Ds. J. van Rijswijk - Filippenzen 4 : 11 - 13

Paulus op Gods leerschool

wat hij leerde
hoe hij leerde
Wie hem leerde

Filippenzen 4 : 11 - 13

Filippenzen 4
11
Niet dat ik dit zeg vanwege gebrek; want ik heb geleerd vergenoegd te zijn in hetgeen ik ben.
12
En ik weet vernederd te worden, ik weet ook overvloed te hebben; alleszins en in alles ben ik onderwezen, beide verzadigd te zijn en honger te lijden, beide overvloed te hebben en gebrek te lijden.
13
Ik vermag alle dingen door Christus, Die mij kracht geeft.

Delen & Download

Download preek

Leespreek tekst

Zingen : Psalm 45: 1
Lezen : Filippensen 4
Zingen : Psalm 84: 3 en 6
Zingen : Psalm 68: 10
Zingen : Psalm 89: 8

Gemeente, de tekstwoorden voor deze dienst kunt u vinden in het u voorgelezen Schriftgedeelte, Filippensen 4 de verzen 11b tot en met 13:

 

11. (…); want ik heb geleerd vergenoegd te zijn in hetgeen ik ben.

12. En ik weet vernederd te worden, ik weet ook overvloed te hebben; alleszins en in alles ben ik onderwezen, beide verzadigd te zijn en honger te lijden, beide overvloed te hebben en gebrek te lijden.

13. Ik vermag alle dingen door Christus, Die mij kracht geeft.

 

We schrijven als thema onder deze Schriftwoorden: Paulus op Gods leerschool.

Met de hulp van de Heere staan we stil bij drie gedachten:

1. wat hij leerde;

2. hoe hij leerde;

3. Wie hem leerde.

 

Onze eerste gedachte is: wat Hij leerde. Wat betekenen die ouderwetse woorden ‘vergenoegd te zijn’ eigenlijk? Daar zit het woordje ‘genoeg’ in. Vergenoegd zijn is de heerlijke genade om tevreden te zijn. Wat houdt dat in?

De tweede gedachte: hoe hij het leerde. Dat wordt uitgewerkt; we lezen van overvloed en gebrek. In allerlei omstandigheden heeft Paulus geleerd vergenoegd te zijn.

Ten slotte onze derde gedachte: Wie hem leerde. We staan dan met name stil bij vers 13: Ik vermag alle dingen door Christus, Die mij kracht geeft.

 

1. Wat hij leerde

Gemeente, Paulus schrijft deze brief aan de gemeente te Filippi, een stad die vernoemd is naar Filippus, de vader van Alexander de Grote. Het is een plaats in het huidige Griekenland, het vroegere Macedónië.

Paulus was helemaal niet van plan om daarnaartoe te gaan. Hij had zelfs niet het vermoeden dat hij vanuit Klein‑Azië daarheen moest. Maar de Geest riep hem. Hij kreeg een gezicht, een visioen. En dat visioen was duidelijk: aan de overzijde van het water was een Macedónisch man en die riep: Kom over (…) en help ons (Hand.16:9).

Gods knechten zijn niet de baas over zichzelf. De Heere zegt tot de een: ‘Ga’, en hij gaat; en tot de ander: ‘Kom’, en hij komt. Ze zijn dienstknecht, dienaar, bereid om uitgezonden te worden naar de plaats waar de Heere hen wil hebben. Daar moeten ze wel voor ingewonnen worden en ze moeten losgemaakt worden van het werk in de gemeente die ze op dat moment mogen dienen. Ze moeten liefde en verbinding krijgen met een andere gemeente.

Paulus voelt: dat is de roepstem van God. En toch is het hem niet onmiddellijk duidelijk. Wat moet hij daar gaan doen? Wat zal hij daar aantreffen?

 

Hij gaat ernaartoe, onvoorwaardelijk. Maar dat valt tegen: er is eigenlijk niemand – in ieder geval geen gemeente – die hem welkom heet. Er is niet zoveel wat op hem zit te wachten.

