Ds. R. Kattenberg - Zacharia 10 : 1-2a
Regen van de HEERE begeerd
Zacharia 10 : 1-2a
Delen & Download
Download preekLeespreek tekst
Zingen : | Psalm 146: 2 en 3 | |
Zingen : | Psalm 115: 2 | |
Lezen : | Zacharia 10 | |
Zingen : | Psalm 126: 1 en 3 | |
Zingen : | Psalm 7: 6 | |
Zingen : | Psalm 105: 3 | |
Zingen : | Morgenzang: 4 |
Gemeente,
Met de hulp van de Heere willen we in deze dienst stilstaan bij de woorden van de profeet Zacharia, hoofdstuk 10 vers 1 en het begin van vers 2:
1 Begeert van den HEERE regen, ten tijde des spaden regens; de HEERE maakt de weerlichten; en Hij zal hun regen genoeg geven voor ieder kruid op het veld.
2 Want de terafim spreken ijdelheid, en de waarzeggers zien valsheid, en zij spreken ijdele dromen, zij troosten met ijdelheid;
Het gaat hier over regen van de HEERE begeerd. Dit woord is:
- een woord van stille aanklacht;
- een woord van diep vermaan, en een ernstige waarschuwing;
- een woord van blijde hoop.
- Een woord van stille aanklacht
Gemeente, een deel van het volk van Juda is uit Babel teruggekeerd uit de ballingschap. Wat niemand verwacht had, is werkelijkheid geworden. In het land van de ballingschap zijn de poorten opengegaan en de weg was vrij! Een corridor om weg te gaan uit het land waarin ze zoveel tijd verkeerd hadden en waardoor ze terug mochten naar hun eigen land.
Wat een blijde vreugde gaf dat. De HEERE heeft grote dingen bij ons gedaan; dies zijn wij verblijd (Ps.126:3).
Als de tempel herbouwd is, zullen de altaren weer gaan roken, zullen de offers voor de Heere gebracht worden. God zal gediend worden in het land van de belofte, in het land van de vaderen. We horen het als het ware in onze gedachten: ‘Kom ga met ons en doe als wij.’ Denkt u zich eens in wat het betekend heeft voor de Israëlieten: na het zure geeft Hij het zoet. Dat ís zo.
Maar als we kijken naar de tekst en in dat kader naar het volk van Israël, is er iets wat heel nadrukkelijk opvalt. Er is inmiddels wat tijd voorbij en als je nu naar het volk kijkt, denk je: Waar is die hoopvolle vreugde gebleven? Van de vreugde die ze eerst hadden, is weinig meer over. Het volk versmacht van dorst en hongersnood dreigt, want de oogst lijkt te mislukken.
Gelukkig komt de profeet Zacharia met een boodschap van zijn Zender. De Heere laat bij monde van deze Godsman horen: Begeert van de Heere regen. De spade regen is de regen die in Palestina valt in de tijd dat het koren zich gaat zetten in de aar. Die regen zorgt ervoor dat het koren rijpt. Van die regen zijn de Israëlieten dus zeer afhankelijk. De profeet zegt als het ware: ‘Kom volk van Juda, u zit wel zo mistroostig, zo terneergeslagen en gebogen, maar hoor het woord van de HEERE: Begeert van de Heere regen.’ Dat klinkt heel lieflijk, heel hoopvol in de oren van de mensen. Dat klinkt toch bemoedigend voor een volk dat moet leven van de vruchten van eigen land en van eigen akker, maar dat nu te kampen heeft met grote droogte.
Gemeente, toch is deze eerste indruk … fout. Hij klopt niet! Het is helemaal niet zo’n lieflijk woord. Integendeel. Het is veel meer een stille aanklacht. Het is een woord dat allereerst het volk op zijn plaats wil zetten. Als we vers 1 en 2a naast elkaar zetten, zien we de grote tegenstelling die daarin duidelijk wordt. Begeert van de Héére regen. Want de térafim spreken ijdelheid. De terafim, de afgoden, betekenen niks. Wat een tegenstelling. Blijkbaar zijn de terafim weer in de mode in Israël. Ze hebben een plaats gekregen in het volksleven.
