Ds. W.A. Zondag - Mattheüs 13 : 44
De schat in de akker
Mattheüs 13 : 44
Delen & Download
Download preekLeespreek tekst
Zingen : | Psalm 73: 12 | |
Lezen : | Mattheüs 13: 44 - 58 | |
Zingen : | Psalm 52: 5, 6 en 7 | |
Zingen : | Psalm 17: 7 en 8 | |
Zingen : | Psalm 34: 5 |
Gemeente, in deze dienst wil ik u bepalen bij het Koninkrijk der hemelen. De Heere Jezus heeft ons op meerdere manieren dat Koninkrijk der hemelen verkondigd. In het bijzonder heeft Hij dat gedaan in de vorm van gelijkenissen.
Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan…. Weet u nog van de zaaier? Een deel van het zaad valt in de goede aarde, maar het andere deel viel helaas niet in de goede aarde. Nu geeft de Heere Jezus ons het beeld van een schat, een schat in de akker. Weer die akker. De akker waar gepreekt wordt, de akker van Zijn dienst, van Zijn inzettingen. We lezen in Mattheüs 13 vers 44:
Wederom is het Koninkrijk der hemelen gelijk een schat, in den akker verborgen, welken een mens gevonden hebbende, verborg dien en van blijdschap over denzelven gaat hij heen en verkoopt al wat hij heeft, en koopt dienzelven akker.
Het thema is: de schat in de akker.
Drie dingen vallen op.
- In de eerste plaats zien we dat die schat verborgen is.
- In de tweede plaats zien we dat die schat gevonden wordt.
- In de derde plaats zien we dat die schat gekocht wordt.
Dus: de schat in de akker. Die is in de eerste plaats verborgen, in de tweede plaats gevonden en in de derde plaats gekocht.
-
- De schat die verborgen is
Een bekend gedicht zegt: ‘Roem, wereld, uw schatten! Gij kunt niet bevatten, Hoe rijk ik wel ben. 'k Heb alles verloren, Maar Jezus verkoren. Wiens rijkdom ik ken. Nu ben ik de Zijne. Zijn goed is het mijne, Dat maakt mij zo rijk ...’
Dat is de kern waar het in deze preek over gaat: die rijkdom in Christus Jezus.
De Heere Jezus draait iedere keer opnieuw die parel, die diamant en laat dan weer iets zien wat we nog niet eerder zo hebben gehoord. Soms doet Hij dat ten overstaan van heel veel mensen, soms spreekt Hij alleen tot Zijn discipelen, Zijn jongeren. De ene keer geeft Hij er uitleg bij, een andere keer doet Hij dat niet.
Deze keer is wel heel bijzonder. Hij spreekt deze gelijkenis apart uit tot Zijn discipelen. De hoogste Profeet en Leraar ter gerechtigheid laat opnieuw een facet zien van die diamant; een facet dat ze nog niet op deze wijze eerder hebben gehoord. Paulus zal later zeggen: Dezelfde dingen aan u te schrijven, is mij niet verdrietig, en het is u zeker (Filip.3: 1).
Het is zo belangrijk om het Koninkrijk der hemelen telkens weer te overdenken, dat eeuwigdurende Koninkrijk met die hoogste Koning, Die het zo waard is om gediend te worden. Het is zo belangrijk om dat Koninkrijk en die Koning te preken, ja, om van Hem te mogen spreken, Die Zelf de hoogste Leraar is.
Het Koninkrijk der hemelen is als een schat, verborgen in de akker. Waarom dit beeld? Het is voor u misschien wat minder bekend om een schat in de akker te bewaren. Ik denk niet dat er iemand onder u is die zijn spaargeld heeft begraven in de achtertuin of op een ander plekje. Of dat iemand een kistje met kostbare sieraden ergens in het bos gaat begraven. Nee, dat doen we niet. Vroeger was dat wel gebruikelijk.
Er waren in die tijd geen banken of kluizen waar je je schatten kon brengen. Dieven wisten dat schatten weleens in of onder het huis verborgen werden en zelfs waar. Daarom zegt Jezus: Ik heb een schat waar de dieven niet bij kunnen komen. Als ze het huis doorgraven, zullen ze die schat niet vinden.
Dat deed men in die tijd, dus wat was nu beter dan een plekje ergens in de natuur waar niemand van wist? Daarom gebeurde het nog weleens dat vader 's nachts alleen de natuur introk met een kistje onder de arm. Dan keek hij goed om zich heen of niemand hem volgde. Als hij dacht: Hier is het veilig, dan groef hij daar een gat, een diep gat. Daar legde hij het kistje in. Dan ging er weer grond overheen en wat blaadjes erop, zodat het net leek of er nooit wat gebeurd was.
