onreinigheid. U begrijpt vast dat die fontein alles te maken heeft met de Heere Jezus. Met Zijn lijden en sterven en bloed tegen de zonde en de onreinheid.
Dan moet u eens meelezen hoe dat hoofdstuk afsluit, het tweede stukje van vers 9: Het (volk) zal Mijn naam aanroepen en Ik zal het verhoren. Ik zal zeggen: Het is Mijn volk; en het zal zeggen: De Heere is mijn God. Prachtig!
Tussen die twee positieve berichten zit heel wat ingeklemd. Er wordt gesproken over valse profeten die voor zichzelf bezig zijn: voor de wol en het vlees van de schapen. Er wordt gesproken over valse herders, valse koningen (die werden ook herders genoemd), niet-gelovige koningen. Maar het gaat óók – en dat staat middenin, als centrum van het hoofdstuk – over de grote Profeet, de enige Hogepriester, de eeuwige Koning, Jezus Christus! Het bloed van Christus is die geopende fontein! In Hem is de reiniging van de zonde. In Hem kan het volk zeggen: de Heere is mijn God. Zegt u dat na in het geloof?
Ons tekstvers begint met het ontwaakte zwaard: Zwaard! ontwaak tegen Mijn Herder. Het eindigt met de toegestoken hand: maar Ik zal Mijn hand tot de kleinen wenden. Daartussen staat de geslagen Herder. Dat is toch wel heel bijzonder. Het zwaard van Gods gerechtigheid slaat de Heere Jezus! Hij zal lijden, sterven, de kruisdood sterven. Dat toornende zwaard slaat Hem neer en ons wordt Zijn reddende hand toegestoken. Tenminste, als we geloven! Dat zou ik maar doen, want dat is de bedoeling als je een Bijbel hebt.
Zwaard! Ontwaak tegen Mijn Herder. Die Herder wordt in onze tekst genoemd: Mijn Herder en ook: Mijn Metgezel. Goed opletten: wie spreekt hier? Hier spreekt iemand Die héél nauw verbonden is met de Herder, want Hij zegt: Mijn Herder. Hij zegt ook: Mijn Metgezel. Hij is er dus heel nauw mee verbonden en op een bepaalde manier gelijkwaardig. Wie spreekt hier? De tekst zegt zelf: de Heere der heirscharen, de drie-enige God. Onze tekst raakt hier het geheim van de Goddelijke Drie-eenheid, maar gaat ook over God Die Mens geworden is, want Zacharía spreekt over een Man. Nu ziet u de lijn wel lopen, denk ik. God spreekt over een Man: een Mens Die tegelijkertijd Zijn Metgezel is en Die tegelijkertijd God is.
Vanuit het Nieuwe Testament mogen wij voluit zeggen: het gaat hier over de Zoon van God, Die Mens geworden is, de goede Herder, de Heere Jezus Christus, Die gezegd heeft: Ik en de Vader zijn één (Joh.10:30).
De Heere Jezus past deze tekst trouwens ook toe op Zichzelf; dat hebben we gelezen in Markus 14 waar Hij zegt: Want er is geschreven: Ik zal de Herder slaan, en de schapen zullen verstrooid worden (Mark.14:27). Christus zal ze echter ook weer bijeen vergaderen. Wat een heerlijke heilsbelofte van God!
God geeft een Herder, Zijn Herder, de goede Herder en Die zal Israël weiden. Dan kunnen ze het wel zingen: de Heere is onze God en wij zijn het volk van Zijne heerschappij, de schapen die Zijn hand wil weiden.
Wat is de Heere toch oneindig goed, vindt u niet? Je zou toch gelijk zeggen: Heere, ik wil U dienen! Ik wil U nóg meer dienen en liefhebben! U bent zo groot en zo goed. U gaf de goede Herder, Uw Herder!
We lezen in ons teksthoofdstuk dat wrede, slechte herders worden gedood. Maar weet je wat zo vreemd is, jongens en meisjes? De goede Herder wordt ook gedood. Maar Hij heeft toch geen kwaad gedaan? Dat zou je toch helemaal niet verwachten? Waarom wordt de goede Herder ook gedood?
Dat is niet zomaar, per ongeluk, maar heel bewust! God wilde dat die Herder gedood werd. Waarom? Ja, hier komen we bij de huiveringwekkende diepte, namelijk de afgrond van onze verlorenheid. Dit is heel ernstig wat hier staat. De geschonden gerechtigheid van God en de sprekende Persoon in onze tekst is God, de drie-enige God. In het bijzonder de eerste Persoon als de Handhaver van het geschonden recht van God. Die spreekt tot het zwaard.
