Ds. A.T. Vergunst - Mattheüs 15 : 21 - 28
Onderwerp
Mattheüs 15 : 21 - 28
Delen & Download
Download preekLeespreek tekst
Zingen : | Psalm 72: 6 | |
Lezen : | Lukas 18: 1-14 | |
Zingen : | Psalm 42: 1, 2 en 6 | |
Zingen : | Psalm 113: 3 en 4 | |
Zingen : | Psalm 86: 2 en 3 |
Vandaag mag u het Woord horen. Ik hoop dat u gekomen bent om een antwoord te ontvangen. Soms komen we naar de kerk uit gewoonte. Dat is heel goed. Stop daar nooit mee. Maar eigenlijk moeten we naar de kerk komen om God te ontmoeten in Zijn Woord en om een antwoord van Hem te zoeken. Ongetwijfeld zult u ook vragen hebben. Die vragen moeten en mogen we toch bij de Heere neerleggen? Maar waar of hoe antwoordt de Heere onze vragen? Hij doet dat in en door Zijn Woord, en juist door de prediking van Zijn Woord. Toch kan het soms lijken alsof wat we horen geen antwoord is. Zal dat het geval geweest zijn met de vrouw waar we nu eens onze aandacht aan willen geven?
Wat we lazen uit Mattheüs 15, de verzen 21 tot 28, is beslist niet een van de minder bekende verhalen uit de Bijbel. Het is wel een van de opmerkelijkste verhalen in het spreken en doen van onze Heere Jezus Christus. Dit verhaal gaat het In de eerste plaats niet over deze moeder en haar ervaring. Maar de Heilige Geest vestigt hier onze aandacht op het opmerkelijke handelen van de Heere Jezus. Hij lijkt hier zo anders. Hij lijkt wel onwillig en ongevoelig en zelfs ruw. Hij lijkt eigenlijk op de Farizeeërs, zoals Hij die vrouw behandelde. Waarom zou de Heere Jezus die indruk aan haar hebben willen geven?
Deze vrouw, deze afgetobde moeder heeft het ontzettend moeilijk. Dat begrijpen we wel. Als je zo’n kind thuis hebt, zou je niet weten waar je heen moet gaan. Wat een lange jaren van lijden zullen die moeder, haar man en haar gezin al hebben ervaren. Dag en nacht zullen ze gewaakt hebben over dit kind. Zij is een afgetobde moeder. Hoor maar, mijn dochter is deerlijk van de duivel bezeten. Dat betekent dat haar kind door de ergste vorm van duivelse dwang gevangen was. En met die vreselijk last komt zij uiteindelijk tot de Heere Jezus.
“Juist, vrouw,” zouden we zeggen, “je bent op de goede plaats. Alleen de Heere Jezus kan je helpen en dat zal Hij ongetwijfeld doen.” Want zo staat in 1 Johannes 3:8: Hiertoe is de Zoon van God geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels verbreken zou (1 Joh. 3:8).
Maar hoe ze toen behandeld werd, niet door de Joodse leiders en niet door de discipelen maar door de Heere Jezus, was tegen alle verwachtingen in. Ik vermoed zelfs dat de discipelen hun Meester niet herkenden en zich afvroegen waarom Hij zo handelde. Zo had hun Meester nog nooit iemand genegeerd of te woord gestaan.
Denk nu niet dat de Heere Jezus uiteindelijk helpt, omdat die vrouw niet ophield met haar indringend smeken. Nee, de Heere kroont aan het einde van dit verhaal Zijn eigen werk om deze vrouw. Houd dat goed vast. Van het begin tot het einde is de hand van God zichtbaar in haar leven. Als de hand Gods niet op haar lag, was het nooit zo gegaan en zo geëindigd. Geloof is immers Gods gave, en de oefening van het geloof is ook door Hem gegeven. Weinigen hebben in de Schrift zo’n groot geloof gehad en beoefend, als deze moeder. Voor dat geloof gaat toch al de eer tot de Heere Zelf!
Maar de Heere Jezus had niet alleen deze vrouw op het oog in deze opmerkelijke behandeling. Hij was hier ook bezig met ‘pastor-training’. Op aanschouwelijke manier leerde hier de Meester Zijn discipelen hoe het niet moet. Waarom hadden zij dit aanschouwelijk onderwijs nodig? In het voorgaande gedeelte van het hoofdstuk wordt beschreven hoe de Farizeeërs Jezus weer tegenstonden. De Heere sprak over de blinde leiders die de blinden leiden. Ik heb de indruk dat de Heere hier de discipelen liet aanvoelen wat de ‘theologie’ van de Joodse leiders was. Voor een moment handelde de Meester vanuit hun denken dat liefdeloos, meedogenloos, hooghartig, hypocriet maar bovenal verwoestend was.
Gemeente, mag ik deze geschiedenis onder uw aandacht brengen onder het thema: Het overwinnen van ontmoedigingen op de weg naar de Verlosser.
We letten samen op die gedachten:
1. Elke ontmoediging komt van de Heere Jezus Zelf
2. Elke ontmoediging wordt bij deze vrouw steeds groter
3. Elke ontmoediging mag zij overwinnen door het geloof
1. Elke ontmoediging komt van de Heere Jezus Zelf
Die vrouw beeldt natuurlijk niet alleen maar een vrouw uit met een dochtertje dat deerlijk bezeten is van de duivel. Daar mogen we meer in zien. Er zijn omstandigheden in het leven die de Heere ook rijk wil gebruiken tot persoonlijk onderwijs en zegen.
