Ds. C.G. Vreugdenhil - Lukas 2 : 8
De herders van Bethlehem
Lukas 2 : 8
Delen & Download
Download preekLeespreek tekst
Zingen : | Lofzang van Maria: 1 en 3 | |
Lezen : | Lukas 2: 1-14 | |
Zingen : | Lofzang van Zacharias: 1 en 4 | |
Zingen : | Avondzang: 1 en 4 | |
Zingen : | Psalm 118: 14 |
Gemeente,
Lukas 2 vers 8 is het uitgangspunt van de preek. En natuurlijk staat dit vers in het verband van de andere verzen. Ik lees u de tekst voor:
En er waren herders in diezelfde landstreek, zich houdende in het veld, en hielden de nachtwacht over hun kudde.
Deze schriftwoorden spreken over de herders van Bethlehem.
Er zijn twee aandachtspunten, twee lijnen vanuit Lukas 2:
1. De plaats van Jezus’ geboorte;
- De blijdschap door Jezus’ geboorte.
Het thema van de preek is dus: de herders van Bethlehem, en we staan stil bij de plaats van Jezus’ geboorte en de blijdschap door Jezus’ geboorte.
1. De plaats van Jezus’ geboorte
Jongens en meisjes, in het kerstverhaal komen we altijd weer de herders tegen. Herders die passen op de schapen. Maar wat waren dat nu eigenlijk voor mensen, die herders? Sommigen zeggen: ‘Ja, dat waren ruwe, onverschillige, ongelovige kerels met een verachtelijk beroep. Het uitschot van de maatschappij.’ Anderen zeggen: ‘Nee, het waren eenvoudige, gelovige mannen die hoopten op de komst van de Heere Jezus.’
Dat ze de boodschap van de engel over de geboorte van de Heere Jezus direct geloofden en zo snel als ze konden naar de geboren Koning gingen en heerlijkheid in Hem zagen – dat was natuurlijk wel een heel positief teken. Het zegt iets over wie die herders waren. Dat hadden ze toch niet gedaan als het heel onverschillige mensen geweest waren?
God kiest hen als eersten uit om het geboortebericht van de Messias te ontvangen. Dat is toch wel heel bijzonder. Niet de godsdienstige leidslieden uit Jeruzalem, de Farizeeën, de Sadduceeën, de Schriftgeleerden, maar de herders kregen te horen dat de Messias was geboren.
In de Bijbel wordt juist met heel veel respect over het herder-zijn gesproken. Denk maar aan de aartsvaders: Abraham, Izak en Jakob waren alle drie herdersvorsten. Denk ook maar eens aan Mozes, die 40 jaar lang de kudde in Midian heeft geleid. Denk aan David: als jongen was hij ooit herder in Bethlehem, voordat hij tot het koningschap werd geroepen. Dat weten we allemaal. Denk ook maar aan de profeet Ezechiël, die heel positief over herders spreekt.
De Messias, de Heere Jezus, wordt Zelf ook Herder genoemd: de goede Herder van Israël, Die Zijn leven geeft voor Zijn schapen. Het pleit er eigenlijk allemaal voor dat die herders niet tot de onderste laag van de maatschappij, tot de verschopten en verachten in die dagen behoorden.
Gemeente, wie waren die herders dan eigenlijk wel? Ik ga eerst zeggen wie ze waren en daarna zal ik uitleggen waarom ik dat geloof.
Die herders in de velden van Efratha waren tempelherders. Zij fokten en verzorgden de lammetjes die de Israëlieten – als ze vanuit het hele land naar Jeruzalem gekomen waren – in Bethlehem kochten om ze te gaan offeren in de tempel. Bethlehem lag namelijk vlak bij Jeruzalem. De herders van Bethlehem vielen zelfs onder het rabbinaat van Jeruzalem en stonden in dienst van de tempel. Deze herders hielden zich op ‘in diezelfde landstreek’ in het open veld, en hielden de nachtwacht over hun kudden. Was dat dan eenvoudig maar een stel herders dat toevallig op dat tijdstip bezig was en die engelenverschijning meemaakte óf zat er meer achter de beschrijving van wat hier gebeurd is?
