Ds. S.W. Janse - Mattheüs 26 : 36a

De Borg in de hof

Een bedroefde Borg
Een biddende Borg

Mattheüs 26 : 36a

Toen ging Jezus met hen in een plaats, genaamd Gethsémané.

Delen & Download

Download preek

Leespreek tekst

Zingen : Psalm 27: 3 en 5
Lezen : Mattheüs 26
Zingen : Psalm 69: 1 en 9
Zingen : Psalm 116: 2 en 5
Zingen : Psalm 42: 6

Gemeente, met Gods hulp gaan we samen overdenken wat u is voorgelezen uit Mattheüs 26, de verzen 36 tot en met 46, we lezen alleen vers 36a:

 

Toen ging Jezus met hen in een plaats, genaamd Gethsémané.

 

Vandaag gaat het over: De Borg in de hof.

 

Met de hulp des Heeren gaan we twee gedachten bezien:

1. Een bedroefde Borg;

2. Een biddende Borg.

 

Dus, de Borg in de hof:

1. Een bedroefde Borg. We lezen dit in het bijzonder in de verzen 36 tot en met 38: Mijn ziel is geheel bedroefd tot den dood toe.

2. Een biddende Borg. Vers 39 tot en met vers 46: En een weinig voortgegaan zijnde, viel Hij op Zijn aangezicht, biddende.

 

  1. Een bedroefde Borg

Ze steken de beek over. Elf jongeren, samen met hun Meester. Of, in de taal van ons teksthoofdstuk, de Herder met Zijn schapen. Jezus voorop, want we lezen in vers 36: Toen ging Jezus met hen in een plaats, genaamd Gethsémané.

Ze hebben veel meegemaakt in de achterliggende tijd. Met hun Meester hebben zij aan de tafel gelegen. Het Pascha is gevierd, het Heilig Avondmaal is ingesteld. Judas, de verrader, is ontmaskerd. Petrus, de verloochenaar, is aangewezen. En ze hebben de lofzang gezongen. Jongens en meisjes, in het nachtelijk duister gaan ze door de stille straten van Jeruzalem, richting het oosten, naar de Olijfberg. Aan de voet van die berg ligt de hof van Gethsémané.

 

Elf discipelen, want Judas is er niet bij. Samen met de Heere Jezus steken ze de beek Kidron over. Ongetwijfeld zal Hij gedacht hebben aan David. Want David is ook eens door deze beek gegaan. Hij was toen op de vlucht voor zijn zoon Absalom, die hem naar het leven stond.

Nu zien we daar de meerdere Davidszoon gaan. Hij vlucht niet, maar gaat Zijn lijden vrijwillig tegemoet. Een legertje met zwaarden, stokken, fakkels en lantaarns zit achter Hem aan. Maar Jezus treedt het strijdtoneel tegemoet en deinst niet terug.

 

Er zal ook veel door de discipelen zijn heengegaan. Ze komen uit de opperzaal en gaan een onbekende bestemming tegemoet. Dat hadden ze niet gedacht. Nee, ze hebben verwachtingen gekoesterd over een aards koninkrijk. We zitten straks misschien aan Zijn rechterhand. Ach, gemeente, het gaat anders. Het gaat naar Gethsémané toe, Jezus achterna.

 

Jongens en meisjes, wat betekent Gethsémané? In de oorspronkelijke taal betekent die naam: ‘vol met olijfbomen’ of ‘oliepers’. Als je in deze boomgaard kwam, dan zag je daar verschillende oliepersen en wijnpersbakken staan. Met blote voeten vertrappen arbeiders de olijven. De olijfolie wordt dan opgevangen in vaten, en die worden verhandeld of gebruikt.

Deze hof zien we Jezus binnengaan. Dat is niet zonder reden. Jesaja had dit al voorspeld, of beter uitgedrukt: voorzegd. De Zaligmaker zal de pers alléén treden. Jesaja schrijft: Er was niemand van de volken met mij (Jes.63:3). En Christus zal straks uitroepen: Hoe word Ik geperst totdat het volbracht zij (Luk.12:50). De toorn en het recht van God drukt op Hem. Hij wordt, zoals de olijven, verbrijzeld!

 

Het is een bekende plaats voor Jezus en de discipelen. Ze zijn er vaker geweest. We lezen in Johannes 18 dat zij daar dikwijls vergaderd waren. Jezus onderwees er Zijn discipelen en de hof was voor hen een bidvertrek. Ook Judas de verrader kent deze plaats. Daarom kan hij zijn Meester snel vinden, want Jezus zal dáár wel zijn. In het duister van de Olijfhof zocht Jezus immers vaker het aangezicht van Zijn Vader.

In die laatste nacht van Zijn leven begeven Jezus en Zijn discipelen zich dus naar déze hof. Zojuist heeft Hij in de opperzaal onderwijs gegeven. Vlak voor Zijn vertrek uit de opperzaal spreekt Jezus dan de woorden: Staat op, en laat ons van hier gaan (Joh.14:31).

 

De Borg in de hof. Waarschijnlijk was de Olijfhof eigendom van een grootgrondbezitter; een rijk man, die de Zaligmaker toestemming gegeven had om in zijn hof te zijn. Hij kon daar tot Zichzelf komen. Op adem komen, zouden wij zeggen. En smeken tot Zijn geliefde Vader in de hemel.

