Ds. M.L. Dekker - Psalmen 4 : 7

Vrede in het licht van Gods aangezicht

Davids roepen om die vrede
Davids verlangen naar die vrede
Davids vertrouwen in die vrede

Psalmen 4 : 7

Psalmen 4
7
Velen zeggen: Wie zal ons het goede doen zien? Verhef Gij over ons het licht Uws aanschijns, o HEERE!

Delen & Download

Download preek

Leespreek tekst

Zingen : Psalm 7:2
Lezen : Psalm 4
Zingen : Psalm 4: 3 en 4
Zingen : Psalm 97:7
Zingen : Psalm 3: 3

Gemeente, op deze biddag is de tekst uit Psalm 4:7: Velen zeggen: Wie zal ons het goede doen zien? Verhef Gij over ons het licht Uws aanschijns, o Heere.

 

We willen stilstaan bij: Vrede in het licht van Gods aangezicht.

1. Davids roepen om die vrede;

2. Davids verlangen naar die vrede;

3. Davids vertrouwen in die vrede.

 

Gemeente, op deze biddag komen we bij elkaar om Gods zegen, hulp en bijstand af te smeken voor land en volk. Het wordt ook biddag voor arbeid en gewas genoemd. We leven in een bijzonder moeilijke tijd. Dagelijks horen we berichten over oorlogen, honger en de gevolgen van de klimaatverandering in ons land, maar vooral in Afrikaanse en Aziatische landen.

Ook in de kerk ervaren we de gevolgen van deze problemen. Tijdens de coronapandemie dachten we het met ‘samen sterk’ wel voor elkaar te krijgen. De oorlog in de Oekraïne woedt voort, de vrede is ver te zoeken en de klimaatverandering lijkt niet te keren, ondanks de afspraken op wereldniveau. Wij denken al deze problemen aan te kunnen in eigen kracht zonder God.

Gezien alles wat op deze wereld plaatsvindt, zouden we op deze biddag niet moeten smeken om bekering van land en volk? Zouden we onze schuld, ook als kerk, niet voor God moeten bewenen? Hebben we zo weinig de liefde van Christus uitgestraald naar de wereld om ons heen? Heerst er zoveel oppervlakkigheid bij ons als kerkmensen? We kunnen zo gemakkelijk onbekeerd zijn en maar wat voorthobbelen in het kerkelijk leven. De onderlinge liefde kan zo verkild zijn.

 

In de dagen van onze vaderen noemden ze biddag een boetedag en riepen ze ertoe op ons als volk te bekeren tot God. Want alleen in het wederkeren tot God ligt onze redding. Je kan op een biddag een hele klaagzang gaan houden en daar is ook alle reden voor, maar toch mogen we hogerop zien. De Heere is nu zo genadig, barmhartig en goedertieren voor een ellendig mensenkind, dat zijn zonden belijdt en laat. Dan roept Hij ons ook vandaag toe, te midden van alle verwarring, en oordelen: Keert weder, gij afkerige kinderen; Ik zal uw afkeringen genezen (Jer. 3:22a). Ondanks alle duisternis om ons heen in de wereld mogen we u toch wijzen op het Licht, Christus. Want Hij is het Licht der wereld. Daar mocht David ook van zingen: er is vrede in het licht van Gods aangezicht. David wist dat. We gaan naar ons eerste punt.

 

1. Davids roepen om die vrede

 

David dichtte deze psalm voor de tempeldienst. Dat lezen we gelijk: Een psalm van David, voor de opperzangmeester. Het werd dus gezongen door de priesterkoren. David begint in deze psalm direct met zijn nood. Leest u maar mee: Als ik roep, verhoor mij, o God mijner gerechtigheid. David zit in grote nood en roept het uit tot de Heere. Wat betekent dit roepen? Dit is geen zachtjes bidden. Nee, het is roepen uit de nood van je hart. Het is roepen uit beproeving.

 

David roept in de oorlog om genade en hulp. Waarom roept David nu met zijn hele hart naar God? We weten dat David een man was naar Gods hart. Wat heeft David veel mogen zingen over de hoogten in het geloofsleven: De Heere is mijn Herder, mij zal niets ontbreken (Ps. 23:1). O Heere onze Heere, hoe heerlijk is Uw naam op de ganse aarde (Ps. 8:10)! Ik zal U hartelijk liefhebben, Heere, mijn Sterkte (Ps. 18:2).