Misschien hebt u ook zo’n kind dat in de greep van de wereld zit, in de ban van de drugs, porno of wereldse muziek. Het lijkt misschien wel alsof de duivel in hem of haar zit. Dat is ongekend zwaar voor ouders dat te zien in hun lieve kind. Hoe onmachtig voelen we ons dan. En toch, vrienden, toch kan de Heere dit gebruiken. Hij weet hoe Hij uit het bittere het zoete kan voortbrengen. Zo was het ook in het leven van deze vrouw.
Ik zie in die vrouw echter nog meer. We mogen in haar ook een ontdekte, ontmoedigde en overtuigde zondares zien. Als u hier ook zo zit, ervan overtuigd dat u een zondaar bent, dan is dat niet zomaar een optelsommetje. Het is een overtuiging die God in ons hart werkt. Misschien zit u hier met een levend besef: ik ben een zondaar. Niet alleen: ik heb gezondigd, ik heb een hoge schuld, maar ik ben een zondaar! Ik ben ook van de duivel bezeten. Ik heb ook zo’n geest. Ik heb ook zo’n zondig hart.
Als we daarvan iets leren zien, gaan we op zoek. We gaan op zoek naar verlossing, naar iets wat ons van die last van zonde, schuld en verdorvenheid wil verlossen. In dat zoeken ontmoeten we allerlei obstakels, tegenkrachten en ontmoedigingen.
In de eerste plaats zal dat zijn in je eigen hart. Je zit in de kerk en de dominee zegt iets wat je treft. In je hart denk je: Als ik straks thuiskom, ga ik snel bidden. Heb je dat weleens, kinderen? Maar dan loop je de kerk uit en thuis vind je dat gebed niet meer in je hart. Dat is zo ontmoedigend. Je dacht dat je het echt wilde, maar je komt thuis en alles is weg. Soms lees je iets in de Bijbel of een ander boek wat je treft of bemoedigt. Je probeert erover na te denken en erom te bidden, maar is het net alsof het allemaal weer verdwijnt. Dat is ontmoedigend, en vooral als de duivel nog een beetje meewerkt. Hij zegt in je hart: ‘Houd er maar mee op. Het is veel te laat voor jou om de Heere te zoeken. Je hebt te veel gezondigd. Je bent te ver gegaan. Wat jij gedaan hebt …! Denk maar niet dat de heilige God nog iets met jóu te maken wil hebben. Voor iedereen is het mogelijk, maar niet voor jou.’
Misschien vind je dat de duivel gelijk heeft en je denkt: Het kan voor iedereen, maar niet voor mij. Hoe durf ik nog te bidden met zo’n hart? Wat komt er allemaal uit! Wat gaat er de hele dag niet door mijn hoofd!
Zo kan de duivel je op de hielen zitten. Zulke dingen zijn enorm moeilijk. Je voelt je zo alleen, zo ellendig, zo lelijk, zo vies en zo schuldig. Weet je wat je dan ervaart? Je ervaart iets van de hel: donkerheid, ellende, leegheid, eenzaamheid, verwerping, zondigheid. Afschuwelijk!
Misschien weegt de nood van je kinderen of vrienden je zwaar. Je gaat op je knieën. In dat bidden kan je hart vol twijfel zijn. Het kan soms zo tekeergaan. Is er wel een God? Dat kan de duivel zeggen, en ook je eigen hart. We zongen er iets van uit Psalm 42. De dichter worstelde er ook mee: Waar is nu jouw God? Bestaat Hij? Is Hij er? Dan zou Hij dit toch niet toelaten? Zo kan het stormen in het hart.
Maar in het verhaal is het nog veel intenser. Laten we deze moeder eens volgen. In vers 21 en 22 staat: En Jezus van daar gaande, vertrok naar de delen van Tyrus en Sidon, ten noorden van Israël. Hij gaat het land uit. We lezen in Markus dat de Heere Jezus wat rust zoekt met Zijn discipelen. Markus schreef dat de Heere Zich probeert te verbergen. Maar dat lukt niet. Mattheus schreef: En ziet, ... Deze woorden met een komma erachter noem ik altijd het uitroepsteken van de Heilige Geest. Hij zoekt daarmee onze aandacht. Let op, hier komt iets heel bijzonders.
We lezen over een moeder. Ze heeft misschien al uren gelopen om Jezus te vinden. Wat zal ze blij geweest zijn toen ze Hem ontdekte. Toen ze uiteindelijk de Heere Jezus bereikte, begon ze heel hard te roepen: Heere! Gij Zone Davids, ontferm U mijner! Mijn dochter is deerlijk van den duivel bezeten.
Die vrouw houdt aan, omdat haar hart er zo vol van is. Ze is op het goede adres. Ze had het goed gehoord. Een Man die Jezus heet, die is als de Zoon van God. Hij kan alle zieken beter maken. Hij heeft zelfs iemand met duizend duivelen beter gemaakt. Deze Jezus kan alles en is ook heel gewillig om het verlorene te helpen. Van wie ze het gehoord heeft, weten we niet. Het staat niet in de Bijbel. Misschien vertelde haar buurvrouw dat wel. Vertelt u dat uw buurvouw weleens? Dat er een Heere God is, en dat Jezus Christus er is? Dat kan gebruikt worden. Daar worden niet alleen dominees voor gebruikt. De Heere gebruikt ook kinderen en grote mensen.
