Ds. J.S. van der Net - Amos 5 : 6

Een Goddelijke roepstem tot een zondig volk

Amos 5
de inhoud van deze roepstem;
het uitzicht van deze roepstem;
de dreiging van deze roepstem.

Amos 5 : 6

Amos 5
6
Zoekt den HEERE, en leeft; opdat Hij niet doorbreke in het huis van Jozef als een vuur, dat vertere, zodat er niemand zij, die het blusse in Beth-el;

Delen & Download

Download preek

Leespreek tekst

Zingen : Psalm 27: 5
Lezen : Amos 5: 1-15
Zingen : Psalm 146: 3, 4 en 8
Zingen : Psalm 73: 13
Zingen : Psalm 73: 14
Zingen : Psalm 56: 5

Het Woord des Heeren dat ik u wil prediken, kunt u vinden in de profeet Amos, het vijfde hoofdstuk, dat wij samen gelezen hebben, daarvan het zesde vers, dus Amos 5:6, waar wij het Woord des Heeren aldus lezen:


Zoekt den Heere en leeft, opdat Hij niet doorbreke in het huis van Jozef als een vuur en dat vertere, zodat er niemand zij, die het blusse in Bethel.

 

Deze Schriftwoorden prediken ons een Goddelijke roepstem tot een zondig volk. Er zijn drie punten waaraan ik aandacht wil geven:

 

1. de inhoud van deze roepstem;

2. het uitzicht van deze roepstem;

3. de dreiging van deze roepstem.

 

Er is dus een Goddelijke roepstem tot een zondig volk, waarbij we achtereenvolgens aandacht geven aan de inhoud, het uitzicht en de dreiging van deze roepstem.

 

1. De inhoud van deze roepstem

Onze tekstwoorden zijn genomen uit de profeet Amos. Onze meisjes en jongens zullen waarschijnlijk wel weten dat Amos de boer uit Tekoah genoemd wordt. Hij kwam uit Tekoah, en daar was hij door de Heere geroepen, zomaar tijdens het werk met het vee, om profeet te zijn in het tienstammenrijk Israël. In de dagen dat Amos ging profeteren, stond het tienstammenrijk op het toppunt van rijkdom en van uiterlijke bloei, want er was vrede in het rijk. Als wij daar gereisd zouden hebben, zouden we gemerkt hebben dat er een grote mate van veiligheid was. Er was niet alleen vrede en veiligheid, maar de mensen hadden het goed. Er was sprake van weelde, van rijkdom, van overvloed.

 

Maar hoor! Te midden van al die welvaart en overvloed gaat de profeet Amos een klaagzang zingen. Eigenlijk is het een dodenzang die hij zingt over dat Israël, waarmee het zo goed gaat en waar het zo welvarend is. Hoort u maar wat hij dan uitroept: Hoort dit woord, dat ik over ulieden ophef, een klaaglied, o huis Israëls! De jonkvrouw Israëls is gevallen, zij zal niet weder opstaan; zij is verlaten op haar land, er is niemand, die haar opricht.

Hoort u het? In deze woorden van Amos worden de doodsklokken geluid over Israël. Israël wordt hier voorgesteld als een maagd, een jonkvrouw, die door een gewelddadige dood ter aarde is geworpen, en dat nog wel op eigen grond. Diezelfde bodem waar zij eens haar vrolijke leven leidde, is nu doordrenkt met haar bloed. Ze kan niet meer opstaan, niemand kan haar overeind helpen. Ze is verlaten, ze is vertwijfeld. De jonkvrouw Israëls is gevallen, zij zal niet weder opstaan; zij is verlaten op haar land, er is niemand, die haar opricht.

 

U begrijpt intussen wel wat Amos bedoelt. Hij zegt hier eigenlijk dat Israël zal ondergaan. Hij bedoelt ermee dat er straks een vreselijke oorlog zal komen. De vijanden zullen Israël overwinnen en de gelederen van Israël zullen worden uitgedund. We lezen dat er van iedere duizend soldaten maar honderd zullen overblijven, en van iedere honderd soldaten maar tien. Want zo zegt de Heere Heere: de stad die uitgaat met duizend, zal honderd overhouden, en die uitgaat met honderd zal tien overhouden, in het huis Israëls. Zo vreselijk zal de slachting zijn.

