Ds. R. Kattenberg - Handelingen 8 : 1m

Een grote vervolging

De donkerheid in Gods weg
Gods weg in de donkerheid

Handelingen 8 : 1m

Handelingen 8
1
En Saulus had mede een welbehagen aan zijn dood. En er werd te dien dage een grote vervolging tegen de Gemeente, die te Jeruzalem was; en zij werden allen verstrooid door de landen van Judea en Samaria, behalve de apostelen.

Delen & Download

Download preek

Leespreek tekst

Zingen : Psalm 54: 1 en 2
Lezen : Handelingen 7: 54 t/m Hand. 8: 8
Zingen : Psalm 79: 2 en 4
Zingen : Psalm 73: 9
Zingen : Psalm 48: 6

Gemeente, Met de hulp van de Heere bedien ik u het Woord van God, en wel uit Handelingen 8, daarvan het eerste vers, het middelste gedeelte. We lezen daar:

 

En er werd te dien dage een grote vervolging tegen de gemeente die te Jeruzalem was.

 

In deze tekst wordt gesproken over: Een grote vervolging.

 

We letten op twee gedachten:

1. De donkerheid in Gods weg.

2. Gods weg in de donkerheid.

 

Dus: een grote vervolging met in de eerste plaats de donkerheid in Gods weg. We zullen dat gaandeweg in de preek karakteriseren als een vraagteken.

In de tweede plaats: Gods weg in die donkerheid, en dat geven we weer met een uitroepteken.

 

1. De donkerheid in Gods weg

Kerknieuws – dat is in het kort de inhoud van dit bijzondere boek: de Handelingen van de heilige apostelen. Kerknieuws van de eerste christelijke gemeente. Wij kennen ook ons kerknieuws: over beroepen van predikanten bijvoorbeeld. Belangrijk, maar het kerknieuws van de Handelingen der Apostelen gaat daar toch wel ver bovenuit. Dat nieuws is uiteindelijk een verslag van het werk van de drie-enige God. U ziet er het welbehagen in van God de Vader en het gehele verlossingswerk van de Heere Jezus Christus. U vindt daarin het werk van de Heilige Geest, Die sinds Pinksteren woont in het midden van Zijn verzoende Gemeente en Die Zijn werk verricht tot aan de einden van de aarde.

 

Het kerknieuws van de Handelingen der Apostelen is niet minder dan Evangelieverkondiging. Ons beroepingswerk staat niet in de Bijbel, hoogstens in de krant en daar houdt het dan ook mee op. Maar het kerknieuws uit Handelingen is onderwerp van de prediking.

Nu heeft die prediking altijd als onderwerp het Evangelie van het kruis van onze Heere en Zaligmaker Jezus Christus. Dat geeft het bijzondere accent aan het kerknieuws van die eerste christelijke gemeente. Het staat in een bepaalde context. Het is u voorgelezen.

Wat nu aan de orde is, gaat over de dood van Stéfanus, de Griekssprekende diaken, die uiteindelijk om zijn Christusprediking voor de leden van de Hoge Raad wordt gesleept. Het moet maar eens uit zijn met die Naam van Jezus!

Maar we weten dat in de prediking van Stéfanus de Heere Christus het grote Middelpunt was. Hij heeft met het oog op de tegenstanders niet gedacht: ‘Ik moet maar een beetje voorzichtig doen, Ik moet de Naam van Christus maar niet te veel noemen, ik moet het kruis van Christus maar wat verbloemen.’

Nee! Onverkort heeft hij de Heere Jezus gepredikt!

 

Stéfanus’ preek voor zijn rechters bevatte de roepstem van het Evangelie. Stéfanus heeft niet gedacht: ‘Rechters, u moet maar omkomen en u moet maar verloren gaan.’

Nee, God zendt ook tot hen een dienaar van Zijn Woord om het kruis van Christus te prediken, opdat ze zich zouden bekeren. Het was van tweeën één: buigen of barsten. Het is helaas het laatste geworden. De Schriftlezing begon er zo-even mee: Als zij nu dit hoorden, berstten hun harten en zij knersten de tanden tegen hem. U ziet de uiterste consequentie van het zich niet bekeren onder het Woord van God.

Vanuit de vijandschap tegen het Kruis van Christus is toen dat hele erge gebeurd. Stéfanus is terechtgesteld. Ze hebben hem buiten de poort gesleept. Weg met zo iemand! Het is niet behoorlijk dat hij leeft.

U kunt zich wel voorstellen dat dit voor de gemeente van Jeruzalem nieuws van de eerste orde is geweest. ‘Heb je gehoord dat Stéfanus terechtgesteld is?’

 

Het nieuws is uitgebreid beschreven. Het was ook heel bijzonder! U zult misschien zeggen dat Stéfanus genoeg aan zichzelf heeft gehad. Maar wat was het rijk om te zien: Stéfanus heeft maar aan Eén genoeg, hij heeft aan Jezus genoeg! Hij zag de hemelen geopend en hij zag de heerlijkheid van God.

De Schrift zegt ons dat dit de dood betekent voor een mens. Wie zal de heerlijkheid van God zien en leven? Stéfanus heeft ons echter een geheim onthuld toen hij zei dat hij Jezus zag, staande aan de rechterhand van God. Je kunt de heerlijkheid van God zien; namelijk in deze Heere en Koning Die alle gerechtigheid heeft vervuld, en tóch leven! Zo heeft dat kerknieuws een heel bijzonder accent gekregen.

