Ds. R.A.M. Visser - Joël 2 : 15 - 18

Joëls dag van verootmoediging

Joël 2
De oproep tot die dag
De invulling van die dag
De zegen door die dag

Joël 2 : 15 - 18

Joël 2
15
Blaast de bazuin te Sion, heiligt een vasten, roept een verbodsdag uit.
16
Verzamelt het volk, heiligt de gemeente, vergadert de oudsten, verzamelt de kinderkens, en die de borsten zuigen; de bruidegom ga uit zijn binnenkamer, en de bruid uit haar slaapkamer.
17
Laat de priesters, des HEEREN dienaars, wenen tussen het voorhuis en het altaar, en laat hen zeggen: Spaar Uw volk, o HEERE! en geef Uw erfenis niet over tot een smaadheid, dat de heidenen over hen zouden heersen; waarom zouden zij onder de volken zeggen: Waar is hunlieder God?
18
Zo zal de HEERE ijveren over Zijn land, en Hij zal Zijn volk verschonen.

Delen & Download

Download preek

Leespreek tekst

Zingen : Psalm 33:10
Lezen : Joël 2: 1- 22
Zingen : Psalm 65:2 en 3
Zingen : Psalm 51:9
Zingen : Psalm 85:3 en 4

Gemeente.

De tekstwoorden voor de biddagpreek van vanavond vinden we in het ons voorgelezen Bijbelgedeelte, Joël 2 de verzen 1 tot en met 18. We letten vooral op de verzen 15 tot en met 18.

 

Blaast de bazuin te Sion; heiligt een vasten, roept een verbodsdag uit.

Verzamelt het volk, heiligt de gemeente, vergadert de oudsten, verzamelt de kinderkens en die de borsten zuigen; de bruidegom ga uit zijn binnenkamer, en de bruid uit haar slaapkamer.

Laat de priesters, des HEEREN dienaars, wenen tussen het voorhuis en het altaar, en laat hen zeggen: Spaar Uw volk, o HEERE, en geef Uw erfenis niet over tot een smaadheid, dat de heidenen over hen zouden heersen; waarom zouden zij onder de volken zeggen: Waar is hunlieder God?

Zo zal de HEERE ijveren over Zijn land, en Hij zal Zijn volk verschonen.

 

 Ik noem u hierbij als thema:

Joëls dag van verootmoediging

 

Drie aandachtspunten:

  1.  De oproep tot die dag – vers 15;
  2.  De invulling van die dag – vers 16 en 17;
  3.  De zegen door die dag – vers 18.

 

1. De oproep tot die dag

 

Dan begin ik de preek met een voorbeeld voor onze jongens en meisjes. Misschien gebeurde het pas nog, vlak bij jullie in de buurt. Je speelde buiten of was binnen wat aan het doen. Toen werd ineens de rust gestoord door het geluid van loeiende sirenes. Je keek snel waar het geluid vandaan kwam. En jawel, de brandweerauto ging met een noodvaart voorbij! Zonder dat geluid van die sirene zou je niet geweten hebben dat die brandweerauto eraan kwam. Maar door die sirene wel. Je hoorde het. En je wist het: opletten, er is wat aan de hand! Zo is het nu ook in veel diepere zin hier bij de profetie van Joël.

 

Joël heeft het namelijk over het blazen van een bazuin. Je leest het in vers 15: Blaast de bazuin te Sion. Misschien zeg je nu: maar een bazuin is toch geen sirene? Daar heb je gelijk in, een bazuin is geen sirene. Maar een bazuin had vroeger in Israël wel de functie van een sirene. Een bazuin, in de oorspronkelijke taal staat er dan ‘sjofar’, had namelijk het donkere en vérdragende geluid van een ramshoorn. Zo’n bazuin werd geblazen wanneer er een vijand aankwam; Israël werd daarmee opgeroepen tot strijd tegen die vijand. Denk aan de geschiedenissen van Gideon in Richteren 6. Het blazen van de bazuin had ook iets in zich van het teken van Góds komen. Denk maar aan het bazuingeschal voor de muren van Jericho in Jozua 6. Zo klonk het ook voor die Midianieten in de tijd van Gideon.