Uiteraard is dat beeldspraak en meestal wordt in de Bijbel het zwaard in de betekenis van ‘het Woord’ genoemd. Het zwaard van het Woord. Maar dat betekent het hier niet! Nee, hier gaat het om Gods geschonden en beledigde gerechtigheid. Wat is dat, de gerechtigheid? Laten we het maar heel simpel zeggen: dat betekent gewoon dat God rechtvaardig is, dat God eerlijk is. Hij is geen draaibord. Hij doet wat Hij zegt en Hij doet recht. Hij haat de zonde en Hij straft de zonde, álle zonden.
Dat hebben wij toch ook? Dat gevoel? Stel dat iemand in koelen bloede je kind vermoordt, dan schreeuwt die misdaad om recht. De misdadiger moet gestraft worden, dat vinden wij allemaal. Dat is ons rechtvaardigheidsgevoel en dat is een overblijfsel van het beeld van God waarnaar wij geschapen zijn. De zonde moet gestraft worden, dat is recht.
Maar, jongens en meisjes, heeft de goede Herder kwaad gedaan? Heeft Hij zonden gedaan waarvoor Hij gestraft moet worden? Nee! Hij heeft helemaal geen zonden gedaan. Hier zien we Gods eeuwige liefde. We lezen erover in het formulier van het Heilig Avondmaal: ‘eer Hij ze ongestraft liet blijven heeft Hij ze gestraft aan Zijn lieve Zoon Jezus Christus met de bittere en smadelijke dood van het kruis.’
Wat een liefde! Hier wordt geopenbaard dat God rechtvaardig is (Zijn gerechtigheid), maar lezen we ook over Zijn eeuwige liefde. Dat heeft alles met elkaar te maken. Hij gaf Zijn eigen Zoon, Zijn eniggeboren Zoon, tot in de dood: Want dat staat hier: Zwaard, ontwaak tegen Mijn Herder.
Jonge vrienden, je voelt wel aan hoe de prediking van die geslagen Herder tegelijkertijd een diepe schuldprediking is. Net als de inhoud van Petrus’ preek op de pinksterdag: toen Petrus de Joden aan het einde van zijn preek beschuldigde van Jezus’ dood: Deze Jezus Dien gij gekruisigd hebt (Hand.2:36). Toen werden ze verootmoedigd: ze werden verslagen in het hart.
Ja, als u ziet dat de Herder wordt geslagen, dat de Herder moet lijden en sterven, zal dat u verootmoedigen voor God: Heere, was dat voor mij? Ik heb die toorn van God, de eeuwige straf, verdiend vanwege mijn zonden! Ik sta schuldig aan Gods geboden! Ik schond Zijn recht! Door de schuldprediking vanuit de Gekruisigde worden we verslagen van hart.
De schuldprediking vanuit de Gekruisigde is dieper dan alleen maar schuldprediking vanuit de wet. Het zwaard van Gods rechtvaardigheid staat niet los van de liefde van God. De wet ontdekt, de wet beukt, de wet stelt schuldig, maar het zicht op het Lam, op de geslagen Herder, verbreekt je hart en door dat zicht krijg je pas echt pijn over de zonde. Houd dat alstublieft bij elkaar! Door de liefde gaat een zondaar door de knieën: Heere, ik heb zwaar en menigmaal tegen U misdreven.
Ziet u dat u gezondigd hebt tegen een goeddoend God in het licht van het kruis en van de Gekruisigde? In het licht van Gods liefde en goedheid en van Gods vergevingsgezindheid?
Zwaard, ontwaak tegen Mijn Herder. God gaf Zijn eniggeboren, geliefde Zoon, Zijn Herder.
Jongelui, weten jullie waar voor het eerst in de Bijbel over het zwaard gesproken wordt? Natuurlijk niet vóór de zondeval, want toen was het zwaard helemaal niet nodig.
Weten jullie wanneer? Direct na de zondeval, toen God engelen met een vlammend zwaard bij de ingang van de hof plaatste, zodat Adam en Eva niet terug konden gaan naar het paradijs en naar de boom des levens. Dit was de eerste keer.
