Ds. D.W. Tuinier - Mattheüs 5 : 20

Jezus en de Wet

Jezus’ bevel vanuit de Wet
Jezus, de Vervuller van de Wet

Mattheüs 5 : 20

Mattheüs 5
20
Want Ik zeg u: Tenzij uw gerechtigheid overvloediger zij, dan der Schriftgeleerden en der Farizeen, dat gij in het Koninkrijk der hemelen geenszins zult ingaan.

Delen & Download

Download preek

Leespreek tekst

Zingen : Psalm 49:1
Lezen : Mattheüs 5:1-20
Zingen : Psalm 19: 4 en 6
Zingen : Psalm 119:45
Zingen : Tien Geboden: 9

Gemeente, met Gods hulp vraag ik uw aandacht voor het gedeelte dat ons is voorgelezen uit Mattheüs 5. Ik stel voor dat we alleen nog vers 20 met elkaar lezen. Daar staat:

 

Want Ik zeg u: Tenzij uw gerechtigheid overvloediger zij dan der schriftgeleerden en der farizeeën, dat gij in Koninkrijk der hemelen geenszins zult ingaan.

 

We schrijven onder dit Schriftgedeelte en boven de preek: Jezus en de Wet; en stellen hierbij twee zaken aan de orde.

 

1. Jezus’ bevel vanuit de Wet; dan letten we op het verband waarin de tekst staat.

2. Jezus, de Vervuller van de Wet.

 

1. Jezus’ bevel vanuit de Wet

Gij zijt het zout der aarde … Gij zijt het licht der wereld, zo klinkt het bewogen, liefdevol, ernstig maar op besliste toon uit de mond van de Heere Jezus. Hij, Immanuël, Gods Zoon in Zijn menselijke natuur, is – zoals een Joodse rabbi gewend is – gaan zitten om te leren. We lezen in de verzen 1 en 2: En Jezus de scharen ziende, is geklommen op een berg; en als Hij neergezeten was, kwamen zijn discipelen tot Hem. En Zijn mond geopend hebbende, leerde Hij hen.

Van Zijn onderwijs weten wij dat Hij leert, niet zoals de schriftgeleerden maar als Machthebbende. Hij is de Leraar der gerechtigheid. Van Hem zingt de dichter: Zijn mond brengt niets dan loutere wijsheid voort (Ps. 49).

 

Gij zijt het zout der aarde. Gij zijt het licht der wereld.

Tegen wie zegt de Heere Jezus dit? In het verband van onze tekst zegt Hij dit tegen de schare, zoals we in vers 1 lezen. In het slot van het vorige hoofdstuk lezen we dat vele scharen Hem zijn gevolgd, overal vandaan, uit de gehele wijde omgeving, zelfs uit het gebied aan de overzijde van de Jordaan.

De mensen luisteren naar de Bergrede. Zij zijn het verbondsvolk, kinderen van Abraham, mannen van de Wet. Wellicht denken de meesten van hen dat zij daarom burgers van het Koninkrijk der hemelen zijn.

Dat is een aangrijpende gedachte. Zij menen kinderen van God te zijn en zijn nog steeds vreemd van Christus en van Zijn genade. Zij menen in te gaan, maar kunnen dat niet. Daarom geeft Jezus ernstig, bewogen en liefdevol onderwijs. Aan de schare, aan Zijn jongeren, aan de kerkelijke leiders van die dagen, en vandaag aan ons.

Wij hebben dit ontdekkende onderwijs ook zo nodig! Wat dat betreft is er vandaag niets nieuws onder de zon. De dwalingen van toen zijn vandaag nog springlevend, misschien alleen in een nieuw jasje. Hoeveel mensen zijn er niet die denken een kind van God te zijn, en toch vreemd zijn van wederbarende genade en vreemd van het ware geloof, dat met Jezus Christus verenigt. Hoeveel zielen bedriegen zich niet op weg naar de alles beslissende eeuwigheid! Daarom blijft ontdekkend licht nodig, opdat we onszelf zullen toetsen bij het licht van Gods onfeilbaar Woord.

 

En Zijn mond geopend hebbende, leerde hij hen, zo leest u in vers 2.

Direct om Jezus heen staan Zijn jongeren. Tot hen spreekt Hij allereerst. Zij moeten op hun beurt de woorden van hun Meester doorgeven, doorvertellen en verkondigen aan het volk. Zij zijn de toekomstige apostelen, die in Zijn naam zullen gaan prediken bekering en geloof, beginnend in Jeruzalem en verder de wereld in.

