Ds. M.L. Dekker - 1 Timotheüs 1 : 1b
Christus, onze hoop voor het nieuwe jaar
1 Timotheüs 1 : 1b
De Heere Jezus Christus, Die onze hoop is.
Delen & Download
Download preekLeespreek tekst
Zingen : | Psalm 146: 3 | |
Lezen : | 1 Timotheüs 1: 1-11 | |
Zingen : | Psalm 39: 5 | |
Zingen : | Psalm 42: 3 | |
Zingen : | Psalm 131: 4 |
Gemeente,
Het is weer Nieuwjaarsdag. Deze dag plaatst ons midden in alle onzekerheid over alles wat er in 2023 op ons af kan komen; en daarin predikt hij ons dat wij een Schuilplaats nodig hebben. Wij weten niet wat komen zal, maar laat ons gebed zijn wat de dichter van Psalm 143 vers 9 zegt: Bij U schuil ik.
Wat is nu dat schuilen? Het schuilen bij de Heere is bedekt te zijn met Zijn bloed, het bloed der verzoening. Het bloed dat nooit opdroogt, maar dat vers en levendig is. Daarom mag ik u deze morgen, Anno Domini 2023, wijzen op de Persoon van de Schuilplaats.
De tekst voor deze Nieuwjaarsmorgen is uit 1 Timotheüs 1:1b: … de Heere Jezus Christus, Die onze hoop is.
Het thema voor de preek is: Christus, onze hoop voor het nieuwe jaar. We letten daarbij op drie punten:
- Een vaderlijk vermaan tot de hoop;
- Het vaste fundament van de hoop;
- Een getroost leven uit de hoop.
1. Een vaderlijk vermaan tot de hoop
Er is geen heerlijker werk dan te mogen dienen in Gods Koninkrijk. Jonge mensen, je kunt nog zo’n goede baan hebben en nog zoveel verdienen, maar dat alles valt toch in het niet als je mag dienen in Gods kerk. Ik hoop dat dat verlangen ook in jouw hart aangewakkerd mag worden. Daarvoor hoeven we niet allemaal naar het buitenland te gaan. Wees maar een evangelist in je eigen omgeving. Dien maar in je eigen stad.
Dienen. Wat betekent dat? Het betekent zelfverloochening, jezelf wegcijferen. Het betekent dat de vraag in je hart is of Christus de eerste plaats in jouw leven mag hebben. Het betekent dat je maar één verlangen hebt: het verlangen om Hem te verheerlijken, het verlangen dat anderen die Naam ook gaan kennen.
De dienst in het Koninkrijk van God kan eenzaamheid met zich meebrengen, vooral als je ergens ver weggezonden bent. Wat is het dan een zegen als je van iemand een bemoediging mag ontvangen. We leven in een tijd van appjes en mailtjes. Maar toen wij in Nigeria waren, kwam één keer per maand de postzak. Nou, dan rende je naar huis, en de eerste tijd was je onbereikbaar. Zo blij was je met de post van familie en van gemeenteleden. Post was soms ook een manier om te overleven, vooral als je een brief mocht ontvangen met een diepe geestelijke inhoud. Die bewaarde je en daar kon je een tijd op teren. Zulke brieven waren eigenlijk als een vaderlijke arm die om je schouders geslagen werd. Zo’n pastorale bemoediging hebben de werkers in Gods Koninkrijk van tijd tot tijd nodig, opdat de weg niet te veel worde.
Zo was het nu ook met die jonge Timotheüs. Op een dag wordt er een brief bezorgd van zijn leermeester en geestelijke vader Paulus. Daarom noemen we de brieven van Paulus aan Timotheüs pastorale brieven, apostolische brieven. Waar wás Timotheüs eigenlijk? Nou, hij zat alleen in de grote havenstad Efeze; de stad met die grote afgodstempel van Diana.
Paulus is ontslagen uit de gevangenis in Rome. Hij is daar twee jaar geweest. Timotheüs had hem in Rome vanuit Efeze bezocht. Nu schrijft hij een bemoediging aan Timotheüs. Paulus had toen drie zendingsreizen achter zich liggen. Wat had hij veel ervaren. Hij weet wat dienen in Gods Koninkrijk is. Dienen brengt ook lijden met zich mee. Nu is Paulus wel vrij, maar we weten dat hij straks opnieuw gevangen zal worden. Hij zal ten slotte onder keizer Nero sterven als een martelaar.
