Ds. J.S. van der Net - Genesis 3 : 9
Gods adventsvraag: Waar zijt Gij?
Genesis 3 : 9
Delen & Download
Download preekLeespreek tekst
Zingen : | Psalm 8: 1, 4 | |
Lezen : | Genesis 3: 1-15 | |
Zingen : | Psalm 147: 3, 6 | |
Zingen : | Lofz. van Zacharias: 2 | |
Zingen : | Lofz. van Zacharias: 4 | |
Zingen : | Psalm 98: 2 |
Gemeente, op deze advenstzondag kunt u de tekst waarbij we stil willen staan vinden in Genesis 3 vers 9. We lezen daar:
En de Heere God riep Adam en zeide tot hem: Waar zijt Gij?
Het thema van de preek is: Gods adventsvraag: Waar zijt Gij?
We denken na over twee punten:
1. Deze vraag komt tot de schuldige mens.
2. Deze vraag komt van de genadige God.
Ten eerste dus:
- Deze vraag komt tot de schuldige mens
Kinderen, wat fijn dat jullie er ook zijn! Hebben jullie net meegelezen in jullie Bijbeltje, dat stukje uit Genesis 3? Nou... dat was heel erg en heel verdrietig!
We lezen daar dat Adam en Eva, samen met alle mensen, weggelopen zijn van God. Ze hebben de band met God verbroken. Om het deftig te zeggen: de staat van gérechtigheid is veranderd in een staat van óngerechtigheid. Een donkere nacht van ellende daalde neer op de wereld.
Jongelui, ik kijk ook even naar jullie. Je hebt natuurlijk op catechisatie geleerd dat God in het paradijs het proefgebod had gegeven. Dat proefgebod had niets te maken met proeven of iets lekker is of niet, maar met béproeven. Testen, zou je kunnen zeggen.
Wat hield dat in, dat proefgebod, die test?
Wel, God had verboden om de vrucht van die ene boom te eten. Niet omdat die vruchten vergiftigd zouden zijn, maar omdat God het verbóden had. U ziet dus, gemeente, dat het een zaak van gehóórzaamheid was. Want gehoorzaamheid is de vrucht van de liefde!
Dat is bij kinderen ook zo. Als er liefde is, dan proberen ze om gehoorzaam te zijn. Dat was ook de bedoeling van de Heere: Adam en Eva moesten bewijzen God lief te hebben door Hem te gehoorzamen. Immers, alle schepselen gehoorzaamden God in het paradijs. De planten, de dieren, de zon, de maan en ook de sterren. Deze schepselen doen dat automatisch. Ze kúnnen niet anders.
Maar de mens is het kroonjuweel van de schepping, geschapen naar Gods beeld. Het was de bedoeling van God dat de heerlijkheid van de mens bóven alle schepselen zou uitstijgen en dat daarin zou uitkomen dat ze God vrijwillig zouden gehoorzamen. Maar, kinderen, het is zo anders gelopen! De mens heeft bewust de weg van de ongehoorzaamheid gekozen. Tégen God.
Eva is ongehoorzaam geweest en Adam ook. Ze hebben van de verboden vrucht gegeten. Ze dachten dat ze, als ze van de verboden vrucht zouden eten, gelijk zouden zijn aan God. Dat had de duivel hen wijs gemaakt.
Het gevolg was dat ze God kwijtraakten. Dat lezen we in het zevende vers: Toen werden hun beider ogen geopend en zij werden gewaar dat zij naakt waren! Dat wil zeggen dat ze álles kwijt waren. Ze waren hun onschuld kwijt. Ze waren hun vrede met God kwijt. Ze waren naakt. Eerder hadden Adam en Eva dat niet opgemerkt; toen was hun naaktheid vanzelfsprekend.
Daarna lezen we dat ze, terwijl ze in de hof wandelden, de stem van de Heere God hoorden aan de wind des daags. Ze hoorden die stem als het suizen van een zachte stilte, zoals Elia de Heere hoorde naderen in het suizen van een zachte stilte. Het was voor Adam en Eva de boodschap dat de Heere kwam. Meisjes en jongens, vroeger, als de Heere bij Adam en Eva kwam, dan werden ze blij, ontzettend blij, maar nú niet meer! Nu worden ze vreselijk bang. En wat doen ze dan?
