Ds. A.T. Vergunst - Psalmen 113

De Heerlijkheid van God

Psalmen 113
De feiten van de heerlijkheid van God
Het antwoord van onze ziel op deze heerlijkheid van God

Delen & Download

Download preek

Leespreek tekst

Zingen : Psalm 146: 3,4
Lezen : Job 26 en Psalm 113
Zingen : Psalm 104: 1,17,18
Zingen : Psalm 89: 3,4
Zingen : Psalm 8: 1,4,9

Gemeente,

 

In het boek van Job wordt er veel over schepping gesproken.  Neem bijvoordbeeld het prachtige hoofdstuk 26. Het laatste vers is een ware belijdenis van ons schamel begin om God’s werken te begrijpen. “Zie, dit zijn maar uiterste einden Zijner wegen; en wat een klein stukje der zaak hebben wij van Hem gehoord!  Dat ‘kleine stukje’ heeft het idee van de ‘zoom van een kleed.’ Na eeuwen onderzoeken van God’s werken, staan we nog maar met de ‘zoom van Zijn kleed’ in onze handen.  Zo groot, zo heerlijk, zo goddelijk is de God van hemel en aarde. 

 

Ps 113 is een Psalm waarin de dichter ons aanspoort God te loven en te vertrouwen, zelfs in de meest onmogelijke sitiuaties, zoals je kan zien in het laatste vers. De dichter was vol van God en spoorde iedereen aan om met hem God te prijzen. Dat is ook mijn doel in overdenken van de dichter ons aanspoort te doen.  Oh, dat we ons allen eens mogen verliezen in het aanbidden van de grootheid van onze God die de hemel en aarde uit niets schiep. Laat ons bidden met Moses, “Toon mij uw heerlijkheid!”

 

Hij valt met de deur in het huis: “Looft, gij knechten des HEEREN, looft de Naam des HEERERN. (vs. 1).

Alsof dat niet duidelijke genoeg is, herhaarde hij het weer in 2, 3.  Vooral de ‘knechten des HEEREN’ worden aangespoord de HEERE te loven, van de ochtend tot de avond.

Is dat hoe onze dag eruitziet?   Staan wij op met gezang tot God? Gaan we zo prijzend de dag door?  “Ja maar, dat kan toch elke dag niet?  Er zijn toch ook heel veel droevige en zware dingen?  Het is toch niet werkelijk om zo jubelend te leven?”

 

Onze dichter leefde ook in onze wereld die gebrekkig, gebroken en vol met lijden was. Misschien wel meer dan wij ooit gekend hebben.  Die goede oude tijd was helemaal niet goed.  Wat werd er geleden zonder medicijnen, tandarts, operaties, ziekenhuizen?  Wat was er armoede, misbruik, geweld, onvruchtbaarheid in het huwelijk.  En toch spoort de hij ieder aan de HEERE te loven.  Wat was dan zijn geheim?  Hoe kon hij zelf zo zijn?  Hij leefde in de overdenking van de heerlijkheid van God en dat gaf hem dagelijks weer stof tot lof.

 

In deze 113e Psalm wordt ons De Heerlijkheid van God voorgesteld.  In het overdenken van dit thema lopen de twee hoofdgedachten als twee draden door elkaar heen.

 

De twee hoofdzaken die we gaan overdenken zijn:

  1. De feiten van de heerlijkheid van God.
  2. Het antwoord van onze ziel op deze heerlijkheid van God.

 

We leerde al dat we wereld van de dichter eigenlijk dezelfde is als de onze. Is immers niets nieuws onder de zon, zegt de wijze Salome.  Maar hoe de dichter hier mee omging is voor ons onderwijzend.  Je merkt dat hij zich als het ware vast klempt aan de grootheid van God die boven het rumoer en geweld en verdriet van deze wereld rijst.

 

In verse 5 stelde hij de vraag, Wie is gelijk de HEERE, onze God?

Hoe zou u die vraag beantwoorden?  Overigens heel goed om elke keer als we een vraag lezen in de Heilige Schrift, dat we daar eerst een antwoord op proberen te geven.

Deze vraag wordt herhaaldelijk gesteld in de Heilige Schrift.

Bijvoorbeeld, Jeremiah 10:7, “Wie zou U niet vrezen, Gij Koning der heidenen? Want het komt U toe; omdat toch onder alle wijzen der heidenen, en in hun ganse koninkrijk, niemand U gelijk is.  