Die twee getrouwe dienaren in de heilige dienst van de Heere zijn dus van elkaar gescheiden; maar de broederlijke liefde verbindt hen. De liefde van Christus heeft een diepe band gebracht. Zij hebben een vader-zoonrelatie. We moeten niet denken dat Paulus zo maar even een hartelijk, broederlijk briefje schrijft aan Timotheüs. Dat zou op zichzelf al mooi zijn, maar het is niet alleen een vaderlijk schrijven. Nee, dat zien we direct aan het begin van de brief.
Hoe begint Paulus? Paulus, een apostel van Jezus Christus, naar het bevel van God, onzen Zaligmaker (1 Tim.1:1). Paulus schrijft dus een brief naar die jonge Timotheüs met een doel. Timotheüs moet ervan doordrongen zijn, dat zijn geestelijke vader met autoriteit spreekt, als een gevolmachtigde van ’s hemels wege. Paulus mag van Timotheüs gehoorzaamheid verwachten. Zijn pastorale adviezen zijn niet bedoeld om even te lezen als het je uitkomt en er vervolgens uit te nemen wat je fijn vindt en de rest maar terzijde te leggen. Nee, die brieven aan Timotheüs zijn door de Heilige Geest geschreven. En niet alleen aan Timotheüs, maar ook aan ons, gemeente. Het zijn dus woorden die we niet zomaar voor kennisgeving kunnen aannemen. Nee, het is Gods Woord! We dienen ons eraan te onderwerpen.
Dát heeft Timotheüs zo nodig in die grote gemeente, in de grote stad Efeze! Er zijn allerlei problemen. Ook daar zijn dwaalleraars binnengekomen en ze doen een aanval op de leer van de godzaligheid. Nu kan de jonge Timotheüs zich beroepen op het apostolische woord van Paulus. Ja, ten diepste op God Zelf, op Christus Zelf.
Niemand in de gemeente kan tegen Timotheüs zeggen: Nou ja, Timotheüs, dat is jouw visie, maar ik denk er anders over. Waarom kunnen we dat niet doen? Wel, Timotheüs staat in de branding en hij krijgt een handleiding van Paulus hoe hij de gemeente moet leiden. Het gaat om dingen als de rechte leer en de orde in de gemeente. Dat zijn dingen die niet ter discussie staan.
Paulus wijst in zijn brief op zijn hoge Opdrachtgever. Zijn Koning is God. Zijn Koning is Jezus Christus. Hij is de Koning van de Kerk, en alles gaat naar Zijn bevel. Paulus en Timotheüs en iedere dienstknecht van God staan onder dat gezag. Het gezag van Jezus Christus, Die onze Hoop is.
Gemeente, dat is ook de heerlijke boodschap voor het nieuwe jaar 2023. Wij hebben een Opdrachtgever. Hij heet Zaligmaker en Hoop. Is dat niet wonderlijk? Zouden we daar nu niet veel meer uit moeten leven? Zouden onze ogen niet veel meer op deze Zaligmaker, op deze Hoop, gevestigd moeten zijn? Want bij Hem is alle hoop en alle verwachting. Wat kijken we vaak naar beneden, veel te veel, ook in deze tijd. Dan gaan we klagen en worden we depressief. Maar Paulus zegt: Timotheüs, er is hoop, ook in Efeze! Geef de moed niet op!
Paulus begint zijn brief met: Paulus, een apostel van Christus (…) aan Timotheüs, mijn oprechten zoon in het geloof (1 Tim.1:1,2). Hij staat niet hoog met zichzelf. Nee, hij zegt tegen Timotheüs: Je bent mijn echte zoon, mijn kind. De kanttekening zegt: Je bent mijn lieve zoon in het geloof. Waarschijnlijk was Timotheüs onder de prediking van Paulus tot bekering gekomen. Er was een diepe band tussen hen. Als de liefde van Christus in je hart is uitgestort, noopt die tot wederliefde. Dan komt daar die wonderlijke band. David zei bij het sterven van Jonathan: Uw liefde was mij wonderlijker dan liefde der vrouwen (2 Sam. 1:26). Het is een liefde die door de Heilige Geest gewerkt is.
Genade, barmhartigheid, vrede zij u van God onzen Vader en Christus Jezus onzen Heere (1 Tim,1:2). Die wens ik je daar in Efeze toe in je ambt, Timotheüs. Die heb je nodig tussen al die dwaalleraars. Genade, dat is de vergeving van zonden. Je hebt genade nodig, vergeving van je dagelijkse zonden en van je ambtelijke zonden. En uit die genade vloeit voort uit de barmhartigheid. Genade, dat is nu de bron waaruit een kind van God, en waaruit een dienaar mag drinken. Paulus voegt hier ook nog de vrede bij, de sjalom. Vrede, dat is de vrucht van de genade en de barmhartigheid. Wat hebben we vrede nodig. In ons leven, in ons gezin, in de kerk, in de gemeenten. Jongens en meisjes, wat is nu vrede? Nou, vrede is dat je in harmonie leeft, allereerst met God en ook met de mensen. Wat had Timotheüs die nodig.
