Ds. D.W. Tuinier - Psalmen 48 : 10
Het gedenken van Gods weldadigheid
Psalmen 48 : 10
Delen & Download
Download preekLeespreek tekst
Zingen : | Psalm 116: 7 en 8 | |
Zingen : | Psalm 136: 4 | |
Lezen : | Psalm 48 | |
Zingen : | Psalm 66: 5 en 6 | |
Zingen : | Psalm 143: 2 en 9 | |
Zingen : | Psalm 48: 4 | |
Zingen : | Psalm 103: 1 |
Gemeente, het Woord van de Heere ligt nu open bij Psalm 48. Ik vraag uw aandacht voor het tiende vers. Daar lezen we Gods Woord en onze tekst voor deze dienst:
O God! Wij gedenken Uwer weldadigheid, in het midden Uws tempels.
Het gedenken van Gods weldadigheid.
- Een ootmoedig gedenken;
- Een dankbaar gedenken;
- Een troostvol gedenken.
- Een ootmoedig gedenken
Gemeente, de psalmen 47 en 48 horen bij elkaar. Ze zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het zijn allebei overwinningsliederen. Vooral Psalm 48 is een danklied. De context van deze psalm verplaatst ons naar de geschiedenis van het volk van Juda in 2 Kronieken 20. U moet dat straks thuis nog maar eens rustig nalezen. Het volk is daar in grote nood; en het hart van hun godvrezende koning Josafat is met zorg bezet. Waarom? Juda wordt maar liefst van drie verschillende kanten door vijandelijke legers aangevallen. De Moabieten, de Ammonieten en de Edomieten vallen Juda aan. U begrijpt: het ziet er niet best uit voor vorst en onderdaan.
En wat doet de godvrezende koning Josafat? Hij ziet maar één weg. Dat is de beste weg: roepen vanuit de grote nood tot God. Roepen vanuit de diepte van ellende, waarin hij zich met zijn onderdanen bevindt. Roepen tot de Heere, Die alleen heil en verlossing en redding kan geven. Daarom verzamelt hij zijn volk op het tempelplein in Jeruzalem. Daar wordt biddag gehouden, een boete- en een vastendag. De koning geeft het voorbeeld. Goed voorbeeld doet goed volgen. De koning verootmoedigt zich. Het volk komt in de schuld. Ze roepen tot de Heere in hun grote angst en nood. De Heere betoont opnieuw dat Hij de Getrouwe is, de Waarmaker van Zijn Woord.
Wie U aanroept in de nood,
Vindt Uw gunst oneindig groot.
God belooft voor Josafat en voor het volk te strijden. Wat gebeurt er? Vlak voor de strijd krijgen de drie vijandelijke legers enorme ruzie met elkaar. In plaats van gezamenlijk ten strijde te trekken en te vechten tegen Juda, gaan ze tegen elkáár vechten.
De Heere geeft uitkomst. U leest het in 2 Kronieken 20. Josafat en zijn mannen zien vanaf een heuvel aan wat daar beneden in het dal gebeurt. Maar kijk eens bovenop die heuvel! Ik lees het u voor uit 2 Kronieken 20: 18: Toen neigde zich Josafat met het aangezicht ter aarde; en gans Juda en de inwoners van Jeruzalem vielen neder voor het aangezicht des Heeren, aanbiddende de Heere. En de Levieten uit de kinderen der Kahathieten en uit de kinderen der Korahieten, stonden op, om den Heere, den God Israëls met luider stem ten hoogste te prijzen.
Verwonderd over Gods goedheid komt het leger van Juda met hun koning weer in Jeruzalem aan. Op hetzelfde tempelplein waar kortgeleden biddag is gehouden, wordt nu dankdag gehouden. Hier wordt Psalm 48 gedicht en gezongen. Een lied, een psalm, voor de kinderen van Korach. De Heere is groot en zeer te prijzen, in de stad onzes Gods – in Jeruzalem -, op den berg Zijner heiligheid. Op de berg Sion.
God wordt grootgemaakt. Met zang en muziek wordt de Heere geprezen, want Hij heeft de vijand verdreven. Hij is voor Zijn volk een hoog Vertrek geweest. U leest in de verzen 5 tot en met 9 wat de Heere heeft gedaan. Vers 7: Beving greep hen aldaar aan, smart als van een barende vrouw. Met een oostenwind verbreekt Gij de schepen van Tarsis. Vers 9: Gelijk wij gehoord hadden, alzo hebben wij gezien in de stad des HEEREN der heirscharen, in de stad onzes Gods; God zal haar bevestigen tot in eeuwigheid. Sela. Rust, of herhaling.