Ethan in Ps. 89 roept het ook uit, “Want wie mag in den hemel tegen de HEERE geschat worden? Wie is de HEERE gelijk onder de kinderen der sterken?”

 

Stellen wij wel eens zulke vragen?  Staan wij soms buiten in de nachturen, of in de natuur in dag, en als we de dingen om ons heen zien, dat die vraag naar boven komt?  Wie is toch deze Schepper?  Wie is toch deze groten God? Wie is er gelijk aan Hem?  Loopt ons hart weleens vol met het wonder van God?  Het zou kunnen dat op zulke momenten je zelf een dichter wordt en een loflied tot de Heere in je eigen woorden zingt.

 

De dichter van Psalm 113 stelt niet alleen deze vraag, hij gaat deze vraag ook beantwoorden. En ik heb de indruk dat hij door de antwoorden die hij geeft zichzelf weer moed inzong.  Dat hebben we allemaal nodig want als we om ons heen kijken is er niets veel bemoedigends.  De culture tegenwind worden steeds heftiger.  De tolerantie voor de Christelijke waarheden wordt steeds minder.  Hoe zullen onze jongeren die in deze tijden moeten opgroeien staande blijven?  Wat zal er van onze kerk overblijven als het belijden van de waarheid van God’s Woord vervolging gaat beteken?

Zulke vragen zijn reeel maar het antwoord dat de dichter van Ps. 113 ons geeft is bijzonder bemoedigend. 

Laten we zijn blik volgen en vooral zijn gedachten.  Oh, mag dat ons allen door de Geest vervullen met troost and versterking om ons pad met geduld en hoop te volgen.  Want met de Almachtige God van hemel en aarde is er immers hoop voor arme, geringen en zelfs onvruchtbaren.  Want zo eindigt deze Psalm, “Die de onvruchtbare doet wonen met een huisgezin, een blijde moeder van kinderen.” (Ps.113:9). Onvruchtbaarheid was en is één van de moeilijkste kruisen die velen mannen en vrouwen in hun huwelijksleven ondervinden. Waar het onmogelijk lijkt voor de mens echter, daar kan God het veranderen. Immers, Hij doet onvruchtbare wonen met een huisgezin. Dat kan ook geestelijk gezien worden.  Hij is het Die een vruchteloze zondaren vruchtdragend kan maken.  Zie maar hoe in een dag Hij Zacheus en de cipier van Paulus veranderde. Is dat niet bemoedigend? Hij is Almachtig om uw verloren en onvruchtbaar kind te redden van de geestelijke dood. Hij kan ons herstellen zelfs alles verloren lijkt. Hij kan het gebrokenen herstellen, het verwonde helen. 

 

Alleen onze God kan dat maar. Waarom? Omdat Hij zo groot en zo machtig is. Dan is er ook hoop en verwachting. Er voor al die gebrokenheid in onze wereld toch een antwoord, omdat God grootmachtig en goed is. Daar is de dichter van deze psalm gewoon vól van. Hallelujah! Looft, gij knechten des HEEREN! Looft de Naam des HEEREN. Ik bind het op uw hart. Loof Hem dan, opdat ook anderen misschien met ons Hem gaan loven.  

 

Wat zijn de feiten van deze grootheid en almacht van de HEERE God? De dichter heeft daar ook over gedacht en heeft een aantal antwoorden voor ons

Ten eerste, de troost van vs. 4, “De HEERE is hoog boven alle heidenen.

De heidenen, dat waren de volken die buiten Israël woonden. Ze dienen God niet. Ze waren een bedreiging voor God’s volk toen. Dat zijn ze nog steeds voor God’s Kerk vandaag.  Maar wat zijn deze heidense, goddeloze machten die wij zo bedreigend vinden, nu in Gods oog? Hij staat daar ver boven.  Hij die in de hemel woont voelt Zich niet bedreigt door hen.  Ze zijn immers als een druppel in een emmer of als een stofje van de weegschaal.  Dat zijn de woorden die Jesaja aan de ontmoedigde Joden bracht die in Babylon zaten.  Als het ware zei hij tegen hen, ‘Mensen, maak je toch geen zorgen. Goed hoeft alléén maar even te blazen en de hele natie van Babylon is wég. Het is maar een stofje. Hij staat boven die machten van de goddelozen.’  Vrienden, houden we dat ook in ons oog?  Zien we naar boven, boven de wolken, en herinneren we ons eraan dat de wereld niet wordt beheerst door Washington, Beijing, Moscow maar door Koning Jesus die hoog boven de heidenen op de troon zit? Echt, dat is de waarheid en de werkelijkheid. Houd dat vast, vergeet het niet!

