Ds. D.W. Tuinier - Zondag 5
Betalen
Delen & Download
Download preekLeespreek tekst
Zingen : | Psalm 86: 1 | |
Zingen : | Psalm 40: 4 | |
Lezen : | Jesaja 38 | |
Zingen : | Psalm 130: 1, 2, 3 en 4 | |
Zingen : | Psalm 116: 2, 3 | |
Zingen : | Psalm 72: 6 |
Gemeente, wij behandelen vandaag Zondag 5 van onze Heidelbergse Catechismus. We lezen samen de vragen en antwoorden 12 tot en met 15:
Vraag 12: Aangezien wij dan naar het rechtvaardig oordeel Gods tijdelijke en eeuwige straf verdiend hebben, is er enig middel, waardoor wij deze straf zouden kunnen ontgaan en wederom tot genade komen?
Antwoord: God wil dat aan Zijn gerechtigheid genoeg geschiede; daarom moeten wij aan haar, óf door onszelven, óf door een ander, volkomenlijk betalen.
Vraag 13: Maar kunnen wij door onszelven betalen?
Antwoord: In generlei wijze, maar wij maken ook de schuld nog dagelijks meerder.
Vraag 14: Kan ook ergens een bloot schepsel gevonden worden, dat voor ons betalen?
Antw. Neen; want ten eerste wil God aan geen ander schepsel de schuld straffen, die de mens gemaakt heeft; ten andere zo kan ook geen bloot schepsel den last van den eeuwigen toorn Gods tegen de zonde dragen en andere schepselen daarvan verlossen.
Vraag 15: Wat moeten wij dan voor een Middelaar en Verlosser zoeken?
Antwoord: Zulk een, Die een waarachtig en rechtvaardig mens is, en nochtans ook sterker dan alle schepselen, dat is, Die ook tegelijk waarachtig God is.
We schrijven onder Zondag 5 en boven de preek:
Betalen
We overdenken deze catechismuszondag aan de hand van drie aandachtspunten:
1. Betalen is noodzakelijk (naar aanleiding van vraag en antwoord 12).
2. Zelf betalen is onmogelijk (naar aanleiding van vraag en antwoord 13 en 14).
3. Toch is er een mogelijkheid (naar aanleiding van vraag en antwoord 15).
Met de behandeling van de vorige zondagen van de Heidelbergse Catechismus hebben we beleden hoe diepongelukkig we zijn geworden door de zonde. Wat is een mens diep gevallen. Wat een armoede en ellende! Daarvoor zijn geen woorden. We laten dit nu voor wat het is. Hoewel... Op de school van de Heilige Geest raakt u daarover nooit uitgeleerd. Heel uw leven hebt u nodig om er steeds meer achter te komen wie u bent en wie u blijft voor God. En dat wordt er niet beter op… Maar juist dan krijgt het werk en de Persoon van de Heere Jezus Christus, de Middelaar en Verlosser, betekenis. Ook daarin raakt u nooit uitgeleerd. Zo komt God aan Zijn eer!
1. Betalen is noodzakelijk
Vandaag behandelen we Zondag 5. Het gaat in dit tweede deel van onze catechismus over de verlossing; over de Verlosser en de Middelaar. Over Zijn Persoon horen we vooralsnog niets, althans, niet direct. Eerst spreekt de Heidelberger over Gods recht. Eerst volgt er de belijdenis van schuld en straf; want u leest in vraag 12 – ik zeg het met eigen woorden: ‘Ik heb naar Gods rechtvaardig oordeel tijdelijke en eeuwige straffen verdiend. Ik ben een zondaar, des doods schuldig. Ik heb het ernaar gemaakt dat Gods rechtvaardig oordeel over mijn leven wordt uitgesproken.’
Het is dus nood, zielennood! Gods Geest binde deze nood op uw ziel, voor het eerst of opnieuw. U kunt uzelf niet meer helpen. Alle vluchtpogingen zijn tevergeefs. U kunt geen kant meer op. Het staat er hopeloos voor. Daarheen moet het… U buigt uw hoofd en zegt: ‘Heere, U hebt gelijk, ik heb die straf verdiend. U doet geen onrecht als U mij voor eeuwig aan mijn lot overlaat.’
