Ds. H. Brons - Jozua 3 : 11
De ark baant een pad
Jozua 3 : 11
Delen & Download
Download preekLeespreek tekst
Zingen : | Psalm 111:2, 3 | |
Lezen : | Jozua 3 | |
Zingen : | Psalm 77: 6, 8, 11 | |
Zingen : | Psalm 66: 3 | |
Zingen : | Psalm 132: 5 |
Gemeente,
Het Schriftwoord dat ik u met de hulp des Heeren mag prediken, vindt u in het gelezen Schriftgedeelte, Jozua 3. Ons uitgangspunt is het elfde vers, waar we lezen:
Zie, de ark des verbonds van den Heere der ganse aarde gaat door voor ulieder aangezicht in de Jordaan.
Ons thema is: De ark baant een pad.
We letten op drie aandachtspunten:
1. de aankondiging van dat wonder. We letten dan vooral op de verzen 1 tot en met 6, waar de Heere sprak met Jozua, en Jozua met het volk.
2. de bedoeling van dat wonder. In het midden van het hoofdstuk lezen we, wat de Heere ermee wil zeggen tot het volk Israël, maar ook tot ons.
3. de kracht van dat wonder, daarover lezen we vanaf vers 14.
1. De aankondiging van het wonder
Des Heeren werken zijn zeer groot. En Israël maakt die werken groot. Dat gebeurt wanneer Israël door de Rode Zee is gegaan. Wanneer het volk na de doortocht door de Rode Zee op de oever van de zee is verzameld, zingen ze het lied van Mozes. Ook Mirjam zingt: Zingt de HEERE; want Hij is hogelijk verheven! Hij heeft het paard met zijn ruiter in de zee gestort (Ex. 15:21).
God maakte een pad door de Rode Zee. Dat deed Hij ook door de Jordaan, zoals we lezen in Jozua 3. Toen ik de preek voorbereidde, viel het me voor het eerst op hoe centraal de ark in Jozua 3 staat. Misschien is het u niet eens opgevallen bij het lezen van dit hoofdstuk. De ark wordt wel tien keer in het hoofdstuk genoemd en er wordt ook nog een keer naar verwezen.
De ark des Heeren. Dat ziet op Zijn aanwezigheid. Met de ark wil Hij in het midden van Israël zijn. De Heere heeft beloofd op de plaats te zijn waar mensen samenkomen in Zijn Naam – ook al ben je met slechts drie of dertig. Hij zál daar in het midden zijn. Zo wilde Hij bij Israël zijn door middel van de ark als een beeld van Zijn aanwezigheid.
Laten we lezen hoe het begint. In vers 1 lezen we over een nieuwe dag. Jozua is al vroeg op. Hij weet dat het een belangrijke dag is. Net daarvoor zijn de verspieders teruggekomen uit Jericho. Dat zijn spionnen. Wat hebben ze gezegd? De HEERE heeft dat ganse land in onze hand gegeven. Wonderlijk, zulke spionnen. Ze zeggen niet hoe sterk Jericho zijn, hoe dik de muren zijn. Niets daarvan. Alleen maar: het land is al van u, Jozua.
Nu is het dus de volgende dag. Er staat niet eens of Jozua gebeden heeft. Jozua is een man geweest die heel dicht bij de Heere leefde; dat liet hij in zijn leven merken. Toen hij de helper van Mozes mocht zijn, deed Jozua niets liever dan in de tent van de samenkomst zijn. Waar de HEERE wilde zijn, daar wilde Jozua zijn. Ik hoop dat ze dat ook van u en van jou kunnen zeggen. Dat je niets liever wilt dan met God te zijn en dat je dat aan je léven kunt merken. Zo iemand was Jozua.
Gemeente, de Heere heeft een opdracht die Jozua moet doorgeven. Het volk is nu in Sittim en ze moeten naar de Jordaan. Sittim is een plaats die veel te zeggen heeft in het leven van Israël. Ze zijn daar lang geweest. De mannen van Israël hebben gezondigd met de vrouwen en meisjes van de Moabieten. Nu krijgen ze de opdracht om daar weg te gaan. Het kan je blij maken als je naar een nieuwe plaats mag gaan, naar het beloofde land, een land van melk en honing.