Gemeente, bij God gebeuren dingen nooit bij toeval. Hoe meer je de Bijbel bestudeert, hoe meer je onder de indruk raakt van Gods plan en Gods wijsheid. De grote vraag blijft dus: wie waren nou die herders van Bethlehem?
We letten eerst even op de locatie, de plaats waar zij waren: Bethlehem. We lezen voor het eerst over Bethlehem in de geschiedenis van Jakob, één van de zonen van Izak, de zoon van Abraham. Ik lees dat voor uit Genesis 35 vanaf vers 16 t/m vers 21. Als u wilt, kunt u dat gedeelte meelezen in uw Bijbeltje. In dit Bijbelgedeelte komt voor het eerst Bethlehem aan de orde: En zij reisden van Beth-El; en er was nog een kleine streek lands om tot Efrath te komen; en Rachel baarde, en zij had het hard in haar baren. En het geschiedde, als zij het hard had in haar baren, zo zeide de vroedvrouw tot haar: Vrees niet; want dezen zoon zult gij ook hebben! En het geschiedde, als haar ziel uitging (want zij stierf), dat zij zijn naam noemde Ben-oni; maar zijn vader noemde hem Benjamin. Alzo stierf Rachel; en zij werd begraven aan den weg naar Efrath, hetwelk is Bethlehem. En Jakob richtte een gedenkteken op boven haar graf, dit is het gedenkteken van Rachels graf tot op dezen dag. (Dat is de dag waarop Genesis geschreven werd.) Toen verreisde Israël, en hij spande zijn tent op gene zijde van Migdal-Eder.
Die naam, Migdal-Eder, moet u onthouden. We hebben zojuist gelezen dat Jakob met zijn gezin op weg is van Bethel naar Efrath, op weg naar Bethlehem. Vlakbij Efrath krijgt Rachel, de zwangere vrouw van Jakob, geboorteweeën en sterft bij de geboorte van haar kind. Nu zou je bij veel bloedverlies gelijk met de ambulance naar het ziekenhuis gaan, maar dat was er toen niet. En vóór haar sterven, dat ze voelt aankomen, geeft Rachel haar kind de naam Ben-oni: zoon van smarten. Maar Jakob, die verscheurd wordt door verdriet over het verlies van zijn geliefde vrouw, noemt hem in plaats daarvan Benjamin: zoon van mijn rechterhand. En dan begraaft Jakob zijn geliefde vrouw bij Bethlehem. Hij zet een gedenkteken boven haar graf. Dat zullen wel een paar stenen geweest zijn. En bij Bethlehem ligt nu de moeder van Israël begraven.
Jakob slaat even verder zijn tent op in een plaats die genoemd wordt: Migdal-Eder. Ik lees het 21e vers nog een keer: Toen verreisde Israël – dat is de nieuwe naam die Jakob gekregen heeft - en hij spande zijn tent op gene zijde van Migdal-Eder. Dat is een plaatsnaam. ‘Migdal’ betekent ‘wachttoren’ en ‘eder’ betekent ‘kudde’. Daar liepen niet de koeien van Basan, maar de schapen van Bethlehem. Migdal-Eder wordt dus ook wel ‘Schaapstoren’ genoemd: een wachttoren voor de schapen.
Ruim duizend jaar later lezen we opnieuw over Bethlehem: de profeet Samuël moet van God naar Bethlehem om één van de zonen van Isaï tot koning te zalven. Onze jongens en meisjes kennen die geschiedenis vast wel. Al die grote zonen, die grote jongens van Isaï, moeten bij Samuël komen en steeds zegt de Heere tegen Samuël: ‘Nee, deze is het niet. Nee, die is het ook niet.’ En als ze allemaal langs geweest zijn, vraagt Samuël aan Isaï: ‘Heb je nog meer kinderen?’ ‘Ja, mijn jongste zoon. Die past op het ogenblik op de schapen.’ ‘Nou, dan moet je die laten halen.’ David is het die op het veld bij de schapen is, en hij moet komen.