 

Je voelt dan ook de lijn opkomen naar het Nieuwe Testament. In de Openbaring aan Johannes bijvoorbeeld lees je vaker van bazuinen die zullen klinken. En Paulus vertelt in 1 Korinthe 15 vers 52: bij het blazen van de bazuinen zullen de doden opstaan uit hun graven.

Wanneer je daarover nadenkt, dan begrijp je twee dingen wel:

In de eerste plaats: wie in opdracht van God de bazuin aan de mond zet, die is een heraut. Dat is iemand die de komst van de grote Koning aankondigt. Die komst zal beslissend zijn voor vrienden en vijanden.

En in de tweede plaats: wie zo’n bazuin hoort, wordt daarmee als het goed is opgeschrikt. Je beseft: er is iets aan de hand! Denk je nog even aan die sirene? Je hoort het geluid, er is wat aan de hand!

 

We hebben dus, denk ik, allemaal wel door dat er hier bij Joël óók nogal wat aan de hand is. Dat is ook zo. Er is hier bij Joël zelfs heel veel aan de hand, ook al zou je dat misschien niet direct denken. Want Joëls profetieën bestaan uit slechts drie hoofdstukken. In mijn Bijbel zijn het ook maar drie bladzijden. Je zou Joël zo maar over het hoofd zien.

En verder, wanneer je graag wat meer wil weten over Joël zelf, dan blijft het eigenlijk ook stil. We weten vrijwel niets van hem. Zijn naam betekent ‘de HEERE is God’, maar daar blijft het dan ook bij. Zijn vader heette Pethuël. Maar van hem weten we ook niets.

Wat we weer wél weten is, dat Joël optrad onder Juda, waarschijnlijk in Jeruzalem. Dat kun je afleiden uit Joël 3 vers 1 en vers 20. Maar dan blijft het weer onzeker wanneer Joël geprofeteerd heeft. Hoort hij bij de oudste profeten van wie we een geschrift in de Bijbel hebben, de tijd ruimschoots voor de ballingschap? Of juist veel later, zelfs ver na de ballingschap? Calvijn zegt nuchter en wijs dat de Heilige Geest het niet nodig heeft gevonden Joëls tijd te openbaren. In het verlengde daarvan heeft de Heilige Geest het wel nodig gevonden om te vertellen van de omstandigheden naar aanleiding waarvan Joël profeteerde.

 

Want Joël zet zijn profetieën in met een gebeurtenis die in die tijd de mensen heel erg bezig heeft gehouden. Namelijk de gebeurtenis van een verschrikkelijke sprinkhanenplaag. We kunnen dat voor onszelf zo nalezen in hoofdstuk 1. Het is in één woord verschrikkelijk. Dit hebben ze nog nooit zó meegemaakt, ook vroeger gebeurde dit zó nog niet. Het zal ze nog lang blijven heugen! De ene zwerm sprinkhanen volgde op de andere. Werkelijk alles werd kaalgevreten, het is een ramp. Zeker wanneer je dan bedenkt dat er ook nog eens een periode van grote droogte overheen is gegaan.

 

Hoe je dat moet zien? Wij zeggen dan misschien: ‘Nou gewoon, dat is een natuurramp. Gebeurt wel vaker.’ En we gaan weer over tot de orde van de dag.

Maar klopt dat wel? Is dat eigenlijk wel Bijbels? Want de profeet denkt er anders over. De profeet ziet namelijk Góds hand achter deze dingen. En weet je hoe dat komt? Dat komt omdat de profeet dicht bij de Heere leeft. Hij denkt over heel veel dingen na met in zijn gedachten: wat zegt de Heere ervan in de Bijbel, wat wil de Heere ermee zeggen tot ons?

In Deuteronomium 28 bijvoorbeeld had de Heere al verteld wat er zou gaan gebeuren wanneer de mensen de Heere niet meer zouden gehoorzamen. Dan zouden er sprinkhanen komen. Er zouden nog meer natuurrampen komen, allemaal als een oordeel van God over de zonden van de mensen.