Maar je kunt ook verdrietig zijn bij het verlaten van Sittim en denken aan de verkeerde dingen, die je daar gedaan hebt. Je denkt: Kan ik dan dat land wel binnen?
Maar het hele volk moet mee. En dan komen ze daar bij de oever van de Jordaan.
Wat valt dat tegen! Ze zien een enorme brede rivier. Het is de tijd waarin de regens zijn gevallen en het smeltwater van de berg Basan een weg zoekt naar beneden.
Kijk, twee verspieders kunnen met gevaar voor eigen leven de overkant nog wel bereiken. Maar dat meisje met haar broertje toch niet? En die moeder die niet meer lopen kan? Hoe moet het volk ooit aan de overkant komen?
Drie dagen verblijft het volk aan de oevers van de Jordaan. Ze hebben daar hun tenten opgeslagen. Drie dagen vol zorgen hoe ze ooit aan de overkant komen.
De HEERE heeft hun wel beloofd dat Hij hun het land zal geven. De verspieders hebben tegen Jozua gezegd: Dat land ís al van u. Maar daar is niets van te merken. Hoe moeten ze het land binnenkomen?
Gemeente, de Heere kan ons ook aan de grenzen brengen van ons bestaan, zodat we niet meer weten hoe het verder moet. En Sittim is dichtbij, de zonde kleeft je aan. Vanmorgen ervaren we misschien dat een stapeling van zonden en een diepe schuld ons scheiden van de Heere. Hoe kom je dan ooit bij Hem? Hoe kom je dan ooit aan de overkant? Dan is er wel veel beloofd, maar er ligt een onmogelijkheid, een wild stromende rivier tussen.
Maar dan zijn die drie dagen van wachten voorbij. Jozua geeft opdrachten aan het volk. Hij heeft mensen bij zich die hem helpen in zijn dienst – ambtslieden worden ze genoemd. Ze gaan het leger in met een boodschap om zich voor te bereiden. Een boodschap voor alle mensen en een boodschap voor de priesters.
Wat moeten de mensen dan doen? Er is echt maar één ding heel belangrijk. En dat is … let op de ark: Wanneer gij de ark des verbonds des Heeren uws Gods ziet, ... verreist gijlieden ook van uw plaats, en volgt haar na (Ex. 3:3). Natuurlijk moet het volk zich ook voorbereiden en de dingen doen die nodig zijn, maar het allerbelangrijkste op deze nieuwe dag is: let op de ark!
Wat is de ark? We zeiden al: het is de plaats, waar de Heere wil wonen en in het midden van Israël wil zijn. De ark was een niet zo grote kist; dat betekent het woord eigenlijk ook. Een kist waar een deksel op lag. De ark had ook handbomen om hem te vervoeren door de woestijn, en straks door de Jordaan.
Let op de ark! Jozua zegt erbij: het is de ark des verbonds des Heeren, uws Gods. De ark is de ark van het verbond. Het is zoiets wonderlijks dat dit verbond in het Oude Testament zo vaak ‘het verbond des Heeren’ genoemd wordt, of, zoals de Heere er Zelf over spreekt: Mijn verbond. De Heere is de Eerste; het verbond gaat van Hem uit.
Wie is de Heere van het verbond? Hij is de Eeuwige en de Getrouwe. Hij is al aan de overkant. Daarom is het land van u, Jozua. Ik heb al het land aan de overzijde van de Jordaan veroverd, Ik heb al een pad door de Jordaan gebaand. Straks zal de ark voorgaan en de weg banen.
De Heere, de Machtige, de Alwetende. Úw God. Zo begint de wet: Ik ben de Heere uw God (Ex. 20:2). Ik heb recht op uw leven. Ik heb er recht op dat u berouw hebt van wat er in Sittim is gebeurd en dat u de zonde wegdoet. Ik heb er recht op dat u uw leven aan Mij toevertrouwt en dat u in Mij gelooft, in de Levende. Let op de ark, let op Mij.
Want, zegt de Heere, u zult door een weg gaan waar geen pad was.