Dat waren heerlijke hoogten waarop David in zijn geloofsleven verkeerde. David mocht proeven en smaken dat de Heere goed is voor een zondaar. David ondervond echter ook dat de mens een strijd heeft op aarde. In de berijmde Psalm 25 roept hij het uit: Duizend zorgen, duizend doden kwellen mijn angstvallig hart. Voer mij uit mijn angst en noden. Wat is dit passend voor vandaag.

 

Als we het leven van David nagaan, weten we dat hij in zijn leven veel zorgen heeft gehad. Het begon al toen hij jong was. Hij werd achternagezeten door koning Saul. David had als herdersjongen geen moment rust. Iedere keer moest hij maar weer vluchten voor zijn leven. Hij verbleef in woestijnen of spelonken. Hij was als een opgejaagd dier. Later toen hij koning werd, waren er zorgen over het land, want de kinderen Israëls vreesden de Heere niet. Ze waren halfslachtig in Zijn dienst.

Dan waren er politieke spanningen met de buurlanden, de Filistijnen en alle andere omringende volken. Er was steeds sprake van oorlog. Ook had David de nodige zorgen in zijn gezin. Kinderen wandelden niet in de weg van de Heere. Hij heeft veel verdriet gehad van Amnon, Adonia en Absalom.

 

De verklaarders denken dat Psalm 3 en 4 een eenheid zijn. Psalm 3 is een morgenlied en Psalm 4 een avondlied. David heeft volgens hen deze psalm gedicht toen hij vluchtte voor zijn verwende en arrogante zoon Absalom. Wat moet het pijnlijk voor David geweest zijn, als je zoon een staatsgreep gepleegd heeft.

Jonge mensen, daar zien we David heentrekken, de Jordaan over naar Mahanáïm. Wat is het een crisis in zijn koningschap. Daar gaat de gezalfde des Heeren. Absalom heeft de harten van het volk gestolen en David wordt gedwongen om tegen zijn eigen zoon te strijden.

David moet onderweg nog meer smaad ervaren. Simeï gaat stenen gooien naar David en vloekt en scheldt hem uit. Hij beschuldigt hem ervan, dat hij Abner en Isbóseth vermoord heeft. David wordt zelfs benauwd door zijn eigen hofhouding. Die heeft zich bij het kamp van Absalom aangesloten. Achitófel, die uitblonk in wijsheid, verlaat zijn koning en kiest openlijk voor Absalom. Hij is de vijand geworden van David en wat is dat gevoeld in zijn hart. Hij weet: ik zal nooit op kunnen tegen Achitófel. Dan bidt David: O Heere, maak toch Achitófels raad tot zotheid (2 Sam. 15:31).

Wat doet David in zijn ellende? Hij vlucht met al zijn zielensmart tot de troon van Gods genade. In vers 2 lezen we: Als ik roep, verhoor mij, o God mijner gerechtigheid! David is bezig zijn recht te zoeken, want er wordt hem groot onrecht aangedaan. Maar hij zoekt het niet bij mensen. Hij gaat meteen naar het juiste Adres: O God mijner gerechtigheid. We zouden vragen: Heeft David dan recht? Nee, wat is er een ongerechtigheid in zijn leven. Wat heeft hij zwarte bladzijden in zijn leven en in zijn levensboek.

Als hij daarop ziet, heeft hij geen rechten. Alles te kort, schuld en nog eens schuld! Dan hoeft hij niets van de Heere te verwachten. Zo Gij, Heere, de ongerechtigheden gadeslaat, Heere, wie zal bestaan (Ps. 130:3). Toch heeft David rechten, niet verdiend, maar gekregen. In de psalmen horen we David ook menigmaal getuigen van de grote Davidszoon, de Messias, Die komen zal om recht en gerechtigheid te brengen.

Hij zal ook uit genade gerechtigheid voor David verwerven. Nu mag David in die hele crisis geloven: Heere, het ligt vast in U. Als we zo biddag mogen vieren en dit met het oog van het geloof op die grote Davidszoon mogen zeggen, ligt het vast. Hij heeft van eeuwigheid getuigd: Ik heb lust, o Mijn God, om Uw welbehagen te doen (Ps. 40:9).

 

David heeft in Zijn leven ervaren dat er een God in de hemel is Die leeft, en uit genade zo laag wou neerzien op een zondaar. Hier zien we het geheim van het ware gebed van een kind van God. Is dit ook niet een gebed voor ons: Als ik roep, verhoor mij, o God? Niet vanwege mijn gerechtigheid. Nee, verhoor mij, o God mijner gerechtigheid. David mag weten dat de Heere Zijn God is en daarom smeekt Hij om verlossing uit de benauwdheid. In benauwdheid hebt Gij mij ruimte gemaakt; zijt mij genadig, en hoor mijn gebed.