 

Lees voor uzelf thuis ook Psalm 65 maar eens na. Dan zie je een zo diepe tegenstelling met de situatie van Joël! Want wat misschien wel het ergste is? Dat er bij de mensen hier in Juda niets wordt gevonden van verootmoediging over de zonde en ook niets van verwondering over de genade waarvan juist Psalm 65 zulke mooie dingen zegt. Juda wandelt niet in kinderlijke ootmoed en liefdevol ontzag met de Heere. Ze vinden hun diepste blijdschap niet in de Heere. Het hart van de mensen is uiteindelijk niet echt op God alléén gericht. Dan wordt Gods hand niet opgemerkt.

Maar Joël ziet in alles wat er gebeurt wél Gods hand. En hij beseft het diep vanbinnen: dat wat nu gebeurt, is nog maar iets heel kleins vergeleken met wat straks gebeuren zal! Al deze gebeurtenissen nú zijn voorboden van gebeurtenissen stráks. Want dan komt bij Joël deze sprinkhanenplaag als het ware op één lijn te staan met Gods eindgericht over deze aarde. Joël noemt dat in zijn profetie de Dag des Heeren, de dag van de Heere. En wat spreekt Joël dan met ontzetting en indringend over deze ‘Dag van de Heere’.

 

Je leest dat in de verzen 1 en 2 van Joël 2. Daar lees je voor het eerst van zo’n bazuin: Blaast de bazuin te Sion, en roept luide op de berg van Mijn heiligheid; laat alle inwoners van het land beroerd zijn; want de dag van de HEERE komt, want hij is nabij. Een dag van duisternis en donkerheid, een dag van wolken en dikke duisterheid, als de dageraad uitgespreid over de bergen; een groot en machtig volk, desgelijks vanouds niet geweest is, en na hetzelve niet meer zal zijn tot in jaren van vele geslachten.

Wanneer je het vervolg tot en met vers 11 samenvat, dan merken we dat Joël in de nabije toekomst nieuwe oordelen van God ziet naderen in de vorm van een nieuwe sprinkhanenplaag. De ene is net geweest, de andere komt eraan. Joël vertelt het beeldend en wat is het huiveringwekkend en angstaanjagend. Het krijgt als het ware kosmische afmetingen: de aarde schokt, de hemel beeft, de zon en de maan worden verduisterd, de sterren geven geen glans meer. De nacht blijft over.

 

Wonderlijk is dan de wending vanaf vers 12. Er wordt door Joël indringend opgeroepen tot boete en bekering. Bekeren, dat wil zeggen: je omkeren, nu weer naar God toe. De Heere weer gaan zoeken. Naar de Heere weer gaan vragen met je hele hart. Boete doen, dat is belijdenis doen van zonden in het besef dat Hij komt om te oordelen. Dan is er iets van de doorleving van zo’n hartelijke droefheid over de zonde, de erkenning van je eigen onwaardigheid. Dan ligt er van binnen een stille hoop op zegen, een verwachting van de Heere alleen. En dan lees je daarna in ons tekstvers voor de tweede keer van zo’n bazuin: Blaast de bazuin te Sion; heiligt een vasten, roept een verbodsdag uit.

 

Joël laat ons weten wat er aan de hand is. Door middel van de oproep om die donkere, dreigende toon van de ramshoorn te laten horen, roept hij op tot een dag van verootmoediging. De bazuin moet namelijk geblazen worden te Sion. Jongens en meisjes, daar woonde de Heere. Daar staat de tempel, daar wordt de Heere gediend. Met andere woorden: het gaat nu niet om de heidenen, maar om het verbondsvolk zélf.

Ze worden opgeroepen tot een dag van vasten. Een dag van afzondering waarop ze zich onthouden van eten en drinken, van allerlei andere dingen waar je van genieten kunt. Vasten, dat is Bijbels gezien bedoeld om jezelf vooral te richten op ándere dingen. Het is bedoeld om op zo’n dag in te keren tot jezelf en terug te keren tot de Heere. Persoonlijk. Maar ook als volk als geheel.