Gemeente, wij kennen de toekomst niet. Er kunnen zoveel dingen zijn waar je liever niet aan denkt, maar die wel werkelijkheid zijn. Hoe moet het verder? Hoe moeten we gaan langs onbetreden wegen waarop we nooit zijn geweest? Wij zien geen wegen waar we moeten gaan.
Maar dan zegt Jozua: Die wegen die zijn er wel. Maar let dan wel op de ark. Die zal voorgaan, daar is het pad.
Maar dan moet het volk toch nog één ding extra doen, nog op deze dag. Morgen is het zover. Het volk moet zich heiligen, zich klaarmaken en zich ook geestelijk voorbereiden. Het volk moet zich heiligen, de zonden wegdoen en zich verootmoedigen. Hoe doe je dat, vraagt u misschien? Dan zeg ik: zoals u zich gisteren hebt voorbereid op zondag, of klopt dat niet? De HEERE zegt: Ik ben heilig, wees daarom ook heilig. Ik zal Mijn grootheid en Mijn wonderen tonen. Wat is dat groot, als u zich zo hebt voorbereid op vandaag. En als het niet zo is? Bid dat het komende zaterdag anders is!
Bij het heiligen hoort ook afstand houden. We lezen in vers 4 als de ark voorgaat: Dat er nochtans ruimte zij tussen ulieden en tussen dezelve (Joz. 3:4).
De Jordaan heeft een breed dal in de winter of in het voorjaar, als er veel regen valt. Het dal is in de zomer veel smaller en dan ligt het lager. Zo hebben ook de grote rivieren in Nederland uiterwaarden. In de zomer hebben ze een smalle bedding, maar als er in het voorjaar veel regen valt en er veel smeltwater uit de Alpen komt, worden de rivieren breed en stromen de uiterwaarden vol.
Dat was nog veel meer het geval bij de Jordaan in het voorjaar. Dan was de rivier breed en trad hij buiten de zomerbedding. Als je dan op de oever van de rivier stond en naar beneden keek, zag je eerst een helling de diepte in gaan en dan zag je het water.
En nu zei Jozua tegen het volk: Je moet een kilometer afstand houden, tweeduizend ellen. Dan zie je de ark voor je in de diepte verdwijnen, maar dan zie je straks ook het water wijken. Als je maar afstand houdt, kan zelfs een kind de ark zien.
Maar er is nog een reden om afstand te houden tot de ark: Gods heiligheid. De ark is heilig, want de Heere is zo heilig. De ark mocht vervoerd worden onder dassenvellen; daarboven lag nog een prachtig hemelsblauw kleed, met de kleuren die je ook terugziet in de vlag van Israël. Onder die kleden is de ark, waar God woont. Daar wil Hij zijn als de Heilige te midden van een volk dat zelf onheilig is.
Gemeente, zie dan op de ark. Maar houd wel eerbiedig afstand, want de grond die je betreedt als je straks achter de ark gaat, is heilig.
Ook de priesters moeten zich voorbereiden, want zij zijn het die de ark moeten dragen. Het is heel wonderlijk dat zij dat mogen doen. In de woestijn deden de Levieten dat, maar niet de priesters. Waarom? Dat de priesters de ark door de Jordaan dragen, wijst er op hoe God alleen heilig kan zijn in het midden van een onheilig volk. De priesters wijzen op de dienst van de verzoening.
En als het volk dan ziet op de ark en op de priesters, mogen ze weten: zó helpt God. Zo wíl, zo kán Hij helpen, en zo zál Hij ook helpen.
Gemeente, dit was ons eerste punt, de aankondiging van het wonder. We gaan naar ons tweede punt.
2. De bedoeling van het wonder
Alle voorbereidingen die het volk en de priesters hebben getroffen, hebben een doel. Ja, natuurlijk, ze moeten naar de overkant. Als je niet de Jordaan over gaat, kom je nooit in het land Kanaän. Maar toch is dat niet wat we in de Bijbel lezen over de belangrijkste bedoeling van dit wonder. Natuurlijk wil de Heere dat het volk aan de overkant komt en Hij zal daar ook voor zorgen. Maar we zien in dit gedeelte vooral hóe de Heere dat doet.
Gemeente, er zijn eigenlijk drie dingen waar de kern van Jozua 3 ons op wijst, waarom de grote God van Israël Zijn wonderwerken doet.