Hij is hoog boven alle heidenen. Hij staat erboven. Dat is toch rijk! Breng alle zorgen over deze wereld en over persoonlijk leven maar bij Gód. Daar kunnen we het kwijt. Dat geldt ook voor al de kleinere problemen die toch zo levensgroot kunnen zijn in je eigen leven, in je gezin, in je hart. God staat erboven. Bij Hem alleen kunnen we al onze zorgen kwijt.

 

De dichter zegt nog meer over deze grote God in vers 4. boven de hemelen is Zijn heerlijkheid.  In andere woorden, Zijn heerlijkheid staat boven de hemelen. Wat bedoelt hij daarmee? Om dit te begrijpen, meisjes en jongens, is onmogelijk maar ik wil toch een poging maken om jullie een indruk te geven over de majesteit van God.  Wat hier de dichter zegt is alleen maar meer en meer wonderlijk voor ons omdat wij telescopen hebben die hij niet had. Wij kunnen zoveel meer zien van de ‘hemelen’ waar hij vanuit de aarde ook in staarde.

 

God is boven de hemelen.  Wat wordt hier met het woord ‘hemelen’ bedoeld? Dat is niet de lucht waar de vliegtuigen vliegen.  Het is het heelal, de sterrenhemel, de oneindige massale ruimte waarin de sterren zich bevinden. En boven dit heelal, daar staat de heerlijkheid van God. Om nu een beetje indruk te hebben, wat deze dichter nu echt zong, laten we eens even een over die sterrenhemel denken.

 

Als je in een donkere, onbewolkte nacht buiten staat, ver weg van alle lichten, kun je met het blote oog wel drie- tot vijfduizend sterren zien. Dat is al heel veel, maar dat is eigenlijk nog niets. Vandaag hebben wij telescopen waarmee we het heelal kunnen inkijken. Daarmee hebben wij dingen geleerd die gewoon duizelingwekkend zijn.

Hoeveel sterren staan er, denk je jongens en meisjes, in de Melkweg, waar wij leven? Dat is nog maar een heel klein stukje van het heelal. Je mag het weer vergeten hoor, maar ik wil het toch even zeggen. In de Melkweg staan honderd miljard sterren, dat is een één met elf nullen. Dat is wel een heel groot getal. En dat is alleen nog maar de Melkweg waar onze aarde als het ware inhangt.

Maar met hele sterke telescopen kunnen wetenschappers nog verder zien, veel verder dan de dichter van Psalm 113 ooit kon zien. Ze hebben ontdekt dat er naast onze Melkweg nog veel meer sterrenstelsels bestaan. Hoeveel? Dat weten we niet echt.  Het bljjft alleen maar schatten.  We wetenschappers die het heeal bestuderen, schatten dat er honderd miljard sterrenstelsels zijn, met elk ongeveer evenveel sterren als in de Melkweg. Deze getallen zijn voor ons niet in te denken.  Wetenschappers schatten dat er in totaal wel 1026 sterren zijn.[1] Dat is zo’n groot getal, kinderen, dat kunnen wij niet voorstellen. 

Maar misschien kan je dit wel begrijpen. Als wij al die sterren gaan tellen en we tellen er één per seconde, hoe lang zou je dan aan het tellen zijn? Dan zal je drieduizend miljard eeuwen bezig om alle sterren te tellen.  Drieduizend miljard eeuwen!

Voelt u, voel jij het aan wat deze dichter zegt? God is hóóg boven de hemelen, boven deze sterrenhemel met zo ongelofelijk veel sterren dat we dat niet kunnen bevatten.

 

Niet alleen de hoeveelheid sterren moet ons klein maken, maar ook de grootte van de sterren. De ster die het dichtst bij ons staat is onze zon. Kinderen, wat denk je, hoeveel keer zou onze aarde in de zon passen? 1,3 miljoen keer. En, weet je, de zon is maar een kleine ster. Luister maar eens. Er zijn sterren die zo groot zijn dat daar wel dertig miljoen zonnen in zouden passen. Dertig miljoen!

Voel je het aan? Wie heeft al die sterren geschapen? Op de vierde dag heeft God de sterren en de maan en de zon geschapen. Hij sprak, en al die miljarden sterren waren er. Voelt u het aan? Wie, wié is gelijk aan de HEERE, onze God?