De terafim zijn de huisgoden, kleine afgodsbeeldjes die bijvoorbeeld ook in het gezin van Jakob waren. De kinderen weten het wel. Rachel wilde niet dat ze ontdekt zouden worden en ging er daarom bovenop zitten. Het waren de goden die voor de vruchtbaarheid moesten zorgen. Zij moesten zorgen voor de regen. Nu begrijpen we dat dit woord van de HEERE allereerst een aanklacht is. Jullie roepen Mij niet aan, maar jullie hebben blijkbaar weer de toevlucht genomen tot de terafim. De afgoden hebben voorrang boven Mij, de HEERE.
Gemeente, wij kijken vanuit onze situatie, maar de HEERE ziet vanuit de hemel. Wat is Mijn volk toch aan het doen? Waar zijn ze toch mee bezig? Met terafim? En Ik? Ik word aan de kant geschoven. Mij gedenken ze niet! Weet u wat daar achter zit? Het volk is al snel de welvaart gaan gebruiken voor zichzelf! Een huis bouwen voor de HEERE? Jawel, jazeker, maar eerst een huis bouwen voor onszelf. De tempel die herbouwd moest worden, is letterlijk niet van de grond gekomen. Het huis van de Heere? Het is een grote lege plek. Het eigen huis krijgt voorrang boven het huis voor de HEERE. Dan laat God merken dat Hij een jaloers God is op Zijn eer. De HEERE kan het niet hebben dat de afgoden in Zijn plaats zijn gekomen.
God is jaloers op Zijn eer. Hij kan het menselijk gezegd niet hebben dat Zijn volk aandacht geeft aan de terafim en dat Hij – hún God – in de steek gelaten wordt. Daarom is Zijn straffende hand zichtbaar geworden, openbaar gekomen vanwege Zijn gekrenkte liefde.
Heeft het volk van Israël daar acht op geslagen? Het antwoord is: nee. Het is van kwaad tot erger gegaan.
Al meer heeft het volk zich overgegeven aan de afgodendienst. Het volk ziet niet dat het de slaande hand van de HEERE is in de misoogst en in het niet hebben van eten en van drinken. Wat heeft het hun gedaan? Niets! Ze hebben zich erbij neergelegd in de trant van: het is niet anders. We moeten maar zien dat we erdoor komen. Zelfs als het jaar daarop de regen weer wegblijft, let het volk niet op dit teken en vraagt het niet naar de HEERE.
Maar als Israël geen regen van de HEERE begeert, wie zal het dan wél doen? Zullen de heidenen die nog nooit van de HEERE gehoord hebben, het doen? Als Israël zich niet bekeert en zich niet afhankelijk weet van de HEERE, wie zal zich dan wel afhankelijk weten van God? Aan Israël zijn de woorden van God toebetrouwd. Regen en zegen zijn voor Israël zaken geworden die voortkomen uit de sfeer van de terafim. Maar het is het omgekeerde: regen en zegen komen voort uit de hand van de HEERE. Mijn volk, dat weet u toch wel? Dat is u toch niet onbekend? Daar hoeft u toch niet van op te kijken? Het zijn toch dingen die van Mij komen? Ik heb het u toch bekendgemaakt: Begeert van de Heere regen, want de terafim spreken ijdelheid.
Gemeente, dat was toen. En nu? Als we ons vandaag geconfronteerd zien met deze woorden uit het Oude Testament, vergeten wij ook de Heere niet? Hebben ook wij in het moderne denken niet onze toevlucht genomen tot de terafim? Kunnen we in deze tijd niet zo’n beetje alles zelf doen? U, jij en ik? We hebben onze computers, ons internet, machines, satellieten. Vooral onze jongeren weten veel meer van deze materie op te noemen. Als je alles hebt, moet je dan nog bidden? Je hoeft het toch niet te vragen? Je kunt alles opzoeken, dan weet je het toch wel? Moet je in zulke omstandigheden je handen vouwen, je ogen dichtdoen? Moet je dan de Naam van de Heere aanroepen? Als er gelegenheid voor is, moet je dan nog naar de kerk gaan? Hoe vér kunnen we weg groeien van de Heere, van de dienst aan de Heere en van het woord van God? Is een biddag niet overbodig?
Misschien zijn er in uw kring ook mensen die horen dat u vrij neemt voor een biddag en spottend zeggen: ‘Bidden, doe het ook gelijk voor mij.’ Het is toch achterhaald. Dat doe je toch niet meer.
