Ds. J.B. Zippro - 1 Samuël 17 : 45
Davids geloof in de strijd tegen Goliath
1 Samuël 17 : 45
Delen & Download
Download preekLeespreek tekst
Zingen : | Psalm 46: 1 en 4 | |
Lezen : | 1 Samuël 17: 31-58 | |
Zingen : | Psalm 18: 9 en 10 | |
Zingen : | Psalm 3: 4 | |
Zingen : | Psalm 118: 8 |
Gemeente, de tekst uit Gods Woord waarbij we u met Gods hulp willen bepalen, kunt u vinden in het u voorgelezen Schriftgedeelte 1 Samuël 17: 31 t/m 58 – de geschiedenis van David en Goliath. We letten in het bijzonder op het 45e vers:
David daarentegen zei tot de Filistijn: Gij komt tot mij met een zwaard en met een spies en met een schild; maar ik kom tot u in de Naam van den Heere der heirscharen, den God der slagorden van Israël, Dien gij gehoond hebt.
We willen u bepalen bij Davids geloof in de strijd tegen Goliath. We doen dat aan de hand van drie gedachten:
1. De kracht van dit geloof;
2. De beproeving van dit geloof;
3. De overwinning van dit geloof.
1. De kracht van dit geloof
Gemeente, het geloof is een gave, een genade die beproefd wordt; maar die God Zelf ook kroont met de overwinning. Dat is de samenvatting van 1 Samuël 17. Dan gaat het, jongens en meisjes, niet alleen om het spannende verhaal, dat misschien wel de meest bekende geschiedenis is uit de hele Bijbel. Als u aan iemand die nooit naar de kerk gaat en ook nooit in de Bijbel leest, vraagt of hij misschien wél het verhaal van David en Goliath kent, dan is dat vaak wel het geval. Dat is namelijk zo’n mooi verhaal!
Maar gemeente, jongens en meisjes, het is natuurlijk niet ‘zomaar’ een spannend verhaal. Het is veel meer dan een spannend verhaal dat ons altijd weer treft als je het leest. Het gaat in 1 Samuël 17 om twee machten die tegenover elkaar staan. De macht van de afgoden, de macht van de Filistijnen, de macht van de vijand aan de ene kant – en de macht van de God van Israël, Die Zich openbaart door de kleine David aan de andere kant.
Ziet u hoe wonderlijk? Die twee legers staan recht tegenover elkaar op het slagveld tussen Socho en Azéka met daartussen de vallei. Aan de ene kant van de bergen zijn de Filistijnen en aan de andere kant de Israëlieten.
Maar, gemeente, God zal Zijn macht tonen en de overwinning geven door de kleine David, de herdersjongen die van het veld komt. David heeft het soldatenambacht niet geleerd; hij was niet gewend om oorlog te voeren. David zong met zijn dichterlijke gaven op het veld juist psalmen tot eer van God en in het stille veld tokkelde hij op de snaren van zijn harp. Maar hij moet voor de dag komen. Dat hebben we in het vorige hoofdstuk gezien, toen Samuël op bezoek kwam in het huis van Isaï. Hij moet voor de dag komen. Gods werk moet in hem openbaar komen; het werk moet beproefd worden en het zal ook gezegend worden.
David wordt gezalfd tot koning over Israël – en dat had toch niemand kunnen denken. Maar Gods oog was op deze jonge man. De Heere ziet immers niet aan wat voor ogen is, maar Hij ziet het hart aan. Wat David in het hart omdraagt, is de vreze des Heeren; en de genade Gods zal ook in de praktijk beoefend moeten worden, niet alleen maar op dat stille veld, daar in de eenzaamheid.
Ik weet niet hoe dat met u is. Je karakter kan met zich meebrengen dat je meer in stilte samen met de Heere je weg zou willen gaan. Eenzaam, met God gemeenzaam, dichtte Jodocus van Lodenstein al. Soms zou je dat wel willen – eenzaam in het stille veld met de Heere gemeenzaam zijn. En toch: Gods werk moet hier openbaar komen, en zal ten aanschouwen van vriend en vijand beproefd worden. Het zal worden bekroond met de zegen van God.
Daar staat die jonge man aan de ene kant van het veld tegenover de geweldige reus Goliath, afkomstig uit Gath, aan de andere kant. Een krijgsman van zijn jeugd af aan, staat in vers 33. Een geduchte tegenstander, een geweldige kerel, bijna drie meter hoog; zes ellen en een span, staat er. Om een beeld te geven van oude lengtematen: een el is 45 centimeter en een span is een halve el, dus de lengte van Goliath komt in de buurt van drie meter!