 

Amos zingt zijn klaagzang, zijn dodenzang. Hij ziet zichzelf als het ware staan bij de doodskist van Israël. Nu is er nog maar één uitweg. Nu is er nog maar één uitkomst om die vreselijke ondergang te voorkomen. Die ene uitkomst is wat de Heere hier zegt: Zoekt den Heere. Dat is de boodschap die Amos nog tot Israël mag brengen, als de enige weg om de ondergang te voorkomen: Zoekt den Heere.

 

Nu kan het zijn dat iemand in de kerk zegt: Ja maar, dat snap ik niet zo goed. Zoekt den Heere? Deden de Israëlieten dat dan niet? Zochten ze de Heere dan niet? Ik kan mij die vraag voorstellen. Als wij in de dagen van Amos door Israël gereisd zouden hebben, zouden wij ook gezien hebben dat de mensen er heel erg godsdienstig waren. We lezen zelfs van Israël dat ze er drie offerplaatsen hadden: in Bethel, in Gilgal en in Berséba. Steeds weer gingen de Israëlieten naar Bethel, de plaats waar God eens was verschenen aan Jakob. Daar was het staatsheiligdom, waar de Heere trouw werd gediend.

Maar de Israëlieten gingen ook naar Gilgal, de plaats waar tijdens Jozua de besnijdenis van het volk had plaats gevonden. En alsof dat nog niet genoeg was, trokken er regelmatig scharen pelgrims naar Berséba. Dat was een grote reis, want dat betekende dat je van het uiterste noorden moest trekken naar het uiterste zuiden. Toch hadden de mensen er een grote reis voor over. Want in Berséba was God verschenen aan Izak.

 

Wat een trouw dienen van de Heere! Hoe kan de profeet nu beweren dat ze de Heere niet zoeken? De mensen zijn uiterst godsdienstig. Maar liefst drie tempels, drie offerplaatsen. Is de klacht over Israël dan niet een beetje onbillijk? Is dat niet een beetje onterecht?

Maar toch, Amos houdt vol. Hij zegt: Israël, jullie zoeken de Heere niet. Het lijkt allemaal wel aardig, het lijkt allemaal wel heel innig en mooi en vroom, maar de godsdienst die jullie hebben, is een godsdienst zonder God. God heeft met jullie heiligdommen in Gilgal, Bethel en Berséba niets uit te staan. God wil gediend worden in Zijn eigen huis, in Zijn eigen heiligdom. Daar is Zijn woning, maar niet in jullie heiligdom. Wat jullie doen, dát is niet de Heere zoeken. Wat jullie hebben, is eigenwillige godsdienst en daar walgt Hij van. Eigenwillige godsdienst is een gruwel in Zijn ogen. Vandaar dat de Heere zegt: Zoek Mij, en leeft. Maar zoekt Bethel niet, en komt niet te Gilgal. En gaat niet over naar Berséba; want Gilgal zal voorzeker gevankelijk worden weggevoerd, en Bethel zal worden tot niet.

 

Kijk, zo ligt het nu bij Israël. Ze denken de Heere te dienen, maar Hij zegt: Niets daarvan. Jullie zoeken Mij niet echt. Het is eigenwillige godsdienst. En eigenwillige godsdienst is geen godsdienst. Eigenwillige godsdienst is in de grond van de zaak verlating van God, afval. In eigenwillige godsdienst zoekt de mens niet de Heere, maar alleen zichzelf. Eigenwillige godsdienst is schijngodsdienst.

 

Amos beschuldigt Israël hier dus van eigenwillige godsdienst.  Ik zou zeggen: laten wij op deze biddag een beetje dichter bij huis blijven, bij onszelf, als gemeente, maar ook persoonlijk. Zeg eens eerlijk, zouden wij vrij zijn van eigenwillige godsdienst? Net als in Israël kan zo’n soort godsdienst zich bij ons in allerlei vormen openbaren.

Laten wij maar eens iets noemen. Wij leven onder het Woord van God en dat Woord is het richtsnoer voor ons leven. Natuurlijk, daar willen we ons wel aan houden. We weten dat dit moet en dat de Heere het van ons vraagt en dat we alleen door Hem gezegend kunnen worden. Natuurlijk weten we dat.

En toch, en toch, die eisen van Gods Woord moeten niet in botsing komen met onze begeerten, want dan gaan we wel uit een ander vaatje tappen. Dan zeggen wij: Ja, maar je moet toch wel een beetje rekening houden met de verschillende omstandigheden waarin we leven? Je moet toch wel een beetje rekening houden met de tijd waarin we leven? Je kunt niet doen alsof we in het stenen tijdperk leven en we moeten ook een beetje rekening houden met de kring waarin we leven. We moeten een beetje plooien en schikken, een beetje geven en nemen. Je hoeft toch niet altijd tegen de stroom in te roeien? Een klein beetje toegeven aan de geest van de tijd moet wel, want anders leven we zo moeilijk. Dan kunnen we wel in een klooster gaan zitten. We moeten wel een beetje met de ontwikkelingen mee, een beetje met de wereld mee.