Na deze vaderlijke arm om zijn schouders komt Paulus om zo te zeggen ‘to the point’. Hij zegt in vers 3: Gelijk ik u vermaand heb, Timotheüs, dat gij te Efeze zoudt blijven als ik naar Macedonië reisde, zo vermaan ik het u nog, opdat gij sommigen beveelt geen andere leer te leren.
We horen twee keer het woord ‘vermanen’. Wat was er met Timotheüs aan de hand? Hij voelde zich als een kleine jongen in die grote stad Efeze, vol filosofie en geleerdheid. Timotheüs was vreesachtig. Hij had niet dat sterke karakter van Paulus, en hij had in de gemeente met veel spanningen te maken. Hij moest steeds maar de goede leer verdedigen tegen allerlei ketterse dwalingen. Zijn gezondheid ging eronder lijden; hij kreeg het aan zijn maag.
Spanningen zijn funest voor de gemeente. Satan doet niets liever dan twist brengen. Dan is de vrede weg. Aan spanningen ga je te gronde. Timotheüs is wellicht op het punt gekomen om weg te gaan uit Efeze. Hij kan het daar niet meer volhouden. Hij voelt zich alleen, en hij mist zijn geestelijke vader Paulus. Hij is niet opgewassen tegen al die intelligente dwaalleraars. Hij denkt misschien: Was ik nu maar op díe of op díe plek. Daar zijn de mensen veel aardiger, daar is niet zoveel spanning. We herkennen die gevoelens wel, waardoor je denkt: Ik kan het niet meer...
Maar dan komt er op een goede dag een brief van Paulus – precies op tijd – met een vermaning: Timotheüs, je moet op je post blijven. Gewoon doorgaan met zaaien, met onderwijzen, met vermanen. En de uitkomst moet je aan de Heere overlaten. Het is alles in Gods hand. Hij doet wat goed is, Timotheüs. Daar blíjven!
Dat zegt niet alleen Paulus, nee, het is ten diepste de Heere, Die dat zegt. Hij roept en Hij zendt. En daarom, Timotheüs: Strijd de goede strijd!
Ja maar, je zult maar leiding moeten geven in zo’n moeilijke gemeente. Nee, Timotheüs, er is hoop! Er is een Zaligmaker, Jezus Christus, onze Hoop. Je mag Hem in het oog hebben. Die gemeente in Efeze hoef jíj niet te bouwen. Nee, dat is Zijn werk. Hij bouwt. Jij moet zaaien. Jij moet onderwijzen en meer hoef je niet te doen. Het is Zijn gemeente.
Wat zijn dat grote lessen die je moet leren, ook op het zendingsveld. Het hangt niet van ons af. Het hangt, daar in Nazareth, in Oeganda, in Ecuador of in Guinee niet van mij af. Nee, het gaat alles naar het welbehagen van God. Hij heeft Zijn gemeente hier op aarde met Zijn bloed gegrondvest in het werk van Zijn lieve Zoon.
‘t Is trouw al wat Hij ooit beval.
Het staat op recht en waarheid pal,
Als op onwrikb’re steunpilaren.
Het gaat om trouw, Timotheüs. Je moet in Efeze blijven. Het oog omhoog, niet naar beneden, want hier beneden is het niet!
We gaan naar onze tweede gedachte.
2. Het vaste fundament van de hoop
Jongens en meisjes, als je tegen je vriendje of vriendinnetje zegt: Morgen kom ik met je spelen, dan is dat niet honderd procent zeker. Ja, je wilt natuurlijk wel graag naar je vriendje of vriendinnetje toe, je hebt wel het plan, maar er kan wat tussen komen.
In ons woord ‘hoop’ zit altijd twijfel en onzekerheid. Als iemand in opspraak is, zeg je: Laten we hopen dat het niet zo is – en dan maken we er ook nog een gebaar bij – laten we het hopen. Maar het begrip ‘hoop’ in de Bijbel is heel iets anders. Dat is vastheid. Hoop in de Bijbel is zekerheid, hoop is onwankelbaar. Het is een hoop die nooit vergaat, maar zelfs meegaat over dood en graf. Het is een hoop die nooit sterven kan.
Wat is dan die hoop? Die hoop ligt buiten ons. Dat is een hele les! Wij mensen zoeken van nature die hoop in allerlei dingen. De één zoekt zijn hoop in zijn carrière; de ander in zijn geld en goed; de ander vestigt zijn hoop op zijn kinderen of op allerlei genot, en op zijn conditie. Dat is bijna hun afgod. Maar wat is de hoop van deze wereld toch ontzettend arm. De wereld gaat voorbij. De hoop van de wereld vergaat, als je sterven moet.