Wij verdienen ook door het zwaard om te komen, u en ik, omdat wij God verlaten hebben, terwijl wij goed geschapen waren. Zet u daar uw handtekening onder, onder uw eigen vonnis? Maar wat een wonder! Het zwaard van Gods toorn over de zonde heeft nog niet toegeslagen. Onze tekst roept het zwaard op om te ontwaken, wakker te worden. Het slaapt nog, het is nog in rust. Het zwaard van Gods gerechtigheid heeft Adam na de zondeval niet gelijk neergeslagen toen hij at van de verboden boom. Het zwaard heeft Abraham niet neergeveld toen hij stond te jokken bij de Farao en het heeft David niet neergeveld toen hij in zonde viel met Bathséba. En: wij leven ook nog! Wij krijgen nog genadetijd en daarmee komen we tot de kern van onze tekst. Het is Góds liefde en ónze genadetijd.
Voordat we naar ons tweede aandachtspunt gaan, de geslagen Herder, zingen we eerst uit Psalm 146 vers 1 en 3.
Prijs den Heer met blijde galmen;
Gij, mijn ziel, hebt rijke stof;
'k Zal, zo lang ik leef, mijn psalmen
Vrolijk wijden aan Zijn lof;
'k Zal, zo lang ik 't licht geniet,
Hem verhogen in mijn lied.
Zalig hij, die in dit leven
Jacobs God ter hulpe heeft;
Hij, die door den nood gedreven,
Zich tot Hem om troost begeeft;
Die zijn hoop, in 't hachlijkst lot,
Vestigt op den Heer, zijn God
- De geslagen Herder
De almachtige Rechter van hemel en aarde slaat met het zwaard van de straf. Niet op zondaars, u, jou en mij, maar dat onverbiddelijke, dodelijke zwaard komt neer op de Herder en niet op de kudde schapen die gestraft moet worden. Hoe groot is Gods lankmoedigheid over ons! Hij doet ons niet naar onze zonden (Ps.103:10). Jesaja zegt: Wij dwaalden allen als schapen, wij keerden ons een iegelijk naar zijn weg; doch de Heere heeft onzer aller ongerechtigheid op Hem (dat is de Herder) doen aanlopen. Als dezelve (het dodelijk zwaard) geëist werd, toen werd Hij verdrukt (Jes.53:6,7).
Wij hebben allemaal gezondigd. Er is niemand rechtvaardig (Rom.3:26). Het zwaard van Gods toorn zou ons allemaal moeten verslinden en nu wordt de Herder geslagen: als Borg, als Middelaar. En hoe zwaar is de Herder geslagen! Het is bijna niet in woorden uit te drukken. Wat heeft het Hem gekost om onze schuld te betalen! Zie de Heere Jezus kruipen in de hof van Gethsémané, met het bloed aflopend van Zijn gezicht op de grond. Daaraan zien we hoe zwaar de zonde gestraft wordt en hoe erg de zonde is! Hoor Hem tot de bende bij Zijn gevangenneming spreken: Indien gij dan Mij zoekt, zo laat dezen heengaan (Joh.18:8). We zien Hem staan in de zaal van Kajafas waar Hij bespuugd, geslagen en geblinddoekt wordt, waar Hij bont en blauw geslagen wordt. We zien Hem staan met de doornenkroon, de spotmantel. We lezen over Zijn geseling, over het gesprek: Zijt Gij dan een Koning? (Joh.18:37). We zien Hem hangen aan het kruis. Hoe is de Herder geslagen!
Ik lees in vers 6: Zo iemand tot hem zegt: Wat zijn deze wonden in uw handen? zo zal hij zeggen: Het zijn de wonden, waarmede ik geslagen ben, in het huis mijner liefhebbers.
Er staan geen hoofdletters – de kanttekening vat het anders op dan ik nu zeg – maar ik geloof dat dit slaat op de Heere Jezus: Ik ben geslagen door één van mijn liefhebbers: Ik ben tot het Mijne gekomen (Israël) en de Mijnen hebben Mij niet aangenomen (Joh.1:11). Ze hebben Mij verworpen. Ze hebben Mijn handen en voeten doorgraven, zegt David, de dichter van Psalm 22.
De goede Herder stelt Zijn leven voor de schapen. Hij verdedigt niet alleen Zijn schapen met de inzet van Zijn leven, maar Hij stélt Zijn leven. Hij weet dat het Zijn leven kost, maar Hij doet het voor Zijn schapen. Hij heeft Zijn leven niet alleen gewaagd, maar ook gegeven. Wat heeft Hem daartoe bewogen? Wat anders dan de liefde tot Zijn schapen en de liefde tot Zijn Vader, Die verloren zondaren wil redden?