En dan wordt de vraag gesteld: O God, kan het nog goed komen tussen U en mij? Is er een mogelijkheid om weer in Uw gunst hersteld te worden? Ik moet U missen, om eigen schuld. Maar ik kan U niet missen. Is er nog een middel, waardoor ik de welverdiende straf kan ontgaan? Is er een weg, een weg van recht, waarin het weer goed kan komen tussen U en mijn schuldige ziel?
En dan klinkt het antwoord: Het is niet direct een ‘ja’ of ‘nee’. Eerst wordt beleden wat God wil. Dát staat voorop. Dát is het eerste. U moet beseffen Wie God is. U moet leren hoe ernstig de zonde is. U moet leren buigen onder de straf. Gods heilig recht eist betaling! De rekening wordt u uitgereikt; er staat een schuld open. U hebt schulden gemaakt. U hebt welbewust de verhouding met God gebroken. Daarom moet u betalen, volkomen, voor honderd procent. Dat eist Gods recht. Daarop heeft Hij recht. Hij stelt u als het ware voor Zijn rechtbank. Want God is onze Rechter. Hij wil dat aan Zijn gerechtigheid wordt voldaan, genoeg geschiedt. Hij is niet tevreden met uitstel van betaling en zeker niet met afstel daarvan.
Gemeente, wij moeten dus betalen, volkomen betalen! En als u dat zelf niet kunt, dan moet een ander dat in uw plaats doen. Maar er moet worden voldaan. Gods recht moet worden verheerlijkt. Anders is er geen verzoening mogelijk. De breuk kan dan niet worden hersteld en de kloof tussen God en uw ziel niet worden overbrugd. Zalig worden lijkt dan onmogelijk te zijn.
Verstaat u dat? Verstaat u het voor u persoonlijk? Is zalig worden voor u onmogelijk geworden? Hebt u dat geleerd? Daarover gaat het in de vragen en antwoorden 13 en 14 van Zondag 5.
Maar nu ons tweede punt:
2. Zelf betalen is onmogelijk
Gemeente, wat ik zojuist heb gezegd wordt u op uw hart gebonden. Het laat u niet meer met rust. Het achtervolgt u, bij dagen en bij nachten: Ik moet betalen voor de gemaakte schuld. Dus ga ik dat proberen. Ik ga aan het werk!
Wat moet ik dan doen? Hoeveel keer per dag moet ik bidden? Hoe vaak zal ik in de Bijbel lezen? Als de kerkdeuren opengaan, zal ik aanwezig zijn. Ik probeer niet meer te zondigen. Ik houd grote schoonmaak in mijn huis en leven. Alles wat verkeerd is, gooi ik weg. Zo gaat u aan het werk. U probeert God tevreden te stellen. U wilt uw schuld bij Hem betalen.
Maar u wilt het zelf doen… U bent een doe-het-zelver. U helpt uzelf.
Begrijpt u mij goed, hiermee is niets mis. Natuurlijk zijn al deze dingen goed. En uw bedoeling is op zich ook niet verkeerd. Oh nee! Maar – en nu komt het – u kunt met dit alles uw hemelhoge schuld bij God niet betalen. Geen mens op deze wereld kan dat, u ook niet.
Samengevat: Wij mensen kunnen het zelf niet meer met God goedmaken. De weg naar de hemel hebben wij toegesloten. Die weg blijft gesloten. Terwijl wij elke dag onze schuld groter maken. Iedere dag komen er weer zonden bij. U wordt elke dag zondiger en schuldiger. Schuld ten opzichte van onze naaste, maar vooral tegenover een heilig, rechtvaardig God, Die de zonde moet straffen. U voelt nu wel aan welke kant het opgaat: zelf betalen is onmogelijk! De voldoening moet ergens anders vandaan komen.