Wat spreekt Hij? Precies, de zaligsprekingen. Jezus als de Alwetende, de Kenner van de harten en de Proever van de nieren weet wie Zijn kinderen zijn. Hij kent degenen die de Zijnen zijn (2 Tim. 2:19).

Hij vertelt waaraan Zijn volk te herkennen is in dit leven. Let wel: in dit leven, want zoals een mens geleefd heeft, zo zal ook zijn einde zijn! De eeuwigheidsbeslissing valt in ons leven al: wel of wee, hemel of hel, gelukzalig of rampzalig. Jezus geeft dat eeuwige leven aan Zijn ware volgelingen. Zij zijn de burgers van Zijn Koninkrijk, het Koninkrijk der hemelen.

 

Daarmee begint Hij de bergrede. Zijn Koninkrijk is immers niet van deze wereld. Hij is een geestelijke Koning. Hij is de Koning van de hemel. Hij is gezonden door Zijn Vader uit de hemel. Hij heeft de hemel verlaten om mensen te redden, die zich in het paradijs bewust uit de hemel, uit de God van de hemel hebben gezondigd. Langs die weg wil Hij hen weer met Zijn Vader verzoenen en in Zijn gunst en gemeenschap herstellen. Als vrucht van Zijn werk, als vrucht van de zaligmakende bediening van Zijn Geest in hun hart, komen de goede werken openbaar.

Die kunnen niet achterwege blijven. Waarom niet? Omdat ze Zijn eigen werk zijn. Daar staat Hij Zelf voor in. Het gaat immers om de eer van Zijn Vader?

 

De Heere Jezus noemt als de Koning van Zijn rijk acht kenmerken van Zijn kinderen, de onderdanen en burgers van Zijn Koninkrijk. Acht eigenschappen, als vrucht van het zaligmakende werk van Zijn Geest. Eerst geeft Hij een blik in het hart. En vanuit het hart zien we dan ook hun levenswandel, het leven van de heiligmaking.

Leest u mee? In vers drie zegt Jezus dat burgers van de hemel in dit aardse leven arm van geest zijn. In vers vier omschrijft Hij hen als treurenden.

In de volgende verzen noemt Hij hen zachtmoedig, hongerend en dorstend naar de gerechtigheid, barmhartig, rein van hart, oprecht en eerlijk. In vers negen beschrijft Jezus Zijn kinderen als mensen die vrede zoeken op aarde.

In de verzen daarna geeft Hij aan dat het leven uit Hem, de verborgen omgang en godzalige wandel met Hem, een leven geeft dat gekenmerkt wordt door strijd, vervolging en smaad. Maar ondanks dat is het toch het rijkste leven dat er is.

Gods volk gaat geen vreemde weg. Want, zo zegt Jezus in vers 12: Verblijdt en verheugt u, want uw loon is groot in de hemelen; want alzo hebben zij vervolgd de profeten, die voor u geweest zijn.

 

Wij worden geroepen onszelf te beproeven bij het licht van Gods Woord. Wilt u weten of u in de hemel komt? Wie wil er niet naar de hemel? Natuurlijk wilt u dat weten. Ja, dat moet u weten. Vandaag nog. Dat kan geen uitstel lijden! U moet toch weten wat uw eeuwige toekomst is? Eeuwig wel of eeuwig wee? Welnu, daarom de vraag: hoe is uw leven? Hoe is uw levenswandel? Is het u om de God van de hemel te doen geworden? Gods kinderen zijn immers geen hemelzoekers maar Godzoekers geworden. Kent u iets van de droefheid naar God, die een onberouwelijke bekering werkt tot zaligheid? (2 Kor. 7:10)

 

Deze vragen hebben alles te maken met uw staan tegenover de heilige Wet. Hoe staat u tegenover God en uw naaste? Want dat is de samenvatting van de Wet, door Jezus Zelf gegeven: God liefhebben boven alles en uw naaste als uzelf (Lev. 19:18), Hoe staat het daarmee? Die vraag moet u iedere zondag aan uzelf stellen wanneer God u plaatst onder de tucht van Zijn heilige Wet. Die vraag moet op uw ziel wegen, nu ons wekelijks in de leerdiensten Zijn heilzame geboden worden gepredikt.