Kom, gemeente, hebt u ook zo’n binnenkamer? In uw slaapkamer of ergens anders? In de stilte, in de afzondering, om tot de Heere te bidden? Gods kinderen, kennen die plaats. Ze mogen soms zeggen: ‘Ik sta zelfs in de nacht op om God te loven of in de vroege morgen. Mijn overdenking van Hem zal zoet zijn’ (Ps.104:34).

Als nu de Borg al een binnenkamer heeft, dan moet u er zeker één hebben. Als de Heere Jezus niet zonder Zijn Vader kan, dan kunt u zéker zo’n plaats niet missen. Jongeren, zoeken jullie ook kracht door middel van het gebed? Een plaats te midden van alle hectiek, rumoer en onrust is niet alleen iets voor ouderen. Een plaats om stil te zijn met de Schrift voor het aangezicht van de Heere. Dat was Gethsémané voor de Borg.

 

Toen ging Jezus met hen in een plaats, genaamd Gethsémané, en zeide tot de discipelen: Zit hier neder, totdat Ik heenga en aldaar zal gebeden hebben.

We zien Hem de hof binnengaan. Hij zegt dan tegen acht discipelen: ‘Blijven jullie maar hier. Zit hier neder.’ Drie andere discipelen mogen iets verder mee de hof in. Jezus zal straks nóg dieper de hof ingaan.

Wat moeten de discipelen dan doen? Zomaar gaan zitten? Zo kunnen we dat opvatten. Maar u weet dat we Schrift met Schrift moeten vergelijken. In Lukas 22 staat dat Christus tot hen zei: Bidt dat gij niet in verzoeking komt. (Luk.22:40). Ze moeten medestrijders en medezuchters zijn in het gebed. Als de Heere Jezus straks zal bidden en roepen, moeten zij ook roepen tot de Vader. Dat is hun opdracht.

 

Geloof maar dat er veel verzoekingen zijn in de hof. Satan staat al klaar met al zijn trawanten. Hij weet dat Jezus nu de hof binnengaat, waar Hij Zijn strijd alléén zal doorworstelen. Hij zal alles op alles zetten, om dat lijden te gaan verhinderen. Daarom moet de Kerk Hem ondersteunen in Zijn lijden.

 

Gemeente, jongens en meisjes, Gethsémané bepaalt ons bij andere hof die in de Bijbel genoemd wordt: de hof van Eden. De lusthof waar Adam en Eva wandelden met God. Waar het zeer goed was. In die hof is vanwege de zonde het lijden in de wereld gekomen. Adam is ongehoorzaam geweest en heeft naar Satan geluisterd.

In de hof van Gethsémané zal het lijden van Jezus tot een hoogtepunt komen. Of moet ik zeggen: dieptepunt? In deze hof zal de tweede Adam gehoorzamen tot de dood; ja, tot den dood des kruises (Filipp.2:8).

In de eerste hof hebben wij mensen de dood gekozen boven het leven. Maar, luister eens doodschuldigen, in deze tweede hof wordt het leven verworven en aangebracht voor hen, die midden in de dood liggen. Is dat geen wonder, als u het doodvonnis op zak hebt? Dan mag ik u verkondigen dat in deze hof van Gethsémané er Eén is, Die de Weg, de Waarheid en het Leven is.

Daar gaat Christus de dood tegemoet. Om het eeuwige leven te schenken aan hen die zich de dood hebben waardig gemaakt. Dit zou toch ons hart moeten verbreken?

 

De discipelen mogen niet allemaal mee. Vers 37 zegt: En met Zich nemende Petrus en de twee zonen van Zebedeüs, begon Hij droevig en zeer beangst te worden. De anderen blijven bij de ingang van de hof zitten.

Jongens en meisjes, wie zijn de zonen van Zebedeüs?

Het zijn Jakobus en Johannes.

Waren ze beter? Waren dat bijvoorbeeld nettere ambtsdragers of godsdienstiger mensen? Hadden ze wat vóór bij de Zaligmaker?

Nee, gemeente, zó is het niet. Voor ons mensen is het niet te verklaren. Er is maar één antwoord op: Waar genade valt, daar valt ze vrij. Het is Gods vrijmacht. Hij geeft onderwijs aan wie het nodig heeft. Hij handelt, zoals Hij wil. Hij weet precies wat de Zijnen nodig hebben.

 

Petrus. Wat heeft Petrus gezegd in Mattheüs 26 vers 31?

Gij zult allen aan Mij geërgerd worden in dezen nacht; want er is geschreven: Ik zal den Herder slaan, en de schapen der kudde zullen verstrooid worden. Straks zal de kudde verstrooid worden. Wat antwoordt Petrus dan? Al werden zij ook allen aan U geërgerd, ik zal nimmermeer geërgerd worden.

Hij zal zich nóóit aan Jezus ergeren. Petrus zal niet zoals de kudde op de vlucht gaan. Hij zal aan Jezus verbonden blijven. In het volgende vers lezen we: Al moest ik ook met U sterven, zo zal ik U geenszins verloochenen. Dat zal ik niet zijn, het zal vast een ander zijn.