Ze verstoppen zichzelf in het dichte struikgewas. Ze vluchten van God weg. Ja gemeente, hier begint de vlucht van de mens voor God. De mens wil God vergeten. Hier is Adam op de vlucht voor God, maar dat vluchten wordt zichtbaar onder álle nakomelingen van Adam, tot vandaag de dag toe. Want óók de mens van vandaag denkt: hoe verder bij God vandaan, des te beter het is. Ieder mens neemt, bewust of onbewust, een afweerhouding aan tegenover God. Zo vlucht de mens bij God vandaan; net als Adam en Eva verbergt hij zich.
Doet u dat ook? Jij ook? Ik ook! We zijn van nature allemaal op de vlucht voor God en net als Adam en Eva proberen we ons achter de struiken voor God te verbergen! Achter het struikgewas van de zonde, achter de struiken van de wereld. Óf we proberen ons te verbergen achter de struiken van ons drukke werk. Óf we proberen ons met onze vroomheid voor God te verbergen.
We dúrven vaak niet tevoorschijn te komen, maar we wíllen ook niet tevoorschijn komen, want tevoorschijn komen houdt in dat we dan met onze naaktheid worden geconfronteerd. We moeten dan bekennen dat we niet meer zijn zoals we geschapen zijn en we moeten dan belijden dat we van de verboden vrucht hebben gegeten. We wíllen ook niet tevoorschijn komen; want dat betekent dat we moeten belijden dat onze schuld en onze zonden zo groot zijn voor God.
We willen niet achter onze struiken vandaan komen. Maar, het is niet helemaal waar wat ik nu zeg. We willen wel tevoorschijn komen, maar dan als een gave, ongeschonden mens! We zouden ook nog wel voor God staan als een godsdienstige mens, als een ernstig mens of als een goed mens. Ja! Dat zouden we nog wel willen, maar uit het struikgewas komen als een geschónden mens? Of achter de struiken vandaan komen als een schuldig mens? Die naakt is voor God? Nee! Dat willen we niet. U niet, ik niet, en jij ook niet. Gemeente, wat een ernstige boodschap! We zijn allemaal op de vlucht voor God en we verbergen ons achter de struiken, net als Adam en Eva.
Daar zitten Adam en Eva, verscholen en verborgen…
Maar wat een wonder! Al hebben ze zich nóg zo goed verstopt in het struikgewas van hun zonde en ongerechtigheid, tóch komt God! Dat is de boodschap op deze adventszondag. God laat de mens niet in zijn verlorenheid liggen! Adam en Eva horen het aan het suizen van de wind: Hij komt!
En hoe komt God? Weten jullie het, meisjes en jongens?
Iemand zegt misschien: ‘Hij komt als Rechter!’
Jawel, aan de ene kant heb je gelijk. Als Rechter zal God Adam en Eva ondervragen: Wat is dit, dat gij gedaan hebt? Als Rechter. En toch, aan de andere kant: God komt de mens niet achterna als Rechter.
Want dat lezen we in artikel 17 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis waar staat: ‘Wij geloven dat onze goede God door Zijn wonderlijke wijsheid en goedheid, ziende dat zich de mens alzo in de geestelijke en lichamelijke dood geworpen en zichzelf geheel ellendig gemaakt had, Zichzelf gegeven heeft om Hem te zoeken, toen hij al bevende voor Hem vlood, en heeft hem getroost, belovende Zijn zoon te geven!’
Hoort u dat? Hier begint Advent! Als de mens vlucht en zich verbergt, dan komt God níet alleen als Rechter, maar komt Hij ook als Rédder! Als een Middelaar! De Heere Jezus Christus. Ja, God zoekt de mens niet alleen op om met hem te spreken over schuld en straf op de zonde en de vloek op de zonde, maar Hij komt bóvenal en vooral om met de mens te spreken over Hem Die de kop van de satan zal vermorzelen, de Heere Jezus Christus.