 

Zouden we zo de biddag niet moeten houden met deze bede op onze lippen: O Heere, wees mij zondaar genadig in alle moeilijkheden? David is zó vaak in de nood geweest, benauwd van alle zijden, maar hij kon getuigen: Maar de Heere verhoorde mij in het lijden en deed mij in de ruimte gaan. Hij heeft mij uit zes benauwdheden geholpen, zou Hij mij dan in de zevende in de steek laten? Dat kan niet, want Hij is de God van Zijn gerechtigheid. David weet: Ook nu zal de Heere horen.

David gaat zijn mannen toespreken in vers 3. Jongens en meisjes, lees maar mee in je Bijbel: Gij, mannen, hoelang zal mijn eer tot schande zijn? Hoelang zult gij de ijdelheid beminnen, de leugen zoeken?

 

Wie zijn nu die mannen? In het Oude Testament wordt daarmee bedoeld dat het grote, aanzienlijke mannen zijn. Ze steken figuurlijk boven de anderen uit. Wij zouden zeggen, dat waren de adviseurs van David, zoals Achitófel. Ze zijn nu tegenstanders geworden van David. Een mens kan soms meer last hebben van zijn vrienden dan van zijn vijanden. Als een vriend een vijand wordt, dan is dat onmenselijk, ondraaglijk. Als je mensen in vertrouwen hebt genomen en ze jouw beste vrienden zijn, maar zich plotseling tegen je keren, dan doet dat onnoemelijk pijn! Daar ga je, als de Heere het niet verhoedt, aan onderdoor. Deze vijanden vertelden aan het volk allerlei leugens over David. Hij wordt door hen zwart gemaakt.

Maar David roept ze ter verantwoording. Mannen, hoe lang zal mijn eer tot schande zijn? Met eer wordt hier het koningschap bedoeld. Het is alsof David zei: ‘Mannen, de Heere heeft mij toch door Samuël tot koning laten zalven? Mannen, jullie zoeken de leugen, maar wat jullie doen, zal mislukken.’ In vers 4 lezen we: Weet toch dat de Heere Zich een gunstgenoot heeft afgezonderd; de Heere zal horen als ik tot Hem roep.

 

Wat was nu het probleem bij David? Die grote mannen lasterden hem, maar David waarschuwt ze en houdt hun het goede voor. Er staat hier ook een heel mooie kanttekening bij; u moet thuis deze psalm met de kanttekeningen maar nalezen. Het is of David zegt: Nu heb ik zoveel onverdiende weldaden van de Heere ontvangen en mag ik ervan genieten en dat ook in mijn hart voelen. De weldaden van de Heere ben ik van harte genegen om ze ook aan jullie te bewijzen, zelfs aan degenen die mij haten.

Wat vertoont David hier het beeld van Christus, Die in Mattheüs 5:44 zegt: Bidt voor degenen, die u geweld doen. Dat is een les voor deze biddag. We moeten bidden, ook voor onze vijanden die ons lasteren. We zijn schuldig elkaar lief te hebben, maar in plaats daarvan twisten we vaak.

 

Wat hebben we de laatste jaren veel getwist in de krant en op het kerkelijk erf. Eerst over de vraag of de coronapandemie wel of geen oordeel van de Heere was. Daarna over het gebruik van beeld bij de preek en over de vraag of je wél of niet moest laten vaccineren. Wat kunnen we elkaar dan beschuldigen. Nee, we zijn schuldig elkaar lief te hebben. Hoe kunnen we dan toch ooit een zegen verwachten in ons kerkelijk leven, maar ook in de samenleving, als we elkaar verbijten en vereten. Als er geen liefde is, dan is er ook geen zegen. De liefde is de eerste vrucht van de Heilige Geest in Galaten 5. Als we leven met wrevel in ons persoonlijke leven, of met afgunst en jaloezie omdat die ander het beter heeft dan ik, hoe kunnen we dan ooit een biddag houden?

 

Al die hindernissen in je gezin, familie, gemeente en het kerkelijke leven moeten uit de weg. David spoort de rebellerende mannen nog een keer aan in vers 6: Offert offeranden der gerechtigheid, en vertrouwt op den Heere. Wat bedoelt Davis met: Offert offeranden? Hij zegt: Kom nu voor Gods aangezicht, buigend in een oprecht geloof met bekering van het hart. Doe al die huichelarij van je weg. Kom eerlijk voor het aangezicht van de Heere.