 

Gemeente, we gaan niet verder met deze sterrenkunde. Want daar ging het in deze Psalm natuurlijk niet over. Het gaat over de HEERE God van het heelal. De God Die de sterren niets heeft geschapen.

Jaren geleden zat ik een keer naast een man die sterrenkundige was. Hij zat naast me in het vliegtuig en ik raakte met hem aan de praat. Hij vertelde me allemaal indrukwekkende dingen over het heelal. De helft kon ik er niet van begrijpen. Uiteindelijk zei ik tegen hem: ‘Gelooft u in God?’ ‘Ach’, zei hij, ‘je moet een dwaas zijn om dat niet te geloven. Als je de sterren gaat onderzoeken zie je dat alles als een klok in elkaar zit.  Het zo kundig en zó wijs. Als er iets een andere kant opging, dan krijg je een botsing en valt alles uit elkaar’. Dat was een eerlijke man, maar geen wijze man. Want toen ik hem vroeg: ‘Kent u die God en dient u die God dan?’ Toen zei hij: ‘Nee, dat is onzin; daar heb ik helemaal geen tijd voor.’ Verschrikkelijk hè! Hij was wel geleerd, maar toch niet wijs.

Maar geldt dat alleen voor deze man? Zitten er ook niet zulke mannen en vrouwen, zulke jongens en meisjes, onder ons gehoor? Die doen en leven alsof er geen God is terwijl we toch wel beter weten.

 

Gemeente, ik stel opnieuw de vraag die de dichter stelt: Wie is gelijk de HEERE, onze God? Die zeer hoog woont, Die zeer laag ziet, in de hemel en op de aarde (Ps. 113:5,6).  Vindt u het niet duidelijk? Is Hij niet onze roem waard? Moet onze mond niet vól zijn van God? We praten over zo veel onbenullige dingen in dit leven. Zijn we niet druk met al die materiële dingen in dit leven? En we vergeten God, Die het alles gemaakt heeft, Die zo groot is en oppermachtig, Wiens heerlijkheid verheven is boven de hemelen. God, Die alles schiep uit niets.

De dichter heeft nog veel meer feiten. Maar voordat we verder luisteren naar deze psalm waarin de grootheid van God centraal staat, gaan we eerst samen zingen. We zingen Psalm 89:3 en 4.

 

De hemel looft, o HEER, Uw wond'ren dag en nacht;
Uw waarheid wordt op aard' de glorie toegebracht,
Daar Uw geheiligd volk van Uwe trouw mag zingen;
Want wie is U gelijk bij al de hemelingen?
En, welke vorsten ooit het aard'rijk moog' bevatten,
Wie hunner is, o HEER, met U gelijk te schatten?

 

God is op 't hoogst geducht in Zijner heil'gen raad,
En vrees'lijk boven 't heir, dat om Zijn rijkstroon staat.
Wie is als Gij, o HEER, o God der legerscharen?
Wie is aan U gelijk? Wie kan U evenaren?
Grootmachtig zijt G', o HEER, ja eind'loos in vermogen,
Uw onverbreekb're trouw omringt U voor elks ogen.

 

Gemeente, we staan aan de hand van Psalm 113 stil bij de heerlijkheid van God. Wie is gelijk de HEERE onze God? Voelt u zich al wat kleiner, na een aantal gedachten over de grootte van het heelal en over de Schepper Die daarboven verheven is? Maar de dichter is nog niet klaar met de opsomming van feiten over deze heerlijke God. Hij is nog maar nauwelijks begonnen de grootheid van God uit te stallen. Lees maar in vers 6: Die zeer laag ziet, in de hemel en op de aarde. In de kanttekening kun je lezen er in de Hebreeuwse taal staat: die zich vernedert om te zien. Dat betekent dat God Zichzelf vernedert om te zien op dit oneindige heelal waar wij net iets over gehoord hebben. Als ik op de grond een mier wil zien, dan moet ik mezelf vernederen. Ik moet op mijn knieën gaan en mijn oog op die kleine mier richten om het goed te kunnen zien. Maar let nu op wat de dichter in Psalm 113 zeg. Als God op dit oneindige heelal ziet, moet Hij Zich vernederen!  Wie is zoals de HEERE, onze God? Die zeer hoog woont en Die Zich vernedert om op het heelal te zien.