En dan zegt de Heere tegen Samuël: ‘Die is het! Hem moet je zalven tot koning.’: Vul uw hoorn met olie en ga heen; Ik zal u zenden tot Isaï, den Bethlehemiet, want Ik heb Mij een koning onder zijn zonen uitgezien (1Sam.16:1). Deze jongste zoon wordt gezalfd. Uitgerekend die jongen heeft de Heere voor Zijn dienst nodig: David wordt bij de kudde vandaan geroepen en gezalfd tot koning over Israël. Bethlehem wordt vanaf die tijd, als de geboortegrond van David, de stad van David genoemd.
En naarmate de tijd vordert, geeft God in de loop van de geschiedenis van Israël steeds méér aanwijzingen over Zijn plannen: verschillende profeten voorzeggen de geboorte van de Messias, de Redder van de wereld uit de lijn van koning David. In Bethlehem zal de Redder van de wereld geboren worden. En dan komt de tekst waar mijn exegese helemaal op steunt, Micha 4 vers 8: En gij Schaapstoren – er staat in de grondtekst Migdal-Eder; hier hebben ze het vertaald – gij Ofel der dochter Sions! - ‘Ofel’ betekent versterking -, tot u zal komen, ja, daar zal komen de vorige heerschappij – onder het koningschap van David – het koninkrijk der dochteren van Jeruzalem.
Deze tekst is cruciaal. En even later zegt Micha in hoofdstuk 5 vers 1: En gij, Bethlehem Efratha! zijt gij klein om te wezen onder de duizenden van Juda? Uit u zal Mij voortkomen, Die een Heerser zal zijn in Israël, en Wiens uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid.
Alle opvolgers van David werden in Jeruzalem geboren, maar er komt een nieuwe Koning uit het nageslacht van David die in Bethlehem wordt geboren en die naar u, Migdal-Eder, wachttoren voor de schapen, toekomt.
De profeten gaan er verder mee. Ik noem een paar voorbeelden. Jesaja zegt dat er een Rijsje voort zal komen uit de uitgehouwen tronk van Isaï (Jes.11:1). Jesaja zegt ook in hoofdstuk 53 dat de Messias een Man van smarten zal zijn. Denk aan Ben-oni, Zoon van smarten. En de profeet Zacharia zegt dat deze Nazaat een Koning zal zijn Die tot hen komt als de Heiland.
Gemeente, iedere gelovige Jood wíst dus dat Bethlehem een bijzondere plaats was. Dáár ligt het graf van de moeder van Israël, de geliefde vrouw van Jakob, Rachel. En dáár gaat God iets nieuws beginnen: dáár komt de Messias. Tegen die achtergrond lezen we onze tekst: En er waren herders in diezelfde landstreek, zich houdende in het veld, en hielden de nachtwacht over hun kudde.
De profeet Amos behoorde ook tot een groep herders uit de streek Thekoa en dat lag daar ook bij Bethlehem. Het was een dorpje in hetzelfde gebied. Herders waren daar altijd te vinden.
Na de bouw van de tempel van Salomo, de zoon van David, ontstond er rond Bethlehem een bloeiende handel in slachtschapen. Die schapen werden niet voor de wol gefokt, maar als offerdieren gebruikt om in de tempel geofferd te worden bij de grote feesten. Uit het hele land kwamen pelgrims naar Jeruzalem om daar offers te brengen. Je kon natuurlijk niet uit je eigen geboorteplaats een lammetje op je rug meenemen. Stel dat je een paar honderd kilometers moest lopen.