Stéfanus was geen krachtig of bijzonder mens in zichzelf, maar een mens, begenadigd door de Geliefde. Zo stond hij voor het Sanhédrin, met een omhoog geheven hoofd en met een blik gericht op zijn Heere en Koning.

 

Dan is er zijn einde. Stenen worden geworpen, bloed vloeit, Stéfanus valt neer. En het laatste woord van hoofdstuk 7 luidt: hij ontsliep. Ze hebben hun woede bekoeld, met als resultaat: Stéfanus’ dood. Maar de Schrift zegt, de Heilige Geest zegt: hij ontsliep! Wat een prachtige woorden. Er staat namelijk niet ‘hij stierf’ maar: ‘hij ontsliep’. Ingeslapen onder die stenen.

U zegt misschien: ‘Ja maar, ontslapen, dat is toch geen woord om voor zo’n dood te gebruiken?’

‘Ja’, zegt de Heilige Geest, ‘dat woord gebruik Ik wel. Stéfanus is ontslapen, ingeslapen.’

 

Gemeente, als we vanavond gaan slapen, wat verwachten we dan?

Wel, dat we weer wakker zullen worden. Ontslapen is inslapen met een verwachting.

Zo was het ook voor Stéfanus: hij ontsliep, maar met een verwachting. De morgen van de verrijzenis zal aanbreken, de dag van Jezus' glorie en heerlijkheid, wanneer ziel en lichaam verenigd zullen zijn. Dan zal Stéfanus God groot maken tot in eeuwigheid. Voor Stéfanus geen verlies. Koester over hem maar geen gedachten van medelijden. Nee, hij ging ten hemel in en hij heeft het Koninkrijk dat hem was toegezegd, in erfelijk bezit mogen nemen.

 

Wanneer we letten op de gemeente te Jeruzalem, dan zien we groei. ‘Menigten van mannen en vrouwen’ kwamen tot geloof staat er in hoofdstuk 4. Hoe rijk is de genade van God! Het getal van de discipelen vermenigvuldigde te Jeruzalem zeer (Hand.6:7).

Kunnen we zulke woorden nog gebruiken vandaag de dag? Hebben we de deur niet op een kier gezet en hebben we de eis van de prediking niet versmald tot de vrome wens: ‘Mocht het maar eens gebeuren?’

Gemeente, bekeert U! De deur staat open. Laat de Handelingen der Apostelen, het kerknieuws van de Heilige Geest, richting geven in ons denken. Denk niet dat het er niet zo nauw op aan komt. Nee, u moet van dood levend gemaakt zijn. U moet een bekeerd mensenkind zijn. U moet leven door het geloof in de Zoon van God, want buiten Jezus is geen leven maar een eeuwig zielsverderf. Pinksteren predikt ons zo rijk dat het kán, en dat het gebéúrt. En het zal zijn dat een iegelijk die den Naam des Heeren zal aanroepen, zalig zal worden (Hand.2:21).


De gemeente te Jeruzalem groeit en bloeit. Wat is de Heere nabij en hoe trouw zorgt Hij. Het is dan ook een geweldige schok als een prediker door steniging wordt gedood. Hoe moet het nu verder? Stéfanus dood!

De schok die de gemeente in Jeruzalem moet verwerken, trilt lang na en heeft ook een vervolg. Er klinkt een naam die niet veel goeds voorspelt: En Saulus had mede een welbehagen aan zijn dood. Hij past op de kleding van Stéfanus’ vervolgers. We zien hem staan met blijdschap in zijn hart. Maar het is vijandschap tegen het kruis; vijandschap tegen de Heere Jezus Christus.

Saulus is blij om de dood van Stéfanus en dat niet alleen, hij ziet ook kansen liggen. Als er één schaap van de kudde van Jezus over de dam van de dood is, dan zal hij er wel voor zorgen dat er méér zullen volgen. Het kan dus blijkbaar dat zulke mensen als een soort onkruid uitgedelgd kunnen worden. En zo zien we hem aantreden.

 

Laten we goed letten op de woorden en het verband van onze tekst: En er werd te dien dage – sinds de dagen van de dood van Stéfanus – een grote vervolging tegen de gemeente die te Jeruzalem was. Het is niet zomaar een vervolging, maar een grote vervolging. De tirannen spannen samen. Ze hebben God niet in het oog, maar de ondergang van de Gemeente Gods. Jezus' woorden gaan hier in vervulling: In de wereld zult gij verdrukking hebben (Joh.16:33). De wereld werpt haar masker af. Hier is een wolf in mensenkleren; hier is Saulus van Tarzen met bloeddoorlopen ogen.

 

Gemeente, de schapen van Jezus' kudde blijken steeds weer opnieuw geen schapen te zijn voor de wei. Het zijn slachtschapen. Ze staan in de vuurlinie van de vorst der duisternis. Moeilijk en ingrijpend voor de gemeente van Jeruzalem. Jeruzalem – stad van vrede. Het woord ‘vrede, shalom’ zit opgesloten in de naam van de stad. Maar kijk nu eens. Alles is in rep en roer. Stad van de vrede? Nee, stad van onvrede, verdrukking en vervolging!

Wat moet je nu met die regels uit Psalm 122: ‘Jeruzalem dat ik bemin, wij treden uwe poorten in’? Het is de omgekeerde weg! Nee, wij gaan uw poorten uit. Omdat de vervolging is losgebarsten en de verdrukking werkelijkheid is geworden.