Maar de Heere Jezus zegt nu als het ware: ‘Petrus, komt u maar mee. U mag de hof in. Denkt u dat u de lijdenskelk kunt drinken, al is het maar één slok? Kom en zie Wie die beker zal drinken. Niet u, maar Ik!

 

De twee zonen van Zebedeüs mogen ook mee. U moet thuis maar eens Mattheüs 20 lezen. Dat waren nogal jongens. Wat zeggen zij in het tweeëntwintigste vers?

Wij kúnnen!

Wat bedoelen ze?

Wel, ze dachten de drinkbeker te kunnen drinken, die Christus zou drinken. Ze waren er eigenlijk trots op.

Maar Jezus zegt: Gijlieden weet niet wat gij begeert (Matth.20:22). Jullie weten niet wat je zegt. In de hof gaat Jezus ze laten zien dat ze geen druppel uit die beker kunnen drinken.

 

We lezen vervolgens dat Hij droevig en zeer beangst werd. Hij spreekt: Mijn ziel is geheel bedroefd tot den dood toe; blijft hier en waakt met Mij.

Wat gebeurt er? De apostel zal er later over schrijven in Hebreeën 5 vers 7: Die in de dagen Zijns vleses gebeden en smekingen tot Dengene Die Hem uit den dood kon verlossen, met sterke roeping en tranen geofferd; en verhoord zijnde uit de vreze. De discipelen zullen getuigen zijn van Zijn lijden. Een getuige is iemand die erbij was. Iemand die het gezien en gehoord heeft en het navertellen kan.

Echt veel kunnen ze er niet over navertellen, want ze vallen in slaap. Maar toch hebben ze iets gezien van Zijn bitter zielenlijden.

 

Leest u weer even mee? Hij begonDat lezen we wel meer in Mattheüs: Van toen aan begon Jezus zijn discipelen te vertonen (Matth.16:21). Hij zal veel moeten lijden. Hij maakt er een begin mee; er komt nog geen einde aan. Het wordt steeds erger en intenser.

Jongens en meisjes, jullie zijn allemaal weleens verdrietig. Er kunnen ook in je jonge leven zorgen zijn. Als het op school niet goed gaat of je wordt geplaagd. Je bent ziek, of je tobt met je gezondheid. Wat is er al niet een droefheid op deze aarde, als gevolg van wat er in die eerste hof gebeurde, waar we God op het hoogst misdaan hebben en van het heilspoor zijn afgegaan.

 

Hij begon droevig te worden. Maar dit verdriet is nergens mee te vergelijken. In vers 38 zegt Jezus: Mijn ziel is geheel bedroefd tot den dood toe. Zijn innerlijk is bedroefd; dat wat een mens tot een mens maakt.

Ja, Hij is God, maar ook waarachtig en rechtvaardig mens, zegt onze Catechismus. Hij had ziel en lichaam. Het lichaamslijden is zwaar, maar het zielenlijden nog veel zwaarder. Mijn ziel, Mijn gehele Persoon, is geheel bedroefd. In het Grieks staat er: ‘van rondom bedroefd.’ Er is rondom Hem droefheid, verdriet, en diepe smart.

 

Jongens en meisjes, voor rondom mogen we ook ‘omsingeld’ lezen. Denk maar aan een leger dat een stad omsingelt, aan al die militairen die rondom de stad staan om die aan te vallen. Zoals Psalm 22 berijmd zegt: ‘Een opstandige bende had Hem ten prooi verkoren.’ Er zullen maar wilde honden of leeuwen op je afkomen, je staat daar alleen in het midden. Je kunt geen kant op. Zó is het bij de Zaligmaker, maar in een veel ergere mate.

 

Hem overvalt dus een angst. Als een deken bedekt die Hem. Zoals de duisternis zomaar onverwachts kan invallen, zo overvalt die angst Zijn ziel.

Je kunt weleens angstig zijn, bijvoorbeeld als het donker is buiten, als je verdwaald bent, of als je vader of moeder kwijt bent. Dan kan angst zich meester van je maken.

Maar hier staat: zeer beangst te worden. Gemeente, dat kunnen we ons niet voorstellen!

Wanneer is iemand ‘zeer beangst’? Ik denk dat de ergste angst is, als je op je sterfbed ligt en je kunt niet sterven. Zou dan het angstzweet je niet uitbreken? Zou het klamme zweet niet op je voorhoofd, of je gehele lichaam staan? ‘Ik moet verschijnen voor de rechterstoel van God, en de eeuwigheid gaan aandoen. Maar, o God, dat is onmogelijk; ik ben onbekeerd.’ Wat zijn we dan angstig!

Nu is de Borg zeer beangst. En u begrijpt dat een voorbeeld daarvan niet gegeven kan worden. Je kunt er nauwelijks over preken. Zo’n diep ingrijpende stof is het. Alleen de Zaligmaker weet wat dit is.

 

Wanneer u de evangelisten met elkaar vergelijkt, dan lees je bij Markus dat Hij verbaasd werd. In de grondtaal staat er: ‘van Zijn stuk gebracht.’ Er zijn mensen die niet zo gauw van hun stuk te brengen zijn. Ze blijven op hun voetstuk staan en houden zichzelf overeind.

Maar nu wordt de Zaligmaker van Zijn stuk gebracht.