En dan begint onze tekst: O God.
Het is een uitroep van verwondering. Een uitroep van iemand, misschien van u? Het is dankdag, gemeente. Is dit ook een uitroep van u, van jou, van mij? O God. Het is een uitroep van iemand die verwonderd is over de goedheid en de trouw, de goedertierenheid van de Heere. God is groot en de dichter is klein. God is goed en hij die dit zingt, ervaart: ik ben slecht. God kan het nooit verkeerd doen en ik kan het nooit goed doen. Hoe verder de Heilige Geest mij leidt in deze lofpsalm, in dit danklied, des te dieper ga ik buigen en des te ootmoediger word ik. Des te groter wordt de Heere. Des te groter wordt ook de verwondering. Onze eerste gedachte: het gedenken van Gods weldadigheid. Het is een gedenken in ootmoed.
Daar ziet u koning Josafat. Hij beleeft het. Hij spreekt er niet óver, maar hij spreekt er úit. Daar staan zijn mannen. Ze zijn er getuige van geweest hoe God een einde heeft gemaakt met die vijandelijke soldaten. Daar staan die duizenden van Juda. We lazen zojuist dat koning Josafat zijn hoofd heeft gebogen. Onder die duizenden van Juda zijn er ook die werkelijk doorléven: van onze kant ligt alles verzondigd. Wij hebben niets verdiend.
Hoe ligt dat bij ons? Wij hebben toch ook geen rechten? We zijn niet waard dat God naar ons omziet. Dan roepen we met Petrus uit: Ga uit van mij, want ik ben een zondig mens (Luk. 5:8). O God, wat bent U goed, wat bent U groot! Het is hetzelfde O God als van de tollenaar uit de gelijkenis. Die man komt en staat van verre in Gods huis. Bent u zo gekomen? Is dat de gestalte van uw hart? Wees mij de zondaar genadig (Lukas 18:30). O God. Mijn hart smelt weg onder uw lankmoedigheid, Uw verdraagzaamheid, Uw taai geduld. Het is genade, o God, dat wij er nog zijn. Het is genade, o God, dat U nog omziet naar mensen zoals wij. O God, wat hebt U voor ons gezorgd tussen biddag en dankdag. O God, wat hebt U voor ons gezorgd in het verleden, tot op dit ogenblik toe. O God, U hebt gegeven dat we al zo veel jaren in een vrij land mogen leven, wonen en werken. O God, wat zijn Uw bemoeienissen groot dat wij onze plek in Uw huis weer mochten innemen en we niet met veel spanning of angst hier bij elkaar gekomen zijn onder de verkondiging van Uw Woord. O God, wij gedenken Uwer weldadigheid.
Heel Psalm 48 is vol van de grootheid, de majesteit en de genade van de Verbondsjehova. Daar begint de psalm mee en daar eindigt hij mee. Niet koning Josafat staat in het middelpunt. Dat wil hij niet. Dat mag ook niet. Het gaat om Góds eer en de verheerlijking van Zijn gezegende Persoon. Zíjn Naam moet eeuwig’ eer ontvangen. Niet die van de mens.
De verwondering wordt des te groter als u ziet wie daar vooraan in dat tempelkoor staan te zingen. Wie zijn dat? Lees eens mee, gemeente: Een lied, een psalm voor de kinderen van Korach. Wie zijn die tempelzangers die uit volle borst, met heel hun hart, met glinsterende ogen meezingen? Het zijn de kinderen van Korach. Ze verlustigen zich in de Heere.
Wij weten wie de kinderen van Korach zijn. Zij zijn de nakomelingen van die opstandeling. Nakomelingen van Korach, die samen met Dathan en Abiram in opstand kwam tegen Mozes en Aäron. Eigenlijk stonden ze op tegen het gezag van God. We weten hoe vreselijk het met hen is afgelopen. Zo zal het ook met ons aflopen als we ons niet bekeren en niet tot bekering, tot inkeer komen onder Gods slaande hand en ernstige vermaning. Als we niet tot inkeer komen onder Zijn lieflijke, welmenende, indringende nodigingen, lokkingen en kloppingen op de deur van ons hart.