Jonge mensen, waar leef je voor? Natuurlijk moet je goed je best doen en mag je ook genieten. Maar wáár is God in je leven? Maak je nu alleen die paar uur op zondag voor Hem vrij? En de rest van de week? Ben je dan druk bezig en heb je een gestrest leven en moet je hard werken of hard studeren? De Bijbel spreekt over een hoop voor dit leven, maar ook een hoop ná dit leven. Paulus herinnert de Efeziërs aan de hoop en aan hun eertijds. Hij zegt dat ze vroeger geen hoop hadden en zonder God in de wereld waren.
O gemeente, het begon al in het paradijs. In het paradijs is de band gebroken die ons aan God verbond. We hebben gezondigd, we zijn tegen God opgestaan. En als je onbekeerd bent, heb je geen hoop. Als je zonder God leeft, ben je hopeloos. Een mens zonder hoop is het ellendigste wezen van de hele wereld.
Paulus wijst de vreesachtige Timotheüs op een heerlijk iets. Hij zegt: Timotheüs, ondanks al dat lijden en die moeilijkheden en zorgen in Efeze, ondanks al die tegenslag: er is hoop!
Hij zegt niet: Nou, Timotheüs, je moet eens naar míj kijken. Kijk eens hoe ík alles verdragen heb, en hoe ik er iedere keer weer uitgeholpen ben. Dat is toch wonderlijk! -- Nee, niets van dat alles. De hoop ligt niet vast in een sterfelijk mens. Nee, de hoop ligt vast in een Ander.
Timotheüs, er is hoop! Jezus Christus, Hij is onze Hoop. We moeten dat wel goed lezen! Er staat níet dat Christus hoop gééft. Daar zouden wíj wellicht aan denken. Nee, Hij ís de Hoop. Hij is de grond van de hoop. Hij is het leven van de hoop. Hij is de deur van de hoop. Hij is het fundament van de hoop.
Een onbekeerd mens heeft geen gegronde en levende hoop, omdat hij buiten Christus, de enige Hoop, leeft. Daar moeten we duidelijk over zijn. Onze gerechtigheid en al onze zwaarheid en lichtheid – wat het dan ook is – en onze vroomheid … ze zijn geen grond voor de hoop. Dat kunnen we wel denken. We kunnen wel menen dat we al een eindje op weg zijn, maar weet u wat Job zegt over deze hoop? Deze hoop is als het huis van de spinnenkop.
Jongens en meisjes, jullie hebben weleens zo’n mooi spinnenweb gezien. Prachtig! Vooral als de zon erop schijnt. Dan schittert dat. Maar je hoeft het maar even met je vinger aan te raken, en het is helemaal weg. Wel, dat is nu de hoop van de wereld. Als een spinnenweb. Mensen kunnen daar wel op steunen, maar hun hoop heeft geen fundament. Daarmee kun je niet voor God bestaan. Weet je wat bij henp ontbreekt? Dat is de olie van de Heilige Geest.
Ik zal u een voorbeeld geven uit de Bijbel, van de farizeeër uit de gelijkenis. Die farizeeër is in de tempel. Als je hem vraagt: Rabbi, hebt u hoop? – dan zal deze rabbijn, deze farizeeër zeggen: Natuurlijk! Natuurlijk heb ik hoop! Ik heb vaste grond. Ik heb de Thora van Mozes, en die onderhoud ik. Ik doe dit en ik doe dat. Ik bid en ik vast en ik geef mijn tienden. Ik doe zelfs meer dan nodig is. Ja, ik heb al Gods geboden bewaard…
Maar gemeente, wat mist hij? Hij mist het fundament, de rotssteen Christus! Van nature hebben we niet anders dan zonde en schuld. Dat is de vreselijke toestand waarin we leven. Zonder God bouwen we op zandgrond.
Jongens en meisjes, jullie kennen dat verhaal wel van die dwaze bouwer. Als je in Israël woont, zie je dat voor ogen. Die dwaze bouwer gaat vlug een huis bouwen bij de wadi, in het dal. Dat is heel makkelijk; daar heb je de stenen zo voor het oprapen en dan hoef je niet helemaal de heuvel op te klimmen om op de rotssteen te bouwen. Nee, dat is veel te veel werk, het is veel te moeilijk; en als de zon schijnt, is het veel te heet om dat te doen. Nee, hij bouwt wel bij de wadi, in het dal. Maar wat een dwaas! De stortregens komen en dat huis zakt in elkaar. Het fundament deugt niet.