In haar hart werd het verlangen geboren om deze Jezus te gaan zoeken. Haar was immers verteld dat Hij de beloofde Messias is, de Zoon van David. En door al de woorden die zij over Hem hoorde, kwam zij tot het geloof dat Jezus zeker de beloofde en machtige Redder is. Immers, het geloof is uit het Woord.
Ze ging dus op zoek. Ze vond Hem en begon te smeken of Hij Zich over haar dochter wilde ontfermen. Ze riep het weer, en weer, misschien wat luider. Toen weer, nog luider, want het leek wel alsof Hij het niet hoorde. We lezen: Doch Hij antwoordde haar niet een woord. Dus Hij loopt gewoon door en doet net of Hij haar niet hoort. Hij sprak waarschijnlijk met de discipelen en Hij doet – ik zeg het heel eerbiedig – net of die vrouw lucht was. Dat is toch wel ongewoon. Zo handelde de Heere Jezus nooit!
Het verhaal gaat verder. Ze loopt nog steeds achter Hem aan. Ineens hoort zij iets wat de Heere Jezus tegen Zijn discipelen zei: Ik ben niet gezonden, dan tot de verloren schapen van het huis Israëls. Ik neem aan dat ze dit hoorde. Dat was niet erg hoopgevend, want zij was niet van het huis Israël. Eerst hoor je niks, dan hoor je dat. Ze kwam om een ander antwoord maar dit is het eerste wat ze Hem hoorde zeggen.
Het verhaal is nog niet klaar. Uiteindelijk krijgt ze van de Heere een direct antwoord. Hij zei tegen haar: Het is niet betamelijk het brood der kinderen te nemen en den hondekens voor te werpen. Je moet een oosterling zijn om te begrijpen hoe dat voelt. Wij gebruiken een hond als huisdier, maar in de tijd van de Bijbel was een hond een onrein dier. Om met een hond te worden vergeleken, is zelf beledigend. Voelt u het aan? Alles waar die vrouw tegenop liep waren ontmoedigingen. Eerst geen antwoord, dan een indirect ‘nee’ en daarna een vernederend en radicaal ‘nee’.
Had zij dit verwacht? Was dit nu de Jezus over wie iedereen zo vol lof was? Iemand die niet uit de hoogte iemand behandelde, maar oog en hart had voor hen die als gebroken en schamele mensen door het leven gaan. Voelt u het met mij aan? Dit is het ongewone van het handelen en spreken van de Heere Jezus. Daarom zal de Heilige Geest deze geschiedenis met En zie hebben gemarkeerd.
De Heere Jezus is hier zo anders. Vergelijk het met Mattheüs 14: En overgevaren zijnde, kwamen zij in het land Gennesaret. En als de mannen van die plaats Hem werden kennende, zonden zij in dat gehele omliggende land, en brachten tot Hem allen, die kwalijk gesteld waren; en baden Hem, dat zij alleenlijk den zoom Zijns kleeds zouden mogen aanraken; en zovelen als Hem aanraakten, werden gezond (Matth.14:34-36).
In hoofdstuk 15 vers 30 staat zelfs dat de Heere Jezus met innerlijke ontferming bewogen is over de schare. Ze vroegen niets. Ze vroegen niet eens om brood! Maar Hij voelde het aan en handelde uit de liefde van Zijn hart. Hier is een vrouw die smeekt tot de Heere, en ze krijgt enkel ontmoedigingen. Het is zo anders dan wat Gods Woord over God zegt. In Psalm 9 staat: En de HEERE zal een Hoog Vertrek zijn voor den verdrukte, een Hoog Vertrek in tijden van benauwdheid. En die Uw Naam kennen, zullen op U vertrouwen (Ps.9:10,11).
Dat doet die vrouw toch? Ze komt er zelfs voor uit haar huis. Ze heeft gehoord dat Hij kan helpen. In Psalm 9 staat erbij: … omdat Gij, Heere, niet hebt verlaten degenen die U zoeken. Maar deze vrouw ondervindt juist het tegenovergestelde. Eerst geen antwoord, dan een indirect nee en dan een radicaal nee. Waarom behandelt de Heere Jezus deze vrouw op deze manier? Zonder twijfel om een heel belangrijke reden. Voor die vrouw? Voor de discipelen? Ja, duidelijk voor hen maar ook voor ons.
Deze geschiedenis is geschreven voor u, voor jou en voor mij. Als we de Heere Jezus werkelijk zoeken, reken er dan maar op dat je tegen allerlei ontmoedigingen aan zult lopen. Misschien van jezelf, van je vader, van je moeder, misschien wel van je broertje of je zusje of je vriendje, je buurjongen of je buurmeisje, of je verloofde … allemaal ontmoedigingen. Daar komt de duivel op af. Daar komt de hele tijdgeest op af.
Maar hier lijkt zelfs de Heere Jezus in de weg te staan. Dat is niet zo, maar voor die vrouw voelt het wel zo aan. Hij zegt geen woord en loopt gewoon verder. Ik ben niet gezonden, dan tot de verloren schapen van het huis Israëls. Nee vrouw, je vraag is niet betamelijk. Als we straks nog eens naar die drie ontmoedigingen kijken, zullen we zien dat elke ontmoediging alleen maar groter wordt. En toch blijft zij maar achter Hem aanlopen. Ze blijft maar roepen.