En dan, heel opmerkelijk, ontmoet hij daar bij die rivier een aantal vrouwen. Dan mag hij het Evangelie van de genade van God verkondigen. Het hart van Lydia wordt geopend en zo ontstaat er een gemeente. We weten dat ook uit Handelingen 16. Daar lezen we dat de stokbewaarder ervoor bewaard wordt om zichzelf kwaad te doen, maar ook dat hem het Evangelie verkondigd mag worden: Geloof in den Heere Jezus Christus, en gij zult zalig worden, gij en uw huis (Hand.16:31).

Er ontstaat een gemeente. Want waar twee of drie in Zijn Naam vergaderd zijn, daar zal Christus in het midden zijn; dat is een gemeente, in Zijn Naam vergaderd in het geloof.

Paulus heeft deze gemeente van harte lief gekregen. Hij is er ook meerdere keren geweest.

 

Op het moment dat Paulus deze brief schrijft, zit hij in de gevangenis te Rome. Het is al een tijd geleden dat hij wat gehoord heeft van die gemeente daar te Filippi. Er zijn allerlei verhinderingen geweest; het is u voorgelezen. Nee, er zit niets achter, maar in de weg van de Voorzienigheid hebben ze elkaar niet ontmoet. En nu is Epafrodítus, iemand uit die gemeente, naar de gevangenis gestuurd met een aantal geschenken die de apostel goed kan gebruiken.

Paulus heeft deze gemeente van harte lief. Hij noemt haar zijn ‘blijdschap en kroon’. Filippensen 4 is eigenlijk een bedankbrief voor die geschenken, voor die gaven. Hij is er zo verwonderd over; zijn hart is verbroken. Want die gemeente daar te Filippi – hoe groot die geweest is, doet er eigenlijk niet toe – is een liefdesgemeenschap. Daar komt het uit: ‘Waar liefde woont, gebiedt de Heer’ den zegen en ‘t leven tot in eeuwigheid.’

 

De liefde bindt samen. We kunnen wel een mooie naam hebben en een degelijke buitenkant, allemaal goed, maar als de liefde ontbreekt in de gemeente, dan ontbreekt eigenlijk alles. In deze bewogen tijden probeert de duivel tweedracht te zaaien over allerlei onderwerpen. Laat die tweedracht in de christelijke gemeenten niet gevonden worden, maar dient elkander door de liefde (Gal.5:13). Laat de een de ander uitnemender achten dan zichzelf. Dat is ook in deze tijd een les voor ons allen.

 

Paulus voelt die hartelijke band, die liefdesband door God gewerkt, door God versterkt. En als hij dan die gaven van de gemeente heeft ontvangen, gaat hij daarvoor bedanken. Ook gaat hij hun in deze brief leren wat het leven met en door Christus nu is in deze tegenwoordige tijd. Hij is verblijd met de geschenken, maar eigenlijk is hij in alles tevreden, omdat zijn leven Christus is. Dat is de samenvatting van het leven van de apostel. Daarom is Christus hem alles en zal ook zijn sterven straks gewin zijn.

Om die reden schrijft hij naast de dankwoorden ook deze woorden: want ik heb geleerd vergenoegd te zijn in hetgeen ik ben. Ik heb geleerd genoeg te hebben aan God, aan de Heere Jezus Christus, aan het werk van de Heilige Geest. Maar het grondwoord voor ‘vergenoegd te zijn’ betekent ook: genoeg te hebben aan alles wat me toegeschikt wordt in dit leven, hetzij hoogte, hetzij diepte, hetzij vreugde, hetzij rouw. Ik heb geleerd vergenoegd te zijn, genoeg te hebben, tevreden te zijn, onvoorwaardelijk. Daar zit ook iets in van verzadiging, van vrede hebben met God en met de wegen die God gaat met mensen.

 

Gemeente, dat is iets heerlijks! Dan is het niet: ik moet méér.

Kinderen, wees eens eerlijk. Wanneer je met je verjaardag een cadeautje hebt gehad, dan zeg je: prachtig! Maar je hebt het nog maar nauwelijks uitgepakt of je kijkt alweer naar het volgende. Ik krijg toch nog wel meer cadeautjes?

Laten we maar eerlijk zijn: dat is niet alleen bij kinderen zo, maar ook bij ons. Dat is ons leven. Eigenlijk vinden we het nooit genoeg, zijn we niet tevreden. We willen meer. We kijken naar anderen en zijn jaloers op hen. We kunnen niet uitstaan dat ... Vult u het maar in.