Hoort u het? Meisjes en jongens, goed luisteren! God houdt de mens vast! God komt die vluchtende mens achterna om hem te redden! Alleen: dan moet die mens wél tevoorschijn komen uit de struiken. Hoor je het? Jij? Je moet wel tevoorschijn komen! Dat is de eis voor de redding, God komt en roept: Waar zijt gij? Waar bent u? Waar ben jij?
Deze adventsroep komt vandaag tot u en tot jullie allemaal: Waar bent u? Waar ben je? Want Adam is dé mens. Adam is ons aller vader. Adam is ons verbondshoofd. En wij zijn erfgenaam van zíjn zonden. Daarom komt deze adventsroep van God ook tot u en tot jou. Terwijl u op de vlucht bent, terwijl u achter de struiken zit, roept God ook nu tot u en tot jou.
Meisje, jongen, nu zeg je misschien wel bij jezelf: ‘Zegt God dit nu echt ook tegen mij?’
Ja! Juist ook tegen jou! Dat zegt God ook tegen de ouderen, die misschien wel erg opgaan in alle aardse dingen en die zichzelf hebben verborgen achter de struiken van het werk of het bedrijf, het gezin of de studie, maar ondertussen zo druk bezig zijn om geestelijk te verarmen. Ook tot ú zegt God: Waar zijt gij? Waar bent u? Waar zit je?
Zonder uitzondering roept God ons allemaal toe: Waar zijt gij? Door deze vraag worden u en jij als een schuldige gedagvaard voor de vierschaar, de rechtbank van God.
Daarom bid ik u met al de liefde van mijn hart: keer toch tot uzelf in, want het is zo'n dringende noodzaak dat u leert wie u bent! Het is zo dringend nodig dat u weet waar u bent! Het is zo noodzakelijk te weten van waar u komt en waar u heengaat. Laten we daarom, hier allemaal in deze kerkdienst, smeken dat deze roep door de werking van de Heilige Geest in uw en jouw hart mag ingaan. Daar gaat het om! Dat het niet afketst op je harde hart, jongelui, maar dat die stem mag doordringen in je hart, door de Heilige Geest: Waar ben je? Waar bent u? Waar zit je?
Ja maar, zegt iemand, hoe gaat het dan als de Heilige Geest dit in mijn hart werkt? Ik zal er iets van zeggen. Als de Heilige Geest deze roepstem, deze vraag van God op uw of jouw hart bindt, dan kunnen we die roep en vraag niet meer naast ons neerleggen! Dan kunnen we niet meer zeggen: ‘Nou, ik zal er een andere keer, op een later moment, nog eens over nadenken en kijken waar het op uitloopt…’
Nee! Dan kunnen we er niet meer aan ontkomen. We worden dan stilgezet op onze levensweg. En dán, ja dán moeten we achter de struiken vandaan komen.
Is dat in uw leven al gebeurd? Dat u vanachter die struiken tevoorschijn bent gekomen met uw zonden, met uw tegenstand, met uw wereldsgezindheid? Zeker, dan kunnen we proberen ons opnieuw te verbergen. Dat deden Adam en Eva ook. Ze probeerden aan het recht van God te ontkomen en zichzelf vrij te pleiten toen God zei: Waar zijt gij? Dan klinkt Adams stem: Ik hoorde Uw stem in de hof en ik vreesde, want ik ben naakt, daarom verborg ik mij.
Wie heeft u te kennen gegeven dat gij naakt bent?
‘Het komt door de vrouw die Gij mij gegeven hebt. Ik kon er zelf hélemaal niets aan doen. Ú heeft mij die vrouw gegeven!’ En toen de Heere tegen Eva zei: Wat is dit, dat gij gedaan hebt?, zei Eva: De slang heeft mij bedrogen en ik heb gegeten. Ze geven Gód de schuld!
Gemeente, we zijn van die échte kinderen van Adam, want ook wij willen geen schuldenaar worden voor God! We willen niet voor Hem buigen. Altijd zijn we maar weer bezig om onszelf vrij te pleiten. Altijd weer willen we de schuld op een ander schuiven. We schromen zelfs niet om de Heere de schuld te geven, net als Adam en Eva. Zelfs niet wanneer die roepstem in ons hart en leven heeft geklonken. En als we achter de struiken vandaan zijn gekomen, dan proberen we, net als Adam en Eva, onszelf overeind te houden, niet te buigen en het God gewonnen te geven. Dan proberen we nóg van schuilplaats naar schuilplaats te vluchten. Dan willen we onszelf nog steeds rechtvaardigen.