Drie dingen. Het eerste lezen we in vers 7: Want de Heere had tot Jozua gezegd: Dezen dag zal Ik beginnen u groot te maken voor de ogen van het ganse Israël, opdat zij weten dat Ik met u zijn zal, gelijk als Ik met Mozes geweest ben.
Jozua zal grootgemaakt worden. Veertig jaar heeft het volk Mozes gevolgd. Soms met tegenzin, mopperend. Soms moest de Heere het volk weer bij de les brengen, maar ze hebben Mozes wel gevolgd. En de Heere heeft het leiderschap van Mozes met tekenen bevestigd. Denk maar aan de tien plagen in Egypte, de doortocht door de Rode Zee en het manna in de woestijn. De Heere had toen gezegd: Laat het volk zich heiligen, want morgen zal Ik grote wonderen doen. En Hij gaf manna in de woestijn op de nieuwe dag.
Nu zegt de Heere het tegen Jozua: Laat het volk zich heiligen, want morgen zal Ik grote dingen doen. Jozua, morgen zal Ik jouw naam grootmaken onder de kinderen van Israël. Dan zullen ze zien, weten en erkennen dat Ik u, Jozua, tot leider over het volk heb gesteld. Je mag het onmogelijke doen: die barrière van de rivier overgaan. Jij mag het wonder doen en het volk brengen in het land van de belofte, het land van de rust.
U zegt misschien: Het gaat toch om het grootmaken van de God van Israël? Maar wat we hier lezen is dat Jozua wordt groot gemaakt. Maar toch is dat niet het enige wat hier telt. Het volk mag ook zien Wie de naam van Jozua groot maakt. Het kan zelfs zijn dat er toen mensen waren die nog verder hebben gekeken. Ik hoop dat er nu ook mensen zijn die verder kijken dan alleen naar Jozua. Kan dat dan? Ja!
Hebreeën 3 en 4 spreken ook over deze geschiedenis: over Jozua die het volk Israël bracht in het land van de rust. En dan wijst de Heere in deze hoofdstukken op Jozua als een type van Iemand anders.
Gemeente, Jozua is een mooie naam. Misschien heb jij ook wel een broertje of een zusje die zo heet, of misschien heet je zelf zo: Joshua. Het is een Joodse naam. Heel veel Joodse kinderen heten zo, ook in de tijd van de Heere Jezus. Als je die naam in het Grieks vertaalt, is het Jezus.
Het is een heel bijzondere naam, ook al was die o zo gewoon onder het Joodse volk. Een bijzondere naam, want Jezus betekent: Heilbrenger. Heil, dat is: genezing, verlossing en redding. Rustaanbrenger.
Jozua mocht hier het volk leiden in het beloofde land als een voorbode van de Heere Jezus, Die Zijn volk leidt naar het land van de belofte, het land van de rust. Hij brengt heil, genezing en rust.
En als deze Naam groot wordt gemaakt, wat gebeurt er dan? Dan krijgt niet Jozua de eer, maar dan krijgt God de eer, in hóe Hij redt door Hem Die meer is dan Jozua, de Heere Jezus. Wat gebeurt er als u iemand groot maakt?
Iemand grootmaken, wat betekent dat? Je kunt iemand eigenlijk alleen maar grootmaken als je zelf klein wordt. Dat is juist niet hoe wij willen zijn. Wij willen liever onszelf grootmaken en andere dingen kleiner maken. We willen er overheen kunnen kijken en ze beheersen. Dat is echt niet alleen bij kinderen zo, hoor. Dat is – en dat is heel erg – ook bij grote mensen zo. Je wilt je groot maken, groter en belangrijker.
In onze tekst zegt de Heere: Ik zal Jozua groot maken. Hij zegt daarmee tegen ons: Ik wil de Heere Jezus groot maken in uw en jouw leven. Maar dan moet u wel klein worden, de diepte in. Het valt niet mee om jezelf klein te maken. Dat gaat tegen alles in, tegen je trots en je hoogmoed.
Maar het is wel Mijn weg, zegt de Heere. Zó breng Ik Israël in het land Kanaän. Zó kunt u alleen binnenkomen: als u wordt als een kind.