Ik neem u even mee naar die heerlijke lusthof, het paradijs. Daar wisten we vergenoegd te zijn. Daar kenden we dat heerlijke, volle leven met God. Daar leefden we aan Zijn Vaderhand. Daar leefden we in de gemeenschap met God, maar ook in de gemeenschap met elkaar, zonder dat er iets tussen lag. Wat een heerlijkheid; wat een verzadiging. Was het maar zo gebleven.

Maar dan komt de satan: Ben je eigenlijk wel tevreden met hetgeen God je gegeven heeft? Het is allemaal wel mooi, maar je kunt toch hogerop raken? Je kunt bijna als God worden, kennende het goed en het kwaad.

Daar wordt de begeerte gewekt. En dat niet alleen; de begeerte wordt nog versterkt. Het is zien, en doen, en nemen, tot de daad komen: we hebben gegeten. Dat is onze ondergang geworden, gemeente. Ontzaglijk! Nou hebben we nooit meer genoeg. Het oog wordt niet verzadigd met zien, en het oor wordt niet vervuld van horen (Pred.1:8). De Bijbel is heel eerlijk.

Dat is nou de wortel. Daar komt het vandaan en daar moeten we naar terug. Daarom heb ik gezegd dat Paulus op Gods leerschool is gebracht. Wat een genade als we daar terechtkomen. Want daar komen we niet uit onszelf, ook kerkmensen niet. Wij willen altijd maar meer hebben. Dat geldt het tijdelijke leven en het eeuwige leven. We zijn niet tevreden.

 

Ja, Saulus – zo heette hij toen nog – had het wel getroffen met zichzelf, hoor. Wat was hij vergenoegd met zichzelf toen hij op pad ging om mannen en vrouwen te arresteren, een zelfvoldane farizeeër. Hij had het zo met zichzelf getroffen: eigengerechtig, voldaan, verzadigd met eigengerechtigheid.

Maar God komt hem tegen (Hand.9:4,5): Saul, Saul! wat vervolgt gij Mij? (…) Het is u hard, de verzenen tegen de prikkels te slaan.

Wie zijt gij, Heere?

Als hij gebracht is in de straat genaamd ‘de Rechte’, smeekt hij als een schuldige zijn Rechter om genade. ‘Zo Gij in het recht wilt treden, o Heere, en gadeslaan mijn ongerechtigheden, ach, ik kan voor U niet bestaan.’

Daar getuigt hij ook later van: het heeft Gode behaagd Zijn Zoon in mij en aan mij te openbaren, die dierbare Christus. Toen werd al zijn gerechtigheid een wegwerpelijk kleed. Maar toen was het waar: 'Nu ken ik die waarheid, zo diep als gewis, dat Christus alleen mijn gerechtigheid is.' Geen zelfgenoegzaamheid meer; niet meer van mening dat God wel blij moet zijn met zo'n vroom schepsel, vol van wetticisme. Hij werd een zondaar, een verloren zondaar voor God en onder God. Hij ging smeken om genade. Hij ging smeken of de Heere hem de weg wilde openbaren en bekendmaken.

 

Ja, en toen is hij op Gods leerschool gekomen en heeft hij geleerd vanuit Christus vergenoegd te zijn, tevreden te zijn, genoeg te hebben aan God, in en door het volbrachte werk van Jezus Christus. Het is volbracht! (Joh.19:30). Paulus heeft geleerd genoeg te hebben aan Christus’ bloed en aan Zijn gerechtigheid. Dat blijkt ook uit de verdere weg van bekering in het leven van de apostel.

Ik heb geleerd vergenoegd te zijn. In het volgende vers staat: alleszins en in alles ben ik onderwezen. Dat betekent dat Paulus op een leerschool is gebracht en dat hij zaken heeft moeten leren en zaken heeft moeten áfleren, tot zijn laatste snik. Het is in het leven van Paulus en in het leven van Gods kinderen: ik jaag er naar, of ik het ook grijpen mocht, waartoe ik van Christus Jezus ook gegrepen ben (Fil.3:12).