Dan ging hij weer naar huis met het geheim: Daar bij die boom, daar heb ik mijn schat begraven. Een verborgen schat in de grond, net als bij die ene man uit de gelijkenis van de talenten. De man die zijn talent in de aarde verborg en zei: Nou ja, dan is het in ieder geval veilig.
Hoe vaak gebeurde het dat de tijd verstreek en dat degene die de schat had begraven, overleed zonder dat iemand wist dat hij die schat daar had begraven. Zo kon het wel jaren duren, soms wel eeuwen, dat niemand zich over die schat bekommerde omdat men het niet wist. Maar nu gebeurt het dat die schat wordt gevonden, op het alleronverwachts! Een schat die verborgen ligt in de aarde.
Iemand schreef: 'De meest waardevolle dingen zijn vaak het meest verborgen voor ons oog.’ Een diepe gedachte. Waardevolle dingen zijn vaak voor het gewone oog zo verborgen. Ze liggen ergens waar wij niet meteen van weten.
Wat bedoelt de Heere Jezus met deze schat? Laten we daar eerst eens naar kijken. De schat waar deze Man op doelt, de Man met een hoofdletter, waar heeft Hij het over? Wel, mag ik u de Catechismus eens voorlezen? 'Maar Wie is deze Middelaar, Die tegelijk waarachtig God en een waarachtig rechtvaardig mens is?' Met andere woorden: Wie is die Schat? Hoe heet Hij? En dan het antwoord: ‘Onze Heere Jezus Christus, Die ons van God tot wijsheid, rechtvaardigheid, heiligmaking, en tot een volkomen verlossing geschonken is.’
Daar gaat het om. De kanttekenaren schrijven: ‘Met deze twee gelijkenissen wijst Christus aan de uitnemende waardigheid van de leer en beloften des Evangelies, mitsgaders den ijver en de naarstigheid die men behoort aan te wenden om dezelve te verkrijgen, al zou het ook met schade en verlies van alle tijdelijke dingen zijn’.
De Schoonste onder de mensenkinderen. Mijn Liefste is blank, en rood, Hij draagt de banier boven tienduizend (Hoogl. 5:10). Hoort u het de bruid uitroepen onder de jonge meisjes? Mijn liefste gaat boven alle andere liefsten uit! Mijn Heere Jezus Christus. Ja, zulk Een is mijn zielenvriend. Paulus schrijft later: In Denwelken al de schatten der wijsheid en der kennis verborgen zijn (Kol. 2:3).
En in de brief aan de Filippenzen zegt Paulus: Ik was eerst zo'n dwaze man. Ik zocht de schatten, de geestelijke schatten op de verkeerde plaats. Ik zocht de schatten in mijn eigen goede werken, ik zocht ze in een vroom leven, ik zocht ze in mijn kennen, in mijn kunnen. Maar, zegt hij, ik ben erachter gekomen dat ik op de verkeerde plaats heb gezocht.
Wat was er dan aan de hand? O, die Schat, de Heere Jezus Christus, was voor hem zo verborgen, omdat zijn ogen getrokken werden naar alle andere schatten op deze aarde.
Als ons oog uitgaat naar de dingen van deze tijd en als daarin onze schat is, dan is die grote Schat zo verborgen. Als u zegt: Ach, als ik het in dit leven maar goed mag hebben. Als ik maar geen gebrek heb; als ik maar een baan heb; als ik maar inkomen heb; als ik maar een huis heb om in te wonen; als ik maar lieve mensen om me heen mag hebben; als ik die verliezen maar niet hoef te lijden; als ik maar gezond mag zijn. Als ik maar..... Zo bent u bezig om schatten te zoeken. En zo blijft die grote Schat zo verborgen in uw leven.
De Bijbel wijst ons Christus aan als de Deur, de Weg de Waarheid en het Leven. Ik lees dat Hij het levende Brood is, de oudste Broeder, de Schoonste onder de mensenkinderen. Ik lees dat Hij een gewillige Zaligmaker is, een volkomen Zaligmaker, de goede en de grote Herder der schapen. Maar als mijn hart niet naar Hem uitgaat, dan blijft die Schat zo verborgen. Dan is het zo waar, wat Jesaja van Hem zegt: Hij was veracht, en wij hebben Hem niet geacht (Jes.53:3). Hij blijft zo verborgen voor het natuurlijke oog, want we begeren Hem niet. Hij is de verborgen Schat in de akker.