Gemeente, dat is ten diepste ook eigenwillige godsdienst.

 

Die eigenwillige godsdienst kan zich vertonen in allerlei vormen. We kunnen bijvoorbeeld heel vroom belijden: God, de Heere, regeert. Maar intussen volgen wij onze eigen wil en verheffen wij onszelf op de troon. Dat is eigenwillige godsdienst. We kunnen bijvoorbeeld ook praten - en dat doen wij graag - over verbeurde zegeningen van de Heere. We zeggen dat we die niet verdiend hebben, maar intussen menen wij dat wij het toch wel aardig voor elkaar hebben. Dat is eigenwillige godsdienst.

 

We gaan nog een stapje verder. Wij kunnen prat gaan op de belijdenis dat wij zonder de Heere niets kunnen. De Heere Jezus heeft toch gezegd: Zonder Mij kunt gij niets doen? Maar intussen kunnen wij het wel een heel eind redden zonder die afhankelijkheid. Eigenwillige godsdienst. Wij kunnen ten opzichte van elkaar belijden dat ons lot alleen in Zijn handen ligt. Maar als het niet gaat zoals wij gedacht hebben, dan wordt er maar al te vaak geklaagd en gemord. Dan doen wij alsof ons lot toch niet zo erg veilig is in die Goddelijke handen. Dat is eigenwillige godsdienst.

 

Wij gaan nog een stapje verder. We hebben vandaag biddag en we zijn naar de kerk gekomen. Wel, het is heel goed dat u dat gedaan hebt en jullie ook, meisjes en jongens. We bidden vandaag om een zegen voor het nieuwe seizoen, maar hoe staat het nu wezenlijk met ons bidden? Is het niet vaak een sleur, ook aan tafel? Zijn er niet vaak harteloze en koude gebeden? Komen wij vaak niet verder dan alleen een dode vorm? Eigenwillige godsdienst. Als u de Bijbel openslaat en eruit leest, hoe is het dan? Woorden, woorden, woorden, terwijl niet meer tot ons doordringt dat het Gods Woord is? Ook dat is eigenwillige godsdienst.

 

Kijk, zo zou ik nog een heel poosje door kunnen gaan. Eigenwillige godsdienst, dat is God dienen met een minimum aan inspanning. Eigenwillige godsdienst is godsdienst met een minimum aan zelfverloochening. Dan dien je ten diepste niet de Heere, maar jezelf. Eigenwillige godsdienst is voor de Heere zonder waarde.

 

Ach, die Israëlieten denken dat ze de Heere getrouw dienen, maar dan zegt Hij: Mensen, het heeft voor Mij geen waarde. Het is eigenwillige godsdienst. Daarom is er voor Israël maar één uitkomst om van de ondergang gered te worden. Die ene uitkomst is wat de Heere hier zegt: Zoekt den Heere.

 

Dat is ook vandaag op de biddag het woord van God tot u: Zoekt den Heere. Het woordje Heere staat met allemaal kapitale letters, hoofdletters. Het gaat hier over de God van het verbond, Die alles ziet en alles onderhoudt. Het gaat over de God van het verbond, Die een verbond sloot op de Sinaï en een schuldig volk deed leven onder de bediening van Zijn verbond. Het gaat hier over de Heere, de Verbondsgod, de God Die de wateren van de Rode Zee kliefde, zodat het volk daar droogvoets door kon trekken. Het gaat hier over de Verbondsgod Die Kanaän in hun handen gaf, de Verbondsgod aan Wie Israël zijn bestaan dankte; de God Die nooit anders dan goed deed, de Heere. En daarom, wat is Hij het waard dat ze Hem zoeken. Zoekt den Heere.

 

Datzelfde dat geldt nu ook voor ons. De Heere is het waard dat wij Hem zoeken. Hij doet ons als een onwaardig volk leven onder de bediening van Zijn verbond. Hij is tot op de dag van vandaag de God Die geen lust heeft in de dood van de goddeloze, maar Die ons roept tot bekering. Hij is de God Die ons van rustdag tot rustdag roept tot de zaligheid. Hij is de God van Wie wij alles ontvangen: het leven, en alle zegeningen. Wat is Hij het daarom waard dat wij Hem zoeken. Kom, Hij heeft er recht op dat u Zijn weg gaat. Hij heeft er recht op dat U Zijn wil doet. Hij heeft er recht op dat u Hem zoekt met heel uw ziel. Vandaag, morgen, overmorgen, elke dag van uw leven.