Wij kunnen ons toch niet boven die kinderen van Korach verheffen? Hoe is uw naam, gemeente? Kinderen van Korach, kinderen van Adam! Wij komen uit het verloren paradijs. Wij zijn in het paradijs tegen onze Schepper opgestaan. Wij zijn rebellen, doelmissers. En als we dat voor het eerst of opnieuw beseffen in ons hart, is er helemaal geen reden om met de borst vooruit te gaan lopen. Dan is er geen reden om ons te verheffen, integendeel. Dan begrijpen we Josafat als hij zijn hoofd buigt. Dat lezen we toch van hem? Hij buigt zijn hoofd. Hij geeft het goede voorbeeld. Het is waarheid in zijn hart en leven. Dan leren we onszelf kennen als een opstandeling, als een kind en nakomeling van Korach.
Maar dan wordt het ook zo’n wonder dat er in de Bijbel staat: en de kinderen van Korach stierven niet (Num.26:11). Dan wordt het een wonder van Goddelijke genade en barmhartigheid dat die kinderen van Korach een bijzondere plaats krijgen. Ze worden de muzikanten en portiers in het heiligdom van God. Ze mogen meezingen. Dat is Evangelie! Neemt u dat mee? Dat is een danklied. Kunt u begrijpen dat er mensen onder de onderdanen van koning Josafat zijn die in verwondering meezingen: O God, dat U hebt omgezien naar mij. Dat u van eeuwigheid gedachten van vrede hebt gehad en een weg hebt uitgedacht waardoor zo’n kind van Korach, dat de dood heeft verdiend, weer in Uw gunst en gemeenschap hersteld kan worden. O God, wat een eeuwig wonder! Is dat ook uw lofzang?
Gedenken in ootmoed. Hoe zult u dankdag houden? Hoe is het geweest in de achterliggende week? Was de laagste plaats voor u niet te laag? Hebt u diep gebogen? Mocht u met de zegeningen en de weldaden hogerop zien? Mocht u ervaren dat God van u afwist? Dat Hij niet alleen in het tijdelijke voor u heeft gezorgd, maar ook in het geestelijke u heeft omringd met Zijn gunst en Zijn troostrijke tegenwoordigheid?
De Heere geeft ook ons land vrijheid, al zoveel jaren. Dat is groot, maar hoe staat het met onze geestelijke bevrijding? De Heere Jezus wilde gebonden en gevangen worden, opdat gevangen mensen door Hem in vrijheid zullen worden gesteld. Dat is een geestelijke vrijheid voor gebonden en gevangen kinderen van Korach, zodat zij de vrede zullen ontvangen die alle verstand te boven gaat (Fil.4:7). Onze tekst staat dus in een hoger licht en heeft een diepere betekenis. Deze woorden zien niet alleen op de verlossing die de Heere gaf aan Josafat, maar vooral op de geestelijke bevrijding. Daar willen we straks bij stilstaan, maar we gaan eerst samen zingen uit Psalm 143 vers 2 en 9:
Wil Uwen knecht, door schuld verslagen,
O Heer’, niet voor Uw vierschaar dagen;
Want niemand zal in dat gericht,
Daar zelfs zijn hart hem aan moet klagen,
Rechtvaardig zijn voor Uw gezicht.
O Heer’, mijn Toevlucht, hoor mij klagen;
Verlos mij uit des vijands lagen;
Red mij van hen die mij vertrêen;
Ik schuil, in mijn benauwde dagen,
Bij U, mijn God, bij U alleen.
- Een dankbaar gedenken
Ootmoed, jongens en meisjes, betekent dat je klein bent. Je bent een ‘nul’, je bent klein, nederig voor de Heere. Daar is ook alle reden toe, want God is goed en groot en dat heb je niet verdiend. Als je dat beseft, wordt het echt dankdag. De Heere is groot en zeer te prijzen, zo begint Psalm 48. En in onze tekst gaat het verder: O God, wij gedenken. Wij, Josafat en de duizenden van Juda. Wij gedenken.