 

Daar gaan ze. De slachtschapen van Jezus' kudde gaan de stad Jeruzalem uit. Is dat geen vraagteken? Een omgekeerde weg? Inderdaad: donkerheid in Gods weg. Waarom, Heere?

Is dit niet veel meer de weg van de vorst der duisternis? Aanvallen uit de hel? Waarom laat God dit toe? Het ging zo goed en nu opeens zo totaal anders. Is de duivel dan toch oppermachtig? Heeft Satan het dan toch voor het zeggen? Moet God een stap terug doen?

Gemeente, nee! Satan mag dan machtig zijn, maar hij is niet almachtig. Hij kan veel, maar niet alles. Hij kan niet verder gaan dan de mogelijkheden die hij krijgt binnen de openbaring van de raad van God. Hij krijgt van God alleen maar een zekere speelruimte, want hij heeft zijn beperkingen zoals een woeste waakhond aan de ketting. Ineens springt hij blaffend uit zijn hok. Maar verder dan zijn ketting reikt, kan hij niet. Zo ook de vorst der duisternis; hij krijgt een stukje speelruimte maar niet meer dan God toelaat. Maar het is erg genoeg om de vraag te stellen: ‘Waarom, o God?’

Psalm 97 zingt het: ‘Hem dekt met majesteit, der wolken donkerheid.’ Dit is de donkerheid met een vraagteken in de weg van God. God werkt de zonde niet, maar bestuurt de zonde wel.

 

Daar gaan ze Jeruzalem, de stad des vredes, uit. ‘Heere, waarom moet dat nou?’ Het ging zo goed en het was zo'n gezegende tijd. Daar gaan ze, vervolgd, opgejaagd, tegengestaan, omdat ze de Naam en de zaak van de Heere Jezus Christus hebben lief gekregen. Omdat ze het geloof leerden oefenen in de gerechtigheid die Hij heeft aangebracht.

In onze tekst zien we Saulus van Tarzen en de gemeente in vervolging en verdrukking. Verjaagd uit de stad des vredes. Maar, gemeente, vergeet u niet dat onze tekst vol is van één Naam. Die Naam staat er weliswaar niet woordelijk in, maar zit er heel nadrukkelijk wel in! Welke Naam? Jezus’ Naam! Hoe langer je kijkt naar onze tekst, hoe meer deze Naam naar voren komt.

U zegt misschien: ‘Ja, u kunt Jezus overal wel bij betrekken.’

Wel, dat doe ik dat niet op eigen gezag. Het is uiteindelijk het werk van de Heilige Geest. Zo heeft de Heere het ook gezegd: Die – de Heilige Geest – zal Mij verheerlijken (Joh.16:14).

 

Gemeente, als je in een tekst de Heere Jezus niet vindt, dan moet je er niet uit preken. Luther heeft gezegd: ‘Je moet net zo lang op de tekst slaan totdat Jezus er uit komt.’ Zo is het ook met onze tekstwoorden.

Mag ik proberen dit duidelijk te maken?

Ga in uw gedachten eens mee met die vluchtende ballingen, ook jullie meisjes en jongens. Zou je erbij willen horen? Kun je zeggen dat het jou ook gaat om de Naam en de zaak van de Heere Jezus? Ligt die schat van de genade van God ook in jouw hart? Als dat zo is, komen we buiten de poort van de stad, buiten Jeruzalem, terecht.

 

En dan is het alsof die vluchtelingen, iets zien buiten de stad. Wat zien ze?

Voetstappen! Van wie zijn die voetstappen?

Wel, van Eén, Die ook de stad is uitgejaagd. Die óók verdreven is. Ze herkennen Zijn

voetstappen. U ook?

Het zijn de voetstappen van onze Heere en Koning!

Want Hij is hier geweest nadat Hij uit de stad is geworpen. Ook Hem hebben ze vervolgd en opgejaagd. Dan denk ik aan de woorden uit het Johannesevangelie: En Hij, dragende Zijn Kruis, ging uit (Joh.19:17).

Uit Jeruzalem! Verdreven! Opgejaagd! De Zoon van God. Weg uit het huis van God en weg uit de stad van God.

Wat was dat voor Hem ook een donkerheid. De donkerheid in Gods weg. ‘Heere, moet dat nu zo?’ Denk ook eens aan de Hof van Gethsémané. Als Hij de beker van Gods toorn in Zijn hand heeft en erin kijkt, huivert Hij. ‘Mijn Vader, moet Ik deze drinkbeker leegdrinken?’ Indien het mogelijk is: laat dezen drinkbeker van Mij voorbijgaan; doch niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt (Matt. 26:39).

De donkerheid van Gethsémané zet zich voort op Golgotha. Waar mensen als Saulus van Tarzen aantreden, Farizeeën, Schriftgeleerden, Sadduceeën en een menigte met Judas aan het hoofd. Ze hebben geroepen: ‘ Kruis Hem! Kruis Hem!’ Samen met moordenaars en Jezus in het midden.

 

De donkerheid in Gods weg… ‘Hem dekt met majesteit, der wolken donkerheid!’ Als Jezus roept: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten, dan komt er geen antwoord. David heeft daar profetisch al van gezongen in Psalm 22: Ik roep des daags, maar Gij antwoordt niet; en des nachts, en Ik heb geen stilte (Ps.22:3).