Andere schepselen kunnen ook niet voor voldoening zorgen, leert ons vraag en antwoord 14. Dieren of engelen kunnen onze schuld niet overnemen. Zij zullen de zware last van de toorn van God over de zonden nooit kunnen dragen. Daar bezwijken ze onder. Daar zijn ze te zwak voor. Daarom moet u voor voldoening ook niet bij schepselen zijn. Dat mag niet. Het kán ook niet. Het zou niet eerlijk zijn, want de mens, u, jij en ik, hebben gezondigd. En God wil niet dat de zonden die wij hebben gedaan op schuldloze schepselen worden gelegd.
Wij schuiven graag onze schuld af op een ander. Maar God wil dat de mens die ongehoorzaam is geweest zelf voor zijn schuld betaalt. In de Bijbel staat: de ziel die zondigt, zal sterven (Ezech.18:20). Daarom is het bloed van dieren niet genoeg.
Natuurlijk hebben de vele offers in het Oude Testament een rijke betekenis. Ze zijn een zichtbare preek over het offer dat eenmaal op Golgotha gebracht zal worden, door de Heere Jezus Christus. Maar die Oudtestamentische offers zijn geen betaling van de schuld. Ze brengen geen verzoening tot stand.
Gods toorn is zo verschrikkelijk zwaar. Die toorn is zo groot en zo zwaar dat u er een eeuwigheid voor nodig hebt om die te kunnen dragen. En dan nóg is Zijn toorn niet gestild. Zijn eeuwige toorn is de hel. En wie, ja wie, kan die last dragen? Niemand, geen mens, geen dier en geen engel. Daarom moeten wij een Borg zoeken, Die de volle last van Gods eeuwige toorn wél dragen kan. U hebt iemand nodig die uw schuld volkomen betaalt. In uzelf wordt u arm. Ja, u wordt bedelarm. In die weg krijgt u een Middelaar nodig, een Verlosser.
We gaan nu over wat we gehoord hebben zingen. Psalm 116 vers 2 en 3:
Ik lag gekneld in banden van den dood;
Daar d’ angst der hel mij allen troost deed missen;
Ik was benauwd, omringd door droefenissen;
Maar riep den HEER’ dus aan in al mijn nood:
Och HEER’, och wierd mijn ziel door U gered!
Toen hoorde God; Hij is mijn liefde waardig;
De HEER’ is groot, genadig en rechtvaardig,
En onze God ontfermt Zich op ’t gebed.
Gemeente, Zondag 5 kunnen we kort samenvatten. Ten eerste: Er moet betaald worden. Dat is noodzakelijk. We zagen dat in vraag en antwoord 12. Ten tweede zegt vraag en antwoord 13 en 14: Zelf kunnen we niet betalen. Maar in de derde plaats horen we in vraag en antwoord 15:
3. Tóch is er een mogelijkheid
Alleen het bloed van het Lam van God, Jezus Christus, wast en reinigt van alle zonden. Nu begrijpt u ook dat we met elkaar hebben gezongen:
Brandofferen, noch offer voor de schuld,
Voldeden aan Uw eis, noch eer;
Toen zeid’ Ik: Zie, Ik kom, o HEER.
De rol des boeks is met Mijn naam vervuld.
Is vraag 15 uw zielenvraag? Welke Middelaar en Verlosser moet ik zoeken?
Iemand Die zowel God als mens is! U moet Hem zoeken. Want u bent in levensgevaar. Gemeente, zoek daarom de Heere, terwijl Hij te vinden is. Roep Hem aan, terwijl Hij nabij is. Hij belooft in Zijn Woord: Die Mij vroeg zoeken, zullen Mij vinden (Spr.8:17). U hebt een Middelaar en Verlosser nodig.
Een Middelaar… Wat is dat? Wie is dat?
Een woord dat we allen wel kennen is het woord bemiddelaar. Een bemiddelaar is iemand die onderhandelt. Onderhandelen doe je om twee partijen bij elkaar te brengen. O, wat is de bemiddelaar er druk mee. Maar… hij blijft zelf buiten schot. Hij is tussenpersoon. Hij bemiddelt. Meer niet? Nee! Meer niet.