In het woord gedenken zit eigenlijk het woord danken. Eigenlijk staat er in de oorspronkelijke taal ‘denken aan’. Dat is het tegenovergestelde van vergeten. Gedenken, denken aan, er altijd mee bezig zijn, ermee opstaan en ermee naar bed gaan. De hele dag bezet het je: opmerken wat de Heere geeft. Daar spreek je over met verwondering en dan neem je ook de anderen mee. Het ene kooltje steekt het andere aan. Josafat en zijn volk zijn als een vuur daar op het tempelplein in Jeruzalem. Hun tong is te kort, hun woorden zijn te arm om Gods grote goedheid, majesteit en trouw onder woorden te brengen. God heeft hen verlost van de vijanden. Zij werden verschrikt, zij haastten weg. Beving greep hen aldaar aan (vers 6, 7). Het is alles Zíjn werk. Het is waar wat de dichter zingt:
Zijn machtig arm beschermt de vromen;
En redt hun zielen van de dood
Hij zal hen nimmer om doen komen;
In duren tijd en hongersnood.
Wij gedenken. Wij danken. Het woord ‘gedenken’ in de Bijbel is ook een woord dat in het vierde gebod staat: Gedenkt de sabbatdag dat gij dien heiligt (Ex.20:8). Dat gedenken doe je met je hart. Dat is een bevindelijk gedenken. Dat gaat gepaard met verwondering, met een gebroken hart en een verslagen geest. Dat is het gedenken van Josafat. O God, wij gedenken.
Jongelui, dat is hetzelfde gedenken als: Gedenk aan je Schepper in de dagen van je jongelingschap (Pred.12:1). Vergeet Hem niet! Vertrouw op Hem! Schuil bij Hem! Zoek Hem te kennen. Zoek Hem meer en meer te kennen.
Wij gedenken Uwer weldadigheid. Hun danktoon is op God gericht en heeft een adres. Die weldadigheid komt ergens vandaan, die heeft een Afzender. Die weldadigheid komt uit de hemel. Die weldadigheid komt uit de eeuwigheid, vanuit het vaderhart van God. Het is het werk van de drie-enige God. Weet u een ander woord voor ‘weldadigheid’? Wat denkt u? O God, wij gedenken Uwer weldadigheid. Uw voorrechten. Uw zegeningen. Wij gedenken Uw genadegaven. Wij gedenken Uw weldaden.
Ik heb al gezegd dat tegenover ‘gedenken’ het woord ‘vergeten’ staat. Wij zijn mensen die bepaalde prestaties van onszelf nooit vergeten. Soms weten we zelfs op een vrome manier onze eigen verdiensten nog naar voren te halen. Daar zijn we vol van. Met onze eigen naam pronken en van alles op onze rekening te schrijven. De profeet Jeremia moet klagen omdat zijn volk de Heere vergeet, dagen zonder getal (Jer.2:32).
Maar weet u, als de Heere komt met Zijn liefde en genade, dan kún je dat niet vergeten! Wij gedenken. We vergeten het niet. We staan ermee op en gaan ermee naar bed. We zijn ermee bezig. We maken U groot!
Tegenover weldadigheid staat misdaad. De weldadigheid komt van boven. De zonden, de ongerechtigheden, de ontrouw, de misdaad komen van beneden, bij ons vandaan. Daar staan die kinderen van Korach, daar zit die gemeente. Daar heb je die dominee. Het is niet zo vleiend, maar Gods Woord tekent ons als misdadigers en kinderen van Korach.
Maar toch – ze hebben een plekje gekregen in de dienst van de Heere. Wat zijn ze beweldadigd! De grootste weldadigheid, de grootste gift gaf de Heere in Zijn Zoon. Dat is de grootste genadegift die Hij kon geven. Het liefste wat Hij had. En Hij is met de misdadigers gerekend geweest, met de overtreders geteld en heeft voor de overtreders gebeden (Jes. 53:12). Hij heeft geleden voor gevangenen en criminelen. Voor gebondenen en misdadigers. Opdat Hij voor Josafat en zijn onderdanen, voor u, voor jou, voor mij, verlossing en vrede en genade zou aanbrengen. Opdat Hij weldadigheid zou kunnen schenken. In de weg van lijden en sterven, van opstanding en hemelvaart is Hij de Held, Die verlossen kan én wil.
Hij kan en wil en zal in nood
Zelfs bij het naad’ren van de dood.
Volkomen uitkomst geven.
In die weg is Hij ook Verwinnaar in de strijd en geeft Zijn volk de zegen.