Hoedanig is uw leven? Zoals u geleefd hebt, zo zult u sterven! Daarom de vraag: herkent u zich in de kenmerken, door de Heere Jezus aangegeven? Beproeft uzelf nauw, ja, zeer nauw (2 Kor. 13:5). Het verband van onze tekst maakt de noodzaak daarvan duidelijk. Straks gaat Jezus waarschuwend en vermanend zeggen: Als uw gerechtigheid niet meer is dan de gerechtigheid van de farizeeën en Schriftgeleerden, is het tekort. Dan zult u de hemel niet binnengaan!

 

Want Ik zeg u: Tenzij uw gerechtigheid overvloediger zij dan der schriftgeleerden en der farizeeën, dat gij in het Koninkrijk der hemelen geenszins zult ingaan.

Uw gerechtigheid. U vraagt: Wat is dat? Wat moet ik me daarbij voorstellen? Wel, dat is: uw zijn voor God, uw bestaan in het goddelijke gericht. Komen daarin de vruchten van Gods genade openbaar? Uw leven voor God, uw Schepper, en met uw naaste moet namelijk geheel in overeenstemming zijn met Gods wil en Zijn eis in Zijn heilige Wet. Uw gerechtigheid houdt in: uw weg, uw levensweg, uw levenswandel, de gezindheid van uw hart. Is uw leven recht voor God? Job zegt tegen zijn vrienden in Job 13: Zal het goed zijn, als Hij u zal onderzoeken?

 

Nogmaals de vraag, als het gaat om de kenmerkende eigenschappen die Jezus hier van de hemelburgers noemt: Bent u een burger van het Koninkrijk der hemelen? U zegt: Dat is nogal wat. U weet er verstandelijk vanaf, want daarin bent u grootgebracht. U weet ook dat u niet van nature een onderdaan bent van dat Koninkrijk. Nee, zegt u, zo word ik niet geboren. Ik sta erbuiten. Ik ben een kind van mijn ouders. Daarmee is alles gezegd.

Dat betekent: als ik niet wederom geboren word, zal ik het Koninkrijk Gods niet zien noch ingaan. Ja, dat weet u. Maar de vraag is: weet u dat wel écht? Het is hoogstnoodzakelijk dat de eis van Gods Wet, die tot ons komt, op uw ziel wordt gebonden. Het moet levende wérkelijkheid worden. Dan zullen Jezus’ woorden in de Bergrede gaan wegen.

Hij zegt in vers 13: Gij zijt het zout der aarde. Iedereen weet wat hiermee wordt bedoeld, zeker in die tijd van Israël. In het warme, oosterse klimaat smeerde men etenswaren in met zout. Waarom? Zout weert het bederf. Zout is juist een smaakmaker! Zo hoort u in deze wereld te zijn: als zout! Als u dat niet bent, bent u smakeloos geworden. Leest u mee in vers 13; dan gaat het bederf van al het menselijke, het zondige, het vleselijke maar door! Dat proces gaat heel hard! Als u geen zout bent, deugt u nergens meer toe, dan om buitengeworpen en van de mensen vertreden te worden. Dan bent u niet meer dan huisvuil. Ja, dat staat er in de oorspronkelijke betekenis. Wat een aangrijpend woord uit de mond van Gods Zoon, de Zaligmaker van zondaren.

In vers 14 benadrukt Jezus dat wij een licht behoren te zijn. Dat is Zijn bevel! Gij zijt het licht der wereld. Licht komt van God, door Zijn Geest in uw hart verheerlijkt in de wedergeboorte. Licht komt uit de hemel. Licht geeft kennis, geheiligde kennis, Godskennis, zelfkennis maar ook kennis van Hem, Die van Zichzelf getuigt: Ik ben het Licht der wereld; die Mij volgt zal in de duisternis niet wandelen, maar zal het licht des levens hebben (Joh. 8: 12). Licht geeft vreugde en blijdschap. Vreugde in God door Jezus Christus.

 

Gij zijt het licht der wereld. Bent u een lichtdrager? Dan kan het niet anders of u wordt bediend vanuit het Licht. Dan bent u een christen, een christin in de volle zin van het woord. Dan bent u een ware gelovige, een burger van het Koninkrijk der hemelen. Dan bent u Christus’ zalving deelachtig, zoals Zondag 12 van onze Heidelbergse Catechismus belijdt.