Daarom was er de mogelijkheid om dicht bij Jeruzalem, in Bethlehem, tussen Jeruzalem en Migdal-Eder (dat was 7 km) een offerdier te kopen. In dit gebied graasden de schapen en werden als het ware de paaslammeren toebereid. De herders en de lammeren van Bethlehem stonden zelfs onder de autoriteit van de hogepriester in Jeruzalem. Die lammeren moesten volmaakt en zonder gebrek zijn. Die herders hadden een belangrijke taak: ze waren de hofleveranciers van de offerschapen. Ze waren rechtstreeks betrokken bij de verzoening die de mensen zochten bij God, in de tempel. Reken maar uit hoeveel lammeren de herders al die eeuwen hebben voorbereid om verzoening voor het volk te doen.
Telkens weer vloeide het bloed van offerlammeren, afkomstig uit de velden van Efratha. Via de Schaapspoort dreven de herders hun schapen en hun lammeren de stad Jeruzalem in. Deze poort lag aan de oostkant van de stad. De naam ‘Schaapspoort’ werd al tijdens de regering van koning David aan deze poort gegeven. Tot op de dag van vandaag wordt er iedere week op een plein, buiten de Schaapspoort, een schapenmarkt gehouden.
De herders in de velden van Efratha hadden dus een eigen gebouw, de al eerder genoemde Migdal-Eder, letterlijk: de Schaapstoren. De Migdal-Eder diende als wachttoren, maar ook als kraamkamer. Er waren herders die buiten in het veld de wacht hielden én herders van Migdal-Eder die voor de drachtige schapen en de pasgeboren lammetjes zorgden. Zulke lammetjes werden héél teer behandeld, want er mocht niets beschadigd raken: het moesten immers volmaakte lammetjes zijn die geschikt zijn voor de tempeldienst. Daarom werden die lammetjes dus ook heel voorzichtig in doeken gewikkeld en in een voertrog of houten kist gelegd.
Als Jezus geboren wordt, staat er dat Maria haar eerstgeboren Zoon baart, Hem in doeken wikkelt en Hem in een kribbe neerlegt. Jozef en Maria leggen hun kindje in de ‘phatnè’ neer. Dit Griekse woord is vertaald met kribbe. Als je in de kinderbijbel kijkt, zie je allemaal van die kribbes net zoals in Drenthe. Dan zie je op plaatjes van die stokjes: de onderste stokjes zijn de poten van de krib en de bovenste vormen de ruif. Maar dat is Drenthe, zo was dat niet in Migdal-Eder. Daar hadden de kribbes niet zo’n vorm. De vertaling is wel ‘kribbe’ of ‘ruif’, maar het was een voorraadbak voor het eten, om daarin het voedsel te bewaren. Een kribbe was dus een voerbak en meestal van steen. Een stuk uitgehouwen steen, net zoals je dat in Oostenrijk ziet: drinkbakken, helemaal uitgehold, en dan iets groter, iets vierkanter.
Maria en Jozef hadden een ruimte in de herberg gehuurd vanwege hun verblijf in Bethlehem voor de volkstelling. Maar in de overvolle bovenzaal van de herberg, de kataluma, ook wel vertaald als ‘uitspanning’, waren veel mensen samen. De gasten verbleven in de herberg namelijk in één grote gemeenschappelijke ruimte. En dat was natuurlijk geen geschikte plaats voor de geboorte van een kindje.
Er staat in het Grieks – heel opmerkelijk – dat er in dé herberg geen plaats was. In de herberg waar Jozef en Maria op dat moment zijn, is geen geschikte plaats om de bevalling te laten plaatsvinden en daarom moeten ze genoegen nemen met een andere plaats. Soms wordt gedacht aan de stal onder de zaal, waar de rijdieren van de gasten stonden. Anderen denken aan een grot, ergens in de buurt.
Máár we hebben de profetie van Micha in Micha 4 vers 8. En daar stáát het letterlijk: de Messias komt daar. Het koningschap van Israël komt tot de schaapstoren, tot Migdal-Eder. Dat is de plaats die het koningschap – de dochter van Sion, Israël – vroeger, onder de regering van David, bezat. Zó weten wij dat die grote Zoon van David, de Heere Jezus, daar geboren is.