Gemeente, ziet u het Lam van God afdalen in die duisternis? ‘Nedergedaald ter helle’, zoals wij dat zojuist in geloof hebben beleden?

Wie huivert dan niet? Wie schrikt er niet van? ‘Heere God, was dat nodig om mij zalig te maken? Was dit echt noodzakelijk? Deze weg waarlangs Jezus afdaalt tot in de diepten van de hel en Zijn ziel stelt tot een Schuldoffer?’

Donkerheid in Gods weg. Is het niet één groot vraagteken? Als een lam ter slachting geleid. Waarom? Is dit nu de weg van God? Tegengestaan, uitgeworpen, gedood en gekruisigd!

 

Gemeente, dat leven van de Heere Jezus is het leven van allen die van Jezus zijn. Omdat het geloof een zondaar verbindt met de Heere Jezus Christus, gaan we delen in Zijn erfenis. Hij heeft het ook gezegd: ‘Ze hebben Mij gehaat, ze zullen u ook haten. Ze hebben Mij uitgeworpen, u zult ook uitgeworpen worden.’ Wij zijn geworden als uitvaagsels der wereld en aller afschrapsel tot nu toe (1Kor.4:13). Paulus betrekt dit op de hele gemeente Gods. Het is een erfenis die onlosmakelijk verbonden is aan het kindschap van God. De Heere heeft nooit beloofd: ‘Mijn kind, wees maar niet bezorgd, het zal allemaal wel meevallen en u zult een gemakkelijk leven krijgen.’

 

Gemeente, als we de Bijbel lezen, dan komen we dat ‘waarom’ tegen in het leven van alle Bijbelheiligen. Wat denkt u bijvoorbeeld van Job? Als Satan tot de troon van God komt en verslag uitbrengt van wat hij heeft gezien op Gods aardbodem, wordt Job onderwerp van gesprek. Op Gods vraag aan de satan: Vanwaar komt gij?, antwoordt de duivel: ‘Ik heb eens rondgezien op de aarde naar de mensen. Ze dienen u alleen maar om er voordeel van te hebben.’

Maar God veegt wat Satan aanvoert, met eerbied gesproken, van tafel en brengt het gesprek op Job. Hebt u ook acht geslagen op Mijn knecht Job? De vorst der duisternis krijgt dan speelruimte om Job te beproeven.

Weet Job wat daar voor de troon van God verhandeld wordt?

Nee! Wat een duisternis in Gods weg. Zeker, Job mag wel op hoge toon zeggen: De Heere heeft gegeven, de Heere heeft genomen, de Naam des Heeren zij geloofd (Job1:21), maar als u het boek Job doorleest, waar kom je dan deze man tegen?

Op de ashoop! Hij krabt zijn zweren met de scherven van potten en pannen. Daar zit ook Job met die vraag: ‘Waarom, waarom, o God?’

 

Denk ook aan Abraham. Hij heeft de belofte gekregen dat hij de stamvader zou worden van een groot volk. Het gebeurt maar niet! Waarom?

Ik denk ook aan Johannes op Patmos. Hij mocht dienen in de bloeiende gemeente van Efeze, maar de vervolging barst los. Satan pakt hem als het ware op en zet hem op dat eenzame eiland, weg jij. Geen werk meer voor hem. U vraagt: ‘Maar hij heeft toch nog veel mogen betekenen?’

Ja, maar dat wist Johannes op voorhand nog niet. Hij is niet naar Patmos verbannen met de gedachte: ‘De Heere zal daar wel werk voor mij hebben, het komt wel goed.’

Nee, zijn leven werd één groot vraagteken. En zo zijn er nog veel meer voorbeelden te noemen uit de Heilige Schrift.

 

Maar weet u, gemeente, het is veel belangrijker of u deze waaromvragen herkent in de aanvechting van de vorst der duisternis in uw leven. Vanuit de moeite en de zorg die verbonden is aan het belijden van de Naam van onze Heere Jezus Christus. Dáár gaat het over! Want kijk, enerlei wedervaart den rechtvaardige en den goddeloze (Pred.9:2). We kunnen het moeilijk hebben met allerlei mensen, u geeft er mogelijk nog aanleiding toe ook. Maar waar het nu om gaat is dit: woont Hij in ons hart? Het gaat om moeite vanwege de Naam en de zaak van onze Heere Jezus Christus. Woont Hij nu in uw hart, in uw leven? Is dat voor u doorslaggevend?


Gemeente, u brengt ook uw leven mee naar de kerk. Hoe is uw leven? Loopt het allemaal goed? U verdient misschien genoeg. U kunt zo'n beetje alles doen wat u wilt. Ja, voor een ander is het wat moeilijker om de eindjes aan elkaar te knopen, maar toch, het gaat nog wel.

Of is uw leven een vervolgd leven? Een opgejaagd leven? Een leven dat getekend wordt door het ‘uitgeworpen worden’? Een leven van ‘waarom toch?’. U kijkt misschien naar anderen die het helemaal niet moeilijk hebben. Maar u zit met de vraag: ‘Waarom overkomt me dit?’ Wel, als dan uw antwoord maar mag zijn: ‘Heere, ik weet het uiteindelijk wel. Het komt omdat ik zonder U niet leven kan.’