Kijk eens naar zijn machtige uitrusting, jongens en meisjes! Een koperen harnas met een gewicht van 5.000 sikkelen koper; en een sikkel is meer dan 11 gram. 5.000 maal 11 gram, dan kom je op een harnas van meer dan 50 kilo dat Goliath om zijn borst heeft hangen. Een machtige helm op zijn hoofd, een schubachtig pantser, een spies in zijn hand en een schilddrager voor zijn aangezicht. O, wie zal het tegen hem kunnen en durven opnemen? Want hoor eens wat hij zegt? Hij daagt uit tot een persoonlijk duel.
Daar staan de twee legers tegenover elkaar. Goliath komt naar voren en gaat iemand uitdagen. Zo begint dat: Kiest een man onder u die tot mij afkome, roept hij. Wie durft het tegen mij op te nemen? Zo staat hij daar, spottend en de God van Israël honend, met achter hem het leger van de Filistijnen.
Niemand durft naar voren te komen. Niemand durft het aan, want toen Saul en het ganse Israël deze woorden van den Filistijn hoorden, zo ontzetten zij zich, en vreesden zeer, zo staat er in vers 11. Bevend van angst; wie zal het durven opnemen, en wie zal in staat zijn deze sterke kerel te vellen? Niemand. Machteloos zien de Israëlieten toe.
Zo gaat dat elke morgen door. Het herhaalt zich veertig dagen lang, hebben we gelezen. En de Israëlieten horen diezelfde taal, die uitdagende en spottende taal waardoor de God van Israël gehoond wordt. Niemand durft het tegen hem op te nemen.
Niemand? Jongens en meisjes, wie durft het tegen Goliath op te nemen? Nee hoor, er is niemand. Nou, misschien nog iemand uit het gezin van Isaï. Gods Woord wijst erop. De oudste zonen van Isaï worden hier genoemd: Eliab, Abinadab en Samma. Dat zijn ook sterke kerels. Eliab, Abinadab en Samma vechten mee in het leger van Saul. Nou, Eliab misschien? Zou die het kunnen opnemen tegen die reus? Maar Eliab komt niet tevoorschijn; Abinadab en Samma ook niet. Ook de andere zonen van Isaï niet. U weet wel: zeven zonen, plus één. Want ja, de kleine David, aan wie niemand gedacht had, was er ook, maar hij telde niet echt mee.
Isaï, Davids vader, is inmiddels oud geworden. Hij is afgaande onder de mannen, staat er in vers 12. Hij verkeert in grote spanning, want hoe zal het aflopen met de strijd tegen de Filistijnen? Zijn jongens zitten in het leger en moeten gaan vechten. Zijn hart is vervuld met bange vrees, en dan denkt die oude Isaï: Weet je wat, ik stuur David eropaf om naar de welstand van mijn zonen te vragen.
Zo stuurt de oude Isaï met vrees in zijn hart – want hij zou nog een kind kunnen verliezen in de oorlog! – de jonge David eropaf om te vragen hoe het met zijn zonen is. Isaï geeft ook geschenken mee. David gaat met tien broden en tien melkkazen op pad, zoals u in vers 17 tot en met 20 kunt lezen. Zo moet David voor de dag komen.
We gaan naar ons tweede punt.
2. De beproeving van dit geloof
Ja, zo moet een van het veld komende schaapherder ongeoefend ten strijde trekken. Hij moet naar zijn oudere broers om daar het voedsel te gaan brengen.
Als hij daar komt, gaat hij een kijkje nemen bij de gevechtslinies. Dat doet hij zelf. Daar hoort hij voor het eerst, zoals we lezen in vers 23, het gebral en het spotten van deze Goliath: Toen hij met hen sprak, zie, zo kwam de kampvechter op; zijn naam was Goliath, de Filistijn van Gath uit het heir der Filistijnen, en hij sprak achtereenvolgens die woorden; en David hoorde ze.
Dan ontmoet hij ook de mannen die tegen David zeggen: Hebt gijlieden die man wel gezien die opgekomen is? Want hij is opgekomen om Israël te honen. En ze vertellen David dat koning Saul beloofd heeft dat degene die deze reus verslaat, met eer en rijkdom beloond zal worden en dat hij ook de oudste dochter van de koning zal krijgen. Het antwoord van David is: Wie is deze onbesneden Filistijn dat hij de slagorden van de levende God zou honen?