Dat is ook een aansporing voor deze biddag om nu met lege handen voor de Heere te komen. Want wie zijn wij? Wij zijn helemaal niets. Wij moeten ontledigd worden van al onze eigengerechtigheid en vroomheid. Zo roept David vanuit zijn nood om vrede.

We gaan naar onze tweede gedachte:

 

2. Davids verlangen naar die vrede

 

David mocht van de Heere het geloof ontvangen dat hij verlost zou worden uit alle ellende, verdriet, en van zijn vijanden. De stille hoop is werkzaam in zijn hart. Volk des Heeren, mag u dat ook ervaren? Wanneer je in de moeiten zit, verdriet hebt en niet weet hoe het moet? Dat je zegt tegen de Heere: ‘Heere, ik weet het niet meer, hoe moet het nu toch in mijn leven?’ En dat dan de Heere in je ziel afdaalt met Zijn Woord en nabijheid. Misschien zijn het soms maar kleine dingen, maar veracht de dag van de kleine dingen niet. Je krijgt weer moed en hoop. Dan sta je 's ochtends op en zeg je: ‘Dank u, Heere, dat U nog van mij afweet.’ Jonge mensen, de satan zit nooit stil en probeert je altijd te verleiden en in de wanhoop te brengen, om je van God af te houden.

 

Wat zag het er slecht uit voor David. Hij heeft wel een groep getrouwe mannen om zich heen, die ook uit Jeruzalem zijn gevlucht. Nu worden deze mannen rond hun koning moe. Zij vrezen voor Absalom. Deze heeft een veel sterker leger en dat kunnen ze nooit verslaan. Allerlei vragen komen er op in het hart. Ze worden angstig en vreesachtig. Ze spreken zich uit: ‘Koning, we halen het niet en we gaan ten onder.’

 

Wat kan er ook vandaag een vrees heersen. Misschien ook bij ouderen in de eenzaamheid. Wellicht staat uw werk op de tocht of gaan de zaken niet goed. Dan komt er twijfelmoedigheid op. Zo ook bij de mannen van David. Ze hebben allerlei vragen in hun hart en wat doet David dan? Hij zoekt het aangezicht van de Heere. In alle eenvoud legt David alles voor de Heere neer: ‘Velen zeggen: Wie zal ons het goede doen zien? U weet het toch dat we op de vlucht zijn voor Absalom? Heere, U hoort toch wat mijn generaals zeggen: Wie zal ons het goede doen zien? Heere, ze zijn zo twijfelmoedig.’

Wat kan dit parten spelen in ons leven of in de wereldpolitiek, in de economie, als er een crisis voorspeld wordt. Jonge mensen kunnen door de hoge huizenprijzen geen huis meer kopen als ze willen trouwen. Er is een algehele verwarring en daar leven wij nu middenin. Wat is waar en wat is niet waar? De ene zegt dit en de ander zegt dat en velen zeggen het ook vandaag: Wie zal ons het goede doen zien?

 

Er kan dan veel twijfelmoedigheid zijn bij wereldse mensen, maar ook in de kerk en bij Gods kinderen. Als de Heere Zijn aangezicht verbergt, dan wordt het bang en kan het gebeuren dat ook de mensen in de kerk, ja zelfs Gods kinderen, mee gaan klagen met die velen.

Twijfelmoedigheid. Als u onbekeerd bent, dan hebt u alle reden om te vrezen. Het is nu biddag. We weten niet eens of we de dankdag zullen halen. Maar nu mag u, nu mag jij nog leven in het heden der genade. Zoek dan toch de Heere en leef; Hij laat Zich nog vinden. David hoort de twijfelmoedige vraag om zich heen: Wie zal ons het goede doen zien? David krijgt ook de schuld naar zich toe. Hij weet dat dit kwaad hem overkomt vanwege zijn zonden. Had de profeet Nathan niet tegen hem gezegd: Nu dan, het zwaard zal van uw huis niet afwijken (2 Sam. 12:10)?

 

Dat beleeft David nu. Wat is de zonde en het resultaat ervan altijd bitter. De woorden van Nathan zullen David zeker achtervolgd hebben toen hij de Jordaan over trok. Hij erkent dat de Heere recht is. Hij bukt in het stof. Wat doet David nu met de vraag van zijn soldaten? Die brengt hij voor het aangezicht van God.