Voor de Heere Jezus was er toen en nu geen plaats in de wereld. Als uw hart zich door de bediening van de Heilige Geest richt op Hem, dan is er ook in de wereld van vandaag voor u geen plaats. Mogelijk heeft u de zonde vaarwel gezegd. Wanneer de Heilige Geest die breuk in uw leven werkelijkheid heeft gemaakt, moet u er maar op rekenen dat u in het krachtenveld van de satan terecht komt. Dat brengt moeilijke vragen met zich mee: ‘Heere, ik begrijp het niet.’ Als uw leven één groot raadsel is en u voor het Aangezicht van God moet zeggen: ‘Heere, is dit dan de weg die ik als kind van U moet gaan? De weg die U voor mij voorbestemd hebt en die ik moet lopen ten einde toe?’ Dan zijn er zoveel dingen in het leven, waarvan we zeggen: ‘Ik kom er niet uit.’

 

Als we dan buiten de deur komen, ik houd het beeld nog even vast, dan horen we de hond blaffen. Dan komt de vorst der duisternis op u af, die zegt: ‘Bent u nou een kind van God? Dacht u dat dit de weg is die de Heere met Zijn kinderen gaat? U zou eens met die en die moeten praten. Zij kunnen spreken over de weldadigheid van God, over Zijn trouw en liefde, geopenbaard in de Heere Jezus Christus. U? Zie je wel dat het niet echt is bij u. Als dit het werk van de Heere zou zijn, zou Hij er toch wel voor instaan? Dan zou de satan toch niet zoveel mogelijkheden krijgen om u aan te vallen? Dan zou de Heere toch wel meer de glans van de godzaligheid op uw leven leggen? U hebt het zich maar ingebeeld; u denkt natuurlijk dat u een kind van God bent, maar u bent het helemaal niet! Er is niets van God bij.’

 

Maar als u dan het aangezicht van de Heere zoekt in het gebed en u vindt Hem niet? U vindt alleen maar de donkerheid van Psalm 97: ‘Hem dekt met majesteit, der wolken donkerheid!’

‘Zie je wel’, zegt de hel dan, ‘u hebt geen heil bij God!’ En dan komt satan met zijn lasterlijke influisteringen en tegenstand en zegt: Kijk eens naar uw leven? Is dat nou het werk van de Heere? Hoe kan het dan zo verlopen in uw bestaan? Is Hij eigenlijk wel een God Die het waard is om gediend te worden? Als de Heere zo slecht voor u zorgt?’

En als u omkomt, zoals Stéfanus, door stenen die op je neervallen? Als u uw biezen moet pakken, zoals de leden van de gemeente in Jeruzalem? Als de grote vervolging losbarst? Als de Heere Jezus buiten de poort wordt gebracht, de weg op naar Golgotha?

Gemeente, wordt het dan niet al donkerder in uw leven?

 

Asaf kwam er ook niet uit. Toen hij naar de goddelozen keek, dacht hij: die hebben voorspoed en ze doen wat ze willen. Ze hebben geen moeite en geen zorgen. Asaf zegt dan: Mijn straffing is er alle morgens (Ps.73:14).

‘Asaf, hoe vat u uw leven samen?’

Zijn antwoord is: ‘Als een groot vraagteken.’ Wat een donkerheid in het leven van wie de Heere in onverderfelijkheid heeft lief gekregen!

Asaf kwam er niet uit. Maar laten we het zo zeggen: hij kwam er in zijn eentje niet uit. Gemeente, tóch is hij er uit gekomen. Jezus komt in het leven van Asaf en neemt hem als het ware mee Zijn Heiligdom in. Later spreekt Asaf over dit ogenblik als een ‘totdat’; dat is de wending, de draai in zijn leven geweest. De deur was gesloten, totdat hij in Gods Heiligdom binnenging!

Zingt u het maar mee met Psalm 73 vers 9:

 

Dit duurde, tot ik uit dien drom

Van neev'len ging in 't heiligdom,

Om met de Godsspraak raad te plegen.

Daar zag ik, op wat gladde wegen

De voorspoed zelfs de bozen leidt,

En hoe G' in 't eind hun val bereidt;

Zij storten van den top van eer,

In eeuwige verwoesting neer.

 

2. Gods weg in de donkerheid

De donkerheid in Gods weg stelt ons voor de vraag: ‘Zou er ook een uitweg zijn uit die donkerheid?’ Ja gemeente, er ligt een bedoeling in die donkerheid. Als we beginnen bij de gemeente in Jeruzalem, dan vindt u het antwoord op de vraag van het ‘waarom’ in Handelingen 1. Kort voor Zijn hemelvaart voegt Jezus Zijn discipelen enkele woorden toe die zowel een belofte als een bevel bevatten. Welke woorden?

Gij zult Mijn getuigen zijn, zo te Jeruzalem, als in geheel Judea en Samaria, en tot aan het uiterste der aarde (Hand.1:8).

We gaan er in gedachten weer bij staan en we zien dat deze woorden van de Heere in vervulling gaan: ‘Gij zult Mijn getuigen zijn in Jeruzalem.’ Dat is ook gebeurd. Maar de arm en de hand van de Heere Jezus hebben verder gewezen. Hij heeft niet gezegd: ‘Hier moet u zijn en hier moet u blijven.’ Hij heeft gezegd: ‘Naar Judea, naar Samaria, uitgaan tot aan het einde der aarde. Wereldwijd moet u Mijn getuigen zijn.’

 

Waar waren ze aanvankelijk getuigen?