Waar kunt u Hem vinden? Waar kunt u die Schat vinden? Waar moet u Hem zoeken? Op de akker! U moet op de akker zijn. De Heere zegt: Daar kunt u Mij vinden.
Gelooft u dat u onder de prediking deze Schat kunt vinden? Misschien wel op het alleronverwachts, net als die man in de gelijkenis. Als de Bijbel opengaat, als het Woord wordt gelezen, dan is daar die Schat te vinden.
We zongen uit psalm 73. Dat is een psalm die mij zo dicht aan het hart ligt. Wat is dat voor een geluk waarvan we zongen? Dat je mag weten dat God je rechterhand heeft gevat en dat Hij je zal leiden door de tijd tot de eeuwige heerlijkheid. Dat je in geloofsvertrouwen mag zingen: Gij zult mij opnemen in Uw heerlijkheid, zoals u dat deed met Uw lieve dienstknecht. Hebt u toen gezegd: Dat wil ik ook?
Dat ik dat toch nooit eerder heb bedacht. Wat ben ik toch eigenlijk een dwaas geweest. Ik heb al zo vaak hier in de bank gezeten en heb meegeluisterd of in de Bijbel gelezen, maar het ging eigenlijk het ene oor in en het andere weer uit. Soms was ik wel eens even onder de indruk, maar daarna kwam het gewone leven weer en vergat ik het weer. Het stond niet op de eerste plaats. Dat het dan nu anders voor u mag worden, mannen en vrouwen, jongens en meisjes en dat u zou mogen zeggen: Ik zal nooit die dienst meer vergeten, toen het ging over de Schat. Dat was voor mij een keerpunt in mijn leven.
2. De schat die gevonden wordt
Zo gaat het met die man in de gelijkenis. Daar gaat hij weer naar zijn akkertje. We weten niet of het een pachter is of een werknemer van een grote boer. Dat is eigenlijk nog wel belangrijk voor het juridische aspect aan wie die schat toekomt, maar dat laten we even rusten.
De man gaat weer naar zijn akkertje. We mogen veronderstellen dat hij daar al heel vaak is geweest. Ieder jaar opnieuw wordt die akker bewerkt en ieder jaar opnieuw staat hij met zijn houweel de grond los te maken en de stenen weg te nemen die een verhindering kunnen vormen voor de vrucht. Zo is het ook vandaag weer. De akker is hem zo vertrouwd, hij kent elk plekje.
Het paadje waar de mensen nogal eens gebruik van maken om zo snel mogelijk in het dorp te komen. Het gedeelte dat vruchtbaar is. Het stuk dat wat meer in de schaduw ligt. Het gedeelte waar wat meer zon komt. Hij weet precies hoe die akker eruit ziet, het is hem zo bekend.
Misschien is dat bij u ook wel. U zegt: Het is me allemaal zo bekend. Ik weet precies wat er gebeurt. De dienst begint en de dominee begint met het votum en vraagt om de hulp van de Heere. Daarna horen we de Wet lezen. Lastig om mijn aandacht erbij te houden. Dan gaan we weer zingen, als antwoord op de Wet. Dan lezen we een gedeelte uit de Bijbel.
Dan komen de voorbeden en de dankzeggingen en dan gaan we bidden. Ja, mijn gedachten zwerven dan wel makkelijk weg. Daarna zingen we nóg eens. Daarna gaat de dominee preken. We hebben nog een tussenzang. Dan kijk ik nog eens naar de klok en dan denk ik: 'Het is weer bijna tijd.’ Dan gaan we naar huis….. en dat was het dan weer…. U bent wel op de akker geweest, maar u hebt niets gevonden!
Maar kijk eens wat er met die man gebeurt! Plotseling hoort hij een geluid. Wat hij hoort, is niet normaal. Daar zit iets in de grond. Het is een beetje een hol geluid. Een harde tik. Hè, het lijkt wel of er iets van hout zit. Hij graaft verder, totdat hij op een gegeven moment het deksel van een kistje ziet. Zijn hart begint al harder te bonzen. Het gebeurt wel vaker dat daar kistjes worden gevonden. Zou hij nu de gelukkige vinder zijn van een verborgen schat?
Ja, het is zo, het is een schat. Als hij het kistje open doet, ziet hij de kettingen, armbanden, oorbellen van goud en van zilver, smaragden en diamanten liggen. Het is een geweldige schat! Z'n hart gaat harder tekeer. Hij trilt over zijn hele lichaam. Wat een geweldige schat!