Wat denk je dat de duivel in die vrouw gefluisterd heeft? Misschien fluistert hij het ook in uw en jouw hart: ‘Je hebt al zo lang gebeden. Het helpt toch niks. Stop er maar mee. Het heeft toch geen zin. Je hebt de Heere Jezus al zo lang gevraagd om een nieuw hart, en nog geen antwoord. Hij hoort het niet eens.’ Misschien loop je zo wel smekend achter de Heere aan. Je kunt niet bij Hem wegblijven. Je hebt Hem voor alles zo nodig, vooral voor je zondige hart. Je buigt je knieën en je bidt en je roept maar. Het lijkt of de hemel helemaal stil is. Hij hoort het niet en antwoordt niet.
Je bent de enige niet! Hier heb je een vrouw die het ook heeft ervaren. In Psalm 22 roept David ook aanhoudend naar God: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten, verre zijnde van Mijn verlossing, van de woorden Mijns brullens (Ps.22:2). Brullen, en geen antwoord. U bent niet de enige, hoor! Jesaja klaagt: Doch Sion zegt: De Heere heeft mij verlaten, en de Heere heeft mij vergeten (Jes.49:14). Er was nog een deel van de Joden in Babylonië dat de Heere zocht. Ze voelden de scheiding tussen hen en God aan. Ze baden om een antwoord, maar de Heere leek hen te vergeten.
Misschien zit u zo wel in de kerk. U hebt al zo lang geworsteld, en er komt maar geen antwoord. Denk je dat de Heere haar niet hoorde? Zeer zeker. Hij hoorde haar al veel langer, zelfs voordat ze bij Hem was. Mag ik u bemoedigen: zelfs als Hij nog niet geantwoord heeft. Hij zal er zijn wijze redenen voor hebben. Maar Hij hoort het wel.
Ja, maar mijn gebed is zo arm. Zo arm! Ik ben maar een onwaardige mens. Wees toch bemoedigd, vrienden. Er staat in een van de psalmen dat de onreine raven naar Hem roepen. Ik zou geen raven in mijn volière willen hebben: die krassen maar een beetje. Maar de Heere hoort hen! Hij geeft hun Zijn voedsel op Zijn tijd! Wees niet ontmoedigd. Er zijn redenen waarom de Heere soms Zijn antwoord aan ons onthoudt. Houd aan! Wees sterk! Wacht op de Heere (Ps.27:14).
2. Elke ontmoediging wordt bij deze vrouw steeds groter
We lezen in vers 23: Doch Hij antwoordde haar niet een woord. En Zijn discipelen tot Hem komende, baden Hem, zeggende: Laat haar van U, want zij roept ons na. De discipelen begonnen dus ook te bidden. Dat zal voor haar bemoedigend geweest zijn. Wat vroegen de discipelen precies? Ik concludeer uit het antwoord dat de Meester gaf, dat hun vraag zoiets was als: ‘Heere, wilt U die vrouw nu niet helpen? Ze roept ons al zo lang na. Wilt U haar helpen, zodat ze weer naar huis gaat?’ Misschien waren ze haar ook een beetje zat, maar laten we het beste van hen denken. Het was ook zo’n nood voor die vrouw! De Heere kan er toch wat aan doen! Zo denk ik dat we de vraag van de discipelen moeten begrijpen. Ze zeggen niet zomaar: ‘Heere, zend haar maar weg.’ Nee, ze bedoelen: ‘Heere, wilt U die vrouw helpen, want ze roept ons na!’ Het antwoord van de Heere Jezus is niet bemoedigend. Hij zei: ‘Nee, discipelen, dat kan niet. Ik ben niet gekomen voor deze vrouw. Ik ben gekomen voor het huis van Israël.’
Denk nog even aan die biddende en smekende vrouw. Geen woord, en dan hoort ze de discipelen meebidden. Wat kan dat bemoedigend zijn als je hoort dat iemand meebidt voor je. Als je hoort dat je vader of je moeder, je ambtsdrager of je onderwijzer of wie dan ook met je meebidt. Nu zal de Heere wel horen. Nu zal het wel gaan. Nu zijn er anderen die ook bidden.
Dan hoort ze: Nee, Ik ben niet gezonden dan tot de verloren schapen van het huis Israëls. Wat doet de Heere met dit antwoord? Hij zet haar erbuiten. Zij is geen schaap van Israël. Ze is een Griekse vrouw. Ze hoort niet bij het verbondsvolk. Ze hoort niet bij Gods kinderen. Wat zal dit vlijmscherp in haar hart gedrongen zijn. Het is net alsof dit antwoord als een emmer water is die op het sprankelende vonkje werd gegoten.
Wat Jezus zei, is ook nog waar. Zij kan Hem wel de Zone Davids noemen, maar zij is een heidin. Zij behoort niet tot dit volk. Ze is wel verloren, dat voelt ze wel, maar ze hoort niet bij dat volk. Ze kan Hem ook niet ‘de Zone Davids’ noemen zoals de Israëlieten dat kunnen. Ze is niet van dat huis van Israël.
Voelen we het aan? Dit antwoord is nog ontmoedigender dan géén antwoord. Als je geen antwoord krijgt, geeft dat nog een beetje hoop. Als je echter zoiets hoort, zou je toch helemaal moedeloos worden.