Dan weet u ook van de donkerheid in uw eigen hart en leven. Dat hart wordt vanuit uzelf er niet beter op; dat is altijd ontdekkend en beschuldigend. Dat verootmoedigt. Maar ontdekkend licht drijft ook weer uit naar hét Licht om meer en meer te leren: Want de Wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden (Joh. 1: 17).

Wandelen in het licht heeft alles te maken met uw levenswandel, uw levenspraktijk. Dat heeft alles te maken met uw woorden, uw doen, uw laten, hoe u eruitziet, wat u niet doet en wat u wel doet. Daarbij legt Jezus Zijn vinger in dit gedeelte van Zijn preek vanaf de berg der zaligsprekingen.

 

Gij zijt het licht der wereld. Dat zegt Jezus tegen Zijn discipelen, Zijn kinderen en tegen al het volk dat geboeid naar Hem luistert rondom de berg der zaligsprekingen. Daar horen ze: Zoals Ik op aarde Zelf het Licht ben, zo moet u het in navolging van Mij ook zijn. Door Mijn komst, door Mijn onderwijs en levensopenbaring ben Ik zout geweest, heb Ik licht verspreid, volkomen. En zo zullen Mijn kinderen ook doen!

Gij zijt het zout der aarde. Gij zijt het licht der wereld.

Ja, zo vervolgt de Heere Jezus in vers 16: Laat uw licht alzo schijnen voor de mensen, dat zij uw goede werken mogen zien, en uw Vader, Die in de hemelen is, verheerlijken. En in vers 14b zegt Hij: Een stad boven op een berg liggende, kan niet verborgen zijn. Zet het kaarslicht niet onder een korenmaat. In de taal van vandaag gezegd: Wie doet er nu een schemerlamp aan en hangt er vervolgens een zwarte vuilniszak overheen? Dat is toch dwaasheid?

Jongens en meisjes, wie doet zijn fietslamp aan en houdt er daarna zijn hand voor? Dat is toch dwaasheid! Dan kun je net zo goed je lamp niet aandoen. Dat begrijpt iedereen! Daarom: Laat uw licht alzo schijnen ... Stralen, zichtbaar zijn, licht verspreiden, uitstralen. Alzo, dus op een bepaalde, op een God verheerlijkende manier. Zodat zij – de mensen – uw goede werken zien en uw Vader verheerlijken.

 

Ja, daarover gaat het; toen en ook vandaag. Het gaat om Gods eer. Jezus komt om Vaders eer te verheerlijken. Daarom is Hij het zout en het licht. Daarom moeten Zijn kinderen Hem navolgen en Zijn voetstappen drukken. Daarom moeten zij ook een zoutend zout en een lichtend licht zijn.

Je kunt je licht echter ook laten schijnen op een verkeerde manier. Dat deden de farizeeën en de schriftgeleerden in die dagen. Maar het farizeïsme is vandaag ook onder ons nog springlevend! De kerkelijke leiders in die dagen namen elk gebod van Gods Wet puur naar de letter. U misschien ook wel?

Als het gaat om het derde gebod: over de Naam des Heeren, zeggen ze: ‘O nee, er is nog nooit een ongepast woord over mijn lippen gekomen.’ Als het gaat om het vierde gebod, om de sabbatsheiliging, is er niemand die de farizeeën en schriftgeleerden daarin kan overtreffen. Het zesde gebod, doodslaan. Nee, zij hebben geen moord op hun geweten. U gelukkig ook niet! Het zevende gebod: overspel? Nee, daaraan hebben zij geen boodschap! Stelen? Nee, dat doen ze niet. Wat dat betreft halen zij voor de meeste geboden een ruime voldoende!

 

Luistert u ook zo naar het voorlezen van de Tien Geboden, elke week op de zondagmorgen? Of luistert u misschien helemaal niet? Dwaalt u met uw gedachten overal heen en gaat Gods Wet, gaan de Tien Geboden, helemaal langs u heen? U bent met van alles en nog wat bezig, maar Gods geboden dringen niet tot u door. Vreselijk toch! Of … nee, dat zegt u niet hardop maar u denkt: Ik vind dat het in mijn leven nog wel meevalt, als het gaat om de naleving van Gods Wet. Ik leef toch netjes. Ik ben burgerlijk fatsoenlijk, netjes kerkelijk betrokken en meelevend. Ziet u? De farizeeër is dan heel dichtbij u.