En nu komt het: Een middelaar onderhandelt niet, maar neemt de plaats in. Hij neemt de plaats in van de beklaagde. Hij neemt de plaats in van de schuldige. Dat betekent in Zondag 5: de straf dragen, gedood worden. Het werk van een Middelaar is in plaats van schuldigen het oordeel ondergaan. Vrijwillig, borgtochtelijk… Dat is het werk van de Middelaar en Verlosser. Zijn naam wordt in zondag 5 nog niet eens genoemd. Maar u begrijpt dat wij u niet naar huis laten gaan, zonder Zijn naam te noemen, u aan te wijzen en aan te prijzen.
Zijn Naam is Jezus Christus, onze Heere!
We belijden Hem ook in de Apostolische Geloofsbelijdenis. Hij is de Middelaar. Hij is de enige Middelaar. In de komende vragen en antwoorden van onze catechismus zullen we, als de Heere wil, horen dat Hij volkomen kan, wil en zál zalig maken, allen die door Hem tot God gaan.
De wet eist gehoorzaamheid. Voldoening. Betaling. Jezus Christus is de Middelaar. Geen bemiddelaar maar Middelaar. Een Middelaar, Die twee partijen bij elkaar brengt en ze met elkaar verzoent.
Er is verzoening nodig! Daar zit het woord ‘zoen’ in. Iemand een zoen geven wil zeggen dat het goed is. Jezus Christus is de meerdere Mozes, de Middelaar van het Nieuwe Testament. Hij verlost! Hij is de verwachte Verlosser. Hij verlost van het grootste kwaad – de zonde – en brengt tot het hoogste goed. Dat betekent: herstel in de gunst en gemeenschap van God.
Geliefde gemeente, wij prediken u Jezus Christus, de Middelaar en Verlosser. Weet u geen raad met uw schuld? Hij weet er raad mee. Gaat u gebogen onder uw harde, verdorven bestaan? Hij weet er raad mee. Kom tot Hem! Schuil bij Hem.
Dat is een steeds terugkerend gebeuren in het leven van Gods kinderen. U kunt veel missen, u kunt alles missen maar deze Middelaar en Verlosser niet! Want Hij heeft alles wat u mist. Hij heeft alles wat u nodig hebt om voor God te kunnen bestaan. Hij heeft alles om getroost te kunnen leven en zalig te sterven. Ja, Hij is waarachtig en rechtvaardig Mens, maar tegelijk ook waarachtig God. Die Middelaar draagt de ontzaglijke last van de toorn van God tegen de zonden. Hij is echt Mens geweest, met een ziel en lichaam.
Die Middellaar is ook rechtvaardig. Dat wil zeggen dat Hij Zelf geen zonden heeft gedaan. Die Verlosser is ook sterk, sterker dan alle mensen. Hij is God! Hij zal de Held zijn, bij Wie God hulp bestelt! Hij is machtig om ook u en jullie, catechisanten, te verlossen van de macht van de zonde. Jezus Christus is de meerdere van Boaz, Hij is de grote Losser van Zijn Kerk. Hij verlost zondaren uit het Moab van de zonde. Hij brengt ze weer terug bij Zijn Vader. Hij is hun Middelaar en Verlosser. Ja, zulk een Middelaar en Verlosser is gepast: Hij moet waarachtig en rechtvaardig mens zijn, maar tegelijk waarachtig God. In en door Hem ligt de weg tot Gods rechterstoel open!
Geliefde gemeente, deze dierbare Middelaar en Verlosser leert vandaag nog zondaren vragen: is er nog een middel om de welverdiende straf te ontgaan en weer tot genade te komen? Hij werkt dat in het hart. Hij maakt daarvoor plaats. Hij doet alles. Hij leert een zondaar buigen voor Hem. Hij leert u erkennen dat Gods toorn op u rust. Maar Hij geeft u ook het verlangen en het hartelijk uitzien naar vrede voor uw hart en rust voor uw ziel. Dat alles werkt Hij, door Zijn Geest, heden, vandaag. Hij leert u met alles van uzelf vastlopen. Van uw kant wordt het hopeloos. Hij leert u ook van alles en iedereen afzien en opzien tot Hem, Wiens Naam is Jezus: Want Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden.