Wat is het verschil tussen een werelds mens en een kind van God? De moderne mens beziet alles vanuit het horizontale. Die kijkt alleen maar naar de omstandigheden en naar de gevaren en dan wordt het paniek. Terwijl een kind van God zijn ogen mag opheffen naar de hemel en mag weten dat daar een almachtige God is, Die alles in Zijn Vaderlijke hand heeft en bestuurt volgens Zijn wil. Maar de mens die God niet vreest, heeft altijd de twijfelmoedige vraag op zijn lippen: Wie zal ons het goede doen zien? Dan gaan ze redeneren en filosoferen. Maar David heeft een ander Adres. Is dit ook ons Adres op deze biddag? Opdat u met uw grote nood naar de Heere toegaat!

 

Want David smeekt aan de voeten van God om de overwinning. Hij mag verlangen naar de vrede en wachten op het heil van de Heere. David weet uit zijn eigen leven dat de almachtige God alles bestuurt naar Zijn welbehagen. Hij wist ook uit ervaring dat de Heere niets verplicht was aan hemzelf, maar hij was het met God eens geworden in de weg van tegenspoed. U zegt misschien: Hoe weten we dat? Uit deze geschiedenis, want toen David uit Jeruzalem vluchtte en de beek Kidron overging, kwamen daar de priesters Zadok en Abjathar met de ark naar David. Ze wilden dat de ark mee zou gaan. Toen zei David tegen Zadok: Breng de ark Gods weder in de stad; indien ik genade zal vinden in des Heeren ogen, zo zal Hij mij wederhalen, en zal ze mij laten zien, mitsgaders Zijn woning. Maar indien Hij alzo zal zeggen: Ik heb geen lust tot u; zie, hier ben ik, Hij doe mij zoals het in Zijn ogen goed is (2 Sam. 15:25,26). David wordt het hier eens met de Heere.

 

Volk des Heeren, dat bukken onder Hem is een weldaad. Van nature denken wij, dat we allemaal recht hebben op voorspoed, gezondheid en dat alles weer als vanzelfsprekend op het land gaat groeien en we weer eten genoeg hebben. We hebben alle rechten voor God verloren. Wanneer we het nu in een weg van tegenspoed met de Heere eens worden, kan Hij het nooit verkeerd doen. Want wij hebben van onze kant alles verzondigd. Maar wat geeft dat dan een blijdschap in het hart, als je mag weten: De Heere zorgt voor mij, Hij weet van mij af, ondanks alles wat op mijn weg komt.

Jonge mensen, David vreesde de Heere al zó jong. We weten dit uit de geschiedenis met Goliath. Wat heeft David toen mogen ervaren, dat er kracht is in God om te helpen. Hij was nog zo jong, maar door het geloof gaat David naar de vloekende reus Goliath, niet met een zwaard, maar met een herdersslinger. Hij zegt het: Want de krijg (de oorlog) is des Heeren (1 Sam. 17:47). De Heere regeert en dat mag David hier door het geloof zeggen.

 

Laten dan velen zeggen: Wie zal ons het goede doen zien? Maar wij hebben een ander Adres. Verhef Gij over ons het licht Uws aanschijns, o Heere. Verheffen betekent hier: openbaren dat er redding mogelijk is. De Heere gaat Zich nader openbaren. Er zal ook een opwas zijn in de kennis van de Heere en een gebed om geestelijke kennis, genade en geloof. David zendt zijn bede op naar de hemel. Hij weet, dat de verlossing van boven komt. Het komt nooit van beneden, maar het komt van Israëls God, Die krachten geeft, en van Wie het volk zijn sterkte heeft. David verlangt ernaar dat de Heere in genade op hem neerziet.

 

Het licht in deze tekst wijst op leven en de gemeenschap met de Heere. Als je de Heere niet vreest, dan heb je ook geen licht en zit je in duisternis. Het wijst op de Heere en Zijn gemeenschap. Dan geeft de Heere ook blijdschap in de ziel. Gods vriendelijk aangezicht geeft vrolijkheid en licht. Het is het vriendelijke aangezicht dat nu in genade naar zondaren is gewend. Dit is nu het grote verlangen van David: Heere, ik kan niet zonder dat licht van U. Ik kan niet zonder dat vriendelijke aangezicht van U. Als dat nu ook onze bede zou zijn op deze biddag.