Let wel, het is vaak de duivel die dat suggereert: Jij hoort er niet bij, hoop er maar niet op. Denk aan wat je gedaan hebt en waar je geweest bent.
Hier is het echter niet de duivel die het zegt, het is de Heere Jezus. Zo kan het nog zijn. U bent misschien ook wel op zoek. Je komt naar de kerk en hebt de hele week gevraagd: ‘Heere, zou er nog iets voor mij mogen zijn?’ Ja, er is iets voor jou, maar iets wat vlijmscherp tegen je in gaat. Je snakt met je ziel naar een antwoord. En je krijgt een antwoord. Maar dat antwoord zet je er helemaal buiten!
Voelt u het aan? Misschien bent u hier ook zo in de kerk. Elke keer als u de Bijbel opendoet, vindt u wel iets, maar niet iets wat bemoedigt, maar iets wat ontmoedigt.
Maar dit is nog niet het einde. We lezen in vers 25 en 26: En zij kwam en aanbad Hem, dat betekent in het Grieks dat ze op de knieën ging, zeggende: Heere, help mij! Het is maar een kort gebed. Ze heeft heel wat weggelaten: geen Zone Davids meer, want daar had ze geen recht op. Maar wel ‘Heere’, dat betekent: Almachtige. Er staat in het Grieks eigenlijk maar één woord: HELP!
Stelt u het zich voor. Daar ligt ze op haar knieën, misschien heeft ze haar handen wel gevouwen. De afgetobde en natte ogen van de vrouw kijken naar de Heere Jezus. Of ze ligt met haar gezicht op de grond, smekend: ‘Heere, helpt U mij!’ Het wordt eruit geperst. Ze kan nergens anders meer heengaan. Zo ligt ze aan de voeten van de Heere Jezus. Maar in plaats van een zachte hand is het net alsof de Heere Jezus haar met een grote ruwe hand wegduwt.
Doch Hij antwoordde en zeide: Het is niet betamelijk het brood der kinderen te nemen en den hondekens voor te werpen. Elk van deze woorden is een dolksteek in het hart van de vrouw. Er ligt een lading in deze woorden die wij in het Nederlands niet aanvoelen.
In de eerste plaats zegt de Heere: ‘Vrouw, het is niet betamelijk.’ In het Engels staat er: het is niet lawful, dat betekent, niet naar de regel. Het is niet wettig wat u Mij vraagt te doen. Het is niet betamelijk! Bij ‘betamelijk’ denken we in het Nederlands vaak: dat mag je zo niet zeggen. Maar dit woord ‘betamelijk’ betekent hier: wat u Mij vraagt, is onmogelijk. Het is niet naar de wet. Dat is het eerste woord dat ze hoort. Hoe ontmoedigend.
Dan: het is niet betamelijk om het brood aan u te geven Wat bedoelt de Heere met het brood, kinderen? Zij vraagt toch niet om brood? Nee, maar met brood bedoelt de Heere de grote zegeningen waar die vrouw om vraagt: de genezing van haar dochtertje.
De zegeningen zijn het brood waar we om smeken, de genade die we zoeken. Jezus zegt: ‘Dat brood is het brood van de kinderen. Het is niet wettig, het is niet goed om de zegeningen die aan behoren voor de hondekens te werpen.’
‘Hondekens’ zijn in de tijd van de Bijbel onreine en onwaardige dieren. De Heere zegt: ’Vrouw, ik mag het brood dat tot het verkoren volk hoort, niet wegwerpen.’ Voor ‘werpen’ staat in het Grieks een woord dat ‘in de prullenbak gooien’ betekent. De Heere Jezus zei dus: ‘Vrouw, het is niet betamelijk dat Ik zoiets moois en zoiets groots zomaar voor de hondjes gooi’.
Daar ligt die vrouw: Heere, helpt U mij. Eerst krijgt ze geen antwoord. De deur blijft dicht. Toen ging deur op een kiertje. Er is hoop! Maar vervolgens hoorde ze: Ik ben niet gezonden dan tot de verloren schapen van het huis van Israël. Daarmee ging de deur weer dicht. En na de woorden van Jezus dat het niet betamelijk is om haar dit te geven, gaat de deur niet dicht, maar op slot en grendel.
Je zou zeggen, ‘Vrouw, geeft het nu maar op. Er niets waar van wat je over Jezus gehoord heeft. Hij is net als al de Farizeeërs. Je hoort er niet bij en ze behandelen je als een heidin!
Vrienden, als een dominee je zo behandelt, vermoed ik dat je op zoek gaat naar een ander. En als de duivel zoiets tegen je zegt, zou je kunnen antwoorden: ‘Ga weg, leugenaar!’ Maar in deze geschiedenis is het steeds de Heere Jezus die aan het woord is. Wie durft er nog door te gaan met vragen, als je zo ontmoedigd bent?
Zij deed dat wel, maar laten we dat verder overdenken nadat we eerst met elkaar uit Psalm 13:1 en 2 gezongen hebben. In deze psalm staat ook iets van de nood van deze vrouw.
Hoe lang, o HEER, mijn toeverlaat,
Vergeet Gij mijnen jammerstaat?
Hoe lang zult Gij, in mijn ellenden,
Van mij Uw vriend'lijk aanschijn wenden?
Daar al mijn moed en kracht vergaat?