 

Nee, niet Bethel, niet Gilgal, niet Berséba. Die hebben geen recht op u. Niet de zonde heeft recht op u, niet de wereld en niet de duivel. De Heere heeft recht op u. Recht op uw hart. Recht op jouw denken, meisje of jongen. Recht op ons voelen, recht op ons begeren. Hij alleen. Daarom: Zoekt den Heere, en leeft. Hij is de Heere in alle dingen. Ook vandaag, nu wij biddag houden. Vandaag roep ik u toe: Zoek het bij de Heere. Zoek het bij Hem in alle dingen, in alle zorgen, in alle strijd die er kan zijn. Wij zijn zo afhankelijk van Hem. Zoek het niet bij jezelf. Zoekt het ook niet bij anderen, maar zoek het bij de Heere, want Hij beschaamt niet die op Hem hopen. Zoekt den Heere. Dat is de roep, ook op deze biddag.

 

Wat was het een wonder dat deze roepstem voor Israël nog kwam. De Heere had immers na al die eigenwillige godsdienst kunnen zeggen: Ik zal jullie direct verdelgen. Jullie zijn de moeite niet meer waard. Maar wat doet de Heere? Hij roept hen nog na. Hij laat de boodschap nog horen: Zoekt den Heere.

 

Zo is het ook met ons. De Heere heeft nog geen voleinding gemaakt. Hij heeft Zijn hand nog niet teruggetrokken. Dat hebben we wel verdiend, maar dat heeft Hij nog niet gedaan. Dat hebben wij als volk verdiend. Dat hebben wij als gemeente, als kerk verdiend. Dat hebben wij als gezin verdiend. Dat hebben wij persoonlijk verdiend. Maar de Heere heeft nog geen voleinding gemaakt. Hij heeft Zijn hand nog niet teruggetrokken, maar Hij zegt: Gij nu hebt met veel boeleerders gehoereerd, keer nochtans weder tot Mij. De Heere is zo genadig. Hij zegt: Gewisselijk zal Hij u genadig zijn op de stem uws geroeps; zo haast Hij die horen zal, zal Hij u antwoorden (Jes.30:19). Zo goed is de Heere. Daarom laat Hij u op deze biddag nog roepen: Zoekt den Heere.

 

Zo komen wij bij onze tweede gedachte, namelijk: het uitzicht. Laten wij eerst samen zingen uit Psalm 73:13.

 

Wien heb ik nevens U omhoog?

Wat zou mijn hart, wat zou mijn oog,

Op aarde nevens U toch lusten?

Niets is er, waar ik in kan rusten.

Bezwijkt dan ooit, in bitt’re smart

Of bangen nood, mijn vlees en hart,

Zo zult Gij zijn voor mijn gemoed

Mijn rots, mijn deel, mijn eeuwig goed.

 

2. Het uitzicht van deze roepstem

We hoorden een Goddelijke roepstem tot een zondig volk, en komen nu bij de tweede gedachte: het uitzicht van deze roepstem. We hebben gehoord, dat de boodschap vandaag is: Zoekt den Heere.

Ongetwijfeld zit er iemand in de kerk, die denkt: Wat is dat nu precies, de Heere zoeken? Wel gemeente, als we willen nagaan wat dat is, kunnen we bijvoorbeeld denken aan koning Saul. Wat lezen we van hem? Alzo stierf Saul, in zijn overtreding, waarmede hij overtreden had tegen den Heere, tegen het woord des Heeren, hetwelk hij niet gehouden had; en ook omdat hij de waarzegster gevraagd had, haar zoekende, en den Heere niet gezocht had (1 Kron.10:13,14). Hoort u wat hier eigenlijk staat? Het woord ‘zoeken’ dat hier gebruikt wordt, staat eigenlijk op één lijn met: om raad vragen. Saul had de waarzegster gezocht, haar om raad gevraagd. Hij had niet de Heere gezocht.