Christus zag de schapen, die Hem door de Vader gegeven waren, in de macht van de helse wolf. Jongens en meisjes, jullie weten wel dat wolven schapen zomaar kunnen doodbijten. De duivel is ook zo’n soort wolf: hij is een verwoester die ons allemaal naar de afgrond zou willen slepen. Dat zag Christus ook toen Hij er met de Vader over sprak en zei dat Hij wel als Herder wilde sterven voor Zijn schapen. Hij zag ze in duisternis, weerloos tegen de wilde dieren die het op hun ondergang gemunt hadden. En daarom heeft Hij Zich beschikbaar gesteld om de schapen te verlossen. Wat een dure prijs heeft Hem dat gekost! Zijn leven en Zijn bloed! Hij is verlaten door de Vader, opdat wij nimmermeer van Hem verlaten zouden worden.
Wat heeft de Heere Jezus diep gebogen onder Gods rechtvaardig oordeel om Zijn schapen tevoorschijn te halen uit de doorns van de vloek en de struiken van de machteloosheid! Voor Zijn dwalende schapen die God verlaten hebben en in de woestijn terechtgekomen zijn, om ze op te zoeken en weer terug te brengen waar ze horen. Wat een diepe zondaarsliefde! Nee, de dood van Christus was niet de mislukte afloop van Zijn leven, maar het was de vervulling van Gods raadsplan, van Gods eeuwige liefdesplan! De onschuldige Herder werd getroffen om de schapen vrijuit te laten gaan. Zelfs de engelen hebben zich daarover verbaasd.
Hij had nooit onrecht gedaan. Er was nooit bedrog in Zijn mond geweest. Zacharía ziet hier in de geest al het kruis en de liefde van God, op het hoogst geopenbaard. Toen God Zijn Zoon gaf tot in de dood, kwam de slag met het zwaard op de Herder neer, alsof Hij gezondigd had, alsof Hij een grote Misdadiger was. Als een Gevloekte hing Hij aan het kruis en droeg Hij de last van Gods toorn, de schuld van Zijn kerk, totdat Hij zeggen kon: Het is volbracht (Joh.19:30).
Voor wie? Voor een ieder die in Hem gelooft. God houdt u niet tegen hoor! Hij spoort u aan: Geef je maar over aan de Herder! Wat zul je er goed mee zijn! Voel je de liefde in Zijn hart, de trekkracht? Wat zou er toch tegen kunnen zijn om te zeggen: Heere Jezus, ik geef me aan U over! Bij U ben ik veilig, Ik houd van U! U hebt zóveel gedaan! O, die toe-eigening door het werk van de Heilige Geest is zó heerlijk, zó rijk! Dan kun je echt weer verder hoor! Dan kun je zeggen: Heere, ik ga er weer tegenaan in de strijd tegen de zonde, totdat je helaas weer een misstap begaat. Maar dan is de Herder er weer!
Of we geloven in Hem, óf we verwerpen Hem. Wie in Hem gelooft, is vrij van straf, want God straft de zonde geen twee keer. Wie zich aan Hem overgeeft en op Hem vertrouwt, is geborgen voor eeuwig! God roept ons ertoe op. Maar wie in ongeloof en ongehoorzaamheid volhardt en niet buigt voor deze Herder, zal zelf een keer door het zwaard getroffen worden. Maar wie in Hem gelooft, zal leven!
Daarom, ik predik u Christus, de Gekruisigde. Zie op die geslagen Herder en vraag Hem: Wat zijn deze wonden in Uw handen? (Zach.13:6). Hij zal zeggen: Het zijn de wonden waarmede ik geslagen ben in het huis Mijner liefhebbers (Zach.13:6). Zijn eigen volk Israël heeft Hem verworpen: deze Jezus Dien gij gekruisigd hebt (Hand.2:36). Kreeg u die schuld al eens naar u toe? Hebt u al eens gezegd: Ja, het was om míjn zonden?