Er staat ook: Hij werd ontsteld. Er wordt een woord gebruikt dat uitdrukt dat Hij beefde over Zijn gehele lichaam. We zeggen weleens dat iemand beeft als een rietje; omdat hij bijvoorbeeld een ernstige boodschap ontvangen heeft. Wat is dat dan aangrijpend! Petrus, Jakobus en Johannes hebben er iets van gezien, want we lezen: Toen zeide Hij tot hen: Mijn ziel is geheel bedroefd tot den dood toe!

 

Gemeente, de Heere Jezus is in grote benauwdheid, gedompeld in onpeilbaar verdriet… Lukas voegt eraan toe: En in zwaren strijd zijnde... Zijn zweet werd gelijk grote droppelen bloeds, die op de aarde afliepen (Luk.22:44).

Als we hard gewerkt hebben, zweten we vaak; je hele lichaam kan drijfnat worden. Maar kijk nu eens naar Jezus. Hij zweet bloedstolsels, proppen bloed uit Zijn poriën. De kanttekening bij het vers duidt dit als de angst van iemand, eer de strijd aanvangt. Je weet niet meer waar je het zoeken moet.

Maar, vraagt u: Hij is toch God?

Ja, dat is Hij en dat blíjft Hij. Maar Hij is óók mens; een mens die het lijden liefst ontwijkt. Een mens die geneigd is te zeggen: Huid voor huid, en al wat iemand heeft, zal hij geven voor zijn leven (Job2:4).

Als er iemand is geweest die wist wat zwaar lijden is, was het Job wel; ‘de lijder van de oude dag’ wordt hij wel genoemd. Tien kinderen verloren… Wij kunnen er niet eens ééntje missen. Er zijn voorbeelden te over van wat lijden kan inhouden. Ongeneselijk ziek zijn, je bedrijf verliezen, op de puinhopen van je leven terecht komen.

Wat kan er veel lijden zijn, ook van psychische aard. We onderschatten dit lijden niet, maar als we zien op het lijden van deze Borg, de Heere Jezus, dan antwoordt onze Catechismus zo treffend op de vraag wat het woordje ‘geleden’ betekent: ‘Dat Hij aan lichaam en ziel, de ganse tijd Zijns levens op de aarde, maar inzonderheid aan het einde Zijns levens, de toorn Gods tegen de zonde van het ganse menselijke geslacht gedragen heeft!’

 

Jongelui, jullie hebben op de catechisatie wel de vijf trappen van Zijn vernedering geleerd. We zien in de hof dat Jezus steeds dieper het donkere dal van het lijden in gaat. In Gethsémané zet hij Zijn voet op de laagste tree, de vijfde trap van Zijn vernedering: ‘nedergedaald ter helle’. Dat vindt hier plaats. ‘God van God ontdaan’, zegt Luther, ‘wie kan dat verstaan?’

Een ontzaggelijke eenzaamheid overvalt Hem, en er was geen enkele troost. Ik vond benauwdheid en droefenis (Ps.116:3). En ‘beken Belials’ worden als het ware over Hem uitgegoten, zegt Psalm 18.

Gemeente, het is niet te bevatten. Angst grijpt Hem naar de keel. Hij dreigt eronder te bezwijken. Huiveringwekkend!

Wij vluchten weg van de marteldood. Maar Jezus kijkt de dood in de ogen en vlucht niet weg. Als mens is Hij zeer beangst; de kanttekening zegt: ‘door het voorgevoel van den last van de toorn van God en de helse kwalen, die Hij aan het kruis voor ons geleden heeft.’ Om het met de psalmdichter te zeggen: Hij wordt benauwd van alle zijden en geweldig aangerand. En dan te bedenken dat Hij tijdens de paasmaaltijd nog gezongen heeft: Ik zal niet sterven, maar leven; en ik zal de werken des Heeren vertellen. Nu gaat het op de dood aan. Zojuist nog in betrekkelijke rust onderwijs gegeven aan Zijn discipelen, en nu één en al angst en onrust.

 

Gemeente, de Heere Jezus heeft tegen al Zijn discipelen gezegd: Bidt dat gij niet in verzoeking komt (Luk.22:40). In vers 38 zegt Hij dit nog eens, nu alleen tegen Petrus, Jacobus en Johannes: Blijft hier en waakt met Mij. Wees toch wakker en waakzaam, zegt de Zaligmaker. En hoewel overmand door de slaap mogen ze op afstand iets zien van Zijn borglijden. Een bedroefde Borg. Maar Hij doet meer.

Hij is ook een biddende Borg.

Maar we gaan eerst zingen uit Psalm 116 vers 2 en 5:

 

Ik lag gekneld in banden van den dood;

Daar d’ angst der hel mij alle troost deed missen;

Ik was benauwd, omringd door droefenissen;

Maar riep den Heer’ dus aan in al mijn nood:

 

Gij hebt, o Heer’, in ’t dood’lijkst tijdsgewricht

Mijn ziel gered, mijn tranen willen drogen,

Mijn voet geschraagd; dies zal ik voor Gods ogen,

Steeds wandelen in ’t vrolijk levenslicht.

 

Gemeente, een bedroefde Borg, maar Hij is ook, het is onze tweede gedachte:

 

2. Een biddende Borg

We lezen verder. Vers 39: En een weinig voortgegaan zijnde, viel Hij op Zijn aangezicht, biddende en zeggende: Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat dezen drinkbeker van Mij voorbijgaan; doch niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt. Dan gaat Jezus nog verder de hof in. Helemaal alleen doorworstelt Hij Zijn strijd.