Hoe lang zal ik, door tegenheên,
In 't hart vergeefs ontwerpen smeên;
En vrucht'loos schreien ganse dagen?
Hoe lang zal mij mijn vijand plagen,
En mij verachtelijk vertreên?
3. Elke ontmoediging mag zij overwinnen door het geloof
We zagen dat deze vrouw ontmoedigingen moet verwerken, die bij elke stap zwaarder worden. En die ontmoedigingen kwamen niet uit haar ongelovig hart, uit de mond van de duivel of zondige mensen. Maar elke ontmoediging kwam door het doen en spreken van de Heere Jezus.
Letten we dan nu tenslotte op onze derde gedachte: deze vrouw overwon elke ontmoediging door het geloof. Het geloof is de gouden draad die door het leven van deze vrouw wordt getrokken. Maar dat geloof wordt wel heel zwaar op de proef gesteld, van het begin tot het eind.
Hoe overwon ze de eerste ontmoediging? Ze stopte niet met roepen, hoewel Hij haar niet antwoordde. Wonderlijk, dat zij niet wegging en gezegd heeft: ‘Is dat nu Jezus over Wie iedereen spreekt en Die gezegd heeft dat Hij geenszins zal uitwerpen degenen die tot Hem komen? Ze zeiden tegen mij dat Hij, de Zone Davids, behulpzaam en genadig is, en dat Hij als de Zoon van God met innerlijke ontferming vervuld is. Maar Hij blijkt niet zo te zijn.’
Misschien worstelt u ook zo. Asaf worstelde er ook mee. In Psalm 77 stelt hij God allerlei vragen over de betrouwbaarheid van Zijn beloften. Zal dan de Heere in eeuwigheden verstoten, en voortaan niet meer goedgunstig zijn? Asaf worstelde er onder. Wat is dit moeilijk! Houdt Zijn goedertierenheid in eeuwigheid op? Heeft de toezegging een einde, van geslacht tot geslacht? Heeft God vergeten genadig te zijn? Dat had ook de klacht van deze vrouw kunnen zijn!
Maar ze blijft roepen. Ze overwon de eerste hindernis door het geloof in wat zij gehoord had. Zij dacht niet vanuit haar ervaring. Als ze daaruit haar conclusie had moeten trekken, zou ze wel naar huis gegaan zijn. Maar dat deed ze niet. Er was niets wat haar bemoedigde, maar toch bleef ze bij Hem aanhouden. Er is toch geen Ander, naar Wie ze kan gaan? De vrouw had niets aan haar eigen ervaring, maar ze vertrouwde met een kinderlijk geloof op wat ze van Hem had gehoord. Ze had Hem waarschijnlijk nog nooit ontmoet. Ze had iets van anderen over Hem gehoord. Dáár vertrouwde ze op.
Gemeente, is dit een beschamend voorbeeld voor ons. Wij hebben de hele Bijbel terwijl zij waarschijnlijk niet één Bijbelboek had. Ze was immers een heidin buiten Israel. Ze heeft maar een paar woorden gehoord over de Heere Jezus en Zijn doen en laten in Israël. Maar wat ze gehoord had, mocht ze geloven.
Ze legt als het ware de hand van haar geloof op het woord dat ze over Jezus heeft gehoord. Ze grijpt het aan. Doen wij dat ook? Mijn vader zei weleens: ‘Je moet dat Bijbeltje openleggen en je vinger erbij leggen. Zeg het maar: ‘Heere, U hebt het Zelf gezegd.’ Doe je dat weleens? Deze vrouw had geen Bijbel. Ze ging niet elke zondag naar de kerk, maar ze mocht vertrouwen op het weinige dat ze over Hem had gehoord. Ze blijft Hem met haar nood volgen.
Volg haar voorbeeld, ook al antwoordt Hij niet. Hij hoort het wél! Om wijze redenen laat de Heere ons weleens roepen. We hebben meer ontdekking nodig, we moeten kleiner worden in onszelf. We hebben nog zoveel in ons gebedsleven dat eruit moet. Daar heeft de Heere zo Zijn wegen voor om dat inderdaad eruit te krijgen. Maar blijf tóch aan Zijn voeten!
Ook de tweede ontmoediging overwint de vrouw door het geloof. Als het Gods werk niet was geweest, zou ze wel gestopt zijn bij vers 23. Ze stopt daar echter niet: ze boog aan Zijn voeten. Misschien dacht ze: Ben ik niet eerbiedig genoeg geweest? Misschien heb ik wel te veel gezegd, want ik noemde Hem ‘Zone Davids’. Daarom verkort ze haar gebed. Het wordt veel intenser: Heere, helpt U mij! Want ze heeft één ding gehoord in Zijn antwoord dat ze vastgrijpt. Dat is het woord ‘verloren’. Merkt u het? Ze was niet uit het huis van Israël. Ze was geen schaap van dat volk, maar ze was wél verloren. Dat greep ze aan, en ze valt wéér aan Zijn voeten: ‘Heere, helpt U mij.’ Ze weet het toch: Hij is de barmhartige. Hij is de genadige. Hij is de soevereine. Hij zoekt en ontvangt het verlorene. Er is toch geen ander naar Wie ze met haar problemen heen kan. Hij alleen heeft de woorden van het eeuwige leven. Tot wie anders zal ik heengaan?