Er wordt immers ook gesproken over een verbodsdag. Daarmee wordt het hele economische leven ook een dag stilgelegd. Want het is voor de profeet glashelder: in de dingen die er nu gebeuren, is Gods hand zichtbaar en moet Gods oordeel over de zonde worden opgemerkt.

 

Gemeente, hoe zien wij dat voor onszelf, vandaag? Schrikken we nog van de sirene, als ik het zo mag zeggen? Het moet gebeuren in Sion, je zou vandaag zeggen: in de kerk en nog niet eens persé in de wereld. Dan past ook óns zo’n dag van verootmoediging! Want de dingen die toen aan de orde waren, zijn het ook nu!

Gaan we het na voor onszelf? Waar is God nu werkelijk in míjn leven? En waaruit blijkt dat dan, ook onder diegenen die zich op wat voor wijze ook uitgeven voor iemand die de Heere vreest uit een oprecht hart? Kan dat samengaan met zoveel wereldgelijkvormigheid, materialisme, eigenwillige godsdienst? Begrijp me goed gemeente, deze vragen stel ik ook mezelf!

Want daar komt het vervolg uit voort: het is nog altijd een kenmerk van een leven dicht bij de Heere om in alles wat er gebeurt de hand van de Heere op te merken. Dan moeten we ervoor buigen wanneer aan de hand van sprekende gebeurtenissen Gods oordeel over volkszonden, kerkelijke zonden, huiselijke en persoonlijke zonden worden aangewezen.

 

Kennen we in ons eigen leven iets van die gestalte van het buigen? De Heere sprak in de afgelopen jaren duidelijke taal in alle corona-omstandigheden. Wat aangrijpend dat juist in dat licht de doorwerking van de zonde doorging. In de maatschappij: denk aan alles wat er gebeurt in heel de manier van denken en spreken over gender, identiteit en geaardheid. De ruimte die ons wordt gelaten om eerbiedig te luisteren naar en te buigen voor wat de Heere ervan zegt in Zijn Woord en heilzaam gebod wordt minder. Aan onderwijsvrijheid wordt steeds weer meer geknaagd. Allerlei medisch-ethische ontwikkelingen geven veel zorgen. En moeten we dan eerlijk ook voor onszelf niet belijden: Heere, U sprak…. maar ik ben toch weer doorgegaan? Gemeente, zullen we het vooral bij onszelf houden? Wie ben ik geweest? En wie had ik moeten zijn? De Heere zegene ons met schúld!

 

We gaan naar de tweede gedachte

 

2. De invulling van die dag

 

Want, daar lees je dan over in het vervolg, de verzen 16 en 17: Verzamelt het volk, heiligt de gemeente, vergadert de oudsten, verzamelt de kinderkens en die de borsten zuigen; de bruidegom ga uit zijn binnenkamer, en de bruid uit haar slaapkamer. Laat de priesters, des HEEREN dienaars, wenen tussen het voorhuis en het altaar, en laat hen zeggen: Spaar Uw volk, o HEERE, en geef Uw erfenis niet over tot een smaadheid, dat de heidenen over hen zouden heersen; waarom zouden zij onder de volken zeggen: Waar is hunlieder God?

 

Gemeente, jongens en meisjes, de bazuin moet worden geblazen, de sirene moet afgaan. Maar… voor wie is dat dan bedoeld? We hoorden het net al: de mensen moeten verschijnen voor de Heere in Sion, de plaats waar de Heere woont, de tempel. Daar waar alles dus spreekt van de heiligheid en de majesteit, de genade en de ontferming van de HEERE. Nu lees je in de tekst over welke mensen het gaat.

Het volk, dat eerst. Alle mensen dus. De oudsten natuurlijk. Maar ook kinderen. En zelfs ook baby’s. De reden daarvoor is, dat kinderen met volwassenen allen onder het oordeel vanwege de zonde liggen. Denk maar aan het Doopformulier: wij zijn mét onze kinderen in zonden ontvangen en geboren en daarom kinderen van de toorn, ja aan de verdoemenis zelf onderworpen.