Maar als de Heere blijft aanhouden met de vraag: Waar zijt gij, dan blijft er op den duur geen enkele bedekking meer over. Dan blijft er geen enkele schuilplaats meer over. We moeten dan zwijgen! Dan hebben we niets meer in te brengen tegen God. Dan leren we onze schuld bij God te brengen. We aanvaarden dan het vonnis van onze zonden en billijken Gods recht. Zoals Adam en Eva ook verstomden en geen enkel woord meer spraken toen de Heere met hen doortrok en ze onder Zijn richtende gerechtigheid moesten buigen.
Als er geen enkele verberging meer overblijft en we buigen voor God, dan leren wij ook antwoord geven op de vraag: Waar zijt gij? Want als de Heere dit vraagt, dan moeten we zeggen: ‘Heere, waar ik ben? Ik verkeer in machteloze gebondenheid! Ik ga gebukt onder de last van mijn zonden tegen U. Waar ik ben? Ik zit door mijn eigen schuld in de diepste ellende. Zonder God en hoop in de wereld. Waar ik ben? Er is een breuk tussen U en mij. Waar ik ben? Ik ben zó ver, zo eindeloos ver bij U vandaan, en toch kan ik U niet missen! Waar ik ben, Heere? Ik lig in het graf van mijn zonden en schuld, in de stad Verderf.’
Gemeente, als we zó mogen buigen en onze schuld bekennen, hebben we geen rust meer. Dan verlangen we ernaar om, net als de verloren zoon in de gelijkenis, met de belijdenis van onze zonden terug te keren. ‘Wee mijner dat ik zo gezondigd heb!’
En weet u wat er dan gebeurt?
Dan gaat het vluchten, bij God vandaan, over in een overgave aan God!
Leg daar uw en jouw leven eens naast. Is het vluchten bij Hem vandaan veranderd in een overgave aan God? ‘Heere, hier ben ik. Doe maar met mij wat goed is in Uw ogen. Ik kan mezelf niet langer meer voor U verbergen. Uw doen is rein en Uw vonnis is gans rechtvaardig!’ Dan leren we onszelf uitleveren in een hartelijk buigen voor God.
Voor zulke mensen valt het zo ontzettend mee! Dat gaan we zien in ons tweede punt, ná het samen zingen uit de Lofzang van Zacharias, het tweede vers:
God had hun, tot hun troost,gemeld,
Hoe Zijn genâ ons redden zou
Van onzer haat'ren wreed geweld;
Nu blijkt Zijn onverwrikb're trouw;
Nu toont Hij Zijn barmhartigheid,
Van ouds den vaad'ren toegezeid,
En dat Hij wil gedenken
Aan 't heilverbond, aan dien gestaafden eed,
Dien Hij weleer aan Abram deed,
Aan Zijn verbond, dat van geen wank'len weet.
Gemeente, dan ten tweede:
- Deze vraag komt van de genadige God
Voor mensen die zich mogen overgeven aan de Heere, valt het zo ontzettend mee! Want dan beluisteren we in onze tekstwoorden een rijk Evangelie. Is dat u al opgevallen?
Er staat niet God riep: Adam, waar zijt gij? Dat wil zeggen: God, de Rechtvaardige, de Almachtige, Die de schuldige geenszins voor onschuldig houdt.
Nee! Dat staat er niet. Máár er staat: 'De Heere God riep...' Heere met allemaal hoofdletters! De naam Heere met hoofdletters is Gods állergrootste Naam! Het is Gods verbondsnaam! De Naam die Hem openbaart als de onwankelbare Getrouwe. De Jahweh! De Verbondsgod! Dát staat er!
Wat betekent dat nu?
Wel, Adam en Eva hebben zojuist het werkverbond verbroken. Ze zijn ongehoorzaam geworden. Dat verbond is verbroken en tóch noemt God Zich Heere. De Verbondsgod. De Jahweh. Dat wil zeggen dat God, in de plaats van dat verbroken werkverbond, een níeuw verbond wil maken. En dat nieuwe verbond dat God wil sluiten, is het genádeverbond. Dat ligt in dat ene woordje Heere. De Heere riep Adam!