 

De Heere zoeken, is dus de Heere om raad vragen. Niet af en toe, bij een moeilijke beslissing, maar steeds weer opnieuw. Vraagt naar den Heer en Zijne sterkte, naar Hem, Die al uw heil bewerkte. Dat is de Heere zoeken. Hem om raad vragen, Hem kennen in al onze wegen. Geen stap verder te kunnen zetten, geen stap verder te durven zetten, zonder te vragen: Heere, wat wilt Gij, dat ik doen zal? (Hand.9:6)

 

Het zoeken van de Heere heeft ook te maken met goedkeuring aan Hem vragen over al onze plannen. Het moet niet zo zijn dat wij het plan en het bestek van ons levenshuis klaar maken, en dat de Heere dan de Aannemer is die onze plannen uitvoert. Zo willen en doen wij het maar al te vaak, maar altijd moeten we vragen: Heere, hoe wilt U het? Wie de Heere zoekt, is het om Zijn wil te doen. Die zal dan ook de zonde haten. Die zal Bethel en Gilgal resoluut de rug toekeren, want - zoals Israël - God zoeken en Bethel, dat is God dienen en de kalveren. Dat is hetzelfde als water en vuur in één hand dragen. We kunnen niet God zoeken en nu en dan in Bethel rondneuzen. We kunnen niet God dienen en tegelijk de mammon.

 

Het zoeken van de Heere staat dus op één lijn met de Heere om raad vragen en met de goedkeuring van God vragen over alles; maar het zoeken van de Heere eist ook beslistheid. Dat kan geen hinken op twee gedachten zijn. Het kan ook geen eten van twee walletjes zijn. Nee, het komt uit in een besliste keuze.

 

Zoekt den Heere. Ik denk dat u intussen allemaal wel bent gaan merken dat dit zoeken een kwestie is van spanning en inspanning. Zoekt den Heere. Als je iets zoekt, waarom zoek je het dan? U zegt: Omdat je het kwijt bent. Zo houdt dat zoeken van de Heere ook in dat we de Heere kwijt zijn. Wat is er erger dan God kwijt te zijn? God in alle godsdienst te moeten missen. De Heere zoeken, veronderstelt dat wij Hem kwijt zijn. Hij zegt: Zoekt den Heere.

 

Mag ik nu bij die persoonlijke vraag komen? Doet u dat, de Heere zoeken? Meisjes en jongens, mag ik jullie vragen: Doen jullie dat, de Heere zoeken? Hoe ligt dat nu in uw en in jouw leven? Zegt u dan: Ik geef het toe, ik moet de Heere zoeken, maar ik vind het zo moeilijk wat dat echte zoeken nu eigenlijk is.

Wel, als u wilt weten wat dat echte zoeken is, moet u denken aan de gelijkenis van de verloren penning. De vrouw in die gelijkenis was haar penning kwijt. Dat was haar leeftocht voor de hele dag. Wat doet die vrouw? Ze gaat zoeken, ze keert het hele huis om met bezemen. We zouden zeggen: ze zet het hele huis op zijn kop om die penning te vinden. Kijk, dat is zoeken. Zo moeten wij nu de Heere zoeken, net als die vrouw. Zegt u nu eens eerlijk, doet u dat ook zo? Gaat uw hele levenshuis al op zijn kop?

 

Weet u waardoor dat echte zoeken nog meer wordt gekenmerkt? Wel, wie echt de Heere heeft leren zoeken, leeft in het besef dat hij de Heere kwijt is. Er is een moment in zijn leven gekomen dat de liefde van God in zijn hart werd uitgestort en dat door de Heilige Geest zijn ogen ervoor geopend zijn dat hij zonder God en zonder hoop in de wereld is. Als je daaraan ontdekt wordt, ga je de Heere zoeken. Dan moet je zeggen: Heere, ik sta door mijn zonden buiten U. Ik zal zonder U nooit meer gelukkig zijn. En wie kan zo’n zoekende man of vrouw troosten? Wie kan zo’n zoekend mens verblijden, zo lang hij de Heere niet gevonden heeft? Dan komt er een tijd in het leven dat je oog druipt tot God. Dan komen de tranen uit je ogen, want dan kan niets, niets in de wereld je hart meer vervullen.