Hoort u het? De slagorden van de levende God. Daar kijken we in het hart van David. Hij komt en ziet het strijdtoneel, en hij ziet daar Goliath. Hij hoort het gebral en gespot. Gaat het hem diep aan het hart dat straks de Israëlieten zullen gaan verliezen van de Filistijnen? Nee, allereerst dat de Heere gehoond en bespot wordt. Dáár, gemeente, jongens en meisjes, zien we David in het hart. In zijn hart woont de liefde van en voor de Heere. En als je de Heere liefhebt, jonge mensen, kun je dan verdragen dat Hij bespot wordt?
De broers van David zien hun jongere broer aankomen en Eliab, de oudste broer, wordt boos. Hij ergert zich eraan dat David heeft gezegd: Wie is deze onbesneden Filistijn? Eliab begrijpt het allemaal wel en zegt: Wat kom je hier doen? Waarom zijt gij nu afgekomen en onder wie hebt gij de weinige schapen in de woestijn gelaten? Wat denk jij wel, mannetje, je bent niet goed bij je hoofd! Ja, het zou kunnen dat David vanwege zijn zalving door Samuël misschien iets van zichzelf begint te denken. We weten natuurlijk de gedachten niet die in het hart van Eliab leven. Maar hij komt wel met een flinke aanklacht. Hij zegt: Ik ken uw vermetelheid en de boosheid uws harten wel. David wordt verdacht van onzuivere motieven. De oudere broer tegen de jongere broer. Dat gebeurt wel meer in een gezin: Hé jochie, ik weet wel wie je bent… Dat heeft David ook moeten verdragen.
Maar gemeente, dat hoort Saul ook. Hoe precies weten we niet; dat zal mogelijk via zijn soldaten gebeurd zijn. Saul hoort ook van deze jonge David, en dan moet David zich verantwoorden. Hij moet zich verantwoorden bij Saul voor wat hij daar gezegd heeft. Als Saul hoort dat David met de Filistijn wil gaan strijden, raadt hij dat ten sterkste af. Wat wil jij nou beginnen tegen die machtige krijgsheld die geoefend is voor de strijd? Hoe kun je dat nu doen?
Maar David houdt vol. Hij vraagt of hij de koning iets mag vertellen uit zijn leven. Koning, mag ik u iets vertellen van wat ik ervaren heb? Dan vertelt David in alle eenvoud hoe hij bij zijn werk als schaapherder een leeuw en een beer verslagen heeft. David komt dus met een persoonlijk getuigenis, zoals u kunt lezen in de verzen 34 tot en met 37: Toen zei David tot Saul: Uw knecht weidde de schapen zijns vaders en er kwam een leeuw en een beer, en nam een schaap van de kudde weg. En ik ging uit, hem na, en ik sloeg hem, en redde het uit zijn mond; toen hij tegen mij opstond zo vatte ik hem bij zijn baard en sloeg hem, en doodde hem. Uw knecht heeft zo de leeuw als de beer geslagen; alzo zal deze onbesneden Filistijn zijn, gelijk een van die, omdat hij de slagorden van de levende God gehoond heeft. Verder zei David: De Heere, Die mij van de hand des leeuws gered heeft en uit de hand des beers, Die zal mij redden uit de hand van deze Filistijn. Toen zei Saul tot David: Ga heen, en de Heere zij met u!
Wat een persoonlijke, machtige geloofsbelijdenis: De Heere, zegt hij, Die me van die leeuw en van die beer verlost heeft, is ook machtig om mij te redden uit de hand van deze Filistijn.
Wat een machtige geloofsgetuigenis uit het leven van de jonge David! Misschien is de jeugd van David – de tijd van de eerste liefde, zouden wij zeggen – wel de beste tijd uit zijn leven geweest. We lezen niet van een bekering van David, maar toch, de vrucht van het leven van Gods genade komt openbaar.
Als je het hele leven van David overziet, kunnen we het in drie delen knippen. Eerst de tijd van de jeugd, dan de tijd dat hij door Saul vervolgd wordt, en dan de tijd dat hij ten slotte zelf koning is. Dan zit hij op de troon en woont hij in een paleis. Hij heeft rijkdom, eer, macht en vrouwen. We kunnen bij die laatste periode misschien ook weleens vraagtekens zetten, want is die tijd uit het leven van David wel zo godzalig geweest? Liggen er geen zwarte bladzijden in die laatste levensperiode?