 

Gemeente, wat zou de gereformeerde gezindte, wat zouden onze kerken, kerkenraden en dominees er anders uitzien als deze genade eens beoefend mocht worden.

Vergenoegd zijn, waarom?

Omdat Hij heeft gezegd: Ik zal u niet begeven, en Ik zal u niet verlaten (Hebr.13:5). Zodat ik vrijmoedig durf zeggen dat God mij een Helper is. Hij heeft geleerd vergenoegd te zijn. En wij maar mopperen … Weet u hoe dat komt?

We hebben zoveel rechten, zóveel rechten. Maar weet u, wanneer we leren vergenoegd te zijn, dan is het onze beleving dat alles wat we verkrijgen boven de eeuwige dood die we verdiend hebben, goedertierenheid is, goedheid van God. Laat dat geen zware praat zijn, maar beleving. Die beker koud water, dat brood zonder beleg hebben we niet verdiend.

 

Paulus wist dat. O, wat heeft Paulus veel van de vergevende genade in en door Christus mogen proeven en smaken. Wat is zijn leven Christus geweest. Hij wenste niet anders te weten dan Jezus Christus en Die gekruisigd; het was zijn leven.

Maar let er wel op: vergenoegd te zijn, dat heeft hij geleerd. Want hij heeft het zichzelf nooit vergeven: daarom dat ik de Gemeente Gods vervolgd heb (1Kor.15:9). Ik haatte die Naam van Jezus. Ik haatte Zijn volgelingen. Wat heb ik dan verdiend, ook voor het tijdelijke leven? Wat heb ik me waardig gemaakt? Niets toch?

Als we leren vergenoegd te zijn met wat we verdiend hebben, dan wordt het: 'Hij overlaadt ons dag aan dag, met Zijne gunstbewijzen.' Dan houden we zoveel over.

 

Gemeente, ik wil toch ook even dat laatste versje erbij betrekken: Ik vermag alle dingen door Christus.

Ik ga er straks nog iets meer over zeggen, maar weet u hoe hij op die leerschool nou geleerd heeft om vergenoegd te zijn?

Door te zien op Christus. Hoe heeft Hij gehongerd. Hoe heeft Hij gedorst. Hoe moest Hij het getuigen: De vossen hebben holen, en de vogelen des hemels nesten; maar de Zoon des mensen heeft niet, waar Hij het hoofd nederlegge (Matt.8:20).

Als ik Zijn weg zie: versmaad, uitgeworpen, geen plaats voor Hem – zal ik dan zwijgen? Zal ik dan zwijgen om dat kleine kruisje in dit leven? De aarde brengt doornen en distels voort om der zonden wil. Dan draag ik dat kleine kruisje achter de grote Kruisdrager Christus aan.

 

Ik heb geleerd vergenoegd te zijn in hetgeen ik ben. Wat een heerlijke genade is dat: tevreden in alles. Waarom?

Hij zorgt voor u. Ik ga straks naar het vervolg, maar eigenlijk lezen we: wat de omstandigheden ook mogen zijn, niets, níets zal ons kunnen scheiden van de liefde van God, welke is in Christus Jezus, onze Heere.

Ik heb geleerd vergenoegd te zijn in tijden van voorspoed, in tijden van tegenspoed, als pandemieën over de wereld gaan. Wat doet u? Proberen er zo snel mogelijk van af te komen?

Nee, ik heb geleerd vergenoegd te zijn.

Mag je dan niet smeken of de verderfengel weggaat?

Jazeker, dat mag. Maar in stilte, hè. Niet met een grote mond. Niet door het aanhangen van allerlei complottheorieën, maar door dicht bij het Woord te leven.

Vergenoegd te zijn met wat de Heere ons beschikt, dat is eeuwig goed, want we hebben de dood verdiend, de eeuwige dood. We mogen nu stil zijn in Jezus, Die bad: Uw wil geschiede, gelijk in den hemel alzo ook op de aarde (Matt.6:10).

 

Gemeente, ik gun u toch zo die vrede met God. Als ik u die kon geven, deed ik het. Die vrede met God, die rust in het binnenste, tevreden te zijn: alhoewel (…) er geen rund in de stallingen wezen zal, zo zal ik nochtans in den Heere van vreugde opspringen (Hab.3:18).