In de lijdenstijd wordt Revius, de godzalige dichter, nogal eens geciteerd. U kent dit gedicht vast wel:
‘t En zijn de Joden niet, Heer’ Jesu, die U kruisten,
ik ben 't, ô Heer, ik ben 't die U dit hebt gedaan,
ik ben de zware boom die U had overlâen,
ik ben de taaie streng waarmee Gij ging gebonden,
de nagel, en de speer, de gesel die U sloeg,
de bloed-bedropen kroon die Uwe schedel droeg:
want dit is al geschied, helaas! om mijne zonden.
Dan krijg je die geslagen Herder lief! Onbeschrijfelijk lief!
O, Jezus, Man van smarten, Gij aller vaderen wens! Kom daarom maar met al uw zonden tot Hem, gemeente! Hij is zó gewillig! U bent zó welkom bij Hem! Gelooft Zijn heil- en troostrijk Woord.
Wat is nu het gevolg als de Herder wordt gedood? Onze tekst zegt: Sla die Herder en de schapen zullen verstrooid worden. Deze tekst wordt door de Heere Jezus Zelf aangehaald als Hij met Zijn discipelen uit de paaszaal vertrekt en de weg naar de hof van Gethsémané inslaat, waar Hij gevangen genomen zal worden. Dan zegt Hij: Gij zult in dezen nacht allen aan Mij geërgerd worden; want er is geschreven: Ik zal den Herder slaan, en de schapen zullen verstrooid worden (Mark.14:27).
Dat is ook gebeurd: alle discipelen zijn Hem ontrouw geworden. Als de bende met stokken en zwaarden komt om de Meester te vangen, als Judas Hem verraadt met een kus, zullen alle discipelen uit ergernis wegvluchten van de Herder en Hem alleen laten. Als Jezus gevangen genomen wordt, is er niet één die bij Hem blijft. Als de Vader Zijn eigen Zoon niet spaart, gaan de schapen alle richtingen op, omdat de Herder weg is.
Bij de gevangenneming en de kruisiging van de Heere Jezus zijn de discipelen allemaal weggevlucht. We lezen dat in de lijdensgeschiedenis: En zij, Hem verlatende, zijn allen gevloden (Mark.14:50). Weggevlucht. Petrus zal zeggen: ik ken den Mens niet (Matth.26:74). We zien dat het kleine straaltje hoop van de Emmaüsgangers is gedoofd als we hen tegen de Heere Jezus horen zeggen: En wij hoopten, dat Hij was Degene Die Israël verlossen zou (Luk.24:21).
De Herder zal Zijn verstrooide schapen echter weer bijeen vergaderen! Jezus heeft gezegd: De schapen der kudde zullen verstrooid worden, maar nadat Ik zal opgestaan zijn, zal Ik u voorgaan naar Galiléa (Matth.26:31,32). Uit degenen, die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik niemand verloren (Joh. 18:9). De Herder vergadert Zijn schapen, dat is de eerste vervulling van deze profetie. De discipelen werden verstrooid, maar na Zijn opstanding heeft Hij ze weer bijeen vergaderd.
Er is nog een tweede vervulling van deze voorzegging en dat slaat natuurlijk op het volk van Israël: de Heere Jezus is gekomen als de goede Herder voor Zijn volk, maar het grootste gedeelte van het volk heeft Hem verworpen: Hij is gekomen tot het Zijne en de Zijnen hebben Hem niet aangenomen (Joh.1:11). Zo'n Herder wilde men niet: men wilde een Koning in heerlijkheid op de troon en de Romeinen het land uit hebben. Maar Israël heeft de Herder Die God gezonden heeft gedood.
De gevolgen daarvan zijn niet uitgebleven: Israël en de Joden werden verstrooid. Het was heel erg wat er gebeurde. Dat staat ook in vers 8 en 9a in het hoofdstuk, dat we hebben gelezen: En het zal geschieden in het ganse land, spreekt de Heere, de twee delen daarin zullen uitgeroeid worden, en den geest geven; maar het derde deel zal daarin overblijven. En Ik zal dat derde deel in het vuur brengen, en Ik zal het louteren, gelijk men zilver loutert, en Ik zal het beproeven gelijk men goud beproeft.
Twee derde deel van Israël zal uitgeroeid worden en de geest geven. Slechts een derde deel blijft over. De goddeloze massa wordt gedood en geeft de geest. Voor de kleinen, een klein overblijfsel, blijft God zorgen.