In Jeruzalem. Wat was het daar goed en aangenaam. De Heere deed er rijke wonderwerken. Dagelijks hoorden ze over de toevoeging van zondaren tot de Gemeente die zalig zal worden. Wat was het werk van de Heilige Geest zichtbaar en tastbaar. En waar het goed is, daar wil je toch graag blijven?

Zo ging het in die gemeente te Jeruzalem. Jawel, maar het gaat in het Koninkrijk van God niet om onze rust en onze genoegens. Het gaat in dat Koninkrijk om de eer van God en de grootheid van Zijn Naam. Daarom zien we in deze geschiedenis de hand van de Heere. ‘U moet er als getuige op uit! U mag zich niet blijven koesteren in de warmte die Ik u in Jeruzalem heb gegeven.’ Daarom die vervolging. De Heere wil dat Zijn Koninkrijk zich zal uitbreiden tot aan de einden van de aarde. Jeruzalem mag wel het middelpunt en het centrum zijn, maar daar mag het niet bij blijven.

 

Gemeente, wat wordt die vluchtelingen veel ontnomen. Hun huis, hun bezittingen. Alles weg! Stelt u zich eens voor dat u dat bevel krijgt. Weg uit de stad!

‘Ja, maar wat moet ik dan meenemen?’

Niets!

 

Daar gaan die ballingen. Voor het oog van mensen bezitten ze niets meer. Maar, gemeente, ze hebben álles! ‘Wereldling, ik heb een schat; ik mag mij in een weelde baden die geen sterveling bevat. Ik heb alles verloren maar Jezus verkoren, Wiens eigendom ik ben.’

Wanneer je vluchten moet en je hebt niet meer dan wat handbagage, dan is dat niet erg. Als u Jezus maar in uw hart hebt. Wel, die schat bezaten die getuigen uit Jeruzalem. Naar menselijke begrippen was alles hen ontnomen en toch hielden ze alles over. Ze hadden een schat in hun leven waar de mot niet bij kan komen, en die door de roest niet aangetast kan worden. Ze dragen Jezus in hun hart! En ze spreken over Hem! De Heere Jezus Zelf heeft daarvan gezegd: Uit de overvloed van het hart spreekt de mond (Matt.12:34).

Waarover spreken die getuigen als ze onderweg zijn? Als ze in Judea komen? Over Wie heeft Filippus het als hij straks in Samaria komt? En hij predikte hen Christus! Dat is toch ontzagwekkend, indrukwekkend en majesteitelijk? De Heere zorgt voor de voortgang van Zijn Koninkrijk in een weg van verdrukking, van moeite en van tegenslag. Dát zit er achter. ‘Heere, U wilt kennelijk mensen tot bekering brengen. U slaat ook een oog vol erbarming op mensen in Judea en Samaria en tot aan het einde der aarde!

 

Gemeente, wat zou onze hoop zijn als die getuigen in Jeruzalem waren gebleven? Hadden we dan ooit beschikt over het Woord van God en gehoord van Gods ontferming? Er loopt vanuit Handelingen 8 een lijn naar de plek waar u zit. Een grote vervolging, waardoor vandaag nog het Evangelie aan u verkondigd kan worden. De prediking van het kruis van Christus!

Er valt nu ook licht over de donkerheid op Golgotha. Een duisternis van drie uur. In de diepten van die duisternis daalde Hij af. Waartoe?

Opdat Hij voor zondaren de weg zou openen om weer met God verzoend te worden. Opdat u uit de duisternis van uw zonde, van tegenstand en van vijandschap bevrijd zou worden, en de heerlijkheid van de kinderen van God zou kunnen beërven. Opdat door de verdienste van Christus in deze verdonkerde wereld het Licht des levens gepreekt zou worden. Opdat ook wij weet mogen hebben van de vervulling van de belofte: Als Zijn ziel Zich tot een schuldoffer gesteld zal hebben, zo zal Hij zaad zien (Jes.53:10). Hij zal nakomelingen hebben. Meisjes en jongens die Hem lief hebben. Kinderen met een nieuw hart. Ouden van dagen die de knie des harten buigen voor de Koning van alle koningen.

 

Ziet u Hem gaan? Op weg naar het vloekhout der schande? ‘Heere, is dat nu de weg? Waarom?

Opdat schuldige zondaren om Jezus' wil voor altijd zouden zijn vrijgesproken voor het gericht van God. Gemeente, wij prediken u in Zijn Naam bekering en vergeving van zonden. Onder u, onder alle volkeren.

Ik noemde het u zo-even al: Zij dan nu die verstrooid waren, gingen het land door en verkondigden het Woord. En: Filippus kwam af in de stad van Samaria, en predikte hun Christus.

Midden in de dood is er de prediking van het Leven. Ik mag het heel persoonlijk maken, dat doet het Woord ook. ‘Wat is uw Enige troost, beide in het leven en sterven?’ Midden in uw verderf, midden in uw ondergang wordt Christus opgericht als de verhoogde koperen slang! De gemeente van Jeruzalem heeft door de verdrukking deze nodiging van het Evangelie de wereld in gebracht.

 

Jawel, maar zonder die verdrukking was het Evangelie hier toch ook wel gekomen?

Ik antwoord: God heeft zo Zijn raad willen volvoeren en wij hebben in diepe verwondering ons hoofd daarvoor te buigen. De Heere ons laat prediken: ‘Vijanden worden met God verzoend.’