En dan het tweede wat de Heere doet: Hij wijst op de ark, het enige middel van het behoud. We lezen in vers 11: Ziet, de ark des verbonds van de Heere der ganse aarde gaat door voor ulieder aangezicht in de Jordaan. De ark is een kist met handbomen die met goud is overtrokken. Op de ark zijn engelen geplaatst die naar beneden kijken. Waarom? Onder het deksel is er in de kist een ruimte waar je wat in kunt leggen. En daar lígt ook iets in. In de ark ligt een kruik gevuld met manna. Dat ziet op de onderhouding en nabijheid van de Heere. Dat mogen die engelen ook zien en daar mag het volk ook aan denken.
Er liggen ook twee tafels van steen in de ark. Op die stenen is de wet geschreven. Het is de wet van de Tien Geboden die spreekt tot het volk: Ik ben de Heere uw God (Ex. 20:2). Dat mogen die engelen zien, maar daar mag ook het volk aan denken. Zo handelt de Heere met Israël zoals Hij met geen ander volk handelt. Hij wil Israël Zijn wetten bekend maken.
Gemeente, zo is Gods Woord, ook in deze dienst, voor u allemaal. Maar het is ook een Woord dat tégen ons is, wanneer we buiten God leven en zonden toelaten in ons leven. Dan zeggen die Tien Geboden – ze spreken tot u, maar ook tot mij -: buiten Christus is een mens onrein en kan hij niet bestaan. Buiten de verzoening die Christus volbracht heeft, is die wet onze beschuldiger en onze aanklager. Ook dat zien die engelen, en dat weet het volk.
De HEERE zegt tot het volk: Let op Mijn ark. Zie, de ark des verbonds des Heeren. Die gaat straks de diepte in. Let daar toch op. Bedenk toch dat die wet ons aanklaagt wanneer we niet beschermd en veilig zijn achter het bloed van Jezus.
Op de ark ligt een deksel en dat noemen we ‘het verzoendeksel’. Op de grote verzoendag, één keer per jaar, komt de hogepriester in het heilige der heiligen waar de ark is en sprengt hij daar bloed. Dan zwijgt de wet, dan is de zonde bedekt en verzoend. ‘Verzoenen’ betekent in de Hebreeuwse taal hetzelfde als ‘bedekken’.
Nu wil Ik, zegt de Heere, dat iedereen de ark ziet. Kijk maar goed als de ark de diepte ingaat, en bedenk dat de ark vóórgaat. Dat is de enige weg om in het land van de belofte en de rust te komen. Dan moet u beschermd zijn door het bloed.
Er is nog één ding dat de Heere het volk Israël, en ook ons hier, bekend wil maken. Dat lezen we in vers 11: Ziet, de ark des verbonds van de Heere der ganse aarde gaat door voor ulieder aangezicht in de Jordaan. De Heere maakt Zich hier bekend als de God Die leeft. Hij is de Heere der ganse aarde. Er staat in het Hebreeuws: Adonai, dat is eigenlijk Koning. Iemand Die recht heeft. Hij is de Koning van de volken in dat land. Er worden wel zeven volken genoemd, maar Hij is hun Koning. Hij is de levende God, Die recht heeft op het leven van ons allemaal. Ook al zijn er zovelen die Hem niet kennen en Hem niet erkennen. Toch is Hij Koning, de levende God.
Hij roept hen op: Doe al uw afgoden weg van voor Mijn aangezicht, Israël. Doe dat opdat ze niet meegaan het land Kanaän in. Ik zeg het u, Ik, de Levende. Ik zeg het ook tegen die inwoners van het land Kanaän: Buigt u. Jericho, doe straks de poorten alstublieft open om Mij als Koning te erkennen.
Wie volhardt in het afwijzen van deze God, zal eenmaal ervaren dat Ik als Koning heers. Maar nu kom Ik, zegt de Heere, voor Mijn volk Israël. Door Jozua die voorgaat, die leidt, de overste Leidsman tot zaligheid, tot het land van de rust. Door Jezus. In Zijn Naam kom Ik nu. En met het enige middel van behoud, de ark der verzoening, laat ik zien dat er verlossing, dat er vergeving is. Bekeert u en leeft.