Want verheffen staat tegenover verbergen. Verbergen is een teken van Gods ongunst en toorn. David heeft in zijn leven ook de verberging van de Heere, van Gods aangezicht ervaren. Denk aan de zonde met Bathséba en Uria. Hij zegt het ook in Psalm 30:8b: Toen Gij Uw aangezicht verborgt, werd ik verschrikt. Gods kinderen weten daarvan.

Als de Heere Zijn aangezicht verbergt, dan zit je in het donker, in de geestelijke duisternis. Als je een eigen gekozen weg bent ingeslagen of als je boezemzonde weer zo sterk is en je naar beneden drukt, is dat vreselijk, is dat zwaar. Het is niet uit te houden. David heeft door zijn zonden verdiend dat de Heere Zijn aangezicht zou verbergen. Maar nu mag Hij zien op die grote Davidszoon. David bidt hier in alle ellende om Gods vriendelijk aangezicht te mogen zien.

 

Wat hebben Gods kinderen dat licht van Zijn vriendelijk aangezicht nodig in hun leven. Want dat licht is niets anders dan Christus. Buiten Hem kan God ons niet aanzien en is God een verterend vuur bij Wie niemand wonen kan. Maar hoe kan God een zondaar in Christus genadig aanzien? Dat kan omdat Hij Zijn Zoon gezonden heeft op deze vervloekte aarde. Omdat Christus Zijn Zoon is en de weg gegaan is naar Golgotha. Daar heeft Hij het uitgeschreeuwd: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten (Mark. 15:34)? Hij heeft de duisternis van de zonde doorstaan en moest de dood in voor een schuldig volk.
Op grond van Zijn offer kan en wil de Heere nu vriendelijk neerzien op zondaren, ellendigen en nooddruftigen. Op mensen die het niet weten van zichzelf en met lege handen komen en zeggen: Heere, hoe kan ik verlost worden van mijn zonden en schuld? Door dat licht van Gods vriendelijk aangezicht kan het. Paulus roept het ons toe: Ontwaak, gij die slaapt, en sta op uit de doden, en Christus zal over u lichten (Ef. 5:14). Nu zendt David zijn bede op tot God, in al zijn moeiten en verdriet. Want David weet: als nu dat lieflijke licht van Gods aangezicht met mij en mijn mannen meegaat, dan kunnen we verder trekken en het leven door.

 

Verlang je daarnaar? Ken je dat verlangen? Heere, wilt U Zich aan mij openbaren? Mag ik Uw liefde proeven en smaken? Mag ik Uw vrede ervaren? Zoals een hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel naar U, o God. Als de Heere dan in liefde en genade Zijn aangezicht tot je wendt, dan word je klein. Dan mag je proeven en smaken dat de Heere goed is. Je mag Zijn vreugde ervaren. Kom, laten we daarvan gaan zingen, ook met het hart, Psalm 97:7.

 

Gods vriend'lijk aangezicht

Heeft vrolijkheid en licht

Voor all' oprechte harten

Ten troost verspreid in smarten.

Juicht, vromen, om uw lot;

Verblijdt u steeds in God;

Roemt, roemt Zijn heiligheid;

Zo word' Zijn lof verbreid

Voor al dit heilgenot.

 

3. Davids vertrouwen ín die vrede

 

We gaan naar het derde punt: Davids vertrouwen ín die vrede. Als David hier spreekt over het licht van het aangezicht van de Heere, dan heeft hij in het bijzonder de Aäronitische zegening voor ogen. Jongens en meisjes, jullie weten dat de zegen van Aäron altijd aan het einde van de dienst wordt opgelegd. De dominee zegent dan de gemeente met de woorden: De Heere zegene u en behoede u; De Heere doe Zijn aangezicht over u lichten en zij u genadig; de Heere verheffe Zijn aangezicht over u en geve u vrede. (Num. 6:24,25). Deze zegen sprak de hogepriester uit over het volk Israël. David heeft in zijn leven al vaak die zegenende priesterhanden gezien in Jeruzalem bij de tabernakel. Hij spreekt de Heere nu aan op die woorden. Heere, U bent toch de Verbondsgod. Wij zitten in nood, maar u bent toch zo getrouw als sterk. U laat toch nooit varen het werk Uwer handen? U zult het toch voor ons voleinden?