Als we het gehele leven zouden overzien en David zouden vragen: Wat is nu uw beste tijd geweest, David? Dan zou hij misschien in een eerste reactie zeggen: De laatste periode van mijn leven. De periode dat ik vervolgd werd, was verschrikkelijk moeilijk. Toen had ik geen ogenblik rust en moest ik als een veldhoen op de bergen vluchten voor Saul. Maar het zou kunnen dat hij bij beter nadenken toch zou uitkomen bij die eerste tijd van zijn leven. Bij de dagen dat hij op het veld als schaapherder bezig was met het dichten van zijn psalmen: De Heere is mijn Herder, mij zal niets ontbreken (Ps.23:1). Dat belijdt David in zijn jeugd. De Heere Die mij redde uit de hand van de leeuw en van de beer, Die zal mij ook nu verlossen uit de hand van deze Filistijn.
Gemeente, jongens en meisjes, zoek de Heere in je jeugd zoals David. Dat is de beste tijd om de Heere te vrezen. Kijk maar naar het leven van David. De jeugd is de beste tijd om de Heere te zoeken. Ik zeg niet dat ouderen de Heere niet zouden moeten zoeken, natuurlijk niet. Zoek de Heere, en leef! Maar als de moeiten en zorgen van het leven komen of als we door de voorspoed en rijkdom in ons leven de Heere vergeten – wat is dan de beste tijd om God te zoeken? Dat is de tijd van je jeugd. Daarom: zoek de Heere terwijl Hij te vinden is, buig je knieën en vraag de Heere om Zijn hulp en kracht.
Maar wat doe je daar nu verder mee? Nou, hier is de praktijk! David had elke dag de Heere nodig, elke dag. Ook als schaapherder had David de Heere nodig, want er zijn in dat beroep genoeg uitdagingen en gevaren. Elke dag vroeg David weer om Gods hulp, en die heeft hij toen bijzonder ervaren. Dat mag hij nu belijden voor Saul. Als Saul dat hoort, kan hij daar niets tegen inbrengen. Daar valt hij zelfs voor, en dan zegt hij: Goed David, als het zo ligt, als je dat geloof hebt, ga je gang maar. Hij geeft hem nog een zegen mee ook: Ga heen en de Heere zij met u (vers 37). Saul denkt bij zichzelf: Laat die jongen dan maar gaan, die komt er wel achter.
Zo wordt David voor het eerst gewapend. Hij is helemaal geen krijgsman, dus hij heeft ook helemaal geen wapens bij zich. Maar goed, daar zal Saul dan wel voor zorgen. David krijgt het harnas van Saul aan, maar dat past hem niet. Hij probeert zich daarin te bewegen, maar dat gaat helemaal niet. Hij kan er niet in lopen, nee, dat past hem niet. En dat zwaard is ook veel te zwaar; dat kan hij niet dragen.
Nee, we kunnen niet in het harnas van een ander lopen. Daar kun je ook wel weer een les uit trekken. Je probeert soms in het harnas te lopen van een ander of je probeert een ander na te doen. Dat lukt je niet. Zo’n harnas kun je beter afleggen. Zo kun je niet gaan, zo kun je niet strijden.
David heeft zijn eigen uitrusting als schaapherder, zoals u kunt lezen in vers 40: En hij nam zijn staf in zijn hand en hij koos zich vijf gladde stenen uit de beek, en legde ze in de herderstas en zijn slinger was in zijn hand; alzo naderde hij tot de Filistijn.
Vijf gladde stenen doet hij in zijn herderstas. Die gaan mee, vijf stenen. Vijf stenen en een slinger in zijn hand. Dat was zijn hele uitrusting. Ze waren bedoeld om een afdwalend schaap weer terug te laten komen. Nu zijn het de wapens van David. Zo gaat hij ten strijde.
Ziet u hem komen op dat slagveld? Dat slagveld is zo groot. Daar in die vallei, tussen de twee bergen in, komt de jonge David aan. Alzo naderde David tot den Filistijn. Zien jullie hem daar gaan, jongens en meisjes? Wat moet hij toch beginnen tegen die machtige Goliath, die drie meter lange man? Maar de Heere is bij hem, de God, de almachtige God van Israël. Want God was aan mijn zij, Hij ondersteunde mij in het leed dat mij genaakte… Zo leeft het in het hart van David.