 

Zo’n zoeker van de Heere gaat zeggen: Als ik de Heere niet vind, was het beter dat ik nooit was geboren. Hij gaat alle middelen in het werk stellen om Hem te vinden. Alle middelen. Hij zegt ‘s morgens niet: Ik heb nu haast, dus ik zal in de loop van de dag wel kijken of ik nog tijd heb om in de Bijbel te lezen. Nee, hij staat vroeger op. Hij pakt de Bijbel en heeft zijn stille tijd en leest en zoekt en bidt. Hij buigt zijn knieën en vouwt zijn handen. Elk vrij ogenblikje van de dag vult hij met roepen tot de Heere en lezen in het Woord van God. Hij kan die kamerling begrijpen, die zelfs toen hij in de koets zat de rol van Jesaja nog bij zich had en almaar aan het lezen was, aan het zoeken was. En als zo’n zoeker een kind van God spreekt, vraagt hij: Ben jij bekeerd? Heb jij genade van God gevonden? Als een kind van God daar iets van vertellen mag, hangt hij aan zijn lippen en zuigt hij als het ware de woorden op. Voor zulke zoekers is er niets ergers dan te moeten inleven: Ik zocht Hem, maar ik vond Hem niet (Hoogl.5:6).

 

Leg allemaal uw leven er eens naast? Op deze biddag is de boodschap tot u: Zoekt den Heere. Doet u dat ook? Meisje, jongen, doe jij dat ook? Misschien zit er wel een meisje of een jongen in de kerk, of misschien wel een ouder iemand - want die hebben dat ook - die denkt: Wat u nu preekt, dominee, dat vind ik helemaal niet fijn. Dat lijkt mij allemaal zo treurig. Tranen in je ogen, verdriet hebben over de zonde, de Heere zoeken, iedere keer maar weer de Bijbel pakken en niets van de wereld dat je hart kan vervullen? Ik weet niet of het zo fijn is. Ik weet niet of het zo mooi is.

Dan bekijkt u het verkeerd, hoor. Ik kan het u niet uitleggen, ik kan dat echt niet, maar ik kan u wel zeggen - en al Gods kinderen zullen het met me eens zijn - dat in het echte zoeken van de Heere ook zoetheid ligt. Dat is een zoetheid door de trekkende liefde van God, die ik voor niets van de wereld zou willen ruilen. Dat is een zoetheid waar geen goud of zilver tegenop kan.

Er zijn ook ogenblikken, ook al kan ik zelf niet precies bedenken hoe dat gekomen is, dat de Heere in dat zoeken toch iets geeft in mijn hart van Zijn goedkeuring. En als Hij iets van Zijn goedkeuring in mijn hart geeft, kan en mag ik geloven dat ik toch een keer zal vinden.

 

Weet u, deze ware zoekers zeggen: O God, bewaar me toch voor zelfbedrog. Maar dan mag de belofte ‘Zoekt en gij zult vinden’ toch wel eens gaan leven. Dan krijg je daar houvast aan en mag je daar je vinger bij gaan leggen. Dan zeg je: Heere, hier staat het geschreven. Het is toch Uw eigen Woord?

 

Wat een wonder als het hart van zo’n zoeker opengaat, wanneer hij de Heere Jezus hoort preken. Als hij in die momenten dat alle hoop hem gans ontvalt vanuit de prediking van het evangelie hoort dat er een Jezus is en dat Hij gekomen is om te zoeken en zalig te maken wat verloren is. Als hij hoort dat het nog vindenstijd is, zegt hij: Heere, het is mijn grootste armoede dat ik U mis. Maar het is mijn grootste schat, dat U in de Heere Jezus mijn God mag worden en dat ik dan mag zeggen: Deze God is mijn God; Hij is mijn Deel, mijn zalig lot, door tijd noch eeuwigheid te scheiden. Dan zingt hij het Datheen weleens na: Als ik dan U heb, o Heere mijn! Zou daar iets anders mijn God zijn? Zou ik ergens groot ofte kleene, een God hebben dan U allene? Heere Jezus, ik heb besloten om aan Uw voeten te blijven liggen. Kom ik om, dan kom ik om. Als het maar aan Uw voeten is.


Wel, gemeente, kent u daar iets van? Luister, de Heere geeft daar zo’n rijke belofte bij. Hij zegt: Zoekt den Heere en leeft. Eigenlijk staat er in het Hebreeuws: En gij zult leven. Dat belooft de Heere. Zoekt de Heere, en gij zult leven.

 

Ja, zegt u, maar ziet deze profetie niet in de eerste plaats op het volksbestaan van Israël?  Dat het onder zal gaan als volk, als het zijn eigenwillige godsdienst niet wil prijsgeven en Hem niet wil zoeken? En dat het gered zal worden, als het die eigenwillige godsdienst los mag laten? Dat is waar. Het ziet in de eerste plaats op het volksbestaan van Israël, maar trekt u de lijn maar rustig door naar het Nieuwe Testament. Dan geldt nog dat de Heere ons volk belooft dat Hij zegen geeft in ons volksbestaan, als wij Hem zoeken, als wij naar Zijn Woord en naar Zijn raad vragen. Daar wil Hij een uiterlijke zegen over geven.