Is het verspilde tijd als we in de kerk zijn? We zullen het zo niet onder woorden brengen, maar is de techniek niet een grote terafim voor ons? Als wij ons in de kerk niet afhankelijk weten van de Heere, hoe zullen mensen die nergens aan doen, dan van het werk van de Heere op de hoogte gebracht worden? We kunnen toch echt niet zeggen dat we in deze wereld geen zorgen en geen moeite ondervinden. In allerhande opzichten: oordelen van de Heere.
Kunnen wij het zelf wel maken? Met de coronacrisis is het ook meermalen van hogerhand zo uitgesproken: ‘We zijn met zeventien miljoen mensen en met elkaar kunnen we het redden.’ Terafim. Maar wat zien we? Toenemende criminaliteit, toenemende gokzucht, andere verslavingen, corona, oorlog in Oekraïne. Stemmen van God? Zeventien miljoen inwoners. En dan is het alsof God even Zijn vinger optilt en alle zeventien miljoen zitten in een crisissituatie. En als de crisis wat verdwijnt, gaan we over tot het ‘oude normaal’?
Maar zo mag het toch niet zijn? Nee, dan moet het zo zijn:
God de Heer’ regeert
Beeft gij volken, eert
Eert Zijn hoog bestel.
Dat zeggen we niet elke dag tegen elkaar, maar als we ons er maar wel van doordrongen weten, gemeente. Anders groeien we van het woord van de Heere af, zodat we er ons tegen gaan verzetten. We willen er niet áán. We lopen de Heere voorbij.
Zien we in deze dingen onder ons volk in de grond van de zaak niet de onbetaalde rekeningen van de kerk? Hoezo? Hebben wij daar wat mee te maken? Zeker! Hebben wij ons bekeerd? Hebben wij geleefd in afhankelijkheid van God, van de genade van God? Hebt u Zijn dienst boven alles lief en hebt u de Heere Jezus lief? Bent u een leesbare brief van Christus? Vreest u God en houdt u Zijn geboden?
Als we deze dingen overdenken, schieten we dan niet in alles tekort? Erkennen we, zoals de catechismus het zegt, dat de dingen niet bij geval, maar van Zijn Vaderlijke hand ons toekomen? Zondag 9 en 10 van de Heidelbergse Catechismus zijn een geloofsbelijdenis. Het is niet zomaar een item dat je eruit licht en waarover je je beschouwing geeft. Als we vraag en antwoord 27 naar ons toe krijgen, gaat het om ‘leven uit het geloof’. Het geloof in de Heere Jezus Christus, want we krijgen het uit Gods Váderlijke hand. Geloof, gewerkt door de Heilige Geest in het ledig diep van ons zondaarshart.
Is dat het waar het ons om gaat? Of blijven we steken in een stukje uiterlijke rechtzinnigheid? We weten precies hoe het moet. Dit komt eerst en dan volgt dat. Op die manier weten we heel wat te benoemen waarop we rusten. We hebben er geen erg in dat het onze terafim geworden is. Terafim in de plaats van God de Heere.
Dit brengt ons bij iets wat hier heel nauw bij betrokken is. Dat is ons tweede punt: een woord van diep vermaan en een ernstige waarschuwing.
Maar zingen we eerst uit Psalm 7: 6.
God, die op 't recht Zijn troon wil stichten,
God is rechtvaardig in Zijn richten.
En toont Zijn gramschap dag aan dag.
Bestrijdt de mens Zijn hoog gezag;
Blijft hij zich tegen Hem verzetten,
God zal Zijn glinst'rend wraakzwaard wetten;
Hij kromt en spant alreê Zijn boog;
En dreigt met pijlen van omhoog.
Regen van de HEERE begeerd. We zagen als eerste dat het een woord is van stille aanklacht. Vervolgens is onze tweede gedachte:
- Een woord van diep vermaan en een ernstige waarschuwing
Hoezo vermaan en waarschuwing? Wel, door de tempelbouw te staken, weten ze onder het volk kennelijk niet meer hoe nodig het is dat de offers worden gebracht voor het aangezicht van de HEERE. Met name het voortdurende offer, het offer dat steeds weer noodzakelijk blijkt te zijn.
