Ds. R.A.M. Visser - Kolossenzen 4 : 17 - 18

Paulus’ afscheidswoorden

Eenheid – de verzen 7 tot en met 9
Verscheidenheid – de verzen 10 tot en met 14
Verbondenheid – de verzen 15 tot en met 18
Deze preek is de negende preek uit de serie de Kolossenzenbrief van ds. R.A.M. Visser

Kolossenzen 4 : 17 - 18

Kolossenzen 4
17
En zegt aan Archippus: Zie op de bediening, die gij aangenomen hebt in den Heere, dat gij die vervult.
18
De groetenis met mijn hand, van Paulus. Gedenkt mijner banden. De genade zij met u. Amen.

Delen & Download

Download preek

Leespreek tekst

Zingen : Psalm 134:3
Zingen : Tien Geb.:9
Lezen : Kolossenzen 4:7-18
Zingen : Psalm 133: 1, 2 en 3
Zingen : Psalm 79: 6
Zingen : Psalm 90: 8 en 9

Gemeente,

De tekstwoorden voor de preek vinden we in het ons voorgelezen Bijbelgedeelte, Kolossenzen 4 vers 7 tot en met 18. Het zijn de laatste verzen van dit hoofdstuk en van dit Bijbelboek.

Als uitgangspunt voor de preek lees ik alleen vers 18a: De groetenis met mijn hand, van Paulus.

 

Ik noem u als thema hierbij: Paulus’ afscheidswoorden.

We letten erop aan de hand van de volgende drie aandachtspunten:

 

  1. Eenheid – de verzen 7 tot en met 9;
  2. Verscheidenheid – de verzen 10 tot en met 14;
  3. Verbondenheid – de verzen 15 tot en met 18.

 

1. Eenheid

Gemeente, misschien hebt u dat ook wel eens. Je leest een gedeelte in de Bijbel. Al lezend denk je bij jezelf: waarom staat het er eigenlijk? Waarom hoort dat gedeelte er ook bij? Sommige mensen hebben dat bijvoorbeeld bij het lezen van de familieregisters van het volk Israël in het begin van de Bijbel. Maar zulke vragen kunnen ook boven komen bij het tekstgedeelte van vanmorgen. Zo op het eerste gezicht lees je wat namen van mensen. Wat doen die ertoe? Er moeten over en weer groeten worden overgebracht. Maar waarom moet ik dat weten? Er wordt wat gezegd over gemeenten onderling. Maar daar kunnen we vandaag toch niets meer mee? Wat kan daar nu toch zo belangrijk aan zijn? Wat heb je eraan in déze tijd en déze cultuur?

Met zulke vragen in ons achterhoofd gaan we de woorden van vanmorgen met elkaar na. We weten namelijk dat deze woorden in die tijd en die cultuur een bepaalde zeggingskracht hadden; en omdat ze door de Heilige Geest gegeven zijn, zoeken we naar antwoorden ook voor ónze tijd en cultuur.

 

Gemeente, jongens en meisjes, Paulus is bijna klaar met het schrijven van zijn brief. Nog even, en dan kan de brief op de post. Vandaag zou je zeggen: Nog even, en via de mail is de brief met één muisklik bij de geadresseerde. Zo zou dat bij ons kunnen gebeuren. Maar in de tijd van de Bijbel zonder mailverkeer en zonder postbezorgers ging dat anders. Hoe de brief dan toch in Kolosse terecht zal komen? Een van Paulus’ medewerkers zal de brief bezorgen, namelijk Týchikus. Hij zal dat  samen met Onésimus doen. Zij zullen met het bezorgen van de brief dan ook nog het nodige in de gemeente zelf doen.

Zo lezen we dat immers in de verzen 7 tot en met 9: Al mijn zaken zal u bekendmaken Týchikus, de geliefde broeder en getrouwe dienaar en mededienstknecht in den Heere. Denwelken ik tot hetzelve einde tot u gezonden heb, opdat hij uw zaken wete en uw harten vertrooste. Met Onésimus, den getrouwen en geliefden broeder, dewelke uit de uwen is. Zij zullen u alles bekendmaken wat hier is.

Gemeente, opvallend is dat. U weet misschien dat aan het begin van Kolossenzen 1 melding gemaakt wordt van Paulus als auteur van de brief. In het voorbijgaan kwamen de namen van Timothéüs en Epafras voorbij. Hij noemt in hoofdstuk 1 vers 4 nog wel alle heiligen. Maar je krijgt aan het begin van deze brief toch de indruk dat er om Paulus heen maar een klein netwerk van mensen staat. Nu blijkt echter aan het slot dat er meer over te zeggen valt. Er wordt in dit slotgedeelte van de brief een heel aantal vrienden en collega’s genoemd met de taken die ze hebben. Daarbij gaat het in dit eerste punt vooral om Týchikus en Onésimus, en om de eenheid die Paulus met het sturen van déze mensen bevordert.

Want wie is Týchikus? Paulus noemt hem de geliefde broeder, de getrouwe dienaar, de mededienstknecht in de Heere. Dat kunnen we begrijpen ook, wanneer we wat Bijbelse gegevens van hem op een rij zetten. Týchikus was namelijk een uit Klein-Azië afkomstige medewerker van Paulus. Samen met Trofimus vergezelde hij Paulus op zijn derde zendingsreis. Mogelijk begeleidde hij Paulus zelfs tot in Jeruzalem. Wel vaker reisde hij als afgezant van Paulus, bijvoorbeeld ook naar Efeze als briefbezorger en wellicht ook naar Kreta. Je merkt aan de woorden dat er een band van intense liefde is gelegd.

Týchikus wordt de geliefde broeder genoemd, want volgelingen van Christus zijn als een geestelijk huisgezin aan elkaar verbonden in hun oudste broeder Jezus Christus. Is dat ook onder ons de eenheid die al het menselijke overstijgt?

Týchikus is voor Paulus een getrouwe dienaar en mededienstknecht in de Heere. Voor ‘dienaar’ kunnen we ook ‘diaken’ lezen, voor ‘mededienstknecht’ ook ‘slaaf’. Dus staat hij samen met Paulus in alles ter beschikking aan de Heere. Beseffen we dat er geen betere en mooiere titels beschikbaar zijn dan die gebruikt worden in de dienst van de Heere en van Zijn Koninkrijk? Dienen wíj zo al de Heere op de plaats die de Heere ons geeft?

 

Deze Týchikus zal binnenkort de brief overbrengen. Maar hij zal nog veel meer gaan doen! Týchikus zal mét het brengen van deze brief de gemeente namelijk ook op de hoogte stellen van de omstandigheden van Paulus. Van zijn lijden om Christus’ wil in de gevangenis. Maar ook van zijn bezig-zijn in de dienst van de Heere, en de voortgang van Gods Koninkrijk. Dat is niet omdat Paulus zichzelf zo belangrijk vindt, maar om het belang van dat biddende meteen ook voor ons van vers 3 nog eens extra te benadrukken en inhoud te geven!

Gemeente, als we van elkaars noden, zorgen én zegeningen en uitkomsten weten, geeft dat aan het gebed met en voor elkaar een zoveel diepere dimensie. Is dat ook ons antwoord