Gemeente, als u nog een vreemde bent van deze Koning, bekeer u toch en leef. Val aan Zijn voeten en zie op het enige Middel, op deze enige Leidsman. Dan mag u zeggen met de woorden uit de brief aan de Hebreeën: Wij zien Jezus met heerlijkheid en eer gekroond (Hebr. 2:9).
Dit was het tweede aandachtspunt, de bedoeling van het wonder. Maar laten we eerst samen zingen Psalm 66, het derde vers:
God baande door de woeste baren
En brede stromen ons een pad;
Daar rees Zijn lof op stem en snaren,
Nadat Hij ons beveiligd had.
Hij zal eeuw uit, eeuw in regeren;
Zijn oog bewaakt het heidendom;
Hij zal d’ afvalligen verneêren;
Hij keert hun trots’ onderwerpen om.
Gemeente, de ark des Heeren baant een pad, een pad door de Jordaan. We hebben gelet op de aankondiging van het wonder en in de tweede plaats op de bedoeling ervan.
We staan nu stil bij
3. De kracht van het wonder
Dan is het zover. Israël heeft zich geheiligd in de achterliggende avond en nacht. Morgen gebeurt er een wonder. Als de nieuwe dag begonnen is, worden de tenten weer reisklaar gemaakt, alles gaat mee. Iedereen staat daar gereed, al die honderdduizenden mensen op de brede oever van de Jordaan.
Ze zien onder zich een helling. Het is de plaats waar, als er nog niet zoveel regen valt, de voetveren van de Jordaan zijn. Dat betekent dat het een doorwaadbare plaats is. Maar nu is er geen pad, nu is er alleen maar die onstuimige watermassa.
En het volk ziet het, in stilte; dat is opvallend.… Veertig jaar geleden heeft het volk bij de Rode Zee gestaan, en toen mopperden ze. Je kunt het begrijpen, het waren angstkreten. De farao en zijn ruiters achter hen, bergen aan weerszijden naast hen en de zee vóór hen. Daar kom je nooit doorheen. En ze protesteerden bij Mozes.
Nu is het stil. Het is iets heel wonderlijks, als de Heere kalmte en rust geeft over Zijn eigen werk. Misschien kent u dat wel: dat het zo gemakkelijk gaat als de Heere meekomt.
Dat kan in de kerk zijn. Maar het kan ook in het dagelijkse leven zo zijn dat de Heere wegen en deuren opent, en dat je alleen maar hoeft te volgen.
Moest het volk hier volgen? Nu nog niet, ze moeten blijven staan en kijken. Let op, had de Heere gezegd. Ziet, lezen we in vers 11 als de opdracht die de Heere aan het volk gaf.
Daar lopen de priesters. Waren het er twee? Waren het vier priesters? Ze lopen rustig door, die schuine helling af. Ze komen steeds dichter bij het water. De voorste priester raakt al bijna met zijn voet het water. Nog één stap ….
O, stop nu toch… Want als je doorloopt, struikel je misschien wel, en dan valt de ark in het water. Dan stroomt hij in het kolkende water zó weg, de diepte in. Dat mag niet, wees toch voorzichtig!
Maar de priester loopt toch door en hij zet zijn voet in het water. En meteen ís er geen water meer. Het is alsof het water in één keer is afgesneden. Je ziet alleen maar zand en steen, en een weg verder de diepte in. De priesters lopen door en gaan verder de diepte in, steeds verder naar beneden.
Gemeente, dit is een wonder. Tot dertig kilometer verder naar het noorden is het water weg. Er staat in de Bijbel: Daar, bij Adam – een plaatsje stroomopwaarts van Jericho – staat het water als op een hoop. Het is een berg van water die steeds groeit. Geen druppel komt daar voorbij. En daardoor valt de rivier in één keer helemaal droog.
De priesters lopen door tot in de diepte van de Jordaan. Daar blijven ze staan. Er staat: Maar de priesters, die de ark des verbonds des HEEREN droegen, stonden steevast op het droge, in het midden van de Jordaan (Joz. 3:17). Steevast. Dus dat zand of die modder, daar zakken ze niet in weg. Ze stonden op de diepste plaats, met de ark.