De geest van de farizeeër leeft in ons aller hart. In plaats dat Gods Wet u veroordeelt en aanklaagt, telt u alleen maar op! Ja, zo werkten de kerkelijke leidslieden in die dagen: zij tellen op! Zij tellen hun goede werken op en zijn ervan overtuigd dat ze daarmee voor God kunnen bestaan. Daarmee zal Hij tevreden zijn en de hemeldeur zal zeker voor hen opengaan.

 

Ach geliefden, zij betrekken de Wet alleen op de buitenkant. Zij letten alleen op de daad. Het gaat hen alleen om de vorm! Ze hebben zichzelf op het oog. Ze zijn op zichzelf gericht en daarom godsdienstig egoïstisch. Zij hebben aan hun eigengerechtigheid genoeg. Ze missen ook maar de minste zelfkritiek. Hun leven, hun doen en laten leiden tot zelfrechtvaardiging. Zo was het bij de farizeeër in de gelijkenis uit Lukas 18. Wat had die man het met zichzelf getroffen. Dat stelt Jezus hier onder kritiek.

Hij zegt: Nee, als u de Wet alleen uiterlijk ziet, komt u niet in de hemel. Al neemt u de Wet nog tien keer zo zwaar, nauwgezet en serieus – voor de hemel, in het Godsgericht is het: gewogen, gewogen en te licht bevonden.

 

Jezus bedoelt: Mijn Wet is geestelijk. Het kernwoord van Mijn Wet en dus ook in Mijn Koninkrijk is liefde! Eenzijdige, eeuwige, onbevattelijke goddelijke liefde. De kernvraag is: Heb je God lief boven alles en je naaste als je zelf?

Dat gaat Jezus verder uitleggen in het vervolg van dit hoofdstuk. In vers 21 gaat het om het zesde gebod. Het gaat er niet alleen om dat je niemand doodslaat, het zesde gebod is veel breder! Leest u het thuis op uw gemak maar eens rustig door, met de kanttekeningen en de Bijbel met uitleg.

Jezus’ uitleg en onderwijs liegt er niet om. Wat scherp, maar ook: wat eerlijk! Wat komt het dicht naar ons toe. Leest u vers 22 eens, wat scherp en ontdekkend. In de verzen 27 en 28 gaat het over het zevende gebod. Ziet u dat dit veel dieper gaat dan alleen in overspel leven of van elkaar scheiden? Vers 33 gaat over het derde gebod: uw ja hoort ja te zijn en uw nee nee. Ja, Jezus’ onderwijs loopt in de verzen 43 en verder uit op:

Hebt uw vijanden lief, zegent hen die u vervloeken; doet wel dengenen die u haten; en bidt voor degenen die u geweld doen en die u vervolgen; Opdat gij moogt kinderen zijn uws Vaders, Die in de hemelen is.

Jezus Zelf geeft het voorbeeld. Zoals Hij geleefd heeft, zo horen ook Zijn kinderen te leven, als vrucht van Zijn bediening. Later legt Hij het Zijn jongeren nog eens uit. Hij geeft hun een nieuw gebod.

 

Ik noem dat tegenover mijn catechisanten weleens het elfde gebod, hoewel dat geen Bijbels woord is: Een nieuw gebod geef Ik u, dat gij elkander liefhebt; gelijk Ik u liefgehad heb, dat gij ook elkander liefhebt (Joh.13:34). Dat is de kern van de zaak. Dat missen de farizeeën en schriftgeleerden in hun trouwe wetsbetrachting. Zij laten hun licht schijnen op hún manier. Zij doen op hun eigen manier goede werken.

Jezus heeft iets heel anders op het oog, als het gaat om goede werken! Catechisanten, weet je het nog? De Heere Jezus bedoelt hier de goede werken in het leven der dankbaarheid, als vrucht van het werk van de Geest van Christus! Wat hebben we daarvan geleerd? Weten jullie het nog? Vijf dingen: ze worden gewerkt door de Geest van Christus; ze zijn tot Gods eer; ze zijn tot verzekering van het geloof; ze zijn tot heil van de naaste; ze zijn onmisbaar om zalig te worden.