Nou, zo dwaas is nu de mens. We denken dat we het allemaal zelf wel kunnen. We kunnen het wel beredeneren en we zijn meesters in het discussiëren. Maar aan dat fundament zal een Ander te pas moeten komen. Dat fundament moet de Heere Zelf leggen. Want niemand kan een ander fundament leggen dan hetgeen gelegd is, hetwelk is Jezus Christus (1 Kor. 3:11). Wat heeft de Heere dan veel werk aan ons om ons dáár te brengen waar we erkennen: Uit u geen vrucht meer in der eeuwigheid (Matth. 21:19).
Door de zonde hebben wij geen hoop meer. Maar als de Heere je hart gaat openen en verbreken, zie je dat je zonder hoop leeft, dat je zonder God leeft, dat je zonder Christus leeft, ja, dat je verloren bent. Maar wat wordt het anders als de Geest een lichtstraal laat vallen op het Woord en op de belofte van het Woord. Als je in duisternis bent en het Woord van God neemt, als de Heere er dan in meekomt en je hart opent – ja, dan komt er zo’n lichtstraal. Die valt op de beloften in het Woord, en dan ga je lezen met andere ogen. Want een iegelijk die den Naam des Heeren zal aanroepen, zal zalig worden (Rom. 10:13). En die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen (Joh. 6:37). Ja, dan komt er hoop in je hart. Geen hoop van jezelf – dat nooit! – maar een hoop, omdat de Heere het beloofd heeft. De Heere, Híj is onze Hoop.
Dan mag je weleens in verwondering uitroepen: O Heere, waarom was het op mij gemunt? O Heere, wees mij, de zondaar, genadig. Dan ontvang je een levende hoop in je hart. Petrus schrijft het zo mooi in de opening van zijn eerste brief: Geloofd zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, Die naar Zijn grote barmhartigheid ons heeft wedergeboren tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de doden (1 Petr. 1: 3).
Wat is nu die hoop, gemeente? Die hoop is het toevlucht nemen tot Hem; toevlucht tot Christus. Die hoop is het leunen op Christus. Dat is: alles voor je zaligheid alléén van Hem verwachten. Dat is bouwen op het fundament van Hem, het enige, vaste, onwrikbare fundament van de zaligheid, dat Christus met Zijn dierbaar bloed gelegd heeft. Hij is het Lam Gods, Dat de zonde der wereld wegneemt. Deze Hoop – met een hoofdletter – heeft dood, hel en satan overwonnen. Deze Hoop is opgestaan, is levend en uniek. Ik voor u, daar gij anders de eeuwige dood moet sterven.
O, de Vader gaf Zijn Zoon, Hij spaarde Zijn eigen Zoon niet. In de stilte van de eeuwigheid heeft de Zoon Zichzelf gegeven tot een rantsoen, een losprijs voor velen. De Zoon was bereid om de heerlijkheid van de hemel te verlaten en als een worm op deze aarde te kruipen. O gemeente, dieper kon Hij niet bukken om zondaren uit genáde hoop te geven.
De zorgen van pandemie en oorlog en crisis moeten ons niet in verwarring brengen. Weet u, wie dat graag wil? De satan. Hij brengt geen hoop, maar enkel wanhoop. Hij is zo gemeen. Hij is een mensenmoordenaar van den beginne en vuurt graag zijn pijlen af op zwakke kinderen van God.
Ik moet denken aan de Christenreis van Bunyan. Hij heeft de wanhoop afgeschilderd als een reus. Wanhoop kan als een reus zijn in je leven. Maar hoe kwamen Christen en Hopende nu bij die reus Wanhoop terecht in de burcht Twijfel? Dat kwam omdat ze dachten dat er een gemakkelijker weg was. Ze sloegen een zijpad in, maar het resultaat was dat ze steeds verder van het goede pad afkwamen.
Volk des Heeren, wat is dat een les! Hoe kunnen Gods kinderen nu van het goede pad afraken? Christen en Hopende waren uit stad Verderf geleid en door de Enge Poort gegaan. Ze hebben hun oog mogen slaan op de Gekruisigde. Het zware pak van zonde en schuld was van hun schouders afgevallen. Ze hebben met Apollyon gestreden. En nu zijn ze gevangen in het net van reus Wanhoop.
Hoe komt dat, volk des Heeren? Dat komt door nalatigheid, door toegeven aan je boezemzonde. Dat komt doordat je nalatig wordt in je gebedsleven en bezet kunt raken door geld en goed en carrière. Dat zijn van die zijpaden. En wat gebeurt er dan? Dan gaat de vrede en de teerheid weg uit je hart. De liefde verkilt. De gunning is weg. Je wordt hardvochtig. Je zit in het donker. Het wordt benauwd. En ja, natuurlijk, je geeft je nog wel uit als de bekeerde man of de bekeerde vrouw, maar er komt ongeloof en wanhoop in je hart.