Haggai, een andere profeet die ook na de ballingschap gesproken heeft tot het volk van Israël, heeft het onomwonden gezegd: Die gestaakte tempelbouw – dat is schuld, volk van Juda! Dat is jullie schuld. Je hebt er blijkbaar geen verdriet over dat het voortdurende offer niet kan worden gebracht voor het aangezicht van God. Jullie nemen een loopje met de dienst aan God de Heere.
Israël, zeg eens: Wat ben je nu als je dat voortdurende offer niet hebt? Geen offer voor je schuld en voor je zonde? Zonder dat offer dat gebracht moet worden voor de zonden van het volk, ben je uiteindelijk tot het ‘niets’ vervallen. Of anders gezegd: ben je aan de terafim vervallen. Zullen die iets voor je kunnen betekenen? Geen sprake van! Hoe kun je de HEERE toch dienen, volk, zonder dat je het altaar ziet staan, zonder het offer dat voor de zonde wordt gebracht. Dat kan toch niet!
Gemeente, kan dat vandaag? We leven natuurlijk niet meer in de tijd van het Oude Testament. We hebben het nieuwe verbond, maar we moeten de lijn van toen wel doortrekken naar nu. Hoe kunnen we de Heere dienen zonder het Lam van God dat de zonde der wereld wegdraagt? Hoe kun je de Heere dienen zonder de Heere Jezus lief te hebben. Hoe kun je de Heere dienen als je hart niet vernieuwd is en je je hart nog voor jezelf houdt. Meisjes en jongens, als de Heere klopt aan de deur van je hart en Hij zegt: Mijn zoon, mijn dochter, geef Mij je hart, maar je houdt het liever voor jezelf? Kun je de Heere dan echt dienen?
Het Lam van God wordt ons juist in deze lijdenstijd in het Evangelie geschilderd. Elke keer stalt God Zelf in de dienst der verzoening Zijn Lam uit. Alleen in Christus bent u een nieuw schepsel. Hoe vaak hebt u het Lam al langs zien komen? Ik denk alleen al aan de tijd tussen dankdag vorig jaar en de biddag van vandaag. Hoe vaak hebt u zich, terwijl het Lam langskwam, gehandhaafd in uw ongeloof en in uw onbekeerlijkheid? Hoe lang hebt u – dit zijn indringende woorden – in uw leven de Heere maar laten praten? Hoe lang hebt u zich niet laten gezeggen door het woord van God? Hoe vaak hebt u er blijk van gegeven dat u het bloed van het Lam niet nodig hebt tot vergeving van uw zonde? Weet u wat we dan doen? We werken achter de Heere langs. Dan geldt de aanklacht ook ons: Begeert van de Heere regen, want de terafim spreken ijdelheid.
Calvijn geeft in zijn commentaar bij deze tekst een heel rijk en duidelijk woord: ‘Als de profeet hun beveelt om regen te begeren van de Heere, spreekt hij van het Koninkrijk van Christus. Want de aan de Joden beloofde Verlosser – de Heere Jezus dus – zal ook de Bewerker zijn van alle goeds. Daarom beloven de profeten, als zij over Christus’ komst spreken, ook een overvloed van koren, een rijke oogst van voedsel en ze spreken van vrede’.
Hoort u het? Calvijn legt dus de verbinding met het Koninkrijk van de Heere Jezus Christus. Met andere woorden: als je de Heere niet om regen vraagt, vraag je de Heere niet om de komst van de Messias. Dan ga je langs de grote belofte van God heen. Als je de regen niet van de Heere begeert, dan zit het erin dat je ook niet uitkijkt naar de komende Messias.
Dan kun je vandaag, ook in de kerk, verder zonder de Heere Jezus. Als we niet uitzien, ook vandaag, naar een goede oogst en naar de nodige dingen die de Heere ons wil aanreiken, bent u in uw leven ook niet bezig met uw schuld voor het aangezicht van God. U weet niet van de diepte van een schuldbelijdenis voor God. U weet ook niet van de hoogte van de genade van God. U leeft voor uzelf, net zoals die mensen van toen.