Jezus wordt niet in de kataluma, de grote bovenzaal waar alle mensen waren, geboren, maar in de Migdal-Eder, de kraamkamer waar de paaslammetjes geboren werden. En dáár in de ‘kribbe’ legt Maria haar baby, nadat zij Hem in doeken ingewikkeld heeft. Daar legt moeder Maria haar Zoon in een stenen voorraadbak. Daar legt ze Hem neer als een Offerlam.
Als Jezus geboren wordt, vallen álle puzzelstukjes op zijn plaats: Jezus in de ‘kribbe’, in de stenen bak van de paaslammeren. De Koning van Israël wordt daar door God neergelegd als een levend Brood. Jezus zegt het ook van Zichzelf: ‘Ik ben het Brood des levens dat uit de hemel is neergedaald. Als iemand van dat brood eet, zal Ik hem leven geven tot in eeuwigheid. En het brood dat Ik hem geven zal, is Mijn vlees dat Ik zal geven voor het leven van de wereld.’ Hij wordt daar neergelegd als het Offerlam. Hij is immers het Lam van God dat de wereld nodig heeft, opdat de zonde van de wereld gedragen wordt.
Dat was het eerste punt: de plaats van Jezus’ geboorte, in Bethlehem, in Migdol-Eder, de Schaapstoren.
Voordat we verder gaan, zingen we eerst de Avondzang vers 1 en 4:
O grote Christus, eeuwig licht!
Niets is bedekt voor Uw gezicht;
Die ons bestraalt, waar wij ook gaan,
Al schijnt geen zon, al licht geen maan.
Houd ons gemoed voor U bereid,
Opdat het blij Uw komst verbeid',
Daar 't in een stil vertrouwen leeft,
Dat Gij ons onze schuld vergeeft.
2. De blijdschap door Jezus’ geboorte
Gemeente, we staan in deze preek stil bij de herders van Bethlehem. We hebben gelet op de plaats van Jezus’ geboorte, Bethlehem. Nu letten we in de tweede plaats op de blijdschap door Jezus’ geboorte.
Onze tekst zegt: En er waren herders in diezelfde landstreek, zich houdende in het veld, en hielden de nachtwacht over hun kudde (Luk.2:8). En ze krijgen een boodschap. Vreest niet, want, ziet, ik verkondig u grote blijdschap, die al den volke wezen zal; namelijk dat u heden geboren is de Zaligmaker, welke is Christus, de Heere, in de stad Davids (Luk.2:10-11).
Ziet u wat er gebeurt? De tempelherders, die eeuwenlang voor de offerlammeren gezorgd hebben, krijgen als éérsten te horen dat het grote Offerlam geboren is. De engel verkondigt hun grote blijdschap. Nu kan het feest eigenlijk pas beginnen: het feest dat wij kerstfeest noemen. Vannacht is het Offerlam geboren: het Lam van God Dat de zonde van de wereld wegneemt. Laat de priesters maar komen om dit Lam te keuren: het is een volmáákt Lam, een Lam zonder enig gebrek. Het is de Christus, de Heere en de Messias. Dit is het Lam dat eenmaal op Golgotha geslacht zal worden: voor koningen en herders, voor priesters en profeten, voor gewone burgers, voor Grieken en Joden, voor alle volken. Ga maar kijken; je zult het Kindje vinden: gewikkeld in doeken, liggend in de kribbe.
De herders weten direct waar ze moeten gaan kijken. Als de engel het over de kribbe heeft, kan dat maar één plek zijn: niet ergens in een stal waar ossen en ezels van reizigers staan, maar in de kraamkamer van de lammeren, in Migdal-Eder. Dáár zal de Verlosser geboren worden. En nu ís daar de Messias, de Verlosser van Israël, geboren. Hij is het volmaakte, goddelijke Offerlam. Het offeren van al die duizenden schapen op het brandofferaltaar in Jeruzalem is nu niet meer nodig.