Gemeente, ook onze kinderen mogen en moeten het horen, natuurlijk op een manier die voor hen te begrijpen is: dat God de zonde niet door de vingers ziet. Dat de Heere daar intens verdrietig van wordt. Onze kinderen mogen en moeten het dan ook horen: dat de Heere in de weg van zondebelijdenis ook wil laten delen in zondevergeving!

 

Joël vertelt verder ook van een bruidspaar. Jongelui, dat zijn dus een man en een vrouw die vandaag met elkaar gaan trouwen of net getrouwd zijn. We weten het: dat is een dag van blijdschap, een dag waarop je vooruitkijkt naar een toekomst waarin je lang en heilig en in liefde met elkaar leven mag. Wat verlang je ernaar om er voor elkaar te mogen zijn! De bruidegom had niet voor niets vroeger in Israël het eerste jaar vrijstelling van de militaire dienst. En dan ook voor hen een vastendag, een verbodsdag? Ja gemeente, ook zij moeten erbij zijn.

 

Het geldt zelfs ook de priesters, de mensen in dienst van de Heere. Ze moeten gaan staan tussen het voorhuis en het altaar. Dat wil dus zeggen: tussen het volk en de plaats waar vandaan de Heere in de weg van de offers spreken wil op grond van het bloed van de verzoening. Zij moeten het volk voorgaan in een ootmoedig smeekgebed. Toen was dat een ootmoedig smeken tot de HEERE als de God van het verbond en van de genade op grond van het offer van de Heere Jezus wat nog gebracht moest worden. Nu is dat een gebed om ontferming op grond van het offer van de Heere Jezus wat gebracht ís.

Letten we erop? Er wordt gebeden voor ‘Uw volk’ en ‘Uw erfenis’. U, dat is in dit verband de HEERE-met-allemaal-hoofdletters, de God van het Verbond. Met deze Naam verbond de HEERE Zich aan hen en ook aan ons. Er wordt gesmeekt: geef ons niet over tot een smaadheid wanneer de heidenen zullen heersen. Meer nog, de HEERE wordt herinnerd aan Zijn eer: Waarom zouden zij onder de volken zeggen: Waar is hunlieder God? De invulling van die dag is onze tweede gedachte. We maken er wat opmerkingen bij.

 

Hier valt in de eerste plaats op hoe breed het strekt: alle mensen van oud tot jong, alle lagen van de samenleving! Gemeente, zo is dat toch ook bij ons, vandaag, als het goed is? Wij allemaal worden erin betrokken en worden als het ware neergezet in het voorhof, met het zicht op het altaar en de offers die daar voortdurend worden gebracht. Want dat is dan ook de diepte.

Wat zeggen we dan, wanneer wij ons maatschappelijke, kerkelijke, huiselijke en persoonlijke leven leggen naast de gloed van Gods majesteit en deugden zoals die vanaf dat altaar over ons schijnt? Wat is het een zegen wanneer je vandaag iets zou doorleven van Gods toorn tegen de zonde die zo groot is. De offers van toen vertelden het al en het is eeuwen later bevestigd op Golgotha: God heeft ze gestraft aan Zijn lieve Zoon Jezus Christus met de bittere en smadelijke dood van het kruis!

 

Want niet alleen de offers wijzen daarop. Ook de aanwezigheid van de priesters wijst daarop. Deze priesters worden eerst opgeroepen om te wenen tussen het voorhof en het altaar. Matthew Henry zegt het nuchter en het is waar: predikanten moeten zelf getroffen zijn door die dingen waarmee ze anderen treffen willen. En zo is het! Je beseft dan: dit oordeel raakt ook mij. Ook ík heb ik in mijzelf geen bestaansgrond voor de Heere wanneer Gods oordelen ons worden voorgehouden. Dan sta je dus nergens boven. En je bidt eenparig: Heere, spaar ons. Wij verdienen straf. Maar ontfermt U Zich over ons. Je houdt niet anders meer over dan ootmoedig biddend en smekend te pleiten op Gods verbond! Ze zijn toch van U? Uw Naam is toch over ons afgeroepen?