Dat is geen jeugdige overmoed, dat is geen waaghalzerij. Daar moet je maar niet aan meedoen, jongens. De Formule 1 races noemen ze wel sport, maar dat is je leven in gevaar brengen. Wat David hier echter doet, is niet zijn leven moedwillig in gevaar brengen, maar dat is gaan in de mogendheid van de Heere. Het liefdesvuur brandt in zijn hart om die God te eren, want Hém komt alle eer toe. Dat Goliath daar met God de God van Israël staat te spotten, kan David niet verdragen. En zo komt hij tevoorschijn, zo treedt hij Goliath tegemoet.
Als de Filistijn hem dan ziet, horen we de verachting. Hij staat daar al veertig dagen maar te schreeuwen: Wie durft het tegen mij op te nemen? En dan komt daar zo’n opgeschoten knaap. Als hij die jongen ziet, wordt hij zelfs boos. Hij ziet het als een belediging. Ben ik soms een hond, dat gij tot mij komt met stokken? En de Filistijn vloekte David bij zijn goden. Daarna zeide de Filistijn tot David. Kom tot mij, zo zal ik uw vlees den vogelen des hemels geven en den dieren des velds.
Dan komt in vers 45 de belijdenis van David en dan zijn we ten slotte bij onze tekst: David daarentegen zei tot de Filistijn: Gij komt tot mij met een zwaard en met een spies en met een schild; maar ik kom tot u in de Naam van de Heere der heirscharen, de God der slagorden van Israël, Die gij gehoond hebt.
In vers 26 heeft hij over de slagorden van de levende God gesproken en ook in de verzen 36 en 45; drie keer dus. Maar nu draait David het om, want hij spreekt over de God der slagorden van Israël. Ja, het gaat om de slagorden van God, maar het gaat vooral om de God van de slagorden! Het gaat hem om de Naam van God, het gaat hem om de levende God, Die hij dient. Dat is de werkelijkheid van zijn leven. De God Die hij op het schapenveld dient, is dezelfde God, de levende God Die hem altijd ondersteunt en gesterkt heeft. Hij heeft God gediend in het veld waar hij de schapen hoedde, door zijn gebed en harpspel. Maar die God zal hem ook nu terzijde staan, want dat is zijn vaste geloof. Het geloof nu is de vaste grond van de dingen die men hoopt en het bewijs der zaken die men niet ziet (Hebr.11:1).
Nee, David komt niet in zijn eigen kracht, hij komt niet met scheldwoorden, hij komt niet met bedreigingen, maar hij komt alleen in de Naam van God de Heere, de Heere der legerscharen. Is dat een waagstuk? Is het geloof een waagstuk? Nee, dat is geen waagstuk. Het gaat er ten diepste niet meer om wie het gaat winnen, want David komt in de Naam van de Heere der heirscharen. Het gaat hem om de eer en de zaak van die God, Die het zo waard is om gediend, geëerd en geprezen te worden. De God Die hij van zijn jeugd af aan dient, zal hem ook nu terzijde staan.
David zegt: Te dezen dage zal de Heere u besluiten in mijn hand en ik zal u slaan en ik zal uw hoofd van u wegnemen. Het leeft in zijn hart: Want God was aan mijn zij, Hij ondersteunde mij in het leed dat mij genaakte. Ik zal vol heldenmoed, daar mij Zijn hand behoedt, tienduizenden niet vrezen. Dat zal ook een getuigenis zijn voor al degenen die erbij zijn en nu toekijken. Voor de hele vergadering zal het bekend worden dat de Heere niet door het zwaard, niet door kracht en niet door geweld zal overwinnen, maar dat het door Gods Geest zal geschieden.
Nu komt het ogenblik dat David naar voren moet komen, en dan zal hij snel moeten handelen. De Filistijn maakt zich op en David komt hem tegemoet. Zo haastte David en liep naar de slagorde toe, de Filistijn tegemoet. Er was geen ogenblik te verliezen en dan neemt David vol concentratie een steen uit zijn tas. Hij doet hem aan zijn slinger, en dan slingert hij: één, twee…. En op het juiste moment moet hij de slinger loslaten. Dan slingert de steen door de lucht en treft Goliath precies in zijn voorhoofd.