Gemeente, dát is kerknieuws als Evangelieprediking; kerknieuws van de hoogste orde. Vijanden met God verzoend! Wat zet de Heere de deur van de genade wijd open. Dan bent u niet te zondig, niet te ver afgeweken, niet te verloren. Jongens en meisjes, ook jullie liggen onder het bereik van de doorboorde handen van de Zoon van God. Kijk nog eens naar die doorboorde handen.

 

U moet Mijn getuigen zijn! Tot aan de einden der aarde.

Zeker, het is geen gemakkelijke weg. Het woord ‘getuige’ heeft namelijk een tweede betekenis: die van ‘martelaar’. Als we opkomen voor de Naam en de zaak van de Heere, zal dat ons niet in dank worden afgenomen. God voert zo Zijn raad uit en bouwt zo aan Zijn Koninkrijk.

Getuigen van die ene Naam.

U zegt misschien: ‘Mijn hart is zo koud.’

Zou het warme bloed van het Lam van God uw koude hart niet kunnen verwarmen?

‘Maar mijn hart is zo hard.’

O, zou de genade van God en Zijn liefde, geopenbaard in Zijn Zoon, uw harde hart niet kunnen verbreken? Wat uw bedenkingen ook zijn, de Schrift geeft antwoorden op de vragen die u stelt. Er is doen aan!

U denkt misschien dat u het er nog wel aardig van af hebt gebracht, of: ‘ik ben een aanhanger van de waarheid.’

Nee, gemeente, dat legt echt geen gewicht in de schaal. Het bloed van het Lam Gods – dat legt alleen gewicht in de schaal. En dáár komen de dienaren van het Evangelie mee. Enerzijds hebben ze lege handen. Ook als dominee heb je niets! Maar anderzijds komen de dienaren van het Woord tot u met handen, die gevuld zijn met het bloed van het Lam van God! Dat maakt de ernst uit van het staan op de preekstoel. Dat maakt ook de ernst uit van het zitten onder de besprenging met het bloed. Calvijn zegt ergens: ‘Als de dienst van de verzoening plaats vindt, drupt het bloed van het Lam op de harten van de hoorders.’

Gemeente, beseft u dat wel?

‘Heere, komt U dan zo dicht bij mij?’

Ja, zo dichtbij komt God in de Zoon van Zijn liefde. Hij zegt: ‘Ik begeer uw ondergang niet! Ik begeer uw dood niet!’

 

Mensen uit Jeruzalem, u weet toch wel wat het is om verlost te zijn van uw ijdele wandel en overgebracht te zijn in het Koninkrijk van het Licht? Ik heb werk voor u buiten de stad. Saulus van Tarzen treedt aan! Maar toch is het zoals staat in Psalm 2: Die in de hemel woont zal lachen (Ps.2:4). Wie zal er lachen? God Zelf!

‘Dat mag je toch niet zeggen over God?’

Gemeente, als het gaat over wat God doet, gebruikt de Heilige Geest een menselijke wijze van spreken. Het lachen van God is de heilige ironie van het Evangelie.

Saulus van Tarzen mag dan zeggen: ‘Het gaat goed. Ze zijn verdreven uit Jeruzalem uit. Ik krijg ze straks wel in Damascus.’ Maar God is de satan een eeuwigheid voor. God werkt Zijn raad uit tot de uitbreiding en de volmaking van Zijn Koninkrijk. Deze Koning wil ook vandaag genadig zijn: ‘Kom laten we samen richten, Ik en u. Ik en jij.’

‘Maar’, Heere, ‘als ik kijk naar mijn eigen leven, kom ik er nooit levend vanaf. Laten we samen richten – dat wordt mijn ondergang, dat wordt omkomen.’

Hoor dan wat de Heere zegt: ‘Luister! Ik ben nog niet uitgesproken. Als u neerzit bij de schuld van uw leven en bij de ongerechtigheden van uw bestaan, luister dan: Al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw; al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol (Jes.1:18).

Gemeente, hier heeft u nou dat uitroepteken! Omdat die enige Middelaar heeft gehangen aan het vloekhout der schande, daarom kan het. Daarom zal Ik niet meer op u toornen en daarom zal Ik niet meer op u schelden.’

 

Kom, wie buigt er vandaag neer voor deze God? Het is de blijdste dag van uw leven als u het mag verliezen van God. We verliezen niet graag, vraag het eens aan de kinderen van God: U hebt het verloren voor God, de wapens van vijandschap mogen inleveren en de Heere is u te sterk geworden. Was dat niet de blijdste dag in hun leven? Ze zullen het beamen. Als je het van God verliest, is dat het begin van de overwinning. Het begin, want de Heere werkt door. Hoe dan?

Wel, dan openbaart hij Zich als Koning. Dat zie je bij de gemeente van Jeruzalem. Maar Hij is wel een Koning die kruisen oplegt. Hij is de Kruiskoning en Hij geeft ook kruisen.

 

U zegt: ‘Moet dat dan zo?’

Ja. Maar we zien dikwijls dat kruisen worden tot evenzovele kronen. Kronen? Ja. Want de storm die is opgestoken in de verdrukking over de gemeente van Jeruzalem, zuivert ook! Zo gaat het ook in de verdrukkingen van de gemeente Gods vandaag. Het kan zo aangenaam zijn met gevoelige genade. En u kunt zeggen: ‘Heere, laten we hier altijd maar blijven, want hier is het goed. En laat de wereld nu de wereld, maar laat er gemeenschap zijn tussen U en tussen mij.’