De Heere Jezus vergelijkt deze schat met het Koninkrijk der hemelen. Hij vergelijkt die met Zichzelf, dus het moet een geweldige schat geweest zijn. Zullen we maar weer naar het geestelijke gaan? Of bent u er niet om verlegen? Ja toch? Het gaat er toch om dat u zegt: O, vertel me nog eens van die Schat. Die man vindt een schat, onverwacht en ongedacht. We zouden zeggen: Dat is nou toch ook wat! Dat is toch ook toevallig.
Nee, dat is niet toevallig, zegt de Heere. Er gebeurt helemaal niets toevallig. Mijn raad zal bestaan en Ik zal al Mijn welbehagen doen (Jes. 46:10). De Heere werkt volgens een vast plan en Hij is bezig om door het eenvoudige middel van de prediking harten te raken. Hij is bezig om mensen die schatten te laten vinden. Misschien was het bij u wel een psalmvers dat u niet meer los kon laten, of hoorde u in een preek: “Wat vervolgt gij Mij? Saul, Saul, wat ben je toch aan het doen met je leven”?
Misschien mocht u horen dat de Heere zo gewillig is en dat Hij zo bewogen is met u, dat Hij zijn dienaren uitzendt om u te dwingen om in te gaan. En nu zegt u: “Het is toch niet te bevatten, dat God zo goed is. Of stond u aan het ziekbed van uw geliefde en zag u: O, straks moet ik ook sterven. Dan is het mijn tijd. Hoe zal het dan zijn als ik voor God moet verschijnen?” Of zoals een moeder die opnieuw een kindje kreeg zei, toen ze die zegen van de Heere mocht zien; 'O Heere, wie ben ik nu voor u? U geeft me zoveel weldaden en ben ik nu degene die ik voor U moet zijn?'
Plotseling wordt het oog geopend voor de schatten die de Heere geeft, de verborgen schatten waar ik eerst geen oog voor had, omdat ik zo druk was. Mag ik het even samenvatten, gemeente? Ik was zo druk met mezelf, zo druk met eigenliefde, zo druk met wereldliefde en zondeliefde, maar niet met liefde tot de Heere. Dat is het grote probleem in ons leven, dat de liefde naar ons zelf uitgaat en niet naar Hem. Maar als de Heere nu iets van Zijn liefde in het hart gaat geven, dan wordt het zo anders. O, hoe groot is Uw goed, dat Gij weggelegd hebt voor degenen die U vrezen (Ps. 31: 20).
Dan ga je voor het eerst horen in je jonge leven, voor het eerst echt van Hem horen: Bij Mij is het leven, maar op alle andere plaatsen vind je niet het leven, maar de dood. Andere zaligmakers zijn geen zaligmakers. Alleen de Heere Jezus Christus redt van de dood. Als u in Hem heerlijkheid gaat zien, mag u zeggen: : Dat is toch leven, als ik van Hem hoor, Die het leven geeft, Die de uitkomsten geeft tegen de dood”.
Ja, dat doet Hij. Hij komt met uitkomsten tegen de dood. De bloedvloeiende vrouw zag de dood in de ogen. Maar toen ze van Jezus hoorde, is ze haar huis uitgegaan, is ze naar Hem gegaan, want ze wist: Bij Hem is het leven. Bij Hem zijn medicijnen tegen de dood. De tollenaren en de zondaren zochten hun genoegens in dit leven. De tollenaren zochten die in het geld, in het vermogen, in een mooi huis of meerdere huizen, in een luxe leven.
De overspelige vrouwen zochten hun genoegens in een leven waarvan ik de details niet wil noemen, een leven van het zondige vlees, van het verleiden van mensen. Maar van Jezus horende, zijn ze tot het diepe besef gekomen: We zijn verloren mensen. Zo kunnen we voor God niet bestaan. Ze zijn tot zichzelf gekomen, zoals Christus zegt in de gelijkenis van de jongste zoon. En ze zien: de schat ligt buiten ons.
Nicodémus en Paulus waren in het geestelijke rijk en verrijkt. Heere, kijk eens wat ik U heb aan te bieden? Kijk eens wat een schatten ik voor u heb? Zie eens mijn nette kerkleven. Ik heb nooit een dienst overgeslagen, Heere. Ik heb de zonde willen mijden in mijn leven. Het is niet altijd gelukt, maar U weet dat mijn pogingen goed waren. De mensen hebben me nog nooit kunnen betrappen op een leugen. Ik heb altijd de dienst van de Heere aangeprezen. Heere, kijk eens? Ik heb gevast, ik heb gebeden, ik heb tienden gegeven.