Hoe ontkomen Christen en Hopende uit dat kasteel van Wanhoop? Ze vinden iets! Ja, dan vinden ze de sleutel. Wat is dat voor een sleutel? Wel, dat is de sleutel van de belofte. In al hun wanhoop komt de Heere over met Zijn Woord en Zijn licht. De Heere bezoekt hen, en als Hij komt, brengt Hij alles mee. Dan brengt Hij Zijn licht mee en moeten ongeloof, twijfel en wanhoop het veld ruimen.
Daarom, gemeente, houd moed! Hoop op God en sla het oog naar boven.
Laten we daarvan gaan zingen uit Psalm 42 vers 3.
O mijn ziel, wat buigt g’ u neder?
Waartoe zijt g’ in mij ontrust?
Voed het oud vertrouwen weder;
Zoek in ‘s Hoogsten lof uw lust;
Want Gods goedheid zal uw druk
Eens verwiss’len in geluk;
Hoop op God, sla ’t oog naar boven;
Want ik zal Zijn Naam nog loven.
3. Een getroost leven uit de hoop
Het is vandaag Nieuwjaar, de eerste dag van het jaar onzes Heeren 2023. Ik mag u erop wijzen: er is hoop, er is troost in alle verwarring.
Wat is nu ons houvast? Waar klampen we ons aan vast? Aan een vaccin? Aan een economische opleving? Aan vrede? Voor sommige mensen is het heel moeilijk en is hun werk, hun baan onzeker. O, dat de Heere hen ook daarin helpe.
Deze wereld gaat voorbij. Wat is nu ons houvast? Gemeente, jongens en meisjes, dat is het Woord van God. Dat is ons hemelse kompas. Dat geeft de juiste koers aan hoe je moet lopen, ook in dit leven. Wie zonder dit Woord leeft, leeft in de donkerheid van de vertwijfeling.
Jongens en meisjes, ik hoorde pas van soldaten in Israël, die weleens midden in de nacht, nog half slaperig, in een legertruck worden gestouwd. Het zeil gaat naar beneden en dan gaan ze een eind rijden. En midden in de woestijn worden ze uit de truck gezet. Dan weten ze niet waar ze zijn en moeten ze teruglopen naar hun legerbasis. Hoe doe je dat dan? Ja, je zou natuurlijk naar de sterren kunnen kijken, maar niet iedereen heeft zoveel kennis van de sterrenhemel. Ik vroeg ook aan de soldaat die het mij vertelde: Hoe doe je dat dan? Nou, zei hij, soldaten hebben toch een kompas? Als je dat nu goed gebruikt… Dat kompas wijst je de weg en geeft aan in welke richting je moet lopen.
Zo is het nu ook met de Bijbel. Gods Woord wijst je de weg. En als je de Bijbel leest of als je die wéér gaat lezen, dan ga je ontdekken dat je helemaal op de verkeerde weg loopt. Dat je op de weg van de zonde loopt. Dat je op een weg zonder God loopt.
En dat Bijbeltje van je… zoek het toch maar eens op! Dát wijst je nu de weg naar de Hoop, naar de Heere Jezus.
En zo hebben Gods kinderen – vraag het maar eens aan hen – altijd dat Woord bij zich, dat hemelse kompas. In onze gemeente is een oude Russische vrouw, een kind van de Heere. Als je daar zomaar aan de deur klopt en binnenkomt, zie je altijd een Bijbel openliggen.
Ik heb ook weleens mensen ontmoet, bij wie ik kwam met een voedselpakket; en dan zei ik: Nu zullen we nog een stukje lezen, geef je Bijbel maar even. Dan werden ze licht paniekerig en werd dit laatje opengetrokken, en dat laatje. Dan konden ze hem niet zo vlug vinden.
Gods kinderen hebben nu altijd die Bijbel, het Woord van God, het hemelse kompas bij zich. Dat wijst de juiste koers aan. Ook vandaag de dag. Ook in de strijd van het leven. Ook in het nieuwe jaar.
Wat zal dat nieuwe jaar ons brengen? We weten het niet. Maar Gods kinderen hebben nu niet alleen een kompas, zij hebben nog meer. Zij hebben ook een anker, het anker van de hoop. Paulus zegt dat ook in Hebreeën 6. Daar noemt hij de hoop het anker van de ziel (Hebr. 6:19).