Weet u wat zo opmerkelijk is hier? Misschien is dat ook een van de redenen dat dit verhaal in detail beschreven is. Hoorde u ook dat de Heere Jezus een toespeling maakt op de verkiezing? Ik ben niet gezonden, dan tot de verloren schapen van het huis Israëls. Daar ligt de verkiezing achter. Het eeuwige welbehagen van God waarin Hij Zijn volk heeft verkoren. Het huis Israël heeft Hij verkoren. Maar deze vrouw werd daar niet ontmoedigd door. Ze ging niet denken: Het onmogelijk voor mij, want ik hoor niet tot het uitverkoren volk.
Hoe vaak gebruikt de duivel deze gedachte om ons te ontmoedigen! Vooral als je geen antwoord krijgt! Dan zal hij je dit wel even inwrijven. Hij antwoordt niet omdat jij niet tot Zijn volk behoort... Misschien heb je wel last van die gedachten. Denk je misschien ook soms: Ik hoor er niet bij, ik ben niet uitverkoren. Het is altijd en alleen voor Gods volk, en daar hoor ik helemaal niet bij…
Wat kan dat moeilijk zijn! Misschien worstelt u wel met het leerstuk van de verkiezing. Daar worstelde ik ook veel mee. De duivel maar ook mijn eigen hart was zo vaak in de weer met de uitverkiezing. Het ontmoedigde mij ten zeerste! Herken je het? Die gedachten dat de Heere je niet antwoordt? En weet u, wat nu nog moeilijker is voor deze moeder? Het is niet de duivel die dit suggereerde of haar eigen ongelovig hart. Nee, het was de Heere Jezus die haar erbuiten zette.
Waarom deed de Heere dat? Misschien wel voor u, voor jullie, voor jou vandaag. Misschien ben je hier gekomen en heb je gedacht: Ik behoor niet bij dat volk, en daarom antwoordt de Heere mij niet. Luister dan eens naar deze moeder en hoe zij reageerde op de woorden van de Heere Jezus. Zij overwint dit ontmoedigende antwoord door te blijven geloven van zij over Hem gehoord heeft.
En wij hebben toch zoveel meer gehoord dan zij! Wij weten toch dat er in de Bijbel staat dat Hij gekomen is om zondaren zalig te maken? Ligt daar geen ruimte in? Is dat niet bemoedigend? Zondaren zijn we toch allemaal? Zondaren, van top tot teen. De Heere Jezus zegt: ‘Ik ben gekomen om zondaren zalig te maken.’ Hoeveel? Een schare zonder getal, schreef Johannes.
Maar stel je voor dat er in de Bijbel zou staan dat de Heere in Zijn verkiezende genade maar één persoon uit dit hele menselijke geslacht verkoren had tot de zaligheid. Dat staat gelukkig nergens, maar laten we het ons even voorstellen. Weet u, gemeente, dan mag u nog redenen hebben om te geloven dat u die ene verkoren persoon uit het menselijke geslacht kan zijn!
‘Ja maar, dominee, dat kan toch niet. Ik ben immers een grote zondaar en heb zoveel zonde gedaan! Dus dat zal ik niet zijn… Maar weet u, we zijn allemaal van hetzelfde laken en pak gescheurd. Allemaal Adams kinderen. Dat was Abraham ook, en Sara, en Enoch, en Rebekka, en Jakob. Dat was Paulus ook, en de cipier in Filippi. En hoe kon God hen dan verkiezen als Zijn kinderen? Gods verkiezing van zondaren is niet gebaseerd op iets van ons, maar komt uit Zijn goddelijk welbehagen. Het is vrije gunst, die eeuwig Hem bewoog. Dat is toch bemoedigend. Daaruit mogen we moed scheppen.
We horen het zo vaak in de gebeden: ‘Heere, neemt U redenen uit Uzelf om op mij neer te zien.’ Als de Heere naar ons zou kijken om te zien of er een reden in ons is om ons te verkiezen, dan zou de hele mensheid verloren blijven liggen. Dan zou niemand tot geloof komen. Maar zo is het niet. Deze vrouw hoort dit bemoedigende woord: Ik ben niet gezonden dan tot de verloren schapen van het huis van Israël. Zij klampt zich vast aan wat ze van Hem gehoord in dat woord ‘verloren.’ Ze zegt: ‘Heere, helpt U mij toch!’
Gemeente, roept Hem ook aan zoals deze vrouw. Klamp je in het gebed maar vast aan de vrije gunst die eeuwig Hem bewoog. Dat is de enige grond van de hoop.
Mijn vader en ik hebben elkaar vaak hier over gesproken. Ik zei weleens tegen hem: ‘Het maakt eigenlijk niet uit of ik bid, want als ik niet uitverkoren ben, kom ik er toch niet. Ik vind de hele uitverkiezing zo deprimerend.’ Mijn vader zei altijd zoiets als: ’Mijn lieve zoon, omdat er een verkiezing is, heb ik nog hoop voor je, zelfs als je zo denkt of spreekt.’ Als we gaan zien hoe diep we gevallen zijn, wordt Gods uitverkiezende liefde een poort van hoop in een muur van onmogelijkheid.
Laat die duivel het toch verliezen. Hij verdraait altijd de troostrijke waarheden om ons te ontmoedigen God te zoeken. Leer dat Gods welbehagen om zondaren zalig te maken uit soevereine genade, juist de poort van de mogelijkheid is om tot Hem te mogen komen voor Zijn reddende genade.