Daar is de Borg met de Vader. Of moet ik zeggen: Daar is de Zoon van God met de hel en schreeuwt Hij tot Zijn Vader. Calvijn schrijft ergens dat Hij niet in de hel was, want dat wil ‘nedergedaald ter helle’ niet zeggen. Nee, de hel komt naar Hem toe; op Hem af.

 

En een weinig voortgegaan zijnde; dus een stukje verder de hof in. Een steenworp afstand, schrijft één van de andere evangelisten. Jongens en meisjes, zo ver als je een steentje kan weggooien het water in. Zo ver verwijdert Jezus zich van Zijn discipelen vandaan. Ze kunnen Hem nog zien, nog horen en getuige zijn van Zijn worsteling.

Hij viel op Zijn aangezicht. Er bestaat een drieluik, een schilderstuk, dat de Heere Jezus in de hof afbeeldt. Eerst zien we Hem op Zijn knieën zitten. Dan met Zijn hoofd tussen Zijn knieën, en Zijn gelaat in het stof; en op het derde paneel zie je Hem languit op de grond liggen. Op het schilderstuk zie je iets van de diepte van het lijden van de Heere Jezus.

Hij valt voorover in een nederige houding; zoals men heel vroeger diep voor een koning boog. Hij werd als het ware één met het stof van de aarde. Begrijpen jullie dat? Je kent misschien wel dat zevende vers van psalm 103: ‘Hij weet, wat van Zijn maaksel zij te wachten, hoe zwak van moed, hoe klein wij zijn van krachten, en dat wij stof, van jongs af, zijn geweest.’ Voor mensen die weten dat ze stof zijn, voor hen ligt Hij daar.

 

Gemeente, luister eens goed! Ik hoor Hem bidden in het bidvertrek van de hof. Wat zegt Hij dan? Mijn Vader. Markus zegt: Abba (Mark.14:36). Volgens Markus heeft Hij het zelfs twee keer gezegd, een verdubbeling; vanwege de grote smart, en het zware verdriet. Het is een luide schreeuw naar de hemel: Váder! Míjn Vader!

Die Vadernaam heeft Jezus zojuist nog op de lippen genomen, voordat Hij de beek Kidron overging: Vader, de ure is gekomen, verheerlijk Uw Zoon (Joh.17:1). ‘Vader’ zal Hij straks ook op Golgotha bij het eerste en het laatste kruiswoord zeggen.

Het is een tere aanspraak. Als een kind zijn vader aanspreekt en ‘vader’ zegt. Daar klinkt ook liefde in door. De Heere is niet los van Zijn Vader. Er is een liefdesbetrekking, al van eeuwigheid. Hij roept de Vader aan in de grootste nood en diepste smart. Vader, Die Zijn aangezicht verbergt. Vader, Die niet van Hem schijnt af te weten. De Vader, Die Zijn Zoon overgeeft in de handen der zondaren.

 

Laten we verder lezen: Indien het mogelijk is – want bij God zijn alle dingen mogelijk –  laat dezen drinkbeker van Mij voorbijgaan. Dat beeld gebruikt Jezus als eerste. Het is een Bijbels beeld. De beker in het Oude Testament staat vaak voor het lijden en het oordeel van God over de zonde.

Sommige Schriftuitleggers menen dat die woorden verwijzen naar een maaltijd. Kinderen, je moet dan denken aan een koning die een maaltijd aanricht. De tafels zijn klaargezet met de lig- of rustbanken eromheen. Er is één persoon aangesteld door de koning als tafelhoofd. Hij moet opletten dat alle mensen op de goede plaats aanliggen, en eten en drinken krijgen. Er staan ook bekers op tafel, zoals avondmaalsbekers, die wij hebben. Ze worden steeds opnieuw volgeschonken. Het tafelhoofd bepaalt precies hoeveel er gegeten en gedronken mag worden. Soms werd er zoveel gedronken, dat aanzittende gasten meer dan genoeg hadden; dan liet men de beker liever voorbijgaan.

Begrijpen jullie het beeld? De Vader strekt Zijn hand uit naar Zijn Zoon en houdt Hem een beker voor. Die lijdensbeker is tot de rand toe gevuld. Het lijden komt nu heel dichtbij. En dan horen we Jezus vragen: ‘Vader, indien het mogelijks is, mag deze beker mij voorbijgaan?’

 

Wil de Heere Jezus dan wegvluchten?

Nee, heb ik gezegd.  Want Hij bidt er nog iets achteraan. Doch niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt. Als het in Uw raad kan bestaan, als het U behaagt, laat dezen drinkbeker van Mij voorbijgaan. Laat die Mij passeren, staat er. ‘Maar Vader, als het niet naar Uw wil is, geef Mij dan maar de beker; dan zal Ik hem drinken.’ Denkt u maar aan wat in Hebreeën 10 vers 9 staat: ‘Toen sprak Hij: Zie, Ik kom, om Uw wil te doen, o God. Want Ik wil doen wat U vraagt. Ik ben bereidwillig.’

 

Gemeente, mag ik eens met u in die beker blikken? Waarmee is die gevuld?