Dan ziet u als het ware het Licht (met een hoofdletter) naar alle kanten stralen, midden in de duisternis. Kijkt u maar! Want wat gebeurt er? Het doodsvonnis wordt opgeschort. De Heere had gezegd: Ten dage als gij daarvan eet, zult gij de dood sterven (Gen.2:17). En… die dag is gekomen, maar wat gebeurt er? Valt de mens dood neer? Nee! De mens sterft niet! Ja, er is wel een onmetelijke scheiding gekomen tussen God en de mens. De geestelijke dood heeft zijn intrede gedaan, maar de mens viel niet dood terneer. Adam en Eva werden heel oud. Ze hebben nog eeuwen geleefd.
We zien in de tweede plaats dat de schepping bleef gespaard. De satan had verwacht dat heel de schepping direct verdelgd zou worden. Dat gebeurt niet! Ja, er ligt wel een vloek over alles wat geschapen is. Dat zien we nu ook, iedere dag opnieuw. De schepping voor een deel haar luister mogen behouden. Daarin zien we Gods genade.
De mens viel niet direct dood neer, zoals God gezegd had, en de schepping behield voor een gedeelte haar schoonheid, en dát om de weg te banen voor de komende Christus! Dat de mens niet direct sterft en de schepping behouden bleef, is voor de satan het bewijs geweest dat hij niet gewonnen had! Er zou Iemand komen, Die sterker was dan hij. Gemeente, ziet u hier het Licht der genade al stralen? De mens viel niet dood neer en de schepping bleef gespaard!
Weet u wat we hier nog meer zien? De mens werd ondanks dat hij gevallen was, geen duivel! Dat had ook zomaar gekund. Toen de mens ongehoorzaam was, koos hij voor de duivel! Maar nee! Wat zien we?
Adam en Eva zijn zich wel van het kwaad bewust. Ze schamen zich. Ze verbergen zich nog. Ze hebben dus nog een geweten! De mens is geen duivel geworden, want de duivel heeft geen geweten en daarom is dit ook Gods genade. Gemeente, wat is God goed!
Maar het gaat nog verder! Gods genade is oneindig groter! Want waarin vooral Gods genade blijkt, is dat God tot de zondaar afdaalt. Dat is een wonder van genade! Door de zonde heeft de mens verdiend dat de hemel zou worden toegesloten, dat hij voor eeuwig van God verstoten zou worden, dat de aarde een hel zou worden, dat we nooit meer vanuit de duisternis van de zonden het oog naar boven zouden kunnen opheffen.
Wat is het dan een wonder dat God komt tot die schuldige, vluchtende en zich verbergende mens! God komt!
Gemeente, daar is niets van ons bij. Door onze zonde is álle roem uitgesloten. Maar de Heere begint! Hij neemt redenen uit Zichzelf! Louter en alleen om het eeuwig welbehagen. Meisjes en jongens, zien jullie hier het verschil met de Koran? Hier klinkt een boodschap die de Koran niet kent. In de islam moet de mens tot God komen en van alles doen, maar in de Bijbel horen we een andere boodschap. Uit eeuwig welbehagen, uit louter genade, komt God tot de mens, tot u en tot jou en zegt: Waar zijt gij? Waar ben je?
Gemeente, Hij vraagt op dít moment naar u en naar jou. Wie u ook bent! Hoe u uzelf ook probeert te verbergen voor God! Hij vraagt aan u: Waar zijt gij? Waar ben je? Waar zit je?
Dringt dat tot u door? Verbreekt dat niet uw hart? Dat God naar u en naar jou vraagt? Dat Hij Zelf komt?
Nee, niet Adam begint met God te zoeken. Adam vlucht weg en verbergt zich, maar de Heere begint met naar de mens te vragen! Het gaat van God uit! Verbreekt dit nu niet uw hart?
Weet u, dit is wel de ervaring van al Gods kinderen. Als ze op hun leven terugkijken, dan moeten ze zeggen: Heb ik omgezien naar Hem, Die naar mij heeft omgezien? God zoekt de mens op! Wat een boodschap op deze adventszondag!