Gemeente, we moeten een verband leggen tussen het Koninkrijk van de Heere Jezus Christus én het eten dat we krijgen en het komen naar de kerk. Meisjes en jongens, van Wie krijgen we het eten? Van de Heere toch? Waarom leven we nog? Waarom mogen we er nog zijn? Het gaat om de dienst aan God! Dat we de Heere zullen kennen. De Heere houdt ons leven in stand, zodat we onder het Woord kunnen komen. Denk daar maar aan als je over de drempel het kerkportaal instapt. Dat zal niet elke zondag zo zijn, maar zeg: ‘O God, dat U ervoor zorgt dat ik nog in de kerk mag zijn en het eeuwig Evangelie mag horen.’ Dat wil de Heere ons duidelijk maken met deze geschiedenis. Als we aan Hem voorbijgaan, als we Hem laten voor wat Hij is, is dat de grootste zonde die we kunnen bedenken.
Als wij, zondige mensen, iemand echt willen raken, doen we dat door iemand minachtend te negeren. We doen net of die ander er niet is. Dat is de ergste vorm van belediging. Doen alsof die ander er niet is, de andere kant opkijken. Iemand die in de weg staat, kun je proberen opzij te duwen. Iemand die je te na komt, kun je bestrijden. Maar iemand die je veracht, negeer je gewoon. Die ga je voorbij alsof hij lucht is. Je wilt hem niet zien… dat is het allerergste. Als Gods gave je niks zegt of niks meer zegt en als je aan het offer van de Heere Jezus voorbijgaat, er geen behoefte aan hebt… Dan zegt Gods Woord: Waak toch op! Hoort de stem van God die u roept tot bekering. Hij zegt: Begeert van de Heere – van Mij dus – regen, want de terafim is enkel ijdelheid.
Vanuit dit woord laat de Heilige Geest het licht vallen op de Heere Jezus Christus, zoals Calvijn dat hiervoor ook heeft duidelijk gemaakt. Christus staat ook nu midden onder ons. Misschien zijn er weinig mensen in de kerk en denken we dat de Heere Jezus er dan ook niet is. Vergis u niet. Hij is onder ons in het gewaad van Zijn Evangelie. De woorden uit onze tekst zijn een aansporing tot bekering. Jezus knielt aan onze voeten. Hij nodigt zo vriendelijk. Hij staat biddend te kloppen op de deur van ons hart.
U of jij zegt misschien: ‘Ja, maar ik haat God niet.’ Dan hebben we er geen erg in dat we God tegenspreken. De Bijbel zegt ons dat we door de zonde haters van God en van onze naaste zijn geworden. De duivel – en dat is zo’n gemene list van hem – laat ons graag denken dat het met ons wel meevalt. Je haat God toch niet? Je zit in de kerk, je bidt, je leest in je Bijbel en noem maar op. Dan kun je toch niet zeggen dat je de Heere haat… Maar de Bijbel zegt dat het wel zo is, als ons leven niet vernieuwd is door de genade van de Heere Jezus Christus.
Gemeente, de Heere is niet tevreden met een half hart of een deel van uw tijd. Daarmee kunt u Hem niet behagen. Wil de Heere een deel? De Heere zegt: Mijn zoon, mijn dochter, geef Mij je hart. Mijn zoon – uit kracht van het verbond – je hoort er voor Mij te zijn.
We zeggen vaak: je moet de Heere veel vragen om een nieuw hart. Dat is goed! Maar de Heere zegt ten eerste: Geef Mij je hart! De Heere vraagt eerst om je hart, daar is het Hem om te doen. Hij waarschuwt ons ook: Indien iemand den Heere Jezus Christus niet liefheeft, die zij een vervloeking (1Kor.16:22). Daarom, het aanklagende woord van onze tekst is tegelijkertijd een tekst van een liefdevolle waarschuwing: Begeert van de Heere regen.
De nadruk valt op de naam Heere. Al hebben we geen terafim in de letterlijke vorm, het woord ‘afgoderij’ moet ons genoeg zeggen. We lezen in de Catechismus (Zondag 34):
‘Wat is afgoderij?
Afgoderij is, in de plaats van de enige ware God, Die Zich in Zijn Woord geopenbaard heeft, of benevens (naast) Hem, iets anders verzinnen of hebben, waarop de mens zijn vertrouwen zet.’