 

Gemeente, dat is mijn Koning waar ik over mag en moet getuigen! Ik hoop dat u ziet dat Hij waardig is om gediend te worden. Hij is het waard om uw knieën voor Hem te buigen en uzelf voor Hem te vernederen. Kom, Hij is waardig om heel uw leven daarvoor op te geven, voor zo’n grote Koning.  Want Hij vernederde Zich niet alleen om te zien op het heelal.  Want er staat nog wat meer. Hij vernedert Zich ook om te zien op deze aarde.

Deze aarde is geen prettig gezicht. Als wij gaan reizen, dan kijken we naar de mooie dingen. We bezoeken niet de arme sloppen wijken maar al de mooie dingen in de natuur en de grote werken van God.  Maar als God naar deze aarde kijkt, dan ziet Hij niet alleen mooie dingen, zoals bergen en mooie vogels. Nee, Hij ziet alles wat er in deze aarde gebeurt en leeft.
In Genesis 6:5 lezen we, En de HEERE zag, dat de boosheid des mensen menigvuldig was op de aarde, en al het gedichtsel der gedachten zijns harten te allen dage alleenlijk boos was. Dat kán gewoon niet duidelijker. Er is niets in ons dat goed is. God zag dat, en zag niets anders toen Hij keek naar die wereld voor de zondvloed. En nu leven wij weer in de dagen zoals het was voor de zondvloed. Of niet? Ja zeker. En Hij ziet het wéér. Laat ik zeggen: Hij ziet het nog stééds.

Als God naar deze aarde kijkt dan ziet Hij geweld, geweld tegen onschuldige kinderen. God ziet mensen lijden en lijden veroorzaken. Als Hij naar de aarde kijkt, hoort en ziet Hij ondankbare mensen Hem vervloeken en Zijn liefde vertrappen. Over Zijn waarheid wordt gediscussieerd en Zijn soevereiniteit wordt betwist alsof Hij als Schepper van dit heelal geen recht heeft om te doen wat Hij wil. God ziet, als Hij naar de aarde kijkt, mensen die wel graag alles uit Zijn hand ontvangen, maar voor God Zelf geen oog of oor of tijd hebben. Mensen die doen alsof zij God Zelf zijn. Voelt u het?

 

Wie is gelijk de HEERE, onze God, Die zeer hoog woont, Die zeer laag ziet, in de hemel en op de aarde? (Ps. 113:5-6). Gemeente, als God naar het heelal kijkt, ziet Hij de sterren en de planeten die hun rondjes draaien. Alles gaat daar zoals Hij het heeft geschapen. Dat is wat de Psalmist zegt in Psalm 146 en 147. De zon, de maan en de sterren prijzen en loven Hem door te doen waarvoor ze geschapen waren. Maar als God naar Zijn kroonjuwelen kijkt, en dat ben ik, als méns, dat bent u, als méns, Zijn machtigste werk in de scheppingsweek; als Hij dan naar ons kijkt, dan berouwde het Hem dat Hij ons gemaakt heeft.

Dat kan ik ook best wel begrijpen! U niét? Als je gaat zien wie je bent, dan ga je walgen van jezelf. Dan wordt iedereen in de wereld beter dan jij. Dan denk je: ‘Heere, U kunt alleen maar een hekel aan Mij hebben. U kunt mij alleen maar haten. U kunt alleen maar op mij neer zien met een Goddelijke boosheid. Want ik ben van top tot teen niets anders dan een vijand, een goddeloos mensenkind, trots, zelfzuchtig, egoistisch en dan nog eens een beetje vroom doen’.

Toch kijkt deze God niet op u en op mij neer met de gedachte: ‘Hoe zal Ik die mens eens treffen en verwoesten, die het gewaagd heeft om tegen Mij op te staan’. Nee, dat doet Hij niet. Hij zocht de mens al op, toen Adam en Eva tegen Hem gezondigd hadden en gevallen waren. God zocht hen op: Waar zijt gij? Gemeente, God kijkt niet naar ons, zoals wij kijken naar hen die ons gefaald of diep bezeerd hebben of vijandig zijn. Zo kijkt de HEERE God niet naar opstandige en gevallen zondaren. Hoe kijkt Hij dan? Hij kijkt zoals die vader zijn jongen nakeek, die de wereld in ging. Die zoon die zichzelf aan een losbandig leven over gaf en alles bestede wat zijn vader hem gaf. Zoals die vader naar zijn verloren zoon keek, zo kijkt God van de hemel naar de aarde. Hij kijkt zoals Jezus keek naar de mensen zonder herder: met ontferming vervuld.