Gemeente, de ark ziet op het bloed. Op de aller-diepste plaats, waarnaar Jezus kon afdalen, heeft het bloed wonderen gedaan. Hij was naar de aarde gekomen – dat is Kerstfeest – maar het moest nog dieper. Jezus is de Verlosser voor Zijn volk. Hij moest verder de diepte in. Tot op Golgotha, het dieptepunt, dieper kon niet. Dat is de plaats, waar Hij Zijn bloed stortte. Zó diep moest Jezus afdalen. En dat bloed brengt verzoening. Dat is vast, zo vast als die priesters daar staan.
En het volk? Het volk moest staan, afstand houden. Maar ook de ark volgen. Dat is anders dan bij de uittocht uit Egypte. Toen was er nog geen ark. Toen is het volk uitgeleid uit de slavernij, nu komt het in het beloofde land. Maar denk niet dat je in eigen kracht je bevrijden kunt van de slavernij van de zonde. Ook daar is de ark voor nodig. Het is genade als de Heere ons dat laat zien, ja, ons Christus toont als de enige Ark van behoud. Hij roept ons in die woorden van Jozua toe: let op, zie de Ark.
En als dan de Jordaan is drooggevallen is er iemand die de eerste stap zet – en de Bijbel zegt niet wie het was. Het kan een vader zijn geweest, het kan Jozua zelf zijn geweest. Al die voeten komen in beweging. Dat moet, want dat had de Heere gezegd: kijken, afstand houden, maar wel gaan. Daar is wel geloof voor nodig, en ook vertrouwen.
Dat kan ook op de proef worden gesteld. In het volgende hoofdstuk, in Jozua 4 vers 10 lezen we dat het volk zich haastte naar de overkant.
Dat kun je natuurlijk wel begrijpen. Als je bedenkt wat je al die drie dagen gezien hebt, het woeste water van de Jordaan, dan ben je bang dat het zich weer in de rivierbedding stort. Dan kun je je maar beter haasten om aan de overkant te komen, want dan ben je veilig.
Zou dat de reden zijn? Ik geloof het niet. Waarom haastte het volk zich dan? Ik geloof ook dat het niet voor iedereen hetzelfde zal zijn geweest. Het is net als bij de Rode Zee. Ze gingen wel allen door de Rode Zee, zegt 1 Korinthe 10. Maar als we verder lezen staat er dat God in het meerder deel geen welgevallen heeft gehad. Velen zijn door Gods oordelen getroffen. Ook toen het volk Israël het land Kanaän is binnengetrokken, hebben velen de Heere verlaten. Het was niet voor iedereen hetzelfde.
Waren ze allemaal zo bang? Nee! Er waren er ook die de ark zagen, en volgen wilden. Die merkten: als je de ark ziet, gaat het volgen vanzelf. U, jij ook? Die wilden zelf graag de diepte in. Waarom? Omdat ze de ark wilden volgen en zien. Christus leidt Zijn volk de diepte in, achter Hem aan, om uit Hem te bedienen. En dan bij de ark blijven staan? Nee, dat kon niet. Want ze gunden al die mensen achter hen ook het zicht op de ark. Dus ze konden niet blijven staan, maar ze wilden het ook niet. Waarom niet? Omdat omhoog het land van de belofte was, het land van de Heere. Ze waren onder de indruk van het wonder en wilden graag daar zijn waar de melk en de honing van Gods overvloed zou zijn. Het land waar de HEERE Zijn beloften waar maken zal. Daarom haastten ze zich naar de overkant. Hun voeten gingen zo makkelijk dat ze het niet eens merkten, ook al moesten ze de diepte in en dan weer omhoog.
Ik geloof dat er ook mensen bij waren die heel graag langs de ark gingen. De geestelijke les van de ark is dat ze onze zonde en verlorenheid aanwijst, dingen die gebeurd zijn in je leven – misschien lang geleden – en die als een schande of als schuld meegaan. Dan mag je toch langs die ark, omdat Hij zegt: Ik voor u. Ik laat u uw schande zien, opdat gij ulieden schaamt. Maar dan zal Ík verzoening voor u doen. Ik voor u. Wat is dat een onbevattelijk wonder. Dan belijd je: Heere, maak mij maar heel klein en ootmoedig, om U groot te maken.