Als je dus op iets anders steunt in je leven, valt de Heere weg. Het is alles of niks. Op de Heere vertrouwen, betekent dat je alles van jezelf moet laten varen. God wil u, wil jou bij jezelf wegtrekken door Zijn Heilige Geest. De Heere wil ons in deze dienst raken met dit woord. Hij wil dit woord in ons hart brengen, opdat we het Hem gewonnen zullen geven. Opdat we te meer zullen bidden om de genade van God in de Heere Jezus Christus.
De HEERE heeft tegen Juda niet gezegd: Nu trek Ik Mijn handen van jullie af, hoor. Nu heb je het zo verdorven voor Mijn aangezicht. Ik zie die terafim wel, al heb je ze verstopt onder je kussen, of waar ook. Ik zie het wel. Ik zie wel dat jullie Mij aan de kant geschoven hebben. Toch zegt de HEERE niet: Nu trek Ik me terug van jullie. Je moet het zelf maar uitzoeken. Je moet zelf maar zien dat je eten en drinken krijgt. Ik bemoei me er niet meer mee. Jullie vergeten Mij, dan vergeet Ik jullie ook. Ik wil met jullie niet meer van doen hebben. Jullie zijn een onverbeterlijk volk.
Dat heeft de HEERE niet gezegd! Integendeel. De HEERE klaagt aan, de HEERE waarschuwt, maar Hij dient Zich ook aan als de Heere, de God van het verbond. De Getrouwe, Die niet laat varen de werken Zijner handen. De Onveranderlijke, Die getrouw blijft aan het woord van Zijn belofte. De apostel zegt het: Indien wij ontrouw zijn, Hij blijft getrouw; Hij kan Zichzelven niet verloochenen (2Tim.2:13). Te midden van het oordeel gedenkt de Heere des ontfermens.
In het woord van aanklacht en waarschuwing horen we dan nu een toon van blijde hoop, van een zegenrijke verwachting. In de scherpte van het oordeel klinkt nochtans de stem van de liefde. Zo is dit woord dan ten derde ook een woord van blijde hoop.
Voor we deze gedachte overdenken, zingen we eerst van Psalm 105: 3.
Vraagt naar den HEER’ en Zijne sterkte,
Naar Hem, die al uw heil bewerkte;
Zoekt dagelijks Zijn aangezicht;
Gedenkt aan 't geen Hij heeft verricht,
Aan Zijn doorluchte wonderdaân;
En wilt Zijn straffen gadeslaan.
- Een woord van blijde hoop
Regen van de Heere begeerd. Een woord van stille aanklacht, van diep vermaan en ernstige waarschuwing, en als derde een woord van blijde hoop.
Wat doet de trouwe en genadevolle Heere, de God van het verbond? Wat doet de HEERE tegenover Israël, tegenover die schuldige nalatigheid en ondanks die zondige neigingen? Weet u wat de HEERE doet? Hij komt tot het volk met een woord van ontferming: Begeert van de Heere regen, ten tijde van de spade regen. Wie is de HEERE? De HEERE maakt de weerlichten, Hij zal genoeg regen geven voor ieder kruid op het veld. Moet je dan die HEERE aan Zijn plaats laten en daarvoor de terafim in Zijn plaats nemen?
De HEERE heeft Israël aangetoond dat de zo begeerde regen die het koren doet rijpen, allereerst én alleen van Hem komt. Van Hem Die beschikt over de weerlichten, Die beschikt over de regen, Die genoeg achter de hand heeft om het volk te verblijden met een rijke oogst. Het komt alleen van Hem.
Als de HEERE dat gezegd heeft, nodigt Hij Israël uit om die regen dan ook van Hem te begeren. Zoek het toch bij Mij! Is dat geen goedheid van de HEERE? Is dat geen genadevolle benadering van Zijn volk? Het kwam in de tweede gedachte al even ter sprake: de HEERE zou Zijn handen toch van Juda (en van ons) kunnen wegtrekken en kunnen zeggen dat zij, dat wij het zelf maar uit moeten zoeken? Maar nee! Dat uitnodigende van de HEERE in deze woorden is op zich al een zegen. Daarin wekt Hij Israël op om alles wat het nodig heeft, voor tijd en eeuwigheid, aan Hem te vragen van Wie de apostel schrijft: Die een iegelijk mildelijk geeft, en niet verwijt (Jak.1:5). God spreekt geen verwijtende woorden, nee, Hij wil mild geven.