Tenslotte, terug naar de Heere Jezus en deze moeder. De derde ontmoediging was de grootste. Vrouw, het is niet betamelijk het brood der kinderen te nemen, en den hondekens voor te werpen.
Jezus had het al indirect laten horen: U hoort niet bij het verkoren volk van Israël. En het is zeker niet goed dat ik speciale privileges aan ú geef. U bent maar een heidin. De Heere Jezus gebruikte het woord dat de hoogmoedige Joden gebruikte als ze over de heidenen spraken. Dat was heel ongewoon! Ik denk dat de discipelen in zekere zin geschokt waren door het woord dat hun Meester hier gebruikte. Ik heb het al eerder opgemerkt: Jezus gaf Zijn discipelen hier een voorbeeld van de ‘theologie van de Farizeeërs’. Die behandelden niet alleen de heidenen zo, maar ook hun eigen afgedwaalde zonen en dochteren. Meedogenloos is die theologie waarmee deze discipelen ook geconfronteerd werden in de tijd dat ze in de synagoge onderwees kregen.
Het is toch heel opmerkelijk dat die vrouw niet boos wordt. Ze gaf geen weerwoord. Ze zei niet: ‘Ach, Heere, ik ben een afgetobde moeder, die alleen maar vraagt of U mijn dochtertje wilt helpen. Moet ik nu zo aangesproken worden? Wat is dat heel anders dan wat ik van U gehoord heb?’ Nee zo sprak ze niet. Ze sprak: ‘Ja, Heere.’ In het Engels staat er: ‘Truth, Lord.’ Dat betekent ‘waarheid’. ‘Ik ben het met U eens, Heere Jezus. Ik ben het totaal met U eens. Het is niet betamelijk om zo’n grote zegen van U te ontvangen.’
Opmerkelijk, vindt u niet? Dat is genade, hoor! Als je zo mag buigen en je voor God mag uitspreken, is dat het werk van een almachtige God, Die ons zo gewillig maakt. Dat vinden we van nature nooit in ons hart. Dat is het pure genadewerk dat in deze vrouw openbaar komt. ‘Ja, Heere.’
Maar ze ging nog verder en begon te pleiten. Ze overwint door het geloof ook deze laatste en zwaarste ontmoediging. Met een heilige vaardigheid nam ze het beeld van de Heere Jezus over en zei: ‘Ja, Heere, dat is waar. Dat brood is veel te veel. Maar u weet, Heere, hoe de vader aan het einde van de maaltijd zijn hand over de tafel schuift en de kruimeltjes op de grond gooit en dat de hondjes die opeten. Die kruimeltjes krijgen de honden toch toegeschoven! Dat is toch geen verlies voor Uw kinderen?’
Hier word ik altijd weer stil van als ik dit overdenk. Maar de Heere Jezus bleef hier niet stil. Hoor maar: Vrouw, groot is uw geloof. U geschiede gelijk gij wilt.
Hier strekte de Heere Jezus als het ware Zijn hand uit naar die vrouw en trok haar uit de diepte van haar ellende. Hier schittert de heerlijkheid van het Evangelie van Gods genade. Bij Hem is er vergeving, zelfs voor de onwaardigste onder de mensen. Bij Hem is er hoop, zelfs voor het meest wanhopige. Groot is uw geloof.
Wat is dat dan, een groot geloof? Een groot geloof is niet een lang verhaal over hoe het allemaal ging. Een groot geloof is een kinderlijk geloof, dat maar niet kan loskomen van het Woord van God, zelfs als bepaalde gedeelten van dat Woord tegen ons getuigen. Dat is een groot geloof!
Het ziet en wacht alleen op Hem. De Heere kan weleens lang wachten en Hij kan ons soms diep leiden, maar laat dit ons bemoedigen: Gods hart klopt van ontzaglijke liefde en genade. Lees het maar: En haar dochter werd gezond van diezelfde ure.
God is nog Dezelfde. Zoek Hem, hoewel alles tegen u getuigt. Houd dat Woord maar vast, waarin Hij Zich openbaart als de God van genade Die zondaren ontvangt. Jongens, leg je vinger erbij. Meisjes, leg dat Woord voor de Heere en zeg het: ‘Heere, ik kan niet zoals die vrouw bidden. Ik kan niet voelen wat die vrouw voelde en buigen zoals zij boog. Ik kan niet geloven zoals die vrouw hier geloofde. Ik kan dat ook niet van mezelf, maar U hebt het die vrouw geleerd en haar uitgered. Wilt U het mij ook leren? Helpt mij in uw genade.
Amen.
Slotzang: Psalm 86: 2 en 6
Wie toch is, als Gij, weldadig?
Wees mij dan, o HEER’, genadig;
Want mijn roepen en geklag
Klimt tot U den gansen dag.
Wil de ziel Uws knechts verblijden;
Ondersteun hem in zijn lijden;
Want ik hef mijn hart en oog,
Trouwe God, tot U omhoog.
Leer mij naar Uw wil te hand'len,
'k Zal dan in Uw waarheid wand'len;
Neig mijn hart, en voeg het saâm
Tot de vrees van Uwen naam.
HEER, mijn God, ik zal U loven,
Heffen 't ganse hart naar boven;
'k Zal Uw naam en majesteit
Eren tot in eeuwigheid.