Zo ziet Jezus nog op ons! Want Hij is vandaag Dezelfde als Die Hij gisteren was? En Hij, de scharen ziende, werd innerlijk met ontferming bewogen over hen (Matt. 14:14). Waarom? Omdat zij vermoeid en verstrooid waren, als schapen die geen herder hebben. Jezus zegt niet: Wel, het is je eigen schuld. Je was gewaarschuwd. Je had je God niet moeten verlaten. Nu je al de verschrikkelijke dingen gedaan hebt, is het over hoor! Nee, gemeente, zo kijkt de Heere niet neer op een zondaar. Maar Hij is met ontferming over zondaren bewogen. Gelooft u dat? Zie Hem staan voor Jeruzalem dat Hem straks gaat kruisigen. De tranen biggelen over Zijn wangen. Waarom? Daar hoeven we niet op te antwoorden. U weet het wel. Voelt u het aan?

 

Wie is gelijk de Heere onze God, Die zo laag neerziet op de hemel en op de aarde? Voelt u aan hoe groot deze Koning is, als Hij daar in Zijn paleis boven het heelal naar de aarde kijkt en de mensen ziet? We zijn maar nietig hoor. Je moet maar niet denken dat je wat bent. Als ik de grootste telescoop die de mens ooit gemaakt heeft eens op de zon zou zetten en ik zou terugkijken naar u op de aarde, weet u wat ik dan zou zien? Helemaal niets. Zo klein zijn we. Op dit kleine aardbolletje in het heelal leven jij en ik. Daar léven wij voor een tijdje. Maar wat zijn we nu eigenlijk? We zijn stof en as.

Wie is toch gelijk de HEERE, onze God, onze Schepper, Die zeer hoog woont, Die zeer laag ziet, in de hemel en op de aarde? Weet u dat deze liefde waarmee God naar deze aarde kijkt, een machtige liefde is.  Die liefde is oneindig groter is dan de almacht die God nodig had om het heelal te scheppen? Dat Hij gedachten heeft van vrede, van liefde, over opstandelingen zoals wij zijn – dat is iets wat ik nog nooit heb begrepen. Ik denk dat ik het ook nooit zal begrijpen. Wie is gelijk de HEERE, onze God? Is Hij geen grote Koning? Hij staat niet oneindig ver van de mensen.  Hij is totaal anders dan een mens.  Hij is een heilig Opperwezen. Kom mensen, is deze Koning Jezus het niet waardig om gediend te worden? Is er één groter dan Deze?

 

Er is nog een zaak waar de dichter onze aandacht naar trekt. Want waar kijkt Hij nu naar op deze aarde? Luister maar in vers 6-8: Die zeer laag ziet, in de hemel en op de aarde. Die de geringe uit het stof opricht, en de nooddruftige uit de drek verhoogt; om te doen zitten bij de prinsen, bij de prinsen van Zijn volk. Hij vernedert Zich niet alleen om op deze aarde te kijken. Nee, kijk eens, Hij richt Zijn oog op de geringe en op de nooddruftige. Dat zijn misschien moeilijke woorden, jongens en meisjes, maar het betekent dat God ziet op de arme en hulpeloze mensen. Naar zulke mensen kijkt de Heere, naar de geringen en nooddruftigen. De tekst zegt er nog bij dat het mensen zijn die in de drek zitten. Drek is een ouderwets woord. Dat zouden we vandaag ‘afval’ noemen. Mensen op een vuilnisbelt. We hebben geen hulp om ons uit deze vuilnisbelt te bevrijden. Wat zijn we toch arme mensen!

Laat het duidelijk zijn dat we niet zomaar arm zijn.  We spreken soms in de trant van, ‘Ach, dat arme kind, die moet toch zoveel meemaken.”  En dat is waar.  Maar laten we ons allen goed bewust zijn, dat wij niet zomaar ‘arm’ zijn.  Wij hebben ons zelf arm gemaakt.  Onze dwaasheid, nee, ons goddeloosheid heeft ons arm gemaakt.  Dat is onze keuze geweest.  Lees het maar in Genesis 3. Denk toch nooit dat de diepe val een ongelukje was. Welbewust heeft Adam als ons hoofd die vrucht uit Eva’s hand genomen. Hij nam dat fruit. Het was geen ongelukje, maar opstand. En in hem zijn allemaal in hem gevallen.