Gemeente, waar zullen we beginnen? Waar zullen we eindigen om Gods weldadigheid te gedenken? En hoe staat het nu met ons? O God! Wij gedenken Uwer weldadigheid. Het is nodig dat u uw kinderen en de kleinkinderen daarvan vertelt. Dat lezen we in vers 14. Josafat wil dat de mensen hun kinderen en kleinkinderen vertellen wat God gedaan heeft. Opdat gij het aan het navolgende geslacht vertelt. Denk dan maar aan de woorden van Psalm 48.
Heere, wat hebt U veel gegeven. Is er niet alle reden om U te erkennen? Is er niet alle reden om Uw weldaden te gedenken? Om ze nooit meer te vergeten? Om ze aan onze kinderen en kleinkinderen te vertellen? Opdat zij hun hoop op God zullen stellen en Zijn daden niet vergeten en Zijn geboden bewaren (Ps. 78:7). Is de Heere dat dan niet waard? Dankt God in alles, zegt Paulus, want dat is de wil van God in Christus Jezus over u (1 Thess. 5: 18).
Wij leven al zo veel jaar in vrijheid! En elke dag bereiken ons de berichten uit oorlogsgebieden. Wat doet u daar nu mee en wat doen we met onze vrijheid? Gaat ons leven dan maar door en suddert het maar verder? Elke keer weer komen zulke berichten op ons af en worden we weer éventjes door elkaar heen geschud.
Zijn er in de gemeente lastdragers? Lastdragers voor de noden en zorgen in deze wereld? Het is een Bijbelse opdracht om voor die noden te bidden. Om die noden aan de Heere op te dragen en te vragen of Hij aan onze naasten wil gedenken. Wat kunnen we toch gemakkelijk doorleven. Wat kunnen we ook gemakkelijk onze naaste in nood en dood – ook ver weg – laten verkommeren.
O, dat er toch ook onder ons veel gebed mag zijn! God laat Zich verbidden. Hij wil erom gevraagd zijn. Opdat er ook voor die mensen verlossing zal komen. Dezelfde God van toen, Die drie vijandelijke volken met elkaar ruzie liet maken, zodat ze elkaar uitroeiden – diezelfde God van Josafat, wil ook nu nog uitkomst geven in deze wereld.
Maar er is een belangrijkere vraag. Wat doen we met de grootste gave, waarvan de apostel uitroept: Gode zij dank, voor Zijn onuitsprekelijke gave (2Kor.9:15)? Weet u wat Gods heerlijkste gave is geweest? Alzo lief heeft God de wereld gehad (Joh.3:16). De wereld in Rusland, de Oekraïne, Syrië, Afghanistan en Nederland. De wereld, kinderen van Korach. Zullen we ons boven niemand verheffen? Zullen we ook voor onze vijanden bidden? O God, U hoeft maar te spreken en het is er, te gebieden en het staat er.
Alzo lief heeft God díe wereld gehad, dat Hij Zijn Eniggeboren Zoon gegeven heeft… O God! Wij gedenken Uwer weldadigheid, dat U Uw Zoon heeft gegeven. …opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve maar het eeuwige leven hebbe (Joh. 3:16). Hij Die door de Vader is gezonden. Hij Die gekomen is om een blijde boodschap te brengen de zachtmoedigen en om te verbinden de gebrokenen van hart en om de gevangenen vrijheid uit te roepen, en de gebondenen opening der gevangenis (Jes.61:1). De grootste weldadigheid waarvan onze tekst spreekt, is deze verlossing, deze geestelijke vrede en bevrijding. God de Vader heeft Zijn Zoon gegeven, en Jezus is gekomen. Zijn Geest maakt plaats voor Hem, openbaart Hem en verheerlijkt Hem in harten en levens van kinderen van Korach.
Dan kan het ook voor u. Dan kan het ook voor jou. En als je dat weer een ogenblik geloven mag, stem je in met de dichter: O God! Wij gedenken Uwer weldadigheid. Uw genadegave. Uw Zaligmaker. Uw Bevrijder. Alleen in Hem mag ik de ware vrijheid zoeken en vinden. Buiten Hem ben en blijf ik gebonden. In en door het geloof mag ik met het troostboek belijden: onze Heere Jezus Christus. Hij is de grote Weldadigheid van God, Die ons van God geschonken is tot wijsheid, rechtvaardigheid en heiligmaking en tot een volkomen verlossing.