Het is allemaal gebeurd. Korte tijd na de kruisiging, tijdens de opstand tegen de Romeinen, zijn anderhalf miljoen Joden omgekomen door het zwaard, de honger of door de pestziekte. De Joden zijn verstrooid over de hele wereld. De eeuwen door zijn de Joden vervolgd en verdreven uit hun land. Ze hebben gezworven en gedoold over de aarde. Toen de kruisvaarders naar het heilige land gingen, hebben ze onderweg, in het bijzonder langs de Rijn, honderdduizenden Joden vermoord. Christenen hebben dat gedaan. Met het teken van het kruis in hun handen.
Het is verschrikkelijk als je de beelden uit de Oekraïne ziet: onschuldige mensen, burgerwijken worden gebombardeerd, een kraamkliniek. Niet in te denken wat daar gebeurt! Maar: vergeet niet dat dit nog niets is bij wat de Joden hebben moeten ondergaan: honderdduizenden omgekomen door de kruistochten, in de getto’s, tijdens de Holocaust. Hoor wat Jezus zegt: twee derde zal omkomen.
Maar lees dan eens wat Zacharía daarna belooft. Dat laatste stukje: Het zal Mijn Naam aanroepen. Gelijk men goud beproeft, dat derde deel uit vers 9: Het zal Mijn Naam aanroepen, en Ik zal het verhoren; Ik zal zeggen: Het is Mijn volk; en het zal zeggen: De Heere is mijn God. (Zach.13:9b). Dat komt nog, gemeente! God maakt Zijn werk af en vervult al Zijn beloften! De schapen zullen niet voor altijd verstrooid zijn. De Heere is ze al aan het bijeenvergaderen! In dat licht moet u het slot van die verzen lezen: Ik zal Mijn hand tot de kleinen wenden (Zach.13:7). U mag dat niet zomaar een-twee-drie vergeestelijken; voor de letterlijke vervulling moet u naar de discipelen gaan. Hoe Jezus hen is voorgegaan naar Galiléa en ze daar bijeenvergaderd heeft. Als tweede vervulling moet je zeker denken aan de vervulling, aan de terugkeer van het Joodse volk, na die verdrukking, die zware beproeving. Want vanuit het Hebreeuws mag je dat woordje ‘wenden’ in het vers: Ik zal Mijn hand tot de kleinen wenden, letterlijk vertalen als: doen terugkeren.
Voordat we verder gaan met ons derde punt, zingen we eerst uit Psalm 69 vers 4:
Mijn broed'ren ben ik vreemd, door elk onteerd,
En onbekend den zonen mijner moeder;
'k Vind onder hen noch schutsheer, noch behoeder;
Want d' ijver van Uw huis heeft mij verteerd.
Ik draag den schimp, den smaad en overlast
Dergenen, die, alziende God, U smaden;
Ik heb geweend, mijn ziel heeft steeds gevast,
Maar 'k word te meer met smaadheid overladen.
- De toegestoken hand
Het ontwaakte zwaard, de geslagen Herder en tot slot de toegestoken hand.
Als er in de tekst Ik zal Mijn hand tot de kleinen wenden over ‘kleinen’ gesproken wordt, mag u in de eerste plaats denken aan de discipelen die Jezus heeft opgezocht na Zijn opstanding. Jezus is aan vijfhonderd broeders in één keer verschenen. Hij heeft Zijn schapen opgezocht: Petrus in Jeruzalem, de bedroefde vrouwen, de Emmaüsgangers, de tien discipelen, Thomas, de ongelovige gelovige. Wat waren ze allemaal klein en ongelovig, bevreesd en schuldig! Ze hadden het kunnen weten! De hand van God is tegen de Herder uitgegaan met het zwaard van Zijn rechtvaardigheid. De Herder is geslagen. En daarom is alles verdiend en betaald en gaat Jezus’ doorboorde hand in gunst en genade naar Zijn discipelen uit, reddend en zegenend. Het is het laatste wat ze van Hem gezien hebben toen Hij op de Hemelvaartsdag vanaf de Olijfberg ten hemel voer. Toen Hij Zijn handen ophief, hebben ze de tekenen van de spijkers, waarmee Hij aan het kruis gespijkerd was, kunnen zien.
Bij ‘de kleinen’ denk ik ook het Joodse volk. In onze tijd maken we een stukje vervulling van deze profetie mee: God raapt de takken weer op die over de hele wereld verstrooid zijn. God zoekt Zijn volk weer op en brengt uit alle windstreken Zijn verstrooide schapen terug. Zacharía profeteert dat er vervolgens een grote verdrukking in het land komt. In hoofdstuk 12 lezen we dat de volken naar Jeruzalem zullen optrekken en dat God Jeruzalem zal behouden. Ze worden dus in het nauw gedreven. Wat gaat er gebeuren met Jeruzalem? Met Israël? Wat gaat er nu gebeuren?