Ja maar, u zegt: ik ben zo hard, verhard, onverschillig, onbewogen, ongevoelig of hardleers… Wel, dan weet deze Middelaar en Verlosser ook raad met u. Levi zit in zijn tolhuis zo vast aan zijn geld. Maar Jezus zei: volg Mij en hij volgde Hem. Hij schiet Zacheüs als een vogeltje uit de boom, Hij ontfermt Zich over de moordenaar aan het kruis, over de nette Lydia in de kerk en de eigengerechtigde Saulus van Tarsen. Allen hebben zij Hem als Middelaar en Verlosser nodig gekregen. En u hebt Hem ook nodig. En jij niet minder.
Hij roept u vandaag toe: ‘Hopeloze gevallen zijn bij Mij welkom! En als u zich niet hopeloos voelt, dan mag u ook komen. Dan zal Ik u leren wat heilzaam wanhopen is. Wanhopen aan alles van uzelf, zodat u leert hopen op Mijn genade. Wie u ook bent, uw kinderen, uw ouders, uw dierbaren, kom tot Mij! Ik maak van dood levend. Ik ben gekomen om te zoeken en zalig te maken dat verloren is.’
En u, die de Heere vreest, u hebt Mij ook nodig, voor elke dag. Ik wil niets liever dan uw Middelaar en Verlosser zijn en blijven. Dagelijks! Maar hebt u Mij nodig? Bent u om Mij verlegen? Kunt u het leven in eigen hand houden? Nodig is arm makende en ontdekkende genade, zodat u in uzelf al maar minder wordt en leert sterven aan alles wat van uzelf is, opdat u meer en meer zucht en vlucht tot Mij. Want onder Mijn vleugels is er voor u genezing. Aan Mijn voeten is rust. Aan Mijn hart is vrede. In Mijn schoot is zaligheid. Ik ben van God gezonden en u gegeven tot wijsheid, tot rechtvaardigheid, tot heiligheid en tot een volkomen verlossing. Weest ervan overtuigd dat de poorten van de hel u niet overweldigen zullen. Mijn Naam is Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid en Vredevorst.’
Gemeente, Jezus Christus wil ook uw Middelaar en Verlosser zijn. Waarom? Omdat God een God van welbehagen is. Omdat Hij een Middelaar is, Die aan alle voorwaarden voldoet: God en mens in één. Daarom kunt u zalig worden! Daarom is zalig worden ruim, bij God vandaan. O, als dat onbevattelijke wonder aan uw ziel wordt toegepast, zinkt u weg in verootmoediging en verwondering. Als u die Middelaar en Verlosser in het oog hebt, stemt u in met de dankende koning Hizkia. We hebben zojuist over hem gelezen. Hij wordt erg ziek. Zo erg, dat hij sterven zal. Wat doet hij? Hij gaat met zijn gezicht naar de muur liggen. Wat heeft hij het benauwd. Het is nood in zijn ziel. Hizkia bidt: ‘Heere, U bent mijn Rechter. U moet mij straffen. Dat heb ik verdiend. Ik heb een Borg en Verlosser nodig. Wees Gij mijn Borg!’
Hizkia roept in de nood tot God. Wie Hem aanroept in de nood, vindt Zijn gunst oneindig groot. Dat heeft Hizkia ook ervaren. U kent zijn danklied. Hij looft God en zegt: ‘Heere, wat bent U goed voor mij. U hebt mijn gebed verhoord. U hebt mijn zonden vergeven.’ Gemeente, de God van Hizkia leeft. Hij is Dezelfde! Hij wil uw gebed horen en verhoren. Hij wacht om genade te bewijzen. Om Jezus’ wil.
Amen.
Slotzang: Psalm 72 vers 6:
Ja, elk der vorsten zal zich buigen,
En vallen voor Hem neer;
Al ’t heidendom Zijn lof getuigen,
Dienstvaardig tot Zijn eer.
’t Behoeftig volk, in hunne noden,
In hun ellend’ en pijn,
Gans hulpeloos tot Hem gevloden,
Zal Hij ten Redder zijn.