Zo dacht Paulus, wat een schatten had hij. En wat doet God? Hij zegt: Paulus, kom eens hier met je handen, en Hij maakt die handen leeg. Weg ermee, zoals een moeder weleens het snoepgoed uit de handen van het kind moet halen. Het kind heeft allemaal snoep in de handjes en moeder zegt: 'Wat heb je nu toch? Dat is ongezond! Kom eens hier, maak je handen eens open. En het kind wil niet. 'Nee, open die handen', en moeder haalt alles eruit en zegt: 'Zo, weg ermee. In de kliko ermee. En nu gaan we echt gezond eten.’ Ja, dat doet de Heere. Hij maakt onze handen leeg. Het is tot je eeuwige bestwil, tot je eeuwige behoud, dat de Heere je laat zien dat dit leven met al zijn begeerlijkheid voorbij gaat.
Ik stond laatst naast een vrouw. Ze had een groot verlies geleden. Ze had haar man moeten begraven. Maar toen, toen begon ze te stralen. Ik dacht: 'Hoe kan dat nou?' Toen zei ze: 'Weet je, de Heere heeft dit verlies willen gebruiken om Christus in mijn leven te openbaren.’
Dat kan dus, dat de Heere in een weg van aards verlies ons laat zien wat een Schat Hij heeft: de allergrootste Schat, de blinkende Morgenster, de Schoonste onder de mensenkinderen. Je kunt Hem niet meer loslaten. Nee, als Hij dat laat zien in je leven, dan kun je Hem niet meer loslaten. Dan zeg je: De wereld gaat voorbij; laat hij maar voorbijgaan. Dit leven gaat voorbij; laat het dan maar voorbijgaan. En gezondheid is zo broos; waarom zou ik die op nummer één in mijn leven zetten als er een eeuwig leven bij Hem te verkrijgen is? Wat geeft het een vreugde in je leven, als je dát mag zien.
- De schat die gekocht wordt
Maar wat gaat die man nu doen? Hij begraaft die schat weer. Hij legt hem terug in de aarde, doet er grond over en hij gaat weg. Hij verbergt de schat, hij praat er niet over. Ja, de mensen zeggen: Er is iets aan de hand met die man. Moet je eens zien. Er staat: En van blijdschap over dezelve gaat hij heen. Dus de mensen zien wel: Er iets is aan de hand met die jongen, met dat meisje, met die man, met die vrouw. Je hoort er nog niet zoveel van, maar de daden wijzen er wel op.
Mag ik het zo zeggen? We komen er wel achter als de Heere ons die schat toont, dat er nóg iets nodig is. Wat dan? Wat moet ik dan weten? Wel, dat het mijn schat is! Dat ik mag zeggen; 'Mijn Heere Jezus Christus’. Mijn hart kan zo vol zijn van Hem, van de vreugde die mij wordt voorgesteld, van de rijkdom die Gods kinderen mogen ontvangen. Maar dan moet ik wel weten dat het ook mijn rijkdom is, dat Hij ook mijn Heere Jezus Christus is. Dat bedoelt de Heere Jezus hier duidelijk te maken.
Laten we eerst gaan zingen. We doen dat uit Psalm 17 : 7 en 8
Red mij van hen, die 't ruim genot
Der wereld voor hun heilgoed achten;
Geen deel, dan in dit leven, wachten,
En maken van den buik hun god;
Van hen, die weelde, schatten, staten,
Hoe rijk, hoe uitgebreid, hoe groot,
Verliezen moeten met den dood,
En hunnen kind'ren overlaten.
Maar (blij vooruitzicht, dat mij streelt!)
Ik zal, ontwaakt, Uw lof ontvouwen,
U in gerechtigheid aanschouwen,
Verzadigd met Uw Godd'lijk beeld.
O, hoe groot is Uw goed, dat Gij weggelegd hebt voor degenen, die U vrezen; dat Gij gewrocht hebt voor de degenen, die op U betrouwen (Ps. 31: 20). Het grote goed, die grote schat. Wat kan je hart er vol van zijn, zodat je zegt: Waarom zou ik zo dwaas zijn om de dingen van deze tijd na te lopen? Waarom zou ik zoveel geven om een paar stuivers van deze wereld? Wat een dwaas zou ik toch zijn als ik me druk maak over een jaar levensverlenging en zeg: ‘Als ik nog maar een jaar zou mogen leven', terwijl de Heere zegt: “Bij Mij is eeuwig leven te verkrijgen, een eeuwig leven waar de dood niet meer komt. Een schat in de hemel, waar de mot en de roest niet bij kunnen komen. Waar geen dieven kunnen komen om die weg te nemen”.