Die beker is allereerst gevuld met het lijden dat Zijn discipelen Hem aandoen.

Zijn discipelen?

Ja, dat had u niet verwacht zeker. Maar gelooft u, dat het Hem niet diep in het hart geraakt heeft dat Judas een verrader was? Jezus heeft hem zojuist nog de voeten gewassen en gezegd:  Wat gij doet, doe het haastelijk (Joh.13:27). Straks zal Hij zeggen: Vriend, waartoe zijt gij hier? (Matth.26:50). En toch, ondanks dat Judas Jezus voor dertig zilverlingen verkocht had aan het Sanhedrin, klopt Zijn Middelaarshart nog voor Judas! Maar Judas komt niet tot inkeer. Mijn disgenoot – mijn tafelgenoot – zegt Psalm 41 vers 5 berijmd, die gaat Hem aangeven, uitleveren, en afrekenen met de Borg.

Ik denk ook aan Petrus, die Hem verloochenen zal. De discipel, die zo hartelijk beleden heeft: Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods (Matth.16:16).

Maar ook al de andere discipelen begrepen niets van dat lijden. Ze waren er blind voor, net als Petrus. Dit verzwaart Zijn lijden!

 

Wat zit er nog meer in die beker?

Zijn lichamelijke lijden. Want wat komt er straks nog op Hem af? Hij heeft ervan gezegd: Hoe word Ik geperst, totdat het volbracht zij (Luk.12:50).

De krijsknechten en de dienaren zullen Hem in Zijn aangezicht slaan, ze zullen Hem een doornenkroon op het hoofd zetten, en de dorens in Zijn slapen drijven. Wat een lichamelijke smart moest Hij dragen.  

Ze zullen Zijn rug openhalen met geselslagen. Ploegers, zegt Psalm 129, hebben op mijn rug geploegd en ze hebben hun voren lang getogen. We zien de rietstaf als teken van spot in Zijn hand. Aan het kruis slaan ze de spijkers door Zijn handen en voeten.

 

Is er nog meer in de beker?

Ja, wat denkt u van de spot en de smaad van de mensen, tot aan het kruis toe?

De twee moordenaars lasterden Hem. De Romeinen hangen boven Zijn hoofd een spotschrift: Jezus, de Nazarener, de Koning der Joden (Joh.19:19). De overpriesters en de schriftgeleerden zeiden: Hij heeft anderen verlost; Zichzelven kan Hij niet verlossen. De Christus, de koning Israëls, kome nu af van het kruis, opdat wij het zien en geloven mogen (Mark.15: 31,32). Het volk zegt: Zie, Hij roept Elía, nadat Hij riep met grote stem: ELOÏ, ELOÏ, LAMMA SABACHTHANI (Mark.15:34,35).

En de duivel is er ook. Hij wordt als een ontembaar dier op Christus losgelaten, om Hem te bijten en te verscheuren. Op Golgotha opent zich de hel. Christus staat voor een onpeilbaar diepe kloof.

 

Maar, gemeente, die lijdensbeker is vooral gevuld met de toorn van God tegen het ganse menselijke geslacht. Zondag 15 van onze catechismus spreekt erover; over toorn van de Vader over de zonde en de hitte van Gods gramschap. Dit alles is vermengd in die beker.

Je zou kunnen zeggen: Het is net als vroeger; toen men een ter dood veroordeelde een dodelijke gifbeker gaf om op te drinken. Zo geeft de Vader Zijn Zoon een beker, vol met gif. En Hij gaat die leegdrinken.

O, hier horen we uit de mond van Gods Zoon een gebed dat wij mensen onmogelijk kunnen bidden: Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat dezen drinkbeker van Mij voorbijgaan; doch niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt.

 

Dit gebed bepaalt ons bij de ernst van de zonde; we hebben God op het hart getrapt en daarmee Zijn toorn over ons afgeroepen. Heeft u wel eens iets van die toorn gevoeld? Al is het maar een druppel, of een speldenknop? O, wanneer we er méér van zouden voelden, dan werden we verteerd. Voelen we iets van wat de zonde teweegbrengt? Iets van Gods heilig ongenoegen en Zijn brandende afkeer tegen alles wat niet is naar Zijn heilige wet?

We beseffen ten diepste eigenlijk niet waarover we preken. Als je ooit je eigen onmacht beseft, dan is het wel bij deze stof. Als ik eerlijk ben, kan ik er alleen maar iets van stamelen. Zó zwaar neemt God de zonde op.

 

Gemeente, jongeren en ouderen, als u onbekeerd blijft, zult u straks die beker zelf moeten leegdrinken. Dan dalen we neer in de hel en dan krijgen we die beker van de toorn van God te drinken. Die moet leeggedronken worden, maar zal nooit leeg worden. Eeuwig, en nog eens eeuwig.

Jongeren, wil je dan naar die eeuwige nacht? Heb je daar je ziel voor over? Daarom zeg ik met de apostel Paulus:  Wij dan, wetende den schrik, des Heeren, bewegen de mensen tot het geloof (2Kor.5:11). Zo zijn wij dan gezanten van Chistuswege, alsof God door ons bade; wij bidden van Christuswege. Laat u met God verzoenen (2Kor.5:20).