 

Maar ik ben nog niet klaar. Want er staat niet dat Hij zomaar op die zondaar ziet. Er staat iets anders, we moeten goed lezen. Er staat dat Hij deze geringe opricht, en dat Hij deze zondaar verhoogt. Hij verhoogt ze om ze te doen zitten bij de prinsen, bij de prinsen van het volk. Hij zet ze als het ware in de hemel. Dat is toch wat! Hij zet deze mensen, deze dwaze, hoogst schuldigen zondaren, gevallen mensen, in de hemel. Dat is onbegrijpelijk.  

God wil zulke opstandelingen, die naar hun eigen keus de drek voor het paradijs verkozen, een tafel toebereiden in Zijn Koninkrijk. Daar wil Hij hen doen zitten alsof ze prinsen zelf zijn. De dichter van deze Psalm is er helemaal vol van: deze Koning is zó groot! Wie is toch gelijk de HEERE, onze God?

 

Hoe kan dat dan? Hoe kan nu deze heilige God dat doen? Hoe kan nu deze heilige God zulke schuldige zondaren een plaatsje geven onder de prinsen van Zijn volk? Dan komt het wonder van alle wonderen. Om dat te doen kwam God Zelf op de vuilnisbelt van deze wereld. Voelt u het aan? God Zelf, Jezus Christus, onze Heere, de Koning der koningen, kwam naar deze wereld. Hij heeft Zichzelf bekleed met een menselijke natuur. Hij was zonder zonde want Hij was door de Heilige Geest ontvangen en uit Maria geboren. Maar Hij heeft als een mens geleefd tussen alle zondaren als op een vuilnisbelt van deze vervloekte wereld. Hij heeft al de gevolgen van de zonde, de vloek tot in de hel gedragen.  Hij deed dat door Zijn gehoorzaamheid de weg te openen waardoor God schuldenaren hun schuld kan kwijtschelden en de hemelpoort voor hen te openen.

 

Wie is toch die God, deze ontzaglijk grote Schepper? Die niet zomaar laag moet neerzien op de hemel en op de aarde, maar die de wereld ook zo liefgehad heeft, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon aan het kruis heeft willen doen nagelen? De Engelse puritein John Flavel zegt het zo mooi in een van zijn preken: ‘Welke goede vader zou zijn slechtste kind ervoor over hebben om zijn beste vriend te bevrijden van het oordeel dat hij op zich haalde door zijn eigen zonden?’ Ik heb weleens over die vraag nagedacht. Ik heb negen kinderen, maar er is geen haar op mijn hoofd die erover zou denken om zoiets te doen. Maar God had maar één Zoon. En Hij heeft Hem niet voor Zijn beste vriend gegeven. Hij heeft Hem voor vijandige zondaren gegeven, voelt u het aan? Want Christus, als wij nog krachteloos waren, is te Zijner tijd voor de goddelozen gestorven. Want nauwelijks zal iemand voor een rechtvaardige sterven, want voor de goede zal mogelijk iemand ook bestaan te sterven. Maar God bevestigt Zijn liefde jegens ons, dat Christus voor ons gestorven is, als wij nog zondaars waren (Rom.5:6-8).

 

Ik vind wat er staat in Jeremia 7 vergelijkbaar met de bekendste tekst van het Nieuwe Testament. In dat hoofdstuk zegt Jeremia tegen die Israëlieten: ‘Jullie hebben de hoogte van Tofeth gebouwd. Jullie hebben in het dal van de zoon van Hinnom een altaar gebouwd om je zonen en je dochters met vuur te verbranden.’ Dat gebeurde, gemeente. Dat kan je je toch niet voorstellen? Maar hoor wat Jeremia dan als Gods mond erbij voegt: Hetwelk Ik niet heb geboden, noch in Mijn hart is opgekomen (Jer.7:31). Nee, zegt de Heere, het is in Mijn hart niet opgekomen om zoiets te bedenken en van u te vragen dat u uw zonen en uw dochters aan Mij zult opofferen. Maar wat is er wel in Gods hart opgekomen? Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe (Joh.3:16).

Wie is toch als de HEERE, onze God? Koning Jezus kwam gewillig en met vreugde in deze zondige en opstandige wereld. Hij heeft Zich gewillig gegeven met een eindeloze liefde, een liefde die nog veel meer onmeetbaar is dan het onmetelijke heelal waarin we leven.