Mag ik het zo eens zeggen: genoeg aan God hebben; van God nooit genoeg hebben, maar wel genoeg aan God en aan Zijn dierbare Christus hebben. O, Hij is mijn spijze, Hij is mijn drank, Hij is mijn alles. Hij is de liefste, de dierbaarste, de Parel van grote waarde, de goede Herder Die leidt, zelfs door de dalen van de schaduwen van de dood, en brengt tot in het eeuwige leven.

Ik heb geleerd vergenoegd te zijn, tevreden te zijn, te rusten in God, in Christus, in alles wat over mij komt. In de wetenschap dat er geen haar van mijn hoofd vallen kan? Jawel, maar niet zonder de wil van mijn Hemelse Vader. Ik hoor dit geloofsgetuigenis zo weinig, ook vanuit de kerk.

Ik heb geleerd vergenoegd te zijn. Is de Heere het niet waard om dan te gaan zingen? We gaan het met elkaar doen vanuit Psalm 68 vers 10:

 

Geloofd zij God met diepst ontzag;

Hij overlaadt ons dag aan dag,

met Zijne gunstbewijzen.

Die God is onze zaligheid;

wie zou die hoogste Majesteit

dan niet met eerbied prijzen?

Die God is ons een God van heil;

Hij schenkt, uit goedheid zonder peil,

ons ‘t eeuwig, zalig leven;

Hij kan, en wil, en zal in nood,

zelfs bij het naad'ren van den dood,

volkomen uitkomst geven.

 

2. Hoe hij leerde

En ik weet vernederd te worden, ik weet ook overvloed te hebben; alleszins en in alles ben ik onderwezen, beide verzadigd te zijn en honger te lijden, beide overvloed te hebben en gebrek te lijden.

Vergenoegd zijn in alle omstandigheden van het leven – nou, dat is misschien makkelijk als het je voor de wind gaat, als het allemaal goed gaat, maar wat als het nou eens tegenzit en je je laatste spaarcenten aan moet spreken? Ik heb wel zulke mensen gesproken.

Vergenoegd als je naar anderen kijkt? Ja, inderdaad, dan moeten we eens kijken naar bepaalde landen waar het nodige gemist wordt. We zijn altijd geneigd om te kijken naar degenen die meer hebben.

 

Er is genade voor nodig om vergenoegd te zijn in alle omstandigheden. Daarom is er een leerschool.

Het is prachtig als je overvloed hebt, als je bankrekening goed gevuld is en het je allemaal voor de wind gaat. Maar wat als het nou tegen gaat zitten?

Wat als je kinderen weglopen, als je kinderen je op het hart trappen? Wat als ze op zondagmorgen thuiskomen, dronken? Ik hoop dat het hier niet voorkomt, maar toch: wat als je dat als ouders meemaakt en de vraag je bezighoudt hoe je verder moet? Wat als je aangezegd wordt dat je nog maar kort hebt te leven? Wat als je de boodschap hebt gekregen dat je kanker hebt en dat je binnenkort gaat sterven?

Ik heb het meegemaakt in de COVID-periode dat ik de ziekenhuizen niet in kon en dat ik van een vrouw afscheid moest nemen via een appbericht dat door haar dochter werd voorgelezen. Ze was bij kennis en kreeg de boodschap: 'We gaan straks de zuurstof terugdraaien en over een enkel uur zult u overlijden.’ Het zal je maar gezegd worden … Als dominee werd me gevraagd om nog een laatste boodschap aan deze vrouw mee te geven. Ik heb haar maar gewezen op de koperen slang.

Het uitnemendste van dit leven is moeite en verdriet, zegt Mozes. Nee, dat zeg ik niet om zwaar te lijken, maar het is de werkelijkheid. En dan toch in alle omstandigheden stil te zijn, hoe het ook gaat: als er voorspoed is, maar ook als er tegenspoed is.

Als er overvloed is, Heere, mag ik er dan voor bewaard worden dat ik U vergeet, dat ik het in ondankbaarheid doorbreng? Agur zegt: ‘Voed mij maar met het brood dat U voor mij beschikt hebt.’ En als armoede mijn deel is, Heere, geef dan dat ik niet zal gaan stelen, dat ik tevreden mag zijn, dat ik genoeg mag hebben aan mijn God. ‘Mijn ziel is immers stil tot God; van Hem wacht ik een heilrijk lot; Hij immers zal mijn Rotssteen wezen.’ Dan mag je verenigd wezen – en dat is nou genoeg – met de wil van Hem die bad: 'Vader, niet Mijn wil, maar Uw wil geschiedde.'