Maar hoe is die schat dan te verkrijgen? Wel, deze man in de gelijkenis weet: Die schat komt mij niet toe, want de akker is van iemand anders. Het is niet zijn eigendom.
Dat is ook vandaag de dag nog zo. Ik weet niet of er onder ons zijn, die weleens met een metaaldetector op zoek gaan naar oude munten of andere schatten. Je ziet ze nog wel eens lopen op de akkers van een boer. Maar als u iets zou vinden in die akker, dan zegt onze Nederlandse wet dat die schat niet van u alleen is.
Als het een schat is waarvan we weten dat die van echt heel lang geleden is, bijvoorbeeld Romeinse munten of Romeins aardewerk, dan weet iedereen dat de eigenaar allang niet meer leeft. Dan hoeft u niet meer uw best te doen om de eigenaar op te sporen. Maar als u ziet dat het nog kort geleden daar neergelegd is, dan moet u het bekend maken bij de politie. Als het al wel lang geleden daar is neergelegd, dan zegt de wet dat u het moet delen. De helft is dan voor de eigenaar van de akker en de andere helft is voor u.
Maar wanneer u daar was als werknemer in opdracht van uw baas, dan komt het toe aan uw baas. Dat is pas nog gebeurd in Rotterdam bij een man die een printer aan het demonteren was. Hij werkte bij een afvalverwerkingsbedrijf en moest een printer uit elkaar halen. Daar bleek een schat in te zitten. Vijftienduizend euro's waren het en hij dacht: 'Die zijn voor mij'. Maar de rechter zei: ‘Die zijn niet voor u, maar voor uw baas, want u deed dat omdat u dat moest doen bij uw werkgever. Dat u nu die vijftienduizend euro vond, betekent niet dat u de rechthebbende bent.’ Dus het kwam toe aan het bedrijf.
Maar goed, het is belangrijk dat we weten wat deze man ook wist: Ik moet eerst eigenaar van die akker zijn. Ja, ik geef toe, het klinkt een beetje oneerlijk als je weet: Hier ligt een schat. Ik ga die akker kopen en ik zeg er niets over. We zouden vandaag de dag zeggen: Dat is eigenlijk bedrog. Als de eigenaar daar later achter komt, kan hij de koop weer ongedaan maken. Ik weet niet of men dat toen ook als bedrog zag, of dat het legitiem was om op die manier een schat te kopen doordat je de akker kocht.
Die akker is dus een bedrag waard, maar de schat duizend keer zoveel. Die schat is veel meer waard dan de akker zelf. Die man gaat stilletjes naar huis en hij weet wat hij moet doen: Ik moet offers gaan brengen om die schat te verkrijgen. En dat doet hij heel blijmoedig. Er staat niet dat hij bedroefd heengaat, omdat die schat nog niet zijn deel is. Nee, er staat: En van blijdschap over dezelve gaat hij heen. Zijn hart is vol vreugde. U moet echt niet denken dat mensen die zo met die schat bezig zijn geen blijdschap kennen in hun hart. U moet niet denken dat zij alleen maar verdriet hebben. Nee, hij heeft blijdschap en wat gaat hij doen? Hij gaat alles verkopen wat hij heeft en hij koopt die akker.
U vraagt zich misschien af: Hoe kan dat nu? Hoe kun je nu die schat kopen, zoals deze man? De zaligheid is toch niet te koop? Het is toch niet zo dat de Heere zegt dat het goed komt, als je nu maar hard genoeg gestreden hebt, bijvoorbeeld tegen je zonde? Of als je je goederen wegdoet, je huis verkoopt, je huis of je auto? Of als je je baan opzegt en alle dingen doet die je voor Hem zou kunnen doen? Of als je monnik wordt, zoals dat vroeger gebeurde? Het is toch niet zo dat ik kan betalen voor die schat in de hemel en dat het daarna goed komt?
Nee, zo bedoelt de Heere het niet. Het punt van vergelijking is hier het brengen van offers die gepaard gaan met het ontvangen van de schat. Hiermee bedoelt Jezus niet te zeggen dat wij door onze verdienste aanspraak kunnen maken op de verzoening met God, op de vergeving van zonden, op de gemeenschap met de Heere, op de hemelse heerlijkheid. Nee, het punt van vergelijking is dat we gaan leren om dingen weg te doen die een sta-in-de-weg vormen voor het komen tot Christus en tot het kennen van Hem.