 

Dat is de heerlijkheid van Gód, gemeente. Ik heb u niet alles kunnen vertellen over de heerlijkheid van God. Ik begon ermee en ik eindig ermee, maar we hebben maar een heel klein beetje van God kunnen bewonderen. Of niet dan? Wie is toch gelijk de HEERE, onze God? Vindt u, vind jij Hem niet groot? Veracht Hem dan toch niet. Minacht toch niet deze oneindige heerlijkheid van de liefde van deze Koning. Hij is geduldig en liefdevol, Hij roept en wacht. Maar Hij zal niet altijd blijven wachten, hoor! Er komt een tijd dat het waar zal zijn: Hoe zal je Hem ontvlieden als je op zo’n grote God, Die Zichzelf aan ons geopenbaard heeft als een gaarne vergevend God, geen acht slaat? Hoe zal je Hem dan ontvluchten?

 

Misschien zit hier iemand die zich herkent in het laatste vers van deze psalm. U of jij zegt: ‘Ik heb zo’n onvruchtbaar hart, ik heb zo’n verkeerd hart. De vruchten die er uit voortkomen zijn zondig en verkeerd. Ik kan niet eens in woorden uitdrukken wat ik zie opborrelen uit mijn hart.’
Wel, voor zulke mensen is God nu de Enige Hoop. Voor zulke zondaren is Jezus nu de Enige Die ons kan doen wonen onder de prinsen, gemeente. Door Zijn bloed en door Zijn gerechtigheid is het mogelijk dat wij als zondaren van deze aarde nog in de hemel mogen komen. Niets van u erbij! Er mag niets bij, er hoeft niets bij, er kan niets bij.

Is dat niet heerlijk? Is het niet bevrijdend dat ik nu voor deze Koning mag buigen en mag zeggen: ‘Heere Jezus, ik ben zo nietig, ik ben zo vijandig, ik ben als stof. Het is voor mij niet te bevatten dat U op het heelal en op deze aarde wilt zien. Ik begrijp ook niet dat U op zo’n gering en nooddruftig persoon als ik zou willen zien. Dat kan ik niet begrijpen, Heere.’ Nee, het is ook niet te begrijpen. Maar probeer het nu eens te gelóven. Leg je vinger maar bij het Woord en zeg maar: ‘Heere, het staat hier toch dat U dat wilt doen, dat U dat ook zál doen? Ik kan het niet zien, ik kan het niet geloven. Maar ik probeer het toch, Heere. Ik geloof, Heere! Kom mijn ongelovigheid alstublieft te hulp.’

Ga nu eens zo naar huis en worstel met God, zelfs als je niet kunt zeggen: ‘ik geloof’. Dan mag je daarmee toch tot de Heere Jezus komen. Weet u waarom? Hij is de Enige Die u ook het geloof kan geven. Daarom: leg echt alles voor Hem neer. Zeg het maar: ‘Heere, ik kan niet eens geloven dat U bestaat.’

Misschien denkt u wel: het zal vast nooit gebeuren dat een dominee dat niet gelooft. Dan hebt u het wel mis, hoor. Maar ik zeg het wél tegen Hem. En dan vraag ik maar: ‘Laat me maar weer eens overtuigd worden, Heere, van Uw Godsbestaan, van Uw almacht en van dat wat nog groter is, van Uw liefde voor een zondaar. Een zondaar die toch maar een zondaar blijft, na alles wat U me al heeft laten zien’.

 

Kom, gemeente, met zo’n Koning kan je het leven door en kan je het leven uit. Ga toch op de knieein voor Hem. Zoek Hem toch waar Hij te vinden is. God zegenen Zijn Woord door Zijn Geest in ons hart. 

 

Amen.

 

Slotzang: Psalm 8: 1, 4 en 9.

 

HEER, onze Heer, grootmachtig Opperwezen!
Hoe wordt Uw naam op aard' alom geprezen!
Gij, die den glans van Uwe majesteit
Hebt boven lucht en heem'len uitgebreid.

 

Mijn God, wat is de mens dan op deez' aarde!
De broze mens, hoe klimt hij tot die waarde,
Dat Gij aan hem in zoveel gunst gedenkt;
En 's mensen zoon Uw teêrste liefde schenkt!

 

HEER, onze Heer, grootmachtig Opperwezen!
Hoe billijk wordt Uw grote naam geprezen;
Hoe heerlijk rolt, uit aller vromen mond,
Die grote naam door 't ganse wereldrond!   

 

 

 

 

 


[1] = Tien tot de zesentwintigste macht.