Hoe doet God dat? Hoe gaat God een mens achterna?
Nee, niet in donder en bliksem, maar Hij komt in het ruisen van een zachte stilte! Zo komt Hij u en jullie, jongelui, achterna! Met de vraag: Waar zijt gij? Waar zit je? Waarom ben je voor Mij gevlucht? Waarom kruip je weg achter die struiken en probeer je jezelf voor Mij onzichtbaar te maken?
In die vraag ruist het Evangelie dat ons eeuwen later in duidelijke taal toeroept dat de Zoon des mensen is gekomen om te zoeken en zalig te maken wat verloren is! In de vraag ‘waar zijt gij’ zien we het licht van Gods genade naar alle kanten uitstralen. Het is de éérste adventsboodschap en de eerste openbaring van het verbond der genade. Het is de éérste lichtglans van het heil dat de wereld redt.
We zien hier de zoekende liefde van God, een liefde die Hij ten volle geopenbaard heeft in het zenden van Zijn Zoon: Het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond (Joh.1:14). Dat Kind in de kribbe is Gods Zoon! Dat kind is de vleesgeworden vraag: waar bent u, waar zit je?
Ik zie dan in mijn gedachten dat Kind in de kribbe. Hij is ook opgegroeid. En toen Hij volwassen was, heeft dat Kind uit de kribbe óók gevraagd aan de mensen: Waar zijt gij? Waar bent u? Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven (Matth.11:28). De Heere Jezus is het verlorene achterna gegaan, in hun dood en in hun schuld en verlorenheid. Hij heeft verlorenen gezocht, tótdat Hij hen gevonden had.
Gemeente, ik wil u nóg een keer vragen: bent u nog steeds op de vlucht? Bent u alsmaar bezig om uzelf te verbergen? Of wordt u nog steeds van schuilplaats naar schuilplaats gedreven? Bent u door Gods genade al uit het struikgewas tevoorschijn gekomen? Is die overgave er? Als dát gebeurt, dan geeft u het boek van uw leven in de handen van God en dan zegt u: ‘Heere, zó ben ik. U mag het allemaal lezen: ik ben zó boos, zó schuldig, zó verdoemelijk, zó naakt. U mag mijn levensboek helemaal lezen.’
En weet u wat er gebeurt als u tot die overgave mag komen? Dan maakt God het kerstfeest!
We gaan nu eerst zingen uit de Lofzang van Zacharias vers 4:
Dus wordt des Heeren volk geleid,
Door 't licht, dat nu ontstoken is,
Tot kennis van de zaligheid,
In hunne schuldvergiffenis;
Die nooit in schoner glans verscheen,
Dan nu, door Gods barmhartigheên,
Die, met ons lot bewogen,
Om ons van zond' en ongeval t' ontslaan,
Een ster in Jakob op doet gaan,
De zon des heils doet aan de kimmen staan.
Gemeente, ik heb het zojuist gezegd: als we tot die overgave mogen komen, als we tevoorschijn mogen komen, dan maakt God het kerstfeest! Dan is Hij niet de Rechter Die verdoemt, maar dan is Hij de Redder Die behoudt! Want wie zichzelf veroordeelt, wordt door God níet veroordeeld. Als we zo voor de dag mogen komen, gaat God met ons spreken, net zoals Hij met Adam sprak. En waar sprak God met Adam over? God sprak met Adam over de Christus. Over de Heere Jezus Die eenmaal komen zou.
Gemeente, meisjes, jongens, dat doet God nóg! Echt waar! Als je het boek van je leven nu eens in de handen van God mag geven, als je eens je naaktheid, ellendigheid, weerbarstigheid en noem het allemaal maar op, aan God mag laten zien, dan gaat Hij met je spreken over Christus. Over de Heere Jezus. Dan neemt Hij u mee naar Bethlehem. En als u dan in Bethlehem komt, zegt God: ‘Zó arm werd Mijn Zoon, in úw plaats: Hij is arm geworden, om armen met goederen te vervullen.’