God zal ingrijpen: ze zullen zien in Wie ze gestoken hebben. Ze komen tot bekering. Kijk, er staat in hoofdstuk 12 vers 10: Doch over het huis Davids, en over de inwoners van Jeruzalem, zal Ik uitstorten den Geest der genade en der gebeden; en zij zullen Mij aanschouwen, Dien zij doorstoken hebben (Zach. 12:10). Dat is met Pinksteren nog niet vervuld. Ze zullen over Hem rouwklagen. Dat slaat op de bekering van Israël. Dat is een belofte. Het Evangelie is naar de heidenen gegaan, maar ten laatste zal ook de oudste zoon tot bekering komen. De Joden zullen zien Wie ze doorstoken hebben en zullen belijden dat Jezus de Christus is, met belijdenis van zonde en schuld. God wendt Zijn hand tot de kleinen.
Ik eindig met een persoonlijke spits: u mag er een geestelijke les uit trekken voor uzelf. Dit Woord heeft óók betekenis voor ons! Hebt u weleens gezien dat u Jezus doorstoken hebt met de scherpe speer van uw zonden? Dat geeft zo'n smart over de zonde. Hij voor mij! Mijn schuld! Hij in Mijn plaats! Met het oog op de geslagen Herder wordt onze zonde nameloos bitter. O, mijn Jezus, mijn Heiland, wat heb ik gedaan? U bent de doorstoken, geslagen Herder! Ik belijd mijn schuld en ik vlucht tot U en ik aanbid U.
Ik zal Mijn hand tot de kleinen wenden. De term ‘kleinen’ is wel bekend. Zeg maar gerust: het zijn de kleinen in de genade. Klein in zichzelf, moedeloos, soms bevreesd, gering, onaanzienlijk, een arm en ellendig volk, niet vele rijken, niet vele edelen, het verachte van het volk in deze wereld. Het zijn mensen die klein denken van zichzelf, zwak van moed en klein van krachten zijn. Schuldig en verloren in zichzelf, verlegen en gebroken, maar wél met dat diepe verlangen: Heere, mag ik van die grote kudde toch een heel klein schaapje zijn? Een pasgeboren lammetje?
De kleinen zijn mensen die hun ziel niet in het leven kunnen houden. Het zijn gelovigen die moeten groeien in de kennis van de Heere Jezus. De Herder wendt Zijn hand naar hen toe: beschermend, uitnodigend, reddend! Jesaja profeteert: Hij zal de lammeren in Zijn armen vergaderen en in Zijn schoot dragen (Jes.40:11). Jongens en meisjes, de schoot van de Herder is de plooi in Zijn herdersmantel, waar Hij de lammetjes in legt die bijvoorbeeld hun pootje gebroken hebben, die niet mee kunnen lopen met de kudde. Daarom draagt de Herder hen. Hij zegt niet: Zie maar dat je er komt. Nee hoor! Hij wendt Zijn hand tot de kleinen. Ik zal je helpen. Je mag bij Mij zijn, in de plooi van Mijn herdersmantel, het dichtst bij Mijn hartslag, Mijn herdershart!
Dáár horen we hoe Zijn hart klopt van liefde. Hij draagt degenen die zelf niet mee kunnen. Zij komen er ook! De kleinen. Misschien hebben ze niet zoveel zekerheid, maar toch hebben ze Hem lief en kunnen ze Hem echt niet missen. Ze zijn ootmoedig, heilbegerig, hongerig en dorstig in zichzelf. Ze horen bij de zwakke dieren, de zwakke schaapjes van de kudde. Waar eindigt het nu mee? Luister naar het laatste vers. Neem dat mee! Dat volk, die kleintjes, zullen Mijn Naam aanroepen, en Ik zal het verhoren; Ik zal zeggen: Het is Mijn volk; en het zal zeggen: De Heere is mijn God.
Amen.
Slotzang: Psalm 79:4
Zo zullen wij, de schapen Uwer weiden,
In eeuwigheid Uw lof, Uw eer verbreiden,
En zingen van geslachten tot geslachten
Uw trouw, Uw roem, Uw onverwinb're krachten.