Later, als dit Lam sterft aan het kruis, zal God het voorhangsel van de tempel scheuren, van boven naar beneden. Dan zit de taak van de herders erop. Ja, ik weet het, de Joden naaiden dat voorhangsel weer dicht en de tempeldienst ging tot 70 na Christus door, totdat de tempel verwoest werd. Maar ná Golgotha was er geen offer meer nodig. Want Hij is het Lam van God, Dat de zonde van de wereld wegneemt.
Gemeente, in de Hebreeënbrief lezen we daar ook iets over: Want het is onmogelijk, dat het bloed van stieren en bokken de zonden wegneme. Daarom, komende in de wereld, zegt Hij: Slachtoffer en offerande hebt Gij niet gewild, maar Gij hebt Mij het lichaam toebereid; Brandofferen en offer voor de zonde hebben U niet behaagd. Toen sprak Ik: Zie, Ik kom (in het begin des boeks is van Mij geschreven), om Uw wil te doen, o God (Hebr.10:4-7). Want met één offerande heeft Hij in eeuwigheid volmaakt degenen, die geheiligd worden (Hebr.10:14).
Dát is de inhoud van de grote blijdschap voor heel het volk Israël. En Simeon zegt het later ook: de Heere Jezus is een Licht tot verlichting van de heidenen. Daarom is er redding mogelijk voor u, voor jou, voor jullie, jongens en meisjes. Want de Heere Jezus is ook voor jullie gekomen. Daarom ben je toch gedoopt? Het water van de doop wijst op het bloed van de Heere Jezus, op het Offerlam. Ook voor jullie is Hij gekomen. Dat zegt de Bijbel, en daarom kunnen jullie ook de Heere liefhebben en Hem dienen. Omdat dit Lam in de wereld is gekomen, kunnen ook jullie bekeerd worden, een kind van God worden, tot kind van God aangenomen worden.
Gemeente, deze boodschap is de inhoud van die grote blijdschap die de engel verkondigt. De vrede van God kan zó in je hart komen. De Heere Jezus gaf Zijn bloed als betaling voor al onze zonden.
De tempelherders in de velden van Bethlehem hoorden een heerlijke, een schitterende boodschap: Ziet! Ik verkondig u grote blijdschap die voor het hele volk bestemd is. Een boodschap voor het volk Israël, maar ook voor de heidenen. Hij is geboren in de stad van David, in Bethlehem. Hij is Christus, de Heere.
Zou je niet onder de indruk van zo’n boodschap komen? Zou je voor dat Kind niet buigen, niet knielen? Zouden we ons hierover niet verwonderen? God is zó goed. Hij gaf Zijn Zoon aan de wereld, een wereld verloren in schuld.
De herders hadden eerder een wolf dan een engel verwacht, toen ze daar buiten in het veld de wacht over hun kudden hielden. Wat een heerlijke boodschap ontvangen ze in die donkere nacht: er is hoop voor verloren mensen. Juist dáár landt de boodschap van Gods genade. Waar wij het niet meer kunnen, waar wij het niet meer zien, waar wij moeten zeggen: ‘O God, wees mij, de zondaar, genadig’ – dáár landt die bevrijdende boodschap van God. Het Brood Dat leven geeft, stilt de honger naar vrede, de honger naar gerechtigheid, de honger in je ziel naar God.
Kent u, ken jij dat hongeren, dat verlangen naar God? Luistert dan toch: Christus is geboren, de Heere en de Zaligmaker. Wat is dat een zondaarsliefde van God. Hij heeft de wereld zo lief gehad dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve maar het eeuwige leven hebbe.