Er staat in de Bijbel: Dit volk heb ik Mij geformeerd, zij zullen Mijn lof vertellen (Jes. 43:21). Daarvoor zal God Zelf zorgen. Waarom? Omdat Hij voor Zijn eer zorgdraagt, in het zaligen van zondaren. Hoe gaan zij dan leven? Hoe zijn zij te herkennen? Hun Meester, hun Zaligmaker vertelt het in Zijn lange preek vanaf de berg. Zalig zijn zij in Hem, Jezus Christus. Ze zijn verkoren door de Vader, gekocht door Hem, God de Zoon, en ze worden gezaligd door de Heilige Geest. Drie-enig God, U zij al de eer.

 

Daarop ziende zegt Jezus in vers 16: Laat uw licht alzo schijnen voor de mensen, dat zij uw goede werken mogen zien, en uw Vader, Die in de hemelen is, verheerlijken.

Dat is alleen mogelijk omdat Jezus Zelf heel Zijn leven, maar in het bijzonder op Golgotha, het beste werk heeft volbracht: Zijn Vader verheerlijkt, Zijn Geest verworven, waardoor zijn Kerk op aarde, in beginsel, een zoutend zout en lichtend licht zal zijn.

We gaan ervan zingen uit Psalm 119:45.

 

O HEER’, Uw woord bestaat in eeuwigheid,

Daar 't hemelheir zich schikt naar Uw bevelen;

In Uwe trouw, zo gunstig toegezeid,

Zal elk geslacht, ja 't eind der eeuwen delen;

Deez' aard' is hecht door Uwe hand bereid;

Haar stand blijft vast, al wiss'len haar tonelen.

 

2. Jezus, de Vervuller van de Wet

Jezus en de Wet. We hebben gezien: Jezus’ bevel vanuit de Wet. We letten nu op: Jezus, de Vervuller van de Wet.

Dit is inmiddels duidelijk: de schriftgeleerden en de farizeeën leggen de Wet verkeerd uit. Ook onderhouden zij die met een verkeerde intentie. Jezus zegt dat hun leer en hun doen niets te maken hebben met de gerechtigheid van het Koninkrijk van God. We hebben al gezien: in Zijn Koninkrijk is liefde het sleutelwoord: liefde tot God en liefde tot de naaste.  Dat is een gerechtigheid die overvloediger is dan die van de kerkelijke leiders in die dagen. Daarbij benadrukt Jezus ook dat Hij door Zijn komst naar deze aarde geen andere leer brengt dan die van het Oude Testament maar… wel anders dan die van de schriftgeleerden.

 

In vers 17 waarschuwt de Heere Jezus voor het maken van een verkeerde gevolgtrekking. Men zou kunnen denken dat Hij de Wet of de profeten wil ontbinden. Maar Hij zegt: Meent niet, dat Ik gekomen ben, om de Wet of de profeten te ontbinden. Heel de Bijbel van Israël vat Jezus samen in de Wet en de profeten. Hij zegt: Door Mijn komst zet Ik de Wet niet aan de kant, o nee, integendeel. Als het zoutende zout en het lichtende licht geef Ik het juiste licht op de Wet. Ik ben door Mijn Vader gezonden om de eis van Zijn Wet te vervullen. Ik ben de Wetsvervuller.

De Heere Jezus maakt duidelijk dat Hij niet gekomen is om de Wet of de profeten te ontbinden, maar juist te vervullen. Als vrucht daarvan zullen, door het herscheppende en vernieuwende werk van Zijn Geest kinderen des toorns vernieuwd worden tot kinderen van God. Zij zullen in dit leven door het ware geloof dat in hun hart verheerlijkt is, met Jezus Christus verenigd worden. Daarom zullen zij als kinderen van Zijn koninkrijk leven, vrucht dragen en herkend worden als zout in de wereld, als een lichtend licht. Jezus zegt: Daarin wordt Mijn Vader verheerlijkt! Zo zal het zijn.

 

Zo behoort het te zijn. Totdat de hemel en de aarde voorbijgaan, zal er niet één jota noch één tittel van de Wet voorbijgaan, totdat het alles zal zijn geschied, zo vervolgt Jezus Zijn onderwijs in vers 18. Niet één jota noch één tittel. De jota is de j uit het Hebreeuwse alfabet. Het is de kleinste letter, de i uit ons alfabet, slechts zo groot als onze komma. De tittel is slechts een punt. Voorwaar zeg Ik u, zegt Jezus. Amen, klinkt het plechtig uit Zijn mond. Totdat de hemel en de aarde voorbijgaan, zal niet één jota noch één tittel van de Wet voorbijgaan, totdat het alles zal zijn geschied. Niet één van de Tien Geboden zal er vallen, zelfs niet één letter ervan. Totdat het alles zal zijn geschied!