 

Als we nu zo biddag mogen houden in dat vertrouwen, dan is er vrede in het hart. Wat er dan ook mag komen. De Heere is goed. Nu is het probleem, dat we Hem zo vaak wantrouwen. Wat doen we daar de Heere een verdriet mee. Maar als Hij Zijn vriendelijk aangezicht doet lichten, dan hebben we toch alles! We hebben nog veel zegeningen. Toch wordt er veel geklaagd in Nederland en ook in Israël. We hebben de Heere veel gewantrouwd. Hadden we de Heere niet veel meer moeten danken voor iedere zondag die we nog hadden en het levende Woord van God mochten horen?

Onze Chinese broeders en zusters moeten in het geheim bij elkaar komen en kunnen nooit, zoals wij, in een kerkgebouw zitten. Wij hebben nog zoveel vrijheid. Dan is de Heere toch goed voor ons geweest.

 

David zit midden in de strijd van een burgeroorlog. Maar hij mag aan de voeten van de Heere terecht komen. Hij wordt ook nog gunnend tegenover zijn vijanden. Want we moeten de tekst wel goed lezen. Jonge mensen, we lezen de Bijbel vaak veel te vlug. We raffelen het een beetje af. Want wat bidt David nu? Hij bidt niet: Verhef over mij het licht Uws aanschijns. Dat zouden wij gelijk doen. Heere, verhef Gij over mij het licht Uws aanschijns. Maar nee, David bidt: Verhef Gij over ons het licht Uws aanschijns. Genade maakt gunnend. David gunt het ook de mensen die zo twijfelmoedig vragen. Ook op deze biddag komt de Heere naar ons toe en spoort ons aan: Zoek Mijn aangezicht (Ps. 27:8).

 

Mag u dan zeggen, zoals David in Psalm 27: Ik zoek Uw aangezicht, o Heere? Als David zo mag verkeren aan de voeten van de Heere, dan valt er een last van Hem af. Wanneer de Heere nu zo’n lichtstraal van Zijn genade en liefde laat vallen op Zijn Woord in het donkere en misschien wel twijfelmoedige hart van u, dan krijgt u toch weer kracht en moed om verder te gaan. Is dan alles opgelost? Nee, David staat nog midden in de strijd. Maar hij kan verder en krijgt weer moed om te beginnen: De Heere was aan mijn zij, Hij ondersteunde mij.

 

Verhef Gij over ons het licht Uws aanschijns, o Heere. Wie zal ons het goede doen zien? Wat is nu het goede? Misschien zeg je: dat ik mijn studie kan afmaken of mijn examens kan halen, mijn diploma krijg, en natuurlijk een goede baan. Als ik ga trouwen, dan wil ik een mooi huis en nog wat geld overhouden. Is dat altijd het goede? Bij de wereld wel, maar vraag het eens aan een kind van God. Een kind van de Heere weet, dat voorspoed niet altijd het goede met zich meebrengt. Die weet dat voorspoed ook een gevaar met zich mee kan brengen. Dat we de Weldoener, de Heere, vergeten. Is dat de laatste tijd in Nederland niet zo geweest? We hadden zóveel zegeningen. Wat konden we allemaal niet doen? Het kon niet op. Hebben we de Heere er altijd in gekend? De verborgen omgang met de Heere, het genieten van Gods gunst en Zijn nabijheid, dat is het goede! Want daar kun je het leven mee door.

 

David mag het in heilige verwondering uitroepen in vers 8: Gij hebt vreugde in mijn hart gegeven, meer dan ten tijde als hun koren en hun most vermenigvuldigd zijn. Het is de vreugde die hij van de Heere mag ontvangen in deze moeilijke omstandigheden. Die acht hij nu veel groter dan de vreugde van al die feestende mensen in Jeruzalem bij Absalom. Daar deden ze niets anders dan feestvieren. Die hadden koren en wijn. Deze vloeide rijkelijk bij Absalom in Jeruzalem. Ze dachten: Wij hebben het gemaakt.

David, de gezalfde van de Heere, was een vluchteling, maar hij zegt: Het is beter om bij de Heere te zijn, in welke omstandigheden dan ook. Beter om beproevingen te ondervinden dan dat je alles in overdaad hebt. Want de vrede van Gods kind is het geheim. Beter arm, maar mét de Heere, dan alles te hebben zónder Hem. Dat is nameloos arm. Het kan heel vreugdevol lijken, maar is het niet. Alles wat je in de wereld opbouwt, is leeg. Waarom? De wereld gaat voorbij en haar begeerlijkheid; maar die de wil van God doet, blijft in der eeuwigheid (1 Joh.2:17).