We gaan er eerst samen van zingen uit Psalm 48 vers 4:
Wij, o verheven Majesteit,
Gedenken Uw weldadigheid,
In ’t midden van Uw heil’ge woning.
Gelijk Uw Naam is, grote Koning,
Bij ons terecht geprezen,
Zo is Uw roem gerezen,
En bij de volken zeer vermaard,
Tot aan het uiterst’ eind der aard’.
Uw rechterhand, die ’t kwaad niet duldt,
Is met gerechtigheid vervuld.
- Een troostvol gedenken
Een dankdag in de tempel waaraan een biddag voorafging. Wij gedenken Uwer weldadigheid. Een ootmoedig gedenken, een dankbaar gedenken, maar ook een troostvol gedenken: … in het midden Uws tempels.
Leest u thuis 2 Kronieken 20 eens na. Kinderen, doen jullie het ook? Dan kun je de preek nog beter begrijpen. Als we dat lezen, weten we dat Josafat op een gegeven ogenblik met zijn mannen het dal ingaat. Hij heeft eerst vanaf de heuvel die vijandelijke legers bezig gezien en ziet dat ze elkaar hebben uitgemoord. Er zijn er die nog op de vlucht slaan. Josafat gaat met zijn mannen drie dagen lang alles roven wat de vijandelijke legers hebben achtergelaten. Ze nemen dat alles als buit mee naar Jeruzalem. In 2 Kronieken 20 vers 28 lezen we: Zij kwamen te Jeruzalem met luiten en met harpen en met trompetten, tot het huis des Heeren.
Gemeente, ik ben er niet zo voor om allerlei zaken zomaar in een preek te leggen, maar ik dacht bij de voorbereiding: Josafat komt vanuit het dal, vanuit de diepte. Daar vandaan heeft hij zoveel meegenomen. Hij heeft zich verwonderd over de goedheid van de Heere en uiteindelijk komt hij in de hoogte bij de tempel terecht, het huis van de Heere. .. in het midden Uws tempels. Dat is de weg van de ware dankdag. Vanuit de diepte naar de hoogte. Door lijden tot heerlijkheid.
Waarom is dat nu een tróóstvol gedenken? Wel, daar in de tempel is alles een zichtbare preek van de Heere Jezus, de komende Zaligmaker. Daar is alles een zichtbare preek van de weldadigheid van de Verbondsjehova. Daar wijst alles erop dat God goed is voor zondaren. Een betere plaats om God groot te maken en dankdag te houden is er niet. Want daar in de tempel staan de altaren. Daar worden de offers gebracht en vloeit het bloed. Daar wijst alles heen naar het allesreinigende bloed van de Heere Jezus, de Beloofde van de Vader, de komende Messias.
Alles predikt daar: er is verzoening! Verzoening door voldoening. Alles getuigt daarvan: er is vrede met God door het bloed van het kruis. De offers, het bloed, de priesters – alles wijst heen naar het volbrachte werk van Gods Zoon! Gods recht is verheerlijkt. De hemel is verzoend. Genade is verdiend op grond van recht. En daarom lezen we ook in vers 11: Gelijk Uw Naam is, o God, alzo is Uw roem tot aan de einden der aarde; Uw rechterhand is vol van gerechtigheid.
Troostvol gedenken in het midden Uws tempels. Daar in de tempel wil de Heere wonen. Daar kán Hij wonen op grond van de enig geldende gerechtigheid van Jezus Christus. Daar in Zijn huis wil Hij Zich inlaten met zondaren. Daar in Zijn huis wordt bevestigd: Deze ontvangt de zondaars, en eet met hen (Luk.15: 2). In Zijn tempel worden verloren zondaren weer hersteld in Zijn gunst en gemeenschap. Daar wordt genade van waarheid blij ontmoet en de vrede met een kus van het recht gegroet.
Josafat heeft iets gezien van dat troostvolle gedenken. In het midden Uws tempels. Onder die duizenden van Juda zijn er geweest, bij wie de harten brandende gemaakt zijn met liefdesvuur. Want in die geestelijke bevrijding ligt de enige troost van Josafat en van Gods Kerk. Dat is de wáre bevrijding. Het gaat om de grote Vredevorst. Het gaat om de enige troost, beide in leven en sterven. De troost en de sterkte en vastheid van de zaligheid van Gods kinderen ligt niet in iets van de mens. Die ligt niet in Josafat, maar in het volbrachte werk van een drie-enige God. God de Vader, Die de verlossing heeft uitgedacht; God de Zoon, Die de verlossing heeft uitgewerkt; God de Heilige Geest, Die deze verlossing toepast, wegschenkt en verheerlijkt in harten van kinderen van Korach.