 

Jezus Christus zal de Wet vervullen en in Hem Zijn kinderen, tot de voleinding van de wereld. Ja, zo gaat de grote Wetsvervuller verder, zo wie dan één van deze minste geboden zal ontbonden en de mensen alzo zal geleerd hebben, die zal de minste genaamd worden in het Koninkrijk der hemelen; maar zo wie dezelve zal gedaan en geleerd hebben, die zal groot genaamd worden in het Koninkrijk der hemelen.

Discipelen, ambtsdragers, ouders, opvoeders, wie u ook bent, eenvoudig gezegd: wie nu een gebod ontbindt, losmaakt, ter zijde stelt en wie wat anders leert – die zal de minste genoemd worden in het Gods Koninkrijk. Dan is uw gerechtigheid te kort om voor God te bestaan. U komt er voor eeuwig mee om. U kunt niet ingaan in het Koninkrijk der hemelen.

Maar, dat is de andere kant: wie ze gedaan en geleerd zal hebben, die zal groot genoemd worden in het Koninkrijk. Let op, geliefden: daarover gaat het: doen en leren. Daarin komen wij alles tekort. Vooral als het gaat om het doen.

We moeten dáders van het Woord zijn, niet alleen hoorders! Doen en leren, dat is het steeds terugkerende refrein in de bergrede. Dit onderwijs uit Jezus’ mond en hart staat in het teken van de heiligmaking.

 

Want, zo begint vers 20. Want is een redengevend woord. De Heere Jezus legt Zijn onderwijs uit. Want Ik zeg u: Tenzij uw gerechtigheid overvloediger zij dan der schriftgeleerden en der farizeeën, dat gij in het Koninkrijk der hemelen geenszins zult ingaan. Elk van Gods kinderen is door Gods genade een hemelburger. Zij ontvangen iets van de ‘overvloediger gerechtigheid’ waarvan Jezus spreekt.

Hebt u het gezien en is het u duidelijk geworden, geliefden? Het gaat over het houden van Gods Wet als regel der dankbaarheid in het leven van de heiligmaking. Het gaat over de praktijk van het christelijk leven.

Zo moet u ook de zaligsprekingen lezen. De ‘overvloediger gerechtigheid’ is de verworven gerechtigheid van de Heere Jezus Christus, Die Zijn Geest verheerlijkt in de harten van de Zijnen. De vrucht daarvan is: arm van geest zijn, treuren, zachtmoedig zijn, hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, barmhartigheid doen, rein zijn van hart, vreedzaam zijn, en vervolgd worden om der gerechtigheid wil. Dat kan nooit buiten de bediening van de Zaligmaker om. Zonder Zijn ‘overvloediger gerechtigheid’ kunt u het Koninkrijk Gods niet ingaan.

 

Reken maar dat dit onderwijs een schok is geweest voor de farizeeën, maar misschien ook wel voor de discipelen en allen die dit horen. Hoe kan dat nu? De farizeeën deden hun uiterste best om al de wetten en geboden te gehoorzamen. Zou er iemand zijn die hen daarin kan overtreffen? Nee toch? Toch zegt Jezus: hun gerechtigheid stelt niets voor! Waarom niet? Omdat het slechts een uiterlijk gebeuren is, waarmee zij alleen zichzelf bedoelen. De liefde Gods ontbreekt. De wortel van de wedergeboorte wordt gemist en als die er niet is, is er niets!

 

Nogmaals: hoe luistert u naar de prediking van de Wet? Hoe zit u onder de leerdiensten, die gaan over de Tien Geboden, over Gods heilige Wet? Zoek de houding van de farizeeër niet te ver weg. De kerk zit er vol mee. Het enige verschil met de farizeeën is, dat wij het nog op een of andere degelijke, rechtzinnige manier kunnen camoufleren. Hopelijk slaat de slag bij u naar binnen. Hopelijk wordt u vandaag op heterdaad betrapt als een farizeeër. Dan heb ik maar één adres voor u: op uw knieën! Vlucht tot de troon van Gods genade. Laat de gelijkenis van de tollenaar en de farizeeër in Lukas 18 u bemoedigen. Waarom? Wel, die tollenaar wordt een zondaar voor God. Hij kent zijn eigen hart. Hij herkent zichzelf als die farizeeër. Hij gaat straks, in Jezus Christus, rechtvaardig naar huis. Zijn gerechtigheid is overvloediger dan die van de farizeeër.