 

Nu is het zo opmerkelijk dat de Heere Zijn kinderen vaak hemelse vreugde schenkt in tegenspoed. De Heere wil ze graag afhankelijk maken en houden. Hij oefent Zijn kinderen in een weg van beproevingen, zodat Hij alleen overblijft. Zo kan en mag een kind van God, ook David, met een gerust hart de toekomst ingaan. Hij mag het in vertrouwen bij de Heere neerleggen, want Die zal Zijn plan volvoeren.

Niet dat een kind van God dit altijd doorleeft. Het kan zo’n pijn doen, als ze voelen dat de Heere weg is. Maar als dan de Heere weer overkomt met Zijn gunst, Zijn genade en het heerlijke licht van Zijn aangezicht, dan geeft dat vreugde. Die kan de wereld nooit, nooit geven. Die vreugde mocht David beleven aan de overkant van de Jordaan. Hij mocht roemen in Gods lieflijk aangezicht en dat gaf vertrouwen voor de toekomst.

Hiermee kan David rustig gaan slapen. Je zou zeggen: David, hoe kan dat? Je bent verjaagd uit Jeruzalem en je paleis. Maar wat zegt David in vers 9? Ik zal in vrede tezamen nederliggen en slapen; want Gij, o Heere, alleen zult mij doen zeker wonen. David weet: De Heere is mijn Beschermer; de Heere is mijn Bewaarder; Hij is de Schaduw aan mijn rechterhand. De Heere zal mij de veiligheid geven. In die wetenschap mag David in vrede naar bed gaan en slapen.

Wat is dat heerlijk. Hij ziet het met het oog van het geloof, dat de Heere het doen zal. Het is waar, dat David ook andere nachten heeft gekend, waarin hij zijn bed doornatte met zijn tranen. Maar nu mag David rustig gaan slapen, terwijl het van alle kanten zo donker is. Want het aangezicht en het lieflijk licht van Christus verlicht hem. Dát is het geheim.

 

Wat een voorrecht, gemeente, als we zo eens op deze biddag naar bed konden gaan met alle vragen en verwarring. Maar hoe zouden we nog één oog dicht kunnen doen, als we nog onbekeerd zijn? Als je God niet vreest, ben je voor eeuwig ongelukkig en is er geen hoop voor de toekomst. Maar dan klopt de Heere aan je hart: Mijn zoon, Mijn dochter, geef mij uw hart (Spr. 23:26). Wendt u naar Mij toe, wordt behouden (Jes. 45:22).

Nu ben je nog in het heden der genade. Blijf niet voortgaan op het pad van de zonde, want er kan ook een tijd komen, dat de Heere niet meer klopt, als de tijd van genade voorbij is. En dan is het te laat! Wat een onuitputtelijke troost is het, dat de Heere regeert, ook op deze biddag. Als we naar het hele wereldgebeuren kijken en naar alle twijfelmoedige vragen die wij hebben, wat is het dan groot als we mogen opzien naar de Heere: Verhef Gij over ons het licht Uws aanschijns.

Heere, dat Uw vriendelijk aangezicht mag optrekken in mijn leven, in al mijn moeite, mijn verdriet, en in de opvoeding van de kinderen waar ik het soms zo moeilijk mee heb. In mijn eenzaamheid, als ik een kruis tors, of op hoge leeftijd ben.

Volk des Heeren, de Heere regeert en zal Zijn almacht tonen. Dan kan het zijn dat u ook vandaag naar deze biddag opgekomen bent met veel vragen en misschien in de donkerheid. Verwacht het nooit van uzelf. David spreekt uit: O, Heere. Hij roept hier de verbondsnaam Jehova, de God van het genadeverbond, aan. Daar klemt hij zich aan vast en hij weet: Alleen van Hem kan ik alles verwachten. Hij geeft de moede kracht, en Hij vermenigvuldigt de sterkte dien die geen krachten heeft (Jes. 40:29). Ouderen, vaders, moeders, jonge mensen en kinderen, mag dit ook voortdurend onze bede zijn: Verhef Gij over ons het licht Uws aanschijns, o Heere.

 

Amen.

 

Psalm 3: 3

 

Ik lag en sliep gerust,

Van 's Heeren trouw bewust,

Tot ik verfrist ontwaakte;

Want God was aan mijn zij;

Hij ondersteunde mij

In 't leed, dat mij genaakte.

Ik zal, vol heldenmoed,

Daar mij Zijn hand behoedt,

Tienduizenden niet vrezen;

Schoon ik, van allen kant,

Geweldig aangerand

En fel geprangd moog' wezen.