De Heere bestuurt alles. Nee, dat is geen toeval geweest, maar die steen wordt zo bestuurd dat hij het hoofd van Goliath treft. Dan een doffe klap, en daar ligt Goliath op de grond, uitgeschakeld. Uitgeschakeld is de vijand. De Heere heeft het voor David opgenomen. De overwinning is niet aan David, maar aan de Heere. Gij Heere alleen, Gij zijt Verwinnaar in de strijd, en geeft Uw volk de zegen.
Gemeente, de overwinning is des Heeren! David is hier een type van de Heere Jezus Christus, de Gezalfde des Heeren. David is een type, een voorbeeld, van de grote Krijgsman, Davids grote Zoon, Die in deze wereld gekomen is. Die grote Krijgsman zal overwinningen behalen op het slagveld van vrije genade. David is in de strijd tegen Goliath alleen; er was niemand van de Israëlieten die hem hielp. Hoeveel temeer geldt dat voor Davids grote Zoon. Hij was alleen in de strijd en niemand stond Hem terzijde. Zijn discipelen waren in slaap gevallen, en Hij streed daar Zijn diepe strijd in de hof van Gethsémané. Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat deze drinkbeker van Mij voorbijgaan! (Matt.26:39).
O, wat is David daar eenzaam geweest. Zelfs zijn broers stonden onverschillig tegenover hem, en ze verdachten hem van hoogmoed. Man, wat ga je beginnen, houd er toch mee op! Wat denk je van jezelf? We weten wel dat je vermetel bent... Dat heeft David tegen zich moeten verdragen.
Maar hoeveel temeer Davids grote Zoon in Zijn diepe vernedering. Mijn broederen, moest David zeggen, ben ik vreemd, van elk onteerd, en onbekend de zonen mijner moeder. ’k Vind onder hen geen schutsheer noch behoeder. Maar Christus is de weg alleen getreden, en niemand van de volkeren was met Hem. Hij zal echter de overwinning behalen in de kracht en de mogendheid des Heeren. Dan gaat Christus als de grote Krijgsman voort om zondaren toe te brengen op het slagveld van vrije genade.
Gemeente, we zijn nu in Gods huis. Dit is meer dan alleen maar een spannende geschiedenis die overbekend is, die onze kinderen ook horen vertellen op de basisschool. Het gaat in 1 Samuël 17 om meer. Het gaat om de kracht van het geloof. Het is God Die de overwinning geeft, maar deze geschiedenis is vooral een voorbeeld van de Meerdere van David, de Heere Jezus Christus, Die op het slagveld van vrije genade zondaren velt. Niet om hen te doden met een steen door hun hoofd, maar om een liefdespijl af te schieten in het zondaarshart. O, een pijl van Zijn goddelijke boog. De Heere werkt zo eenvoudig. Zo eenvoudig als die steen vanaf Davids slinger. Maar wel raak, precies raak.
En zo werkt de Heere nu in alle eenvoud nog; en dan kan de Heere een eenvoudig woord gebruiken. U komt wellicht weleens op een evangelisatiepost, en dan praat je zo met wat mensen. Dan hoort u dat de Heere zo eenvoudig werkt. Dan hoort u hoe mensen soms zo eenvoudig onder het Woord komen, geraakt worden door een woord dat gesproken wordt door deze of gene, en dat blijft haken. Het is als een pijl, geschoten door die goddelijke boog; en Hij doet ze treffen in het hart van des Konings vijanden.
En dan is het genoeg, dan is het gebeurd. Zoals die politieman, jaren geleden, die niet meer naar de kerk ging. Ook op zondag deed hij zijn werk als politieman; hij surveilleerde in de buurt van het oude kerkgebouw in Leiden, waar dominee Van Reenen preekte. Toen hoorde hij zingen: Wie heeft lust de Heere te vrezen, het allerhoogst en eeuwig goed? God zal Zelf zijn Leidsman wezen… En daar ging de pijl naar binnen, en dat was genoeg. Wie heeft lust de Heere te vrezen? Die vraag… daar kon hij niet meer omheen.
Ook in de kinderevangelisatie wordt de vraag gesteld: Wie volg jij? De Heere zou het kunnen gebruiken. Dat zal tot eer zijn van Zijn Naam en tot uitbreiding van Zijn Koninkrijk. We zingen Psalm 3 het vierde vers:
Sta op, verlos mij, Heer’!
Gij hebt, o God, weleer
Getoond voor mij te waken,
Mijn haters onderdrukt,
En mij ’t gevaar ontrukt,
Gij sloegt hen op de kaken.