 

Helaas, de farizeeër kent de Wet en de profeten uit zijn hoofd. Op zijn leven is niets maar dan ook niets aan te merken. Toch mist hij goddelijke genade. Zijn gerechtigheid is onvolkomen. Hij heeft zichzelf nog nooit als een onrechtvaardig mens, als een tollenaar leren kennen. Daarom staat hij ook mijlenver boven de tollenaar. Maar daarom zal zijn gerechtigheid hem ook voor eeuwig buiten de hemel houden.

 

Wie komen er in de hemel? Arme zondaren, die verlegen worden, zijn en blijven om de enig geldende gerechtigheid van Jezus Christus te verkrijgen.

We sluiten af. Aan het begin de preek haalde ik de vraag van Job aan: Zal het goed zijn, als Hij u zal onderzoeken? Nee, het gaat er niet om wat mensen, collega’s of anderen van u vinden. Dat vinden wij wel belangrijk. Maar dat is het niet. God onderzoekt! Hij kijkt in uw hart. Hij, de Alwetende God, de grote Kenner van ons hart, voor Wie niets verborgen is. Nee, het is niet even een oppervlakkig kijken, maar een grondig onderzoek tot in de diepste schuilhoeken van uw hart. Het gaat om een onderzoek van uw leven, uw woorden, uw gedachten, uw daden, uw functioneren en uw omgaan met andere mensen.

 

Wat is de uitslag? Is er reden om uzelf op uw borst te slaan? Nee toch? Daarom is het nodig om met uw zonden, met uw tekorten en gebreken bij God te komen. Buig voor Hem. Belijd uw zonden en schuld. Erken het: ik ben een Wetsovertreder. Ik sta schuldig aan alle geboden van God.  Gena, o God, gena! Weet dat u bij Hem nooit teleurgesteld zult worden! Want de Zoon des mensen is gekomen om te zoeken en zalig te maken dat verloren was (Luk. 19:10). Zo is het nóg.

 

U, die in beginsel de Heere vreest, wat stelt dit onderwijs uit Jezus’ mond u ook schuldig. Maar dat kan geen kwaad. Hopelijk verootmoedigt het u opnieuw, zodat u ermee op de rechte plaats komt: schuldenaar voor God, in de diepte, aan Zijn voeten: ‘Gena, o God gena.’

Want de Wet is door Mozes gegeven…, hebt u het geleerd? U raakt er nooit in uitgeleerd: de genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden (Joh. 1: 17). Hij is de Vervuller van de Wet. Hij roept u toe: Want Ik leef en gij zult leven (Joh. 14:19).

Ja, het goddelijk onderzoek in ons aller leven zal alleen goed zijn, als God u aanziet in de Heere Jezus Christus en Zijn gerechtigheid. Die gerechtigheid wordt overvloedig, overvloediger, ja alles voor u, als u in uzelf níets meer overhoudt. Wie u ook bent – de goddeloze Manasse, Rachab de hoer, de moordenaar aan het kruis, Levi de tollenaar of de eigengerechtige farizeeër Saulus van Tarsen: het moet naar Jezus toe! Zijn gerechtigheid is overvloediger dan welke gerechtigheid ook.

 

In een van mijn vorige gemeenten kreeg ik bij mijn afscheid van een kind des Heeren een schilderijtje mee, dat door haar zelf geschilderd was. Zij had het geleerd: het moet naar Jezus toe! Ze zei: ‘Daarover doe ik een leven lang, dominee.’ Ik bid het u ook toe!

In een kort gedichtje van een van onze oude schrijvers ligt het allemaal opgesloten:

 

Geef mij Jezus of ik sterf;

Buiten Jezus is geen leven,

Maar een eeuwig zielsverderf.

Wil mijn ziel aan Jezus voegen,

Dan bespot ik al ’t verdriet.

Jezus is mijn zielsgenoegen;

Buiten Jezus lust mij niet.

 

Amen.

 

Slotzang: Tien geboden, vers 9

 

Och, of wij Uw geboôn volbrachten!

Genâ, o hoogste Majesteit!

Gun door 't geloof in Christus krachten,

Om die te doen uit dankbaarheid.