Het kan geen uitstel lijden: u kunt vandaag al in de hel liggen. Maar de Heere zegt nog: ‘Kom dan, zondaar, laat u zaligen.’ Deze lijdende Borg roept het u toe: Wendt u naar Mij toe, wordt behouden, alle gij einden der aarde (Jes.45:22).

Eén slok van die beker is al vreselijk; laat staan een hele beker. Laat u toch vallen in de armen van deze Middelaar. Laat u toch eens zinken op dat offerbloed van Christus. Och, of gij ook bekendet – morgen? Over een jaar? Nee! –  nog in dezen uw dag, hetgeen tot uw vrede dient (Luk.19:42). Ik verkondig u ook vandaag nog dit vredesaanbod!

Vanuit deze hof klinkt ernstig, maar ook welgemeend, indringend en onvoorwaardelijk, dat de grootste der zondaren, de snoodste van de rebellen nog om niet gezaligd kan worden door deze bloedende en strijdende Borg. Want Hij liet de drinkbeker niet voorbijgaan. Hij heeft gebeden: Laat deze drinkbeker van Mij voorbijgaan. Maar we lezen er direct achteraan: doch niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt.

 

Kinderen des Heeren, dan hoeft u niet te vrezen! Nee, nooit hoeft u ook maar één slok uit die lijdensbeker te drinken. Want Hij heeft die hele kelk leeggedronken. Opdat u de beker der verlossing zou ontvangen en Zijn Naam mag aanroepen. Hij heeft u een andere kelk geschonken, waar alles in zit: de kelk der zaligheid!

Hoor dan, u die onder de vloek gebogen gaat en op wie het strenge oordeel Gods rust: het zweet werd Hem uitgedrukt in de hof, als grote druppels bloed. Zie eens op uw Borg en Middelaar. Hij strijdt daar voor u. De banden des doods hadden mij omvangen en de angsten der hel hadden mij getroffen (Ps.116:3).

 

Hij bidt zelfs voor slapers. Vers 40: En Hij kwam tot de discipelen en vond hen slapende, en zeide tot Petrus: Kunt gij dan niet één uur met Mij waken?

‘Zeg, Petrus, nu moet je eens goed luisteren. Je hebt zojuist twee dingen gezegd: Ik zal nooit bij U weglopen, en zal voor U sterven. Wat doe je nu? Je ligt te slapen, zestig minuten lang, en Ik moet straks urenlang lijden. Heb je zó weinig voor Mij over? Ben je dan zo zwak, Petrus, Jakobus, Johannes, en de andere acht?’

Gemeente, kent u het? Terwijl u zou moeten bidden, slaapt u. En als u slaapt, dan zou je moeten bidden. Wakend bidden, en biddend waken.

 

Opdat gij niet in verzoeking komt. Wat zijn er veel verzoekingen om ons heen en in ons hart. Maar vraagt u dan: Leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den boze? (Math.6:13). Dat beval de Borg zelfs Zijn discipelen te bidden. Laat staan, als u onbekeerd bent. Dan zou u die woorden wel heel vaak moeten bidden. Want verzoekingen en verleidingen zijn er voortdurend. Denk bijvoorbeeld maar aan de media, en wat je hoort op je werk, aan wat je ziet tijdens je studie, of meemaakt in je omgeving.

Kunnen we dan staande blijven? Nee, we kunnen geen ogenblik staande blijven, zegt de Heidelberger. En dat blijkt ook in het leven van Gods kinderen.

 

Waakt en bidt, is de opdracht, opdat gij niet in verzoeking komt. Het is alsof Christus zegt: Wees alert, en houdt sterk aan in het gebed (Kol.4:2).

Hoe komt het dat we zo zwak zijn? Wel, de geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak. Het vlees is de oude mens, zegt de apostel in de Galatenbrief. Dat oude deel, dat zich nooit onderwerpt aan de wet van God, dat slaapt wanneer de Borg strijdt. Maar de geest, het nieuwe deel, is vernieuwd naar Gods evenbeeld; die nieuwe mens gaat willen wat God wil. Maar als die geest onder ligt, dan ligt het vlees boven. Dan waken we niet, maar vallen in slaap.

Welnu, voor zulke discipelen bidt de Zaligmaker voor de tweede keer. Wat is dat een wonder! Hij jaagt ze de hof niet uit, zoals in het paradijs. Hij gaat nog voor de tweede keer op Zijn knieën. Lees dat gebed maar mee in vers 42: Mijn Vader, indien deze drinkbeker van Mij niet voorbij kan gaan, tenzij dat Ik hem drinke, Uw wil geschiede.

Het zijn bijna dezelfde bewoordingen, maar toch menen sommige Schriftuitleggers dat er een voortgang is in onderwerping aan Zijn Vader. Dat Hij Zichzelf met deze tweede bede volledig overgeeft, in vertrouwen op Zijn Vader. ‘Het kan niet, Vader, het is onmogelijk. Maar Ik heb het beloofd en Ik wil ook niet anders. Ik zal gaan.’ Hij is gehoorzaam tot de dood.