Misschien wil je dan wel daar blijven. Maar dat kan niet. Want er zijn nog zoveel mensen achter je en die moeten ook door de Jordaan. Dus dan haast je je naar boven. Maar je hoeft die doortocht nooit meer te vergeten. Je mag daar altijd van zingen en God groot maken. God baande door de woeste baren en brede stromen ons een pad. Het leek onmogelijk, en daarom is het ook een wonder. Maar de Heere deed het.
Hoe komt Israël het land Kanaän binnen? Door de onmogelijkheid heen, en door te zien op de ark. We weten niet of iedereen met een toevertrouwend geloof op de ark heeft gezien. Net zoals we ook vandaag weten we niet of iedereen de preek op dezelfde manier hoort. Dit weten we, dat wie door het geloof op de ark ziet, de kracht van het wonder ziet. Het geloof ontvangt kracht uit het wonder. En dan gaat het vanzelf. Als die rivier vol water is, dan kan het geloof heel zwak zijn, zoals een kaars die bijna uitgaat. En de strijd kan hevig zijn, zeker als de herinnering aan Sittim ons kwelt. Maar bij de HEERE zijn uitkomsten, zo vaak op het gebed.
Dan is de laatste van het volk erdoor. Lopend, of misschien gedragen. Ze zijn in Kanaän! Is nu alles goed? Op dat moment wel. Het wonder is zo groot. Het is goed om te letten op het moment. Ze komen aan op de tiende van de maand Nissan. Dat is op de dag van het Pascha! Op de dag van de uittocht, is ook de intocht. En straks zullen we het Pascha vieren, met het uitzicht op Jericho. Later zal blijken dat het land nog wel veroverd moet worden, en dat er nog veel geleerd moet worden. Maar Jozua gaat met hen, en meer dan Jozua is bij hen. Gemeente, de les van de ark en de doortocht door de Jordaan is: door het wonder heen, door Gods genade alleen en door Jezus alleen. Hij is de overste Leidsman tot de zaligheid. Hij zal ook leiden in de verborgenheden van het geloof, en bedienen uit de verzoening die Hijzelf volbracht heeft.
De Kanaänitische volken hebben het wonder gezien dat de HEERE de wateren van de Jordaan had uitgedroogd. Zo versmolt hun hart, en er was geen moed meer in hen, voor het aangezicht van de kinderen Israëls (Joz. 5:1). Al die vijanden verliezen hun kracht. Ook die vijanden, die u van Kanaän denken te weerhouden. Dat kunnen je zonden zijn, je ongeloof, je hang naar de wereld. In het zicht op de ark wordt het ons tot schuld dat wij de Kanaänieten er niet onder houden. Maar ook dit is waar. Ze verliezen hun kracht als God Zijn macht toont.
Dan is de laatste door de Jordaan. Ook dat meisje dat haar broertje droeg. Ook die jongen die zoveel van de tent droeg. Ook die mannen met die vrouw die niet meer kon lopen. Allemaal zijn ze erdoor. Dan komen de priesters ook omhoog, uit de diepte van de rivierbedding. Ze hebben stenen geplaatst in het midden van de Jordaan. Als ze hun voet op de helling zetten komt opeens het water weer. Dan is er geen weg meer nodig. Iedereen is binnen.
Hoe zorgt de Heere, ook voor het kleine, ook voor het zwakke. En dat wil Hij nóg doen. Hij baant ook nu nog een pad en Hij brengt ook nu nog binnen. Hij zorgt ervoor dat zelfs de kleinste en zelfs de zwakste binnen zal komen door Zijn sterke hand. Ja, Hij leidt Zijn volk zelfs door de doodsjordaan.
Israël stond op de oever en Israël zag. Er was geen pad. Maar de Heere maakte een pad. Zijn Naam worde groot gemaakt. Hij maakt Zijn Woord waar: Des Heeren werken zijn zeer groot!
Amen.
Slotzang: Psalm 132 vers 5
Wij zullen in Zijn woning gaan;
Ons buigen, waar Zijn troon zal staan,
En bidden voor Zijn voetbank aan.
Sta op, tot Uwe rust, o Heer’,
Met d’ arke van Uw sterkt’ en eer.