De priesters moeten zo de Heere als het ware herinneren aan Zijn eigen eer. Wat zal dat voor U en Uw Naam en eer betekenen wanneer de mensen toch nog ten onder zullen gaan? Ze zullen Uw Naam door de modder halen. Uw beloftewoord zal krachteloos worden gemaakt. U, in Wie U bent in Uzelf, Heere, neem redenen uit Uzelf!

 

Gemeente, wat worden mensen in de invulling van die dag dan klein gemaakt! Je houdt dan op biddag lege handen over, klein in jezelf, ootmoedig, en tegelijk met verwachting van de HEERE. Want Hij zal om Christus’ wil voor alles zorgen. Gemeente, zien we in het werk van deze priesters, in hun bidden en smeken iets oplichten van het werk van Christus, aan de rechterhand van Zijn Vader? Daar bidt en smeekt Hij op grond van Zijn eigen offer: geef Mijn volk en Mijn erfenis niet over. En dat gebed wordt gehoord en verhoord!

 

Daar gaat het over in de derde gedachte, maar zingen we eerst van psalm 65:2 en 3

 

Een stroom van ongerechtigheden
Had d' overhand op mij;
Maar ons weerspannig overtreden
Verzoent en zuivert Gij.
Welzalig, dien Gij hebt verkoren,
Dien G' uit al 't aards gedruis
Doet naad'ren, en Uw heilstem horen,
Ja, wonen in Uw huis.


Daar zal ons 't goede van Uw woning
Verzaden, reis op reis,
En 't heilig deel, o grote Koning,
Van Uw geducht paleis.
Gij, Gij zult vreselijke dingen
Ons, in gerechtigheid,
Doen horen, en ons blij doen zingen
Van 't heil, voor ons bereid.

 

3. De zegen door die dag

 

Gemeente, Joëls dag van verootmoediging. Eerst hoorden we de oproep tot die dag. Daarna stonde we stil bij de invulling van die dag. Dan luisteren we nu naar de zegen door die dag. Dat is onze derde gedachte aan de hand van vers 18: Zo zal de HEERE ijveren over Zijn land, en Hij zal Zijn volk verschonen.

 

Jongens en meisjes, weet je het nog, van die sirene? Wanneer je die hoort, besef je: er is iets! Zo is het ook hier bij Joël. De bazuin moet geblazen worden. Er is iets! De mensen van toen dienden de Heere niet zoals de Heere dat wel gezegd had. Joël vertelt aan de hand van dingen die er gebeuren: de Heere komt eraan. In het licht van het eindgericht roept hij op tot een dag van verootmoediging en gebed, een boetedag, een biddag. Want in die weg belooft de Heere namelijk ook een zegen. Daar lees je van in vers 18: Zo zal… Je weet vast wel dat het woordje ‘zal’ vertelt dat God iets zal gaan doen. God belooft iets. En wat dat is? Je leest het: zo zal de HEERE ijveren over Zijn land. Dat eerst dus!

 

Wanneer wij horen van zo’n woordje ‘ijveren’, dan denken we aan ijveren in de zin van: ons best doen, ijverig zijn zoals je dat op school bijvoorbeeld moet zijn. Hier heeft het een wat andere betekenis, een betekenis die je moet zoeken in de liefdesverhouding van een man tot zijn vrouw. Een man ‘ijvert’ dan voor zijn vrouw; dat wil zeggen: dan neem hij het met het vuur van de liefde op voor zijn vrouw. Er zit iets in van ijver in de zin van jaloezie, je wilt als man je vrouw voor jezelf hebben. Wat is dat dan diep en intens! Zo is het in veel diepere zin nu ook hier. De Heere zal ijveren over Zijn land, Hij zal het in de diepste en meest intense verbondsliefde opnemen voor Zijn land. Het land Kanaän dus, dat de Heere als een erfdeel aan het volk gegeven had. Hij zal dus ook wat dat betreft instaan voor Zijn beloftewoord.

 

Maar Hij zal nog meer doen. Je leest het: en Hij zal Zijn volk verschonen. Het woord ‘verschonen’ is een oud Nederlands woord. Je kunt er ook voor lezen dat Hij Zijn volk zal sparen, dan gaat Hij aan mensen in Zijn oordeel voorbij. De oordelen worden dan weggenomen.