Maar God zal ons ook bij het kruis van Golgotha brengen. Om u te laten zien, dat daar aan dat kruis Zijn lieve Zoon hing, Die de vloek droeg, opdat u vrede bij Hem zou mogen vinden. Daar hing de Heere Jezus naakt aan het kruishout, opdat uw naaktheid bedekt zou worden met klederen des heils.
Dan zal God met u spreken over Zijn Christus. Over Zijn Zoon, over de Heere Jezus. Dan wil God ons het geheim van de geslagen, gewonde en lijdende Jezus leren. Dan maakt Hij het waar dat alles wat aan Hem is, gans begeerlijk is. Dan wordt het zo’n groot wonder dat het hart van God wijd geopend is voor een vluchtende zondaar. Dan wordt het kerstfeest! Dan gaat het zingen in ons hart: Ere zij God in de hoogste hemelen en vrede op aarde (Luk.2:14). Zo preekt onze tekst: een zoekende God Die tegen een vluchtende zondaar zegt: Waar zijt gij?
Kinderen, jullie hebben weer zó goed geluisterd. Fijn! Het is een hele makkelijke tekst die je goed kunt onthouden: God Die een vluchtend mens of kind achterna gaat en roept: Waar ben je? Waar zit je? En alles loopt uit op Bethlehem. Zóver wilde God gaan, dat Hijzelf mens wilde worden. De Heere Jezus is zó dicht bij de vluchtende mens gekomen!
En dat zegt Hij óók in Bethlehem: Zie, hier ben Ik met Mijn genade! Zie, hier ben Ik met Mijn vergevende liefde! Zie, hier ben Ik met Mijn gadeloos ontfermen! God zegt bij de kribbe: Hier ben Ik!
En waar bent u? En waar zijn jullie, jongelui?
Wij mogen nog verkondigen dat Hij Zijn armen van Zijn eeuwig ontfermen opent en zegt: ‘Kom eens voor de dag! Kom eens achter je struiken van zonden en onwil tevoorschijn! Wend je toch naar Mij toe en wordt behouden!’
Ik kijk ook naar de kinderen en vraag jullie met al de liefde van Mijn hart: ‘Wil je nog langer wegvluchten? Wil je nog langer van God weglopen? Jezelf nog langer verbergen achter de struiken, terwijl Zijn zoekende liefde tot je komt?’
Gemeente, ik bid het u! Staak het vluchten bij God vandaan. Het lukt u toch niet! Uw vlucht is een vergeefse vlucht, want als u doorgaat met vluchten, dan zal het eenmaal te laat zijn. Dan zult u zeggen: ‘Bergen, bedek mij! Heuvels, kom over mij heen vanwege de toorn van het Lam! Ik heb Zijn zoekende liefde versmaad en ik heb mezelf blijvend verborgen achter de struiken!’ Nee, heden, nu u Zijn stem nog hoort, verhardt u niet, maar laat u leiden. God vraagt het!
Wat is het meegevallen voor Adam en Eva. Ze hadden niet durven hopen, dat Iemand de straf in hun plaats zou dragen en dat Die hen weer gelukzalig zou maken. Als we de strijd op mogen geven en als we mogen buigen en bukken, valt het altijd zo mee! Hier ben ik, Heere, hulpeloos, arm en naakt. Want dan gaat God spreken van Zijn lieve Zoon Die arm wilde worden om arme zondaren rijk te maken.
Weet u wat ik voor iedereen hier in de kerk hoop? Dat u en dat jij achter die struiken vandaan mag komen. In stille overgave aan Hem. Door te buigen voor Hem. Ik hoop dat u of jij een antwoord mag geven op die vraag die de Heere stelt: Waar bent u? Waar ben jij? En dat u of dat jij dan mag zeggen: ‘Heere, ik ben bij de kribbe.’
Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke Gave!
Amen.
Slotzang.
Psalm 98 vers 2:
Hij heeft gedacht aan Zijn genade,
Zijn trouw aan Isrel nooit gekrenkt;
Dit slaan al ’s aardrijks einden gade,
Nu onze God Zijn heil ons schenkt.
Juich dan den Heer met blijde galmen,
Gij ganse wereld, juich van vreugd;
Zing vrolijk in verheven psalmen
Het heil, dat d' aard' in ’t rond verheugt.