Wat een heerlijke genade, gemeente. Wat mag je dan rusten in God, in Zijn Zoon, in Zijn offer, in Zijn werk, in Zijn gehoorzaamheid – tot in de dood van het kruis –, in Zijn liefde, in Zijn gezegende arbeid.

Dat is een leerschool waarop we nooit uitgeleerd raken.

 

Ik weet vernederd te worden. Nou, dat wist de apostel. Hij is tot bloedens toe gegeseld in de gevangenis. En toch: ik heb geleerd vergenoegd te zijn. Te middernacht baden Paulus en Silas en zongen Gode lofzangen: 'Ik zal Zijn lof, zelfs in die vernedering in die nacht, zingen daar ik Hem verwacht, en mijn hart, wat mij moog’ treffen, tot de God van mijn leven heffen.'

Ik weet vernederd te worden. Schipbreuk, gevangenissen, geselingen en stenigingen zijn de apostel niet onbekend. Hij is verstoten door zijn familie, verstoten door de Farizeën en de Schriftgeleerden, in het bijzonder nadat hij die Naam zo lief heeft gekregen. Wat is hij vernederd geworden, ook door armoede en gebrek, zoals de kanttekening terecht zegt. Alleszins en in alles ben ik onderwezen, beide verzadigd te zijn en honger te lijden, beide overvloed te hebben en gebrek te lijden, en daarin te mogen rusten.

 

Dat is niet zomaar toeval, in de zin van: dat overkomt je. Nee, je moet ook zorgen, verzorgen, maar in de wetenschap: 'Zijn machtig’ arm beschermt de vromen, en redt hun zielen van den dood; Hij zal hen nimmer om doen komen in duren tijd en hongersnood.' Dat mogen Gods kinderen weten. In honger en in overvloed verzadigd te zijn, in vernedering en in verhoging stil te zijn, ziende op Hem, Die zo vernederd en gesmaad is, Die gehongerd heeft, Die gedorst heeft aan het kruis van Golgotha, Die uitgeworpen is terwijl Hij goeddoende door het land ging: 'Hij is een vraat en een wijnzuiper, een Vriend van hoeren en van tollenaren.’

Als er één vernederd is geworden, dan is het Christus wel, om ook uitermate verhoogd te worden; dat is waar. Maar Hij wist wat het was. Wat dacht u van die verzoeking in de woestijn? Er staat dan: zo hongerde Hem ten laatste (Luk.4:2). In de grondtaal staat letterlijk: de honger knaagde aan Zijn ingewanden. Ik moet eerlijk zeggen dat ik niet weet wat het is om honger te lijden, maar wat een genade om dan stil te zijn, om dan onderworpen te zijn en in overvloed eerst God te danken.

 

Weet u, die gemeente te Filippi was volgens de verklaarders een ontzettend arme gemeente. Paulus zegt dat trouwens ook in een andere brief. Ze geven die geschenken dus niet aan Epafrodítus mee vanuit hun overvloed, maar vanuit hun gebrek. En Paulus gaat ze onderwijzen. Want daar word je niet minder van, hoor; wie de arme leent, leent den Heere. Heb je weleens iets mogen geven? De christelijke gemeente ken je niet aan grote woorden, maar als een liefdesgemeenschap: met elkaar meeleven en meelijden, bij de gemeente blijven, elkaar in het gebed gedenken. Stuur ook eens een kaartje aan de mensen die het moeilijk hebben, of zet er iets voor de deur. Dat hoeven ze niet te zien; dat doe je 's avonds laat.

Daaruit blijkt die liefde. Als je overvloed hebt, dan houd je die niet voor jezelf. Dan ben je vergenoegd met het tegenwoordige. Als we voedsel en kleding hebben, zullen we daarmee vergenoegd zijn en dan mogen we anderen nog uitdelen vanuit de liefde en de dienst van de barmhartigheid van Christus.