Letten we er goed op hoe het er staat? De HEERE zal dat doen. Dat is de God van het Verbond, de God van de trouw, de God van de genade op grond van de offers, op grond van hét offer van de Heere Jezus! Het zal dus allemaal zo gebeuren uit genade en om Jezus’ wil. Gemeente, wat krijgt de tekst dan een diepe gloed in zich!

 

Want weet u nog waarin het oordeel bestond? In die sprinkhanenplaag toch, die grote droogte! Het hele land was kaalgevreten, het was in alle opzichten een ramp van jewelste! Maar de HEERE zal ijveren voor het land. Hij zal om Jezus’ wil aan deze mensen het goede weer doen zien, Hij zal hen zegenen.

En dat goede ziet dan ook heel praktisch op het land, op alles wat je nodig hebt, ook op een biddag voor gewas en arbeid. Dat is letterlijk het bouwland, wanneer het gaat om een tijd van zaaien en oogsten, het is de agrarische sector als geheel. Het is het land als een soort beeldspraak voor heel onze broodwinning, ons hele dagelijkse leven. Het is je werk op kantoor. Op de werkplaats. In het ziekenhuis. Het is je dagelijkse leven op school, op je stage. Het werk in de gezinnen. De Heere zal ervoor zorgen naar de trouw van Zijn verbond.

 

Gemeente, kennen we dan ook op deze biddag in ons leven iets van deze verwachting van de HEERE? Wat kan het veel troost geven, wanneer je in alles wat je zorgen geven kan, met deze woorden terug mag gaan naar de HEERE. Dan zeg je: HEERE, wilt u nu ook zo in mijn omstandigheden voor mij ijveren in liefde? Het maakt je werkzaam met het woord van Zijn belofte. En je vraagt het eerbiedig en afhankelijk. Zegen mij in mijn leven als single, in mijn huwelijk en in mijn gezin! Zegen mij op mijn werk of op school! Zegen mij in misschien wel uitzichtloze omstandigheden!

IJvert U voor mij! Wilt U voor mij heengaan in Uw kracht en het dan zo maken dat ik me verwonderen zal over Uw trouwe zorg en over Uw goedheid? Want dan zal op een biddag in verootmoediging ook een dankdag volgen in verootmoediging!

 

Dan komt er ook plaats voor het andere: en Hij zal Zijn volk verschonen. Zijn volk, dat waren nu precies die mensen van de tweede gedachte, die werden opgeroepen tot een dag van verootmoediging. De plaats werd gewezen tegenover het altaar, de gloed van Gods majesteit en deugden werd gezien. De tekst dwong ons om ons bestaan ernaast te leggen. Daarom was het de vraag: kennen we die plaats waar we leren buigen onder Gods oordelen? Dan zeg je met je hart: Uw doen is rein, Uw vonnis is gans rechtvaardig. En het wonder wordt dan zo groot dat er om Christus’ wil vergeving is, dat het oordeel ophoudt omdat het op Christus aan is gelopen! Hij spaart mij, omdat Hij Christus niet gespaard heeft! En dat voor zo iemand als ík ben, die buigen moest en mocht onder dat oordeel.

 

Gemeente, dat is even wat? Want dan is het zoals ik dat tegenkwam in de voorbereiding: je hebt dan een plaats gekregen in Gods hart, de grote weldaad die aan boetvaardigen geschonken wordt. Daaruit vloeit al het andere aan zegeningen voort. Wat is dat mededogen van God, Gods brandend hart van ontferming over verlorenen een grote bemoediging voor hen die als een boetvaardige smekeling tot Hem komen. Omdat langs die weg de oordelen worden weggenomen.

 

Denken we dan ook aan die dingen die we met een zekere voorzichtigheid misschien, toch aan mogen wijzen als een oordeel van God over zonden? Je denkt dan toch weer aan alles wat met corona en zo te maken heeft.

Het is verblíjdend dat we nu weer als gemeente samen kunnen komen. Wat is het een moeilijke tijd geweest, een tijd van veel stil verdriet en lijden in eenzaamheid en in beproeving. We mogen in alles wel de trouw en zorg van de Heere opmerken. Dan danken we Hem. En we bidden Hem om zegen, ook over alle verruimingen.