God begint een heel nieuwe fase in Zijn heilsplan. Nu worden Gods beloften heerlijk vervuld: Ik verkondig u grote blijdschap, die al den volke wezen zal, namelijk dat u heden geboren is de Zaligmaker (Luk.2:10,11). Dit is de reden voor die blijdschap, dit is het goede nieuws dat leidt tot grote vreugde. Nu mogen we tijdens het Kerstfeest vieren én ontdekken dat de inhoud van die blijdschap niet íets, maar Iemand is: de Heere Jezus Christus. Hij is de Oorzaak van deze blijdschap.
Gemeente, er is grote blijdschap bij de herders vanwege de geboorte van de Zaligmaker. In het Grieks staat er voor het woordje ‘groot’: mega. Dat woordje kennen we allemaal wel: een mega-blijdschap. Het woordje ‘mega’ betekent: groot, lang, duurzaam, sterk. De blijdschap is groot: ze is voor héél het volk. Deze blijdschap van God duurt lang en eindigt nóóit meer: het is een eeuwige blijdschap die blijft, ook al ga ik sterven. Deze blijdschap blijft dan onbepaald, door het licht dat van Zijn aangezicht straalt, ten hoogste toppunt stijgen.
Hier, in dit leven, is er vaak een afwisseling van droefheid over de zonde, droefheid over pijn, spanning en een ernstige ziekte, maar: er is ook blijdschap. Zo wisselen blijdschap en droefheid elkaar af. Maar deze blijdschap is zó sterk dat ze het eeuwig volhoudt.
In de velden van Efratha verkondigt de engel gróte blijdschap aan de herders. Aan het einde van het Lukasevangelie vertelt de evangelist dat de discipelen vanaf de Olijfberg met gróte blijdschap terugkeren naar Jeruzalem. Hun Zaligmaker en hun Koning is ten hemel gevaren om daar voor hen Zijn hogepriesterlijk werk te gaan doen. Daarom loven en danken ze God als ze naar Jeruzalem teruggaan.
De blijdschap van de herders en van de discipelen zegt álles over Hem Die deze blijdschap brengt. Deze blijdschap is verbonden met de Heere Jezus, Die als Kind in de kribbe van Bethlehem wilde komen en wilde opgroeien als kind om heilig óver te doen wat er bij ons verkeerd is gegaan. Die blijdschap is er om de Heere Jezus Die voor mijn zonden geleden heeft en voor mij aan het kruis gestorven is.
Gemeente, zónder de Heere Jezus, als je niet met God verzoend bent, kan er eigenlijk geen echte blijdschap zijn. Maar ook geldt: zónder droefheid komt die blijdschap niet tot zijn recht. Dat is áltijd een tegenstelling, net zoals wit en zwart, licht en donker een tegenstelling zijn.
Weet u hoe die verkondigde blijdschap echt je hart vervult? Alleen door naar de Heere Jezus toe te gaan en op Hem te zien. Door de weg van Jezus te gaan, zoals die in het Evangelie beschreven wordt. En welke weg ging Hij? Hij ging bergop en bergaf, niet alleen letterlijk maar ook geestelijk: Hij kende hoogtepunten en diepe dalen. Hij kende momenten van vertwijfeling en afwezigheid van vreugde. Denk maar eens aan Gethsémané, toen Hij bukte en boog en bloed zweette.
Die weg moeten wij óók gaan, in navolging van Hem. Niet om iets te verdienen – wat de Heere Jezus gedaan heeft, hoeven wij niet over te doen – maar wel, omdat het Zíjn weg is: Laat ons met lijdzaamheid lopen de loopbaan, die ons voorgesteld is; ziende op de overste Leidsman en Voleinder des geloofs, Jezus, Dewelke, voor de vreugde die Hem voorgesteld was, het kruis heeft verdragen, en schande veracht …. (Hebr.12:1b-2).
Oppervlakkige blijdschap is er genoeg om ons heen. We kunnen wel net doen alsof we blij zijn, maar iedereen ziet dat dat niet echt is. Dan zit de vreugde aan de buitenkant. Daar zak je doorheen. Dan ben je nog niet gekomen tot die echte, diepe, geestelijke blijdschap.