 

En dan ons laatste aandachtspunt:

 

3. Wie hem leerde

Ik vermag alle dingen door Christus, Die mij kracht geeft.

Ik vermag alle dingen. O, wat een lofzang. Nee, niet op zichzelf. U dacht misschien: wat is die Paulus toch hoogmoedig. Nee, hij weet vernederd te worden door de Heere. Hij heeft mogen buigen onder God; en niet één keer, maar steeds weer opnieuw. Dat heeft hij op Gods leerschool geleerd. Maar Paulus zegt er iets bij: door Christus, Die mij kracht geeft.

Wat vermag hij dan?

Nou, dan kan hij in de gevangenis zitten.

 

Ja, Paulus zal ook weleens gemopperd hebben, hoor. Want hij zegt in Romeinen 7: ‘Als ik het goede wil doen, ligt het kwade mij bij.’ Hij noemt zichzelf ook: Ik, ellendig mens (Rom.7:24).

Ook bij iemand die is wedergeboren tot een levende hoop, is er een oud deel, die oude Adam. Die oude Adam sterft een langzame dood, een kruisdood. Dat duurt totdat ik mijn laatste adem uitblaas. Dan zeg ik met Kohlbrugge: 'Dan mag ik voor eeuwig de zonde uitblazen, om altijd bij de Heere te zijn.’ Zo lang duurt die strijd.

O, Heere mag ik tevreden zijn en blijven? Hoef ik niet opstandig te worden? Als U nou komt, hoef ik dan niet te zeggen: wat doet u, Heere? Hoef ik niet met de vuist naar boven te staan, maar mag ik stil berusten in Zijn beleid, van nu aan tot in alle eeuwigheid?

Maar er is ook een nieuw deel en dat wil niet zondigen, nooit. Dat is dat deel waarover Paulus zegt: doch het heeft Gode behaagd Zijn Zoon aan mij en in mij te openbaren, die dierbare Christus. Dan wil je voor Hem leven, uit Hem leven, bij Hem zijn, Hem dienen, in Zijn wegen gaan, het van Hem verwachten en je hoop op Hem stellen, in leven en in sterven.

 

Ik vermag – nee, niet dat oude deel – alle dingen. En dan staat hier: door Christus, Die mij kracht geeft. Maar eigenlijk staat er in de grondtaal: 'de kracht van Christus vloeit in mij’. Dat staat er eigenlijk. Waar ik leef en beweeg in Hem, ben in Hem, daar vloeit de kracht vanuit Christus in mij. En laat het dan zo zijn dat ik zwak ben in mijzelf, maar als ik zwak ben, dan ben ik machtig. Hij heeft tot mij gezegd: Mijn genade is u genoeg (2Kor.12:9), in al de omstandigheden van het leven.

Ook Paulus wist van een scherpe doorn in het vlees, namelijk een engel des satans, die hem met vuisten slaan zou. Ja, hij had driemaal gebeden, hè, dat die weggenomen zou worden. Paulus, luister eens: Mijn genade is u genoeg. Wees nou vergenoegd; wees nou tevreden. Want Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht (2Kor.12:9).

Ik vermag. Wanneer ik in de gemeenschap met Christus mag leven, uit Hem bediend mag worden, dan zal ik ‘vol heldenmoed, daar mij Zijn hand behoedt, tienduizenden niet vrezen’. Met mijn God spring ik over een muur en met Hem dring ik door een bende. Ik vermag alle dingen.

 

Ja, Mozes was een zachtmoedig mens, hè. En Paulus? Zachtmoedig?

Geleerd op de leerschool.

Misschien hebt u helemaal niet zo'n zachtmoedig karakter. Maar de Heilige Geest gaat het u leren: ik vermag alle dingen. Er zijn veel kinderen van God die geen aangename natuur hebben. Dan kun je er ook als dominee tegenop zien om bij die mensen te komen. Maar weet u wat we nou moeten vragen?

Heere, mag ik kracht uit U ontvangen? Ik vermag alle dingen door Christus, Die mij kracht geeft. O dierbare Heere Jezus Christus, als ik zo hard ben, als ik zo oordeel over anderen, anderen veroordeel, mag ik het dan leren: leert van Mij, dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart; en gij zult rust vinden voor uw zielen (Matt.11:29).