Vrede en aangename rust. Tóch zegt de Heere: ‘U moet er op uit! Want het gaat niet om uw aangename rust, maar om de glorie van Mijn grote Naam.’ Denk eens aan het voorbeeld van de arend en zijn jongen. De moederarend geeft zo'n kleintje een zetje waardoor hij uit het nest tuimelt. U denkt: ‘Zo'n beest valt toch te pletter op de rotsen?’ Maar kijk eens: op het kritieke moment is daar de moederarend die met haar vleugel die jonge arend opvangt en hem terugbrengt naar het nest. Daar is het goed want hij krijgt zijn eten en zijn drinken, er wordt goed voor hem gezorgd. Het is daar veilig.

Het is een voorbeeld dat de Heere geeft in Deuteronomium. ‘Mijn volk, u moet erop uit! U moet een stuk zelfstandigheid krijgen. U moet leven voor Mijn aangezicht, U moet leven in de vreze des Heeren.’

 

Gemeente, dat gaat langs een weg van verdrukking, hoe dan ook. Dat hoeft niet altijd van buitenaf te komen. Het kunnen ook ziektes zijn in uw leven, het kunnen sterfgevallen zijn, het kunnen zorgvolle boodschappen zijn, waardoor u de armen moedeloos laat hangen en zegt: ‘O God, hoe zal ik dat kunnen verwerken. Hoe kom ik daar doorheen?’

Als we buigen in het stof van onze zonde, kermen we in de diepte van onze ellende. O zeker, dan geeft u zichzelf de schuld, maar u weet het: Jezus werpt u in de smeltkroes. Opdat u gelouterd zal worden, opdat u gesterkt zal worden en opdat u niet alleen zal weten dát uw zonde groot is maar ook hoe gróót uw zonde is. Zo groot dat God, eer Hij ze ongestraft liet blijven, deze bezocht heeft aan Zijn eigen lieve Zoon. Opdat u zal weten wat u door de verdrukking heen aan uw Heere en uw Koning hebt. U zult gaan door het water, heeft de Heere gezegd, maar Ik ben bij u, en het zal u niet overstromen.

De Heere heeft gezegd: ‘Mijn kind, u zult gaan door het vuur, maar als u er doorheen gaat zal de vlam u niet aantasten, want Ik zal een vurige muur rondom u zijn. Ik zal zorgen voor de verheerlijking van Mijn grote Naam en van Mijn grote daden.

 

Gemeente, waar het omkomen is aan onze kant, daar is het zalig worden aan Gods kant. Dan hebt u niets meer om op uw eigen rekening te schrijven. Dan leren we het woord ‘genade’ spellen!

Genade. Het is het rijkste woord dat er in de Schrift staat, maar het is ook het moeilijkste. Er wordt een streep gehaald door alles wat van ons is. Zo alleen krijgt het leven van het geloof diepgang. Ook voor die mensen uit Jeruzalem. Als ze in Judea en Samaria zijn, als ze komen tot aan de einden der aarde, als ze een weg van verdrukking gaan en van tegenheden, dan is er Eén die ze in het oog hebben.

Waar we ook komen, staan Zijn voetstappen, en dan kunnen wij daar ook gaan. ‘Ik zet mijn treden in Uw spoor, opdat mijn voet niet uit zou glijden.’ Dan gaat het achter de Koning aan. Kruisdragen, en desondanks getuigen van Hem.

Dan zullen we in de strijd van het geloof armen en benen verliezen en we zullen niettemin wandelen door geloof en Hem aanvatten met de hand van het geloof. We zullen oren en ogen verliezen en toch zeggen: ‘Zie, Hij komt huppelende op de bergen en springende op de heuvelen!’ We zullen nochtans Zijn stem horen: ‘Dat is de stem mijns Liefsten!’

Ontdaan van alles. Van have en goed en van alles waaraan u verbonden bent. Maar God heeft een schat meegegeven in uw hart, door de bediening van de Heilige Geest, vanuit Zijn eigen Woord. Die schat kan u niet afgenomen worden. Ja, ze wordt wel bestreden. De vorst der duisternis zal erop afkomen, maar hij moet wijken voor het bloed van het Lam van God.

 

Ten slotte: dit is de vastheid van de gemeente Gods, ook in de wereld van vandaag. Ons staat een sterke Held terzijde; en dan mogen we zeggen: ‘Niets in eigen kracht maar alles in Zijn kracht!’

We zullen overwinnen. Ja, we zijn al overwinnaars, in Hem Die ons heeft liefgehad. Hef daarom het hart en het oog omhoog. Wees niet al te mismoedig wanneer God ons een weg heeft gegeven van verdrukking en strijd. Want de dag van de overwinning gloort. Jezus komt en zal Zich in Zijn volle heerlijkheid openbaren.

Dan loopt de weg – vraag het maar aan Stéfanus – vanuit de verdrukking rechtstreeks naar het Vaderhuis met zijn vele woningen. Dat geldt voor al de heiligen Gods, verdrukt of niet. En alzo zullen we altijd bij de Heere zijn. Eeuwig en altoos!

 

Amen.

 

We zingen als slotzang Psalm 48 vers 6:

 

Want deze God is onze God;

Hij is ons deel, ons zalig lot,

Door tijd noch eeuwigheid te scheiden:

Ter dood toe zal Hij ons geleiden.