Daar zien die kinderen van Korach wat van. Josafat mag het beleven. Ook onder zijn mannen zijn er die die grote weldadigheid mogen kennen. Daarom zingen ze uit volle borst.
Maar nu gaat het om u en om jou en om mij. Mogen wij nu ook instemmen met deze dichter? O God, wij gedenken Uwer weldadigheid, in het midden Uws tempels. We lezen van die tollenaar die uitriep: O God, wees mij de zondaar genadig. Deze ging af, gerechtvaardigd naar zijn huis (Luk.18:14). Dat is de ware vrijheid, de ware vrede die alle verstand te boven gaat (Fil.4:7). Hoe verder de Heere u leidt, hoe armer u wordt in uzelf. Maar dan wordt u des te meer uitgedreven naar de Bloedfontein, die bij de Heere is geopend is tegen de zonde en tegen de onreinheid (Zach. 13: 1).
Jongens, meisjes, wat hoor je vaak van oorlogen in de wereld hè? Dan hebben mensen nergens een veilige plaats meer. Nergens, alleen in een schuilkelder. Daarbuiten is het verschrikkelijk gevaarlijk door die beschietingen met mitrailleurs en ook door rondvliegende granaten. Bij ons is er gelukkig geen oorlog, maar wij hebben ook zo’n Schuilplaats nodig. Toch? Die Schuilplaats is de Heere Jezus. Een andere dichter roept het uit: die in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, zal vernachten in de schaduw des Almachtigen (Ps.91:1). Zul je die Schuilkelder zoeken? Zul je de Heere Jezus zoeken? Hij zegt ook tegen jou: ‘Zoekt de Heere terwijl Hij te vinden is en roept Hem aan terwijl Hij nabij is (Jes.55: 6). Hij heeft de kinderen omvangen met Zijn armen en heeft Zijn zegenende handen op hun hoofden gelegd.
Als je Hem mag leren kennen en liefhebben, ga je straks eeuwig dankdag houden. Hier in de kerk is het elk jaar dankdag in november. Maar weet je, dat kan ook op weleens op zondag zijn, of als je uit je Bijbeltje of uit je dagboekje leest, of als je psalmen of geestelijke liederen zingt. Dan gaat er weleens een vuurtje branden vanbinnen. Dan begrijp je Josafat: O God, wij gedenken Uwer weldadigheid, in het midden Uws tempels.
En dan gaat het vooral om die tempel. Die tempel op de berg Sion, Jeruzalem. Gaat rondom Sion en omringt haar; telt haar torens (vers 13). Eigenlijk staat er: tel je zegeningen! Kijk eens hoe groot de Heere is! Hoe heerlijk Zijn stad, hoe sterk deze vesting is. Zet uw hart op haar vesting, beschouwt onderscheidenlijk haar paleizen, opdat gij het aan het navolgende geslacht vertelt (vers 14).
Wij moeten het weten, u en ik. En de ouden moeten het doorvertellen: groot en goed van de Heere spreken. Het grootste is als je ook mag vertellen wie de Heere persoonlijk voor je is geweest. Dat je mag spreken vanuit de beleving dat God goed is. En dat voor mij... Dan eindigt deze psalm, waar de hoop en verwachting ligt: Want deze God is onze God…
Is er dan geen verwachting voor onze kinderen? In het geloof is er hoop en verwachting. Daarin is er toekomstperspectief. … Eeuwiglijk en altoos; Hij zal ons geleiden tot den dood toe. Straks in de hemel zullen Gods kinderen altijd zingen van Zijn weldadigheid en goedertierenheid. Dan zal het zijn:
Mijn God, U zal ik eeuwig loven,
Omdat Gij het hebt gedaan.
Amen.
Psalm 103: 1
Looft, looft den Heer, mijn ziel, met alle krachten;
Verhef Zijn Naam, zo groot, zo heilig t’ achten;
Och, of nu al wat in mij is, Hem prees!
Loof, loof mijn ziel, den Hoorder der gebeden;
Vergeet nooit één van Zijn weldadigheden;
Vergeet ze niet; ’t is God Die z’ u bewees.