Verbrekend onverwacht
Hun tanden door Uw macht;
‘k Heb d’overhand verkregen.
Gij Heer’, alleen Gij zijt
Verwinnaar in den strijd,
En geeft Uw volk den zegen.
We overdenken Davids geloof in de strijd tegen Goliath. We hebben gesproken over de kracht van dit geloof, over de beproeving van dit geloof, en nu staan we stil bij de overwinning van dit geloof.
3. De overwinning van dit geloof
Gemeente, het geloof is een gave van God. En het geloof zal ook overwinnen. Degenen die op God betrouwen, degenen die het van Hem mogen verwachten, zullen niet beschaamd worden. Gelooft u het? Die zullen niet beschaamd worden in eeuwigheid. Is David beschaamd geworden met God? Nee toch! O, die God van David leeft nog. De God van Israël, wat is dat een machtige God. De hele Bijbel staat daar vol van.
Waarom moeten we dat elke keer uit de Bijbel horen, elke zondag weer? Om van de machtige God te horen Die de overwinning schenkt aan Zijn volk en Die niet beschaamt degenen die het van Hem mogen verwachten. Die God leeft nog en Hij openbaart Zich in het geringe. Niet door kracht noch door geweld. Dan moet dat leger, dan moeten die Filistijnen, dan zullen we die Goliath eens een les leren? Nee, zo niet, maar in het kleine. God openbaart Zich in het machteloze, in het verlies; je zou zeggen: in het onmogelijke. Maar wat onmogelijk is bij mensen, is mogelijk bij God. Houdt u zich vast aan uw leven of bent u misschien het houvast kwijt en zegt u: het loopt me allemaal uit de hand? Het loopt God niet uit de hand! Hij houdt ons vast en Hij gaat Zijn weg; en gelukkig zijn zij die achter Hem aan mogen komen. Dan gaat het toch goed.
Zo is David niet beschaamd geworden. Daar ligt die grote, machtige reus op de grond, geveld. Dan gaat David naar Goliath toe en neemt hij het zwaard van Goliath. Hij trekt het uit zijn hand, zichtbaar voor allen zodat ieder er helemaal zeker van is dat David de strijd gewonnen heeft. En hij hakt het hoofd van Goliath af.
Er klinkt een gejuich van de zijde van de mannen van Israël en Juda, maar de Filistijnen zijn verbijsterd, want hun coryfee, hun machtige man, is gevallen. En nu zijn ze ineens radeloos en vluchten terug in de bergen, de steden in.
Het is in één keer gebeurd en er wordt een grote slag geslagen. De overwinning is aan Israël. De God van Israël krijgen de Filistijnen niet klein. Zij die het van God mogen verwachten en op de Heere vertrouwen, worden nooit beschaamd. Als Israël op de Heere vertrouwt, ja, dan doet Hij wonderen, Hij alleen. Dan is het: Ik lag en sliep gerust, van ’s Heeren trouw bewust, tot ik verfrist ontwaakte. Want God was aan mij zij’. Maar trouwe God, Gij zijt het Schild dat mij bevrijdt, mijn Eer, mijn vast Betrouwen. Op U vest ik het oog, Gij heft mijn hoofd omhoog en doet me Uw gunst aanschouwen.
Mag u dat ook doen in alle omstandigheden van het leven, in gevaren, in moeite, in ziekten van het leven? Mag u dat doen als u een kruis hebt te dragen, als u in eenzaamheid uw weg gaat of als u psychische zorgen en moeite hebt? Slaat u dan ook het oog op God?
Nooit kan dat geloof te veel verwachten. Nooit, luister maar: Komt, reisgenoten, 't hoofd omhoog. Voor hen die 't heil des Heeren wachten, zijn bergen vlak en zeeën droog. Dat zingt de dichter. Ja, wij heffen het hoofd omhoog en zullen de eerkroon dragen door U, door U alleen om het eeuwig welbehagen.
Amen
Slotzang: Psalm 118:8
Gods rechterhand is hoog verheven;
Des Heeren sterke rechterhand
Doet door haar daân de wereld beven;
Houdt door haar kracht Gods volk in stand.
Ik zal door ’s vijands zwaard niet sterven,
Maar leven, en des Heeren daân,
Waardoor wij zoveel heil verwerven,
Elk, tot Zijn eer, doen gadeslaan.