 

Hebt u zo weleens mogen bidden: Uw wil geschiede? Dat kunnen we zo gemakkelijk bidden als het voorspoedig gaat. Het is nog snel gebeden ook, want het zijn maar een paar woorden. Maar wanneer het praktijk wordt moet mijn eigen wil eraan. Er blijft één wil over, en dat is Gods wil. Dan wordt mijn wil verenigd met de wil van God: ‘Heere, Uw wil alleen, al wat Gij doet is majesteit.’

Hoe het dan ook loopt in uw leven, wat er ook tegenzit, en tegen opkomt: ‘Wat Gij doet, Vader, is goed. Gij zijt volmaakt, Gij zijt rechtvaardig, Heere.’ Gods kinderen kennen dat wel. Dan mogen ze de Heere Jezus navolgen en Zijn voetstappen drukken. Want Hij gaat voorop.

 

Je zou denken: na dat tweede gebed zullen de discipelen wel wakker zijn. Maar nee, ze slapen nog dieper; want hun ogen waren bezwaard.

Dan horen we voor de derde maal dezelfde woorden. Vaders, gebruik het niet als uitvlucht om aan tafel geen vrij gebed te doen. Dat is niet makkelijk. Dat ervaar ik zelf ook wanneer ik als predikant elke zondag zes keer moet voorgaan in het gebed. Dat begrijpt u hopelijk wel. Als de woorden maar uit uw of mijn ziel opkomen.

En bad ten derde male, zeggende dezelfde woorden. Hij lijkt dus als mens ook geen woorden te kunnen vinden. Maar Hij bad! Naar de wil van Zijn Vader.

 

Toen kwam Hij tot Zijn discipelen en zei tot hen: Slaapt nu voort en rust; zie, de ure is nabijgekomen, en de Zoon des mensen wordt overgeleverd in de handen der zondaren. Staat op, laat ons gaan; zie, hij is nabij die Mij verraadt.

Jezus zegt daarmee: ‘Ik ben gewillig. Mijn gebed is verhoord.’ De apostel zegt in Hebreeën 5 vers 7: en verhoord zijnde uit de vreze.

Hoe weet Christus dat?

Dat voelt Hij, maar er is ook een engel gekomen, die Hem versterkt heeft, lezen we in Lukas 22 vers 43. Het is een toeknik vanuit de hemel in die inktzwarte duisternis. Een gunstbewijs van de Vader, te midden van de donkerheid. Deze engel heeft niet meegeleden of meegestreden. Nee, het was borglijden. Als mens werd Hij door Zijn Godheid ondersteund om alle lijden te kunnen doorstaan.

 

Ten slotte staat Jezus op van Zijn knieën. Slaapt nu voort en rust, zegt Hij. Die woorden zijn niet spottend bedoeld. Volgens de kanttekening bedoelt Hij het ‘bestraffenderwijs’. Alsof Hij verwijtend zeggen wil: ‘Het is nu toch al te laat, ga maar verder slapen, want jullie hebben niet anders gedaan. Nu hebt u de tijd om te slapen. Maar besef wel dat de bende komt.’

Pas dan zijn ze ineens klaarwakker. Ze zijn in staat van paraatheid. Want Judas komt eraan met zijn kornuiten, om de Zoon des mensen over te leveren in de handen der zondaren.  

Staat op, laat ons gaan. Wat klinkt er in deze woorden een bereidwilligheid! Alsof de Heere zegt: ‘Mijn hart, o Hemelmajesteit, is tot Uw dienst en lof bereid. Vader, Ik zal de weg van het lijden gaan, ongeacht wat er komen gaat. Maar Ik leg Mij op Uw altaar en geef Me over in Uw Goddelijke handen.’

 

Gemeente, kom, aan deze Zaligmaker ligt het niet; wanneer u of jij onbekeerd straks de beker moet leegdrinken, dan ligt het aan jezelf. U gaat om eigen schuld verloren. Zeg niet: ‘Ik ben niet uitverkoren’, want dat weet u niet. U mag daar helemaal niet mee beginnen. Nee, alléén met het Woord moet u rekenen. Dat is geopenbaard en daarin zien we in de Hof van Gethsémané een worstelende en strijdende Borg. Moge u het in uw leven eens worden met de woorden uit een lied van MacCheyne: ‘Ik heb Zijn kroon gevlochten en Zijn beker gevuld. Of met Jacob Revius die dichtte: ’t Zijn de Joden niet, Heer’ Jezus, die U kruisten. Ik ben, o Heer’ die het U heb aangedaan.’  

 

Heeft u zó deze Zaligmaker wel eens gezien? Ziet u naar Hem uit?

Hij wordt u nog verkondigd in Zijn gewilligheid en rijkdom. Al bent u nog zo onverschillig en onwillig, het staat Hem niet in de weg. Deze Zaligmaker is door de Vader overgegeven in de handen van zondaren, om vijanden met God te verzoenen.

Bent u zo’n vijand?

Dan mag u hoop koesteren.

 

Amen.

 

We zingen ten slotte: Psalm 42 vers 6.

 

 'k Zal tot God, mijn steenrots, spreken:

 "Waarom, Heer’, vergeet Gij mij?

 'k Ga in 't zwart, door rouw bezweken,

 Om mijns vijands dwing'landij,

 Die mij hoont, mij’ t hart doorboort,

 Dat gestaâgd deez 'last' ring hoort:

 Waar is God, op Wien gij bouwdet,

 En aan Wien g uw zaak vertrouwdet?"