Wat heb je dat anker ook nodig. Je hebt het kompas nodig, maar ook het anker. In dit leven kan het enorm stormen, misschien ook wel dít jaar. We weten het niet. Worden we ziek? Krijgen we corona? Gebeurt er iets anders? Een ongeluk? Dreigt er opnieuw een wereldoorlog? Wat kan het benauwd zijn! Soms denken we dat we zullen omkomen op de woeste levenszee.
Maar hier is het anker van de hoop, gemeente. Gods kinderen mogen door genade dat anker van hun ziel in vaste grond werpen.
Jongens en meisjes, als je ergens in een haven loopt, zie je overal schepen met zo’n groot anker. Als vissers op zee in nood zijn, laten ze dat anker aan die zware ketting naar beneden vallen, zodat dat scheepje in die woeste zee blijft liggen.
En wat doen kinderen van God? O, zij werpen het anker van de hoop niet naar beneden, naar de aarde. Nee, zij werpen het anker van de hoop naar boven, naar de hemel. Daar is Christus, en Hij is hun Hoop. Ze zoeken hun hoop boven. Paulus zegt het ook: Waar Christus is, zittende aan de rechterhand Gods… (Kol. 3: 1).
Daarom moeten wij de dingen bedenken die boven zijn, niet die op de aarde zijn. De hoop is gericht op de toekomst. De hoop kan nooit beoefend worden zonder geloof. Hoop en geloof horen bij elkaar en vinden hun houvast in God en Zijn beloften, want die zijn in Christus ja en amen. De vastheid ligt dus in Christus, Die onze hoop en het anker van de ziel is.
Jongens en meisjes, deze ankerketting kan nooit breken. Waarom niet? Omdat het ene einde van die ketting verbonden is aan Christus, onze Hoop, en het andere einde aan de ziel van Gods kind. En de schakels dan? Dat zijn de schakels van Gods trouw, van Gods eeuwige liefde, van Gods bijzondere zorg in Christus!
Wat is dat een troost en bemoediging voor armen en kleinen in de genade. Als je nu aangevochten wordt, of als je vol zit met twijfels, of als je gevangen zit in het donkere kasteel van reus Wanhoop…
De Heere is zo getrouw als sterk;
Hij zal Zijn werk
Voor mij volenden;
Verlaat niet wat Uw hand begon,
O Levensbron,
Wil bijstand zenden.
Hoop en geloof. Daar hoort ook de liefde bij. De liefde, die noopt tot wederliefde. Als je de liefde van Christus mag proeven en smaken, ga je het uitroepen met de bruid uit het Hooglied: Al wat aan Hem is, is gans begeerlijk (Hoogl.5:16). Hij is mijn Liefste. Hij is de mijne en ik ben de Zijne. Dat zijn onvergetelijke momenten in je leven. Paulus mag daar ook van getuigen: En de hoop beschaamt niet, omdat de liefde Gods in onze harten uitgestort is door den Heiligen Geest, Die ons is gegeven (Rom.5:5). De hoop verlangt naar Christus, om Hem meer en meer te mogen leren kennen. De hoop geeft daarom honger en dorst naar Zijn gerechtigheid.
Volk des Heeren, laat het onze bede zijn dat de hoop meer en meer geoefend mag worden en het geloof mag gaan ‘mijnen’. Eén blik op Christus kan zoveel blijdschap geven in het hart. Eén glimlach van Zijn vriendelijk aangezicht geeft vrolijkheid en licht in het hart. Eén kruimel van Zijn genade kan zoveel zoetheid geven en zo heerlijk zijn.
Mag u nu zeggen: Hij is mijn Hoop? Er is ook veel valse hoop, maar als u door genade Christus hebt mogen leren kennen als de Borg en de Middelaar voor een goddeloze – dan wordt deze Hoop u dierbaar.
Octavius Winslow – u kent hem wellicht wel – heeft prachtige boekjes geschreven. Hij geeft Gods kinderen het volgende advies. ‘Zie er wel op toe dat de pit van uw christelijke hoop steeds wordt bijgeknipt en helder brandt. De gouden olie waarmee de lamp wordt gevoed, is van Jezus Christus afkomstig. En de hand die de vlam bijhoudt, is het geloof.’
Onze levenslamp kan zo vlug gaan walmen. Een lamp die walmt, verspreidt geen helder licht en ook geen aangename geur van Christus. Wat moet daarom tot onze beschaming de pit van onze christelijke hoop steeds weer bijgeknipt worden.