Wanneer? Nou, Paulus heeft het meegemaakt en Gods kinderen maken het mee: als ze gescholden worden, vervolgd worden. Dat is toch zo op deze wereld? Moet u de ranglijst eens zien van landen waar christenvervolging is. Die, als Hij gescholden werd, niet wederschold, (…) maar gaf het over aan Dien, Die rechtvaardiglijk oordeelt (1Petr.2:23). Want er is geschreven: Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden (Rom.12:19).

 

Het is onmogelijk, hoor, om te bidden voor je vijanden. Ze moeten straks maar eens bij mijn auto komen en zeggen: Je hebt over die ene Naam gepreekt. Je gaat mee; je wordt gearresteerd. Om dan nog te bidden voor die vijanden, voor degenen die je geweld aandoen, dat kan niet, hè? Dat kan niet, zeker niet wat betreft die oude mens.

Ik vermag alle dingen door Christus, Die mij kracht geeft. O, wat een heerlijkheid! Weet u, dan mag ik Zijn voetstappen drukken; dan mag ik achter Hem aan gaan.

Gemeente, welke maatregelen zouden er nog komen? Wat worden we ermee beziggehouden, hè? Maar een kind van God, een waar christen kan zo rustig zijn.

Tijdens de hevige golf van besmettingen werd ik gebeld door verslaggevers. Ze vroegen: 'Bent u nog zo rustig? Zeventien leden van uw gemeente zijn opgenomen.’ Ik antwoordde: 'Ja, want in de grootste smarten blijven onze harten in de Heere gerust. Mijn ziel is echt heel stil tot God. Hij zal onze rotssteen wezen voor tijd en eeuwigheid.’

 

Paulus mag zeggen : Ik vermag alle dingen door Christus, Die mij kracht geeft. Nee, dat is geen hoogmoed. Hetzij dat we vernederd worden, hetzij dat we verhoogd worden, hetzij dat wij leven, hetzij dat wij sterven, wij zijn des Heeren en niets kan ons scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Heere.

Wat gun ik u dat leven met Christus, gemeente. Wat een rijk leven, wat een heerlijk leven om met Hem te leven, uit Hem te leven, om aan de hand van die Goede Herder en Leidsman door dit leven te mogen gaan. Nee, in mij is geen kracht, geen wijsheid, geen moed, geen durf. Maar ik vermag alle dingen door Christus, Die mij kracht geeft. Wij steken daarom het hoofd omhoog en zullen de eerkroon dragen. Want U bent, ook in dit leven, de kracht van onze kracht. Want onze levenskracht, onze levensmoed, ons geloof, onze hoop en liefde stromen ons tegemoet vanuit Christus, Die onze enige hoop, onze grond en onze verwachting is. En we zakken en zinken op de steenrots Christus, Wiens werk volkomen is.

 

Ik vermag alle dingen door Christus. Hij gaat voor, Hij is voorgegaan, door lijden tot heerlijkheid; en ik geloof het. Nee, niet elke dag helaas; daarom die leerschool. Aangevochten, bestreden, soms op jezelf ziende, maar ik geloof het: Hij kan en wil straks en zal in nood – Hij zal erbij zijn, echt – zelfs bij het naderen van de dood, volkomen uitkomst geven. En dan mag ik de laatste zucht geven.

Ik vermag alle dingen door Christus, Die mij kracht geeft om de laatste reis over de Jordaan met Hem te aanvaarden en thuis te komen, eeuwig thuis; en dan met John Newton Gods weg met mij door hoogte en diepte eeuwig te bewonderen. ‘Mijn weg was een cirkel van louter genâ, ‘k sla zalig in ‘t midden Gods heerlijkheid gâ.’

Amen.

 

Slotzang: Psalm 89 vers 8

 

Gij toch, Gij zijt hun roem, de kracht van hunne kracht;

Uw vrije gunst alleen wordt d' ere toegebracht;

wij steken 't hoofd omhoog, en zullen d' eerkroon dragen,

door U, door U alleen, om 't eeuwig welbehagen;

want God is ons ten schild in 't strijdperk van dit leven,

en onze Koning is van Isrels God gegeven.