Misschien herken je dat? Als dat zo is, kan dat verschillende oorzaken hebben. Misschien leef je niet uit Hem en geloof je met je verstand, zonder je hart. Misschien heb je de wereld lief, liever dan Jezus. Maar waar Jezus écht is, ook in je hart, daar is blijdschap. En waar Hij niet is, wordt die blijdschap gemist.
Rond de geboorte van Christus was het óók een donkere tijd. Een tijd van onverschilligheid en ongeloof. Wel een tijd vol godsdienst, maar keihard en zonder liefde. Denk maar aan de Farizeeën en Schriftgeleerden.
Maar de engel verkondigde echte blijdschap, grote blijdschap. Bij de herders kwam die boodschap binnen, waardoor hun grote vrees veranderde in grote blijdschap. Er was grote blijdschap, omdat ze mochten horen dat Gods belofte vervuld was. Daarom bogen ze neer over de kribbe en kwamen ze tot aanbidding van dit Kind: God Zelf.
Gemeente, en nu? De Heere werkt nog steeds op dezelfde manier. Als je deze Zaligmaker mag zien en omhelzen, als je deze Zaligmaker als schuldig mens vanwege al je zonden nodig krijgt, als je Hem mag leren kennen – dat gaat soms langzamerhand, steeds meer en meer – en mag zien dat Hij ook voor mij naar deze wereld kwam – dan brengt dat een onuitsprekelijke blijdschap met zich mee. Als je de Heere Jezus persoonlijk leert kennen als jouw Zaligmaker, als jouw Borg, dan leef je pas écht en wordt het óók kerstfeest in je hart.
De oorzaak van al die blijdschap noemt de engel heel duidelijk: u is heden geboren. Wie? De Zaligmaker, Welke is Christus, Messias, Heere. Zo wordt in één keer het hele Evangelie uitgestald. God brengt Zijn genade heel dichtbij: tot aan de deur van ons hart. Dit zijn Zijn namen, zegt de engel: Zaligmaker, Christus, Heere.
Dan weten de herders genoeg: de boodschap van de engel in het veld zet de herders in beweging en ze gaan naar de Migdal-Eder, de Schaapstoren. En kijk, daar staat die stenen bak. Normaal lag daar een lammetje in, beschermd door doeken, om het niet te beschadigen. Goedgekeurd als offerlam. En nu ligt daar Jezus, het Lam van God, Dat de zonde van de wereld wegneemt. De herders buigen voor Hem neer en aanbidden Hem. Ze kunnen er ook niet meer over zwijgen nu ze hét Lam zien, Gods Lam.
Gemeente, wat ik u aanraad en bid, jullie ook, jongelui, en jullie, kinderen: zie op de Heere Jezus als het Lam van God. En zeg met je hart: nu heb ik voor al mijn zonden een Middelaar gevonden.
De mensen die het horen, verwonderen zich. Maria bewaart al deze woorden in haar hart. De herders spreken erover, over wat ze gehoord en gezien hebben en verheerlijken en prijzen God.
Zie je wel? De kerstboodschap werkt iets uit. Volg zó de herders maar na.
Ik kniel aan Uwe kribbe neer.
O, Jezus, Gij, mijn leven.
Ik kom tot U en breng U, Heer’,
wat Gij mij hebt gegeven.
O, neem mijn leven, geest en hart,
en laat mijn ziel in vreugde en smart
bij U geborgen wezen.
Amen.
Slotzang: Psalm 118: 14
Gij zijt mijn God, U zal ik loven,
Verhogen Uwe majesteit;
Mijn God, niets gaat Uw roem te boven;
U prijz' ik tot in eeuwigheid.
Laat ieder 's HEEREN goedheid loven,
Want goed is d' Oppermajesteit;
Zijn goedheid gaat het al te boven;
Zijn goedheid duurt in eeuwigheid!