 

Maar gemeente, dat woord geldt vooral persoonlijk. De Heere belooft: Zoekt den Heere en leeft. Daarom: Gij, die God zoekt in al uw zielsverdriet, houdt aan, grijpt moed, uw hart zal vrolijk leven. Wie de Heere zoekt, zal door de trekkende liefde van God leven in de gemeenschap met de Heere Jezus Christus, Die de schuld heeft betaald. Hij zal leven in de gemeenschap met de Heere Jezus, Die de dood heeft overwonnen. Hij zal leven in de gemeenschap met Hem, Die het leven heeft aangebracht. In Hem is het leven voor een zoekende zondaar. Zalig om het leven te mogen vinden! Als het oog van een zondaar geopend wordt voor de Heere Jezus, mag Hij het zien: In U, Heere Jezus, is alles! In U, Heere Jezus is het leven.

 

Dan kan het gebeuren, als je in de kerk zit en als de Heilige Geest in de prediking de schatten van de Heere Jezus gaat openbaren, dat Hij als het ware tegen je zegt: Kijk nu toch eens! Alles wat je mist, is in Hem te vinden. In Hem is leven voor jouw dood. In Hem is gerechtigheid voor jouw ongerechtigheid. In Hem is hulp en verlossing voor al je onmacht en ellende. Als de Heilige Geest zo het oog voor Christus gaat openen, wat worden dan de werkzaamheden van ons hart verlegd. Dan kunnen wij het niet meer bij onszelf zoeken, maar dan gaat ons hart zich richten op de Heere Jezus, en zegt het: Heere Jezus, ik moet U hebben, want wie U heeft, heeft het leven. Dan gaan wij Hem van harte kiezen boven alles in de wereld. In die waarachtige geloofsomhelzing mag het leven worden ontvangen uit Jezus’ dood. Dan mag vreugde uit Zijn smart worden ontvangen, genezing uit Zijn striemen. Dan maakt de Heere het waar: Zoekt den Heere en leeft, tot in eeuwigheid. In Christus Jezus is het leven voor zondaren en zondaressen, die zichzelf hebben leren kennen in de dood.

 

We hebben gelet op het uitzicht, maar staan tenslotte ook stil bij de dreiging van deze roepstem. Eerst zingen wij nog Psalm 73:14.

 

Wie ver van U de weelde zoekt,

Vergaat eerlang en wordt vervloekt.

Gij roeit hen uit, die afhoereren

En U den trotsen nek toekeren.

Maar 't is mij goed, mijn zaligst lot,

Nabij te wezen bij mijn God;

'k Vertrouw op Hem geheel en al,

Den Heer', Wiens werk ik roemen zal.

 

3. De dreiging van deze roepstem

Zoekt den Heere en leeft, opdat Hij niet doorbreke in het huis van Jozef, als een vuur dat vertere, zodat er niemand zij die het blusse in Bethel.

Wij komen door deze tekstwoorden en door deze preek allemaal, zonder uitzondering, voor de vraag te staan: wat doen wij nu? Het is een zaak van leven of dood. Wie de Heere zoekt, vindt het leven. Die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven (Joh.3:36). Maar als u weigert, als u al deze roepstemmen af laat ketsen op uw harde hart en in eigenwillige godsdienst door blijft leven, moet u niet denken van de Heere af te zijn.

 

Als Israël de Heere niet zoekt, zal de Heere Israël zoeken, maar op een manier die hen allesbehalve welkom zal zijn. Hoe doet Hij dat dan? Wel, u leest in onze tekstwoorden: Opdat Hij niet doorbreke in het huis van Jozef als een vuur, dat vertere. Als Israël zo doorleeft in eigenwillige godsdienst, zal de Heere komen als een vuur dat niet geblust zal worden en dan zal er van Bethel en Gilgal niets overblijven. De Heere zegt: Maar zoekt Bethel niet, en komt niet te Gilgal, en gaat niet over naar Berséba; want Gilgal zal voorzeker gevankelijk worden weggevoerd, en Bethel zal worden tot niet.