In deze opwekking, die via Israël ook tot ons komt, ligt de zekerheid dat wij niet tevergeefs tot Hem zullen roepen, want de HEERE is niet als de terafim. Met de terafim kun je naar eigen zin en wil handelen. Maar wat brengen die uiteindelijk? De profeet zegt: Ze spreken ijdelheid en de waarzeggers zien valsheid, en zij spreken ijdele dromen, zij troosten met ijdelheid. IJdelheid betekent niks, hol, leeg. Abel heette zo: ijdelheid, een nietigheid, een pluisje. IJdelheid der ijdelheden, je blaast het zo weg. Het is allemaal lucht en ledig. Dat geldt ook voor die terafim. Ze stellen niks voor. Heel die afgodendienst is hol en leeg.
Maar de HEERE zegt: Zo ben Ik niet! Ik spreek geen holle, nietszeggende woorden. Mijn woorden zijn inhoudsvol. Ik meen wat Ik zeg en Ik doe wat Ik beloof. De dichter heeft het in geloofsvertrouwen gezongen (Ps.66): Die nimmer mij heeft afgewezen, Noch mijn gebed gehoor ontzeid!
Belijden we het mee, vanuit datzelfde geloof? Is dat ook de praktijk van ons leven? Want zonder geloof is het onmogelijk God te behagen (Hebr.11:6). Merk op wat een rijk getuigenis de profeet in deze woorden opneemt: En Hij zal hun regen genoeg geven voor ieder kruid op het veld. Welgelukzalig is hij, die den God Jakobs tot zijn Hulp heeft, wiens verwachting op den HEERE, zijn God is (Ps.146:5). Zo mag het geloof zingen als de Heere doende is in het leven. Dan buig je diep voor het aangezicht van de Heere.
Wat voor buigen dat is? Dat is een buigen dat de belijdenis weergeeft van zonde en schuld voor God.
Als u in de genade mag delen en als u weet wat het geloof bewerkstelligt, kan ongeloof de kop opsteken. De twijfel kan je overvallen. Dat is niet tot eer van de Heere, geen grootmaking van God en van Zijn woord. Dat geeft strijd in het leven van de oprechte. Dan zegt u het: Heere, U bent zo waard om gediend te worden, van ganser harte, van ganser ziele en met alle krachten. U bent het zo waard om op Uw woord geloofd te worden!
Als u dan ziet op uw kleingeloof of op het langskomende ongeloof, wordt u verlegen en beschaamd: Is dat er nu ook in mijn leven?
Maar dan komt de Heere met Zijn toezegging: Begeert van de Heere regen. Verwacht het van Mij! Hoort u wel hoe de stem van de barmhartige God tot u komt? Die, ondanks de schuld van Israël, Zich zó wil laten horen.
Merkt u niet dat de Heere dat ook bij u wil doen? Want als u zich zo beschuldigen moet, zou de Heere dan niet rechtvaardig zijn als Hij zou zeggen: Ik trek Mijn handen van u af? Wat bent u kleingelovig; wat hebt u de Heere aan Zijn plaats gelaten? Wat kan het je aanvliegen, wat is het onthullend en ontdekkend als de Heere tot ons komt en zegt: Je ging achter Mij langs. Nu komt Hij met dezelfde woorden als uit onze vorige aandachtspunten, maar nu horen we daarin hoe welkom u bent bij de Heere (Ps.81). ‘Al wat u ontbreekt, schenk Ik, zo gij ’t smeekt, mild en overvloedig’.
Gemeente, wie kan de regen geven dan God alleen? Hij maakt de weerlichten, Hij geeft de regen! Wie kan het gewas doen rijpen op het land dan alleen God, de Almachtige? Zullen we er op letten in de komende tijd? Hopelijk zien we de gewassen weer, zien we dat de aarde haar vruchten voortbrengt. Let er dan op. Het rijk van de natuur heeft zoveel in zich tot onderwijs van het geestelijke leven. Daarom ook moeten we voorzichtig omgaan met de natuur. Daar is goed beleid voor nodig. Dat mag in onze tijd zeker de aandacht wel hebben. Als we denken aan de ontbossing, bosbranden, natuurrampen – dan mogen we wel vragen: Heere, behoud Uw schepping zó dat we er Uw hand in zien.