Dat leert de Heilige Geest ons, maar dat leert ook Gods Woord ons. De zaligheid wordt u gratis aangeboden: O alle gij dorstigen, komt tot de wateren, en gij, die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja komt, koopt zonder geld en zonder prijs, wijn en melk (Jes.55: 1). Daar hoort u het ook in terug, hè? Koopt zonder geld en zonder prijs. Dat is eigenlijk niet echt kopen. Nee, dat is ontvangen. Kopen zonder geld en toch zegt de Heere: “Zo leer Ik je alles verliezen wat in de weg staat aan het kennen van Mij, aan het kennen van de Heere Jezus, aan het dienen van Mij, aan de vrede die alleen Ik kan uitstorten in je hart”.
Alles verliezen. Daarom gebruikt de Heere Jezus het beeld van de zieke. Hij zegt: Ik ben gekomen voor zieken en niet voor gezonde mensen. Voor mensen die erachter komen: Ik ben ongeneeslijk ziek. Ik moet sterven vanwege mijn zonden. Daarom heb ik een Geneesmiddel nodig. Daarom heb ik de grote Dokter nodig, de Heere Jezus Christus.
Maria heeft gezongen over armen: Omdat Hij de nederheid Zijner dienstmaagd heeft aangezien. Hij heeft verstrooid de hoogmoedigen in de gedachten hunner harten. Hij heeft machtigen van de tronen afgetrokken, en nederigen heeft Hij verhoogd. Hongerigen heeft Hij met goederen vervuld en rijken heeft Hij ledig weggezonden (Luk. 1: 48, 51-53).
Zullen we het eens aan Paulus vragen? Hoe is het in jouw leven gegaan, zou je daarover iets kunnen vertellen? O, als Paulus hier zou zijn, zou hij zeggen: Lees mijn brief aan de Filippenzen maar. Daar heb ik het allemaal in beschreven. Ik was eerst zo rijk in mezelf. Ik dacht dat ik de Heere wel kon betalen met mijn goede werken, met mijn eigen gerechtigheden en zelfs met mijn zondige leven. Ik vervolgde de gemeente Gods, ik vervolgde Christus. Ik was zo'n hoogmoedig mens. Maar hetgeen mij gewin was, dat heb ik om Christus’ wil schade geacht (Fil. 3: 7). Om Christus’ wil schade. Toen ik de Schat in Christus ontdekte, zag ik alles in mijn leven dat in de weg stond. Dat is mij tot schade. Ja gewisselijk, ik acht ook alle dingen schade te zijn, om de uitnemendheid der kennis van Christus Jezus, mijn Heere, om Wiens wil ik al die dingen schade gerekend heb, en acht die drek te zijn (Fil. 3: 8). Nog steeds! Afval, vreselijk stinkend afval. Opdat ik Christus moge gewinnen. Er is nog zoveel meer te winnen, nog zoveel meer te kennen.
Gemeente, dat duurt nu een heel leven lang. Het is niet dat Gods kinderen daar op een gegeven moment klaar mee zijn en hier op aarde zeggen: Nu is dat helemaal voltooid. Nee, dan zouden ze in de hemel zijn, want in de hemel mogen ze erachter komen dat er niets meer in de weg staat, dat er geen zonde meer is in hun hart, geen aanklevende zonde, geen zondige gedachte, geen verkeerde neigingen tot de wereld en zelfs tot de satan en tot hun eigen oude vlees. Dat is dan allemaal voorbij.
Dat is wat wordt bedoeld met alles te verliezen, wat een sta-in-de-weg is. Daarom moest die rijke jongeling alles verkopen, omdat zijn rijkdom een sta-in-de-weg was. Jozef van Arimathéa hoefde zijn rijkdom niet te verkopen. Hij mocht het houden, want zijn rijkdom stond niet in de weg aan het komen tot Christus en het kennen van Christus.
We moeten afstand leren doen van verkeerde liefdes. Wat is dat een pijnlijke les, ook na het gezien hebben van die Schat. Wat ga ik die strijd voelen en dan zeg ik met Paulus: Wat is er veel zonde, die in mij woont. Paulus schreeuwt het uit: Want het goede, dat ik wil, doe ik niet, maar het kwade, dat ik niet wil, dat doe ik (Rom.7:19). Ik ga steeds meer zien dat Hij het zo waard is gediend te worden. Ik moet sterven aan mijn eigen kennen en kunnen om zalig te worden. Dan komen de geloofsonderhandelingen.