 

Hier vinden wij in het Hebreeuws een woordenspel dat wij in het Nederlands niet kunnen uitdrukken. In dat woordenspel wordt ‘te Gilgal’ gebruikt tegenover ‘in ballingschap gaan’ en ‘tot niets worden’ tegenover het woordje ‘El’.  Bethel zal tot nietigheid worden voor God. Het huis van Jozef - dat is het tienstammenrijk - zal in vlammen opgaan. De Heere zegt: Opdat Hij niet doorbreke in het huis van Jozef als een vuur, dat vertere, zodat er niemand zij, die het blusse in Bethel.

Zo zal het gaan met een volk dat eigen wegen verkiest en de Heere verlaat. Zo gaat het met eenieder die zijn eigen wil volgt en de Heere niet zoekt. De Heere Jezus zegt: Maar die den Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem (Joh.3:36).

 

Daarom komt nu nog die roepstem tot u, gemeente. Vergeet hem vandaag niet, vergeet hem morgen niet, vergeet hem nooit! Zoekt den Heere en leeft. Is ook tot u doorgedrongen dat het eigenlijk een heel ontroerende roepstem is? Het is de roepstem van God tot Zijn eigenzinnige, eigengerechtige, godsdienstige volk, om Hem toch te zoeken en te leven. Waar blijft u met deze roepstem? Die is al zoveel keren tot U gekomen, honderden, duizenden keren. Zoekt den Heere.

 

Ik heb u gezegd dat de zonde van Israël eigenwillige godsdienst is. Die is er ook zo veel onder ons. We kunnen de lijst eindeloos uitbreiden, hoor. We denken wellicht dat wij het zo goed doen, maar het is zo vaak een godsdienst zonder God. En dan toch die roepstem: Zoekt den Heere en leeft. Hij is de God aan Wie wij alles verplicht zijn. Hij is het waard dat wij Hem zoeken. Hij is het waard dat wij alles bij Hem zoeken.

 

Ik heb u gezegd dat ‘zoeken’ ook inhoudt: de Heere om raad te vragen. Zijn zegen nodig hebben, nu we aan het begin van het nieuwe seizoen staan. Wij zijn van Zijn zegeningen totaal afhankelijk. Daarom, in alle dingen: zoekt den Heere.

 

Als we het zonder de Heere proberen, komen we daar vroeg of laat altijd bedrogen mee uit. Daarom: zoekt den Heere. Ik wens u aan het begin van dit nieuwe seizoen boven alles dat zoeken toe van de Heere voor de eeuwigheid. Het is Zijn Woord: zoekt den Heere. Het is waar, we hebben een hart dat dood is door de zonden en de misdaden. Op dat keiharde hart laten wij alle roepstemmen afketsen. En toch zegt de Heere: Zoekt Mij.

 

Weet u wat wij dan maar moeten doen? Dan moeten we onze knieën buigen. Jullie ook, meisjes en jongens. Doe het vandaag. Doe het maar een keer extra en zeg dan maar: Heere, ik heb een hart dat U niet zoekt, een hart dat dood is. Wilt U mijn blinde ogen openen, zodat ik ga zien dat ik U kwijt ben.

De Heere zegt het. Als ík het zou zeggen, zou het geen zin hebben, maar de Heere zegt het en Hij laat Zijn Woord nog kracht doen door Zijn Geest. O, laat dat Woord nu door Zijn Geest ook in uw hart mogen ingaan. Hij zegt: Zoek den Heere en leeft, want anders is ons einde de eeuwige dood. Daarom, laat het gebed zijn: Heere, maak ons levend. Dat is het enige nodige. Zoekt eerst het Koninkrijk Gods en Zijn gerechtigheid, en al deze dingen zullen u toegeworpen worden (Matth.6:33).

 

Zitten hier van die zoekers, die in waarheid kunnen zeggen: Als ik U mag bezitten, dat is mij meer waard dan honderd werelddelen? Zitten hier van die zoekers, die getrokken worden met koorden van eeuwige liefde? Hij maakt Zijn beloften waar. Zoekers mogen het leven vinden in Christus. Hij wil Zijn volk in Christus alle dingen schenken. Hij maakt het waar, dat Hij alle dingen geeft die wij nodig hebben, voor tijd en voor eeuwigheid. Amen.

Zingen: Psalm 56 : 5

 

Ik roem in God; ik prijs 't onfeilbaar woord;

Ik heb het zelf uit Zijnen mond gehoord.

'k Vertrouw op God, door gene vrees gestoord;

Wat sterv’ling zou mij schenden?

Ik heb beloofd, wanneer G' in mijn ellenden

Mij bijstand boodt, en 't onheil af zoudt wenden;

Tot U, o God, mijn lofzang op te zenden,

Door ijver aangespoord.