Er zat eens iemand gebogen op zijn knieën naar beneden te kijken, naar een grassprietje. Hij zei niks… totdat hij zei: ‘God.’ Dat was geen vloek, het was verwondering. Eén grassprietje zien bij het licht van Gods Woord.
Gemeente, kunt u één grassprietje voortbrengen? Dat kan alleen God. De kinderen leren het al: God, de Schepper en Onderhouder van alles! Schepper en Onderhouder, ook in de komende tijd, zodat ons geloof zich op Hem zal richten. Calvijn zegt: ‘God, de Schepper en Onderhouder, daarin zit het begin van de heilsgeschiedenis, van de komst van de Heere Jezus Christus, van de Messias.’ Dat is de hoge inzet. Zo is ook dit woord, ten diepste, een woord van het kruis-evangelie, van het lijdens-evangelie, van heel de weg die de Heere Jezus zal afleggen.
De Heere zegt: Mijn kind, wees nu niet al te bezorgd als het gaat om de vraag voor morgen. Het werk voor morgen, het eten en drinken voor morgen, de oogst voor morgen. Want, zegt Jezus, al deze dingen zoeken de heidenen; want uw hemelse Vader weet, dat gij al deze dingen behoeft (Matth.6:32). Als je vertrouwen op de Heere mag zijn, zal het, hoe het ook gaat, altijd goed gaan. Als je vertrouwen op de Heere mag zijn, kan het niet verkeerd gaan. Al zullen de mensen om je heen misschien zeggen: Dat gaat helemaal de verkeerde kant op. Maar als de Heere vooraan gaat, kan het niet verkeerd gaan. Ook niet als het gaat om de oogst of om de welvaart, want dan gaat het uiteindelijk om God. Calvijn besluit zijn Institutie met twee woorden: GOD LOF. Alleen God de eer.
Denk niet dat alles dan vanzelf gaat, of dat u alleen maar voorspoed zult hebben. Er kan best een tijd aanbreken van te veel regen of van te weinig regen. Een tijd dat de oogst op mislukken staat… Allerhande levensomstandigheden kunnen strijd en aanvechtingen geven. De vreze des Heeren is geen garantie dat je een gemakkelijk leven zult hebben. Daarvan zijn voorbeelden genoeg, zoals te zien is in Oekraïne en andere plekken op deze wereld. Ook daar zijn kinderen van God die het allemaal moeten meemaken. We hebben het zelf ook gezien en ondervonden in de Tweede Wereldoorlog.
Het geloof in Christus is een zaak die aangevallen en tegengestaan wordt. Comrie heeft gezegd: ‘Het geloof is een genade die aangevallen wordt, die in de strijd komt.’ En Luther: ‘Het geloof is een aangevochten ding.’ Hoort u? De aanvallen horen bij het leven des geloofs. Maar er hoort ook een belofte bij: Wanneer gij zult gaan door het water, Ik zal bij u zijn, en door de rivieren, zij zullen u niet overstromen; wanneer gij door het vuur zult gaan, zult gij niet verbranden, en de vlam zal u niet aansteken (Jes.43:2). De HEERE heeft, bij monde van de profeet, niet gezegd: U hoeft niet door het vuur, hoor, en u komt niet in het water terecht. Nee, u komt daar wel in terecht en u wordt er wel mee beproefd. Maar het zal u niet overwinnen. U komt er weer uit tevoorschijn, tot de eer van Mijn Naam.
De zaligheid is alles van jezelf verliezen. Alles wat je zelf aanbrengt is van nul en generlei waarde. Wat houd je over? Je houdt God over. Ik denk aan het versje:
Wereldling, ik heb een schat,
ik mag mij in een weelde baden
die geen sterveling bevat.
Ik heb alles verloren
maar Jezus verkoren,
Wiens eigendom ik ben.
Gemeente, dat wens ik ook u van harte toe.
Amen.
De slotzang is uit de Morgenzang: 4
Zie op ons neder in genâ,
Opdat ons werk voorspoedig ga;
En scheld ons alle misdaân kwijt,
O HEER, die vol ontferming zijt.