Boston beschrijft ze: Dan probeer ik het iedere keer nog zelf te doen en dan zeg ik: Heere Jezus, U en ik, samen gaan we het doen. Samen gaan we betalen voor mijn zonde. Maar Christus schudt Zijn hoofd en zegt: Nee, neen, u kunt het niet samen met Mij doen. Zo leert die Heilige Geest alleen Christus te gewinnen. In Hem vind ik al de schatten Gods.
Dan wordt het nog weleens zo donker in je leven, dat je denkt: Heb ik die schat wel gezien? Is het wel waar geweest? Dan maakt de Heilige Geest het hart schoon om Christus ten volle te mogen gewinnen, ten volle nodig te hebben. Dan moeten alle zaligmakers in ons leven sterven, om die ene Zaligmaker te gewinnen.
Als je er middenin staat, kun je het vaak niet zo bezien, maar de Heere weet ervan. Zult u het niet vergeten? Hij laat niet varen het werk dat Zijn hand begon. Hij gaat verder, Hij trekt en Hij leidt en Hij onderwijst, ook in deze weg van afzien van alles dat mij niet kan zalig maken. Jezus zegt: Neemt Mijn juk op u en leert van Mij, dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart; en gij zult rust vinden voor uw zielen (Matth.11:29). Kom, neem dat kruis maar op je. Volg Mij. Leer het om die offers te brengen.
Dat moest die rijke jongeling leren, dat moesten de discipelen leren. Alles verkopen wat we hebben, om deze Schat in de hemel daarvoor in de plaats te ontvangen. Het is ook tot bemoediging dat de Heere zegt: Vergeet het niet: als je die offers brengt, is dat niet voor niets. Nee, je krijgt die Schat waar de dieven niet bij kunnen komen. Wie Mij heeft, heeft het leven. Daar zul je eenmaal achter komen als je bij Mij mag zijn. “Voorwaar zeg Ik ulieden: Er is niemand, die verlaten heeft huis of broeders of zusters of vader of moeder of vrouw of kinderen of akkers, om Mijnentwil en des Evangelies wil, of hij ontvangt honderdvoud, nu in dezen tijd huizen en broeders en zusters en moeders en kinderen en akkers, met de vervolgingen, en in de toekomende eeuw het eeuwige leven” (Mark. 10:29,30).
Het eeuwige leven, zult u het niet vergeten? Daarom mag er blijdschap zijn als die offers worden gebracht uit liefde, als ik mag zeggen: Heere, ik wil die zonde niet meer. Ik wil die eigenliefde niet meer. Ik wil de dingen van dit tijdelijke leven niet meer hebben zoals ik ze eerst had, toen ze een sta-in-de-weg waren om U te dienen, om U te beminnen. Maar ik wil kunnen zingen met heel mijn hart: Ik zal dan gedurig bij U zijn. Wie heb ik nevens U omhoog, wat zou mijn hart wat zou mijn oog, op aarde nevens U toch lusten?
Als de Heilige Geest zo die Schat Christus laat zien en ik mag zeggen: Niet alleen voor anderen, maar ook voor mij, dan ga ik zingen: ‘Nu ken ik die waarheid, zo diep als gewis, dat Christus alleen mijn gerechtigheid is ...’ Dan komt er ook troost in het reizen op weg naar de ontmoeting met Hem: ‘Nu reis ik getroost onder het heiligend kruis, naar ‘t erfgoed daarboven, in het Vaderlijk huis. Mijn Jezus geleidt mij door de aardse woestijn; ‘Gestorven voor mij’, zal mijn zwanenzang zijn!’
Dat mag u toch wel zingen, zachtjes of misschien wel wat harder? Mag u meezingen: ‘Gestorven voor mij’, zal mijn zwanenzang zijn? Wat ben je dan gelukkig, als je zo afscheid mag nemen van deze wereld, ook van de mensen die je liefhebt, maar als je mag zeggen: “Ik ga naar mijn Zaligmaker toe. Ik ga naar Mijn God en Vader, om Hem voor eeuwig groot te maken”.
Daar zal het volkomen zijn. Daar zal geen dood meer zijn. Daar zal de volle gemeenschap met Christus zijn. Ja, daar zal God alles en in allen zijn. Amen.
Psalm 34 : 5
Vreest, vreest Hem t' allen tijd',
Gij, heiligen, daar g' ondervindt,
Dat hij, die God vreest en bemint,
Gebrek noch schade lijdt.
In honger komt noch moed,
Noch kracht den jongen leeuw te baat,
Maar die den HEER’ zoekt vroeg en laat,
Mist nimmer 't nodig goed.