We vragen de Heere of het beheersbaar zal blijven. We vragen of alles wat achter ligt een gezegende uitwerking hebben mag. En of we ook als gemeente, kerkelijk weer als gemeente samen kunnen komen onder het Woord en rondom het sacrament. Dat het oordeel ook in die zin wordt weggenomen en we mogen ervaren: Waar liefde woont, gebiedt de Heer’ de zegen!

 

Maar vooral denk je aan dat wat erachter schuilgaat in harten van mensen: dat oordeel van God wat mij zou moeten treffen vanwege mijn zonden. En wat God dan om Christus’ wil wegneemt. Hij spaart mij. Omdat Hij Zijn Zoon niet gespaard heeft voor mij. Zo-even noemde ik het al.

Gemeente, beseffen we dan wel hoeveel er van Christus zit, ook in de oordeelsprediking vanuit het Oude Testament? Ik voor u. Omdat u anders de eeuwige dood had moeten sterven! We vragen erom, we zoeken ernaar op biddag, voor onszelf, voor allen die ons lief zijn, voor de gemeente, voor alle mensen. Denken we eraan, ook wanneer het dan gaat om het werk in Gods Koninkrijk, ook onder ons de komende periode?

 

Gemeente, kom biddend op onder de verkondiging van het Woord van God, zeker ook nu met alle verruimingen de kerkgang weer helemaal mogelijk wordt. Wees erbij mét de kinderen, zodat ook die weer gewend raken aan het geregelde komen naar de kerk en onder de prediking. En laat het ons eerbiedig smeken zijn: spaar ook mij!

Want dan zien we de ruimte naar het vervolg opkomen. Je leest het in vers 19 en verder: de Heere belooft dan zulke rijke zegeningen! Wat betreft het tijdelijke leven geeft de Heere zegen, oordelen worden daadwerkelijk weggenomen. Dan zal blijken dat de Heere geen half werk doet. Toen niet. En nu nog niet. Dan is er verwachting en hoop, om Jézus’ wil!

 

We gaan afronden: Joëls dag van verootmoediging. Eerst kwam de oproep tot die dag. Daarna was er de invulling van die dag. En ten slotte hoorden we over de zegen door die dag. Gemeente, we hebben onze jaarlijkse biddag weer zo goed als achter ons. Vanmiddag meer voor de kinderen, vanavond voor ons allemaal.

 

Weten we het nog van die sirene? De sirene klonk, er is op de bazuin geblazen. Wat werkt het uit? Jesaja zegt het zo, in hoofdstuk 55 vers 7: De goddeloze verlate zijn weg, en de ongerechtige man zijn gedachten; en hij bekere zich tot den HEERE, zo zal Hij Zich zijner ontfermen, en tot onzen God, want Hij vergeeft menigvuldiglijk. In die weg zal de Heere ook ons weer het goede doen zien. En zal ons het land zijn volle garven biên.

 

Laat er dan hoop zijn op God!

 

Amen.

 

Slotpsalm: psalm 85:3 en 4

 

Merk op, mijn ziel, wat antwoord God u geeft;
Hij spreekt gewis tot elk, die voor Hem leeft,
Zijn gunstgenoot, van blijden troost en vreê,
Mits hij niet weer op 't spoor der dwaasheid treê.
Voorwaar, Gods heil is reeds nabij 't geslacht,
Hetwelk Hem vreest en Zijne hulp verwacht;
Opdat er eer in onzen lande woon'
En zich aldaar op 't luisterrijkst vertoon'.


Dan wordt genâ van waarheid blij ontmoet;
De vrede met een kus van 't recht gegroet;
Dan spruit de trouw uit d' aarde blij omhoog;
Gerechtigheid ziet neer van 's hemels boog;
Dan zal de HEER ons 't goede weer doen zien;
Dan zal ons 't land zijn volle garven biên;
Gerechtigheid gaat voor Zijn aangezicht,
Hij zet z' alom, waar Hij Zijn treden richt.