Het geloof moet steeds vernieuwd en verlevendigd worden door de Heilige Geest. ’Maar’, zegt Octavius Winslow, ‘raak niet ontmoedigd als uw hoop gedeeltelijk verduisterd wordt. Gebouwd op Jezus Christus kan de hoop nooit geheel en al uitgeput raken. Verzoekingen kunnen de hoop vreselijk aanvallen. Onze boezemzonden kunnen de hoop zo verduisteren. Maar, houd moed! Uw hoop zal niet vergaan van de Heere. Nee, hij is gebouwd op Christus, wordt gevoed door Christus, wordt bewaard door Christus. Die hoop geeft vrolijkheid in het hart.’
Gemeente, laat het onze bede zijn, dat we die hoop rijkelijk zouden mogen verspreiden. Naar onze kinderen toe, naar de gemeente toe, naar de buitenwereld toe. Nog één keer Octavius Winslow. Hij zegt: ‘De hoop juicht, hoewel veel bitterheid in onze kelk gegoten wordt. De hoop schenkt de voorsmaak van de hemel en die overheerst.’
Lieve gemeente, wij weten niet wat dit jaar ons zal brengen. Maar kunt u zeggen dat Christus uw Hoop is? Niet alleen ín dit leven, maar ook ná dit leven? U zegt misschien: Dat zijn zulke grote zaken. Daar kan ik alleen maar van stamelen. En ik heb die zekerheid niet.
Paulus bemoedigt de vreesachtige Timotheüs. En het is ook nu een boodschap voor vreesachtigen, voor ellendigen, voor armen. Christus is de Hoop der heerlijkheid, ook al moet u het zeggen met een bevend hart. Ik denk aan de bloedvloeiende vrouw. Bevend kwam zij achter Jezus aan. Waarom? Wel, er staat: Deze van Jezus horende… (Mark. 5:27).
Als u nu zó, als die bloedvloeiende vrouw, mag komen aan Zijn voeten – dan bent u in hope zalig. Dan zal Christus u bijstaan in het leven en ook in het stervensuur.
Ik moest weer denken aan Christen en Hopende uit de Christenreis. Dan staan ze daar voor de doodsjordaan. Ze moeten er doorheen, anders kunnen ze niet door de poort van het hemelse Jeruzalem komen. Er wordt tegen hen gezegd: ‘Naarmate u gelooft in de Koning, zal de rivier dieper of ondieper voor u zijn.’ Christen en Hopende gaan erin. Dan begint Christen te zinken. O gemeente, als het zicht op Christus verduisterd is, is de dood een koning der verschrikking. Christen heeft zoveel geestelijke ervaringen mogen hebben. Maar al zijn bevindingen, zijn uitreddingen, zijn liefelijke verkwikkingen kunnen hem niet helpen door de doodsjordaan. Wat een strijd. Maar daar is Hopende. Hopende had niet van die grote, heldere en indringende zaken beleefd als Christen. Maar nu gaat juist hij deze wankelende en zinkende Christen bemoedigen. ‘Wees goedsmoeds, broeder! Ik voel de grond, en die is vast. Broeder, ik zie de poort. En ik zie mannen staan om ons te ontvangen.’ Hij houdt het hoofd van Christen boven water.
Gemeente, dat is nu broederlijke liefde. Die hoop beschaamt niet. Hopende wijst naar Christus en dan mag die wanhopige Christen uitroepen: ‘Ik zie Hem weer. En Hij zegt mij: Als gij door het water gaat, zal Ik bij u zijn.’ Zó komen ze aan de overkant en de engelen wachten hen op.
Maar daar is ook Onkunde. Die heeft het gemakkelijk. Hij wordt de doodsjordaan overgezet met het bootje van veerman IJdele Hoop. Zonder strijd en zonder moeite komt hij bij de hemelpoort aan. Maar als hem gevraagd wordt naar zijn getuigschrift, verstomt hij. Hij staat daar met lege handen. Hij heeft het niet. En dan ziet Bunyan dat er een weg loopt naar de buitenste duisternis. Niet alleen vanaf de stad Verderf, maar ook vanaf de hemelpoort.
Gemeente, we moeten verschijnen voor de rechterstoel van Christus. En alleen degene die door de enge poort is gegaan en aan de voet van het kruis is gekomen, zal het hemelse Jeruzalem binnengaan. Waar gaat uw reis naartoe? Zoekt den Heere, en leeft! (Amos 5: 6). En volk des Heeren, houd moed. Hoop op God – wat er dit jaar ook komt. U is een beter lot bereid, uw heilzon is aan het dagen.
Gemeente, de genade, de barmhartigheid en de vrede van Christus Jezus, onze Hoop, zij met u.
Amen.
Slotzang: Psalm 131: 4
Dat Isrel op den Heer’ vertrouw’,
Zijn hoop op Gods ontferming bouw’,
En stil berust’ in Zijn beleid,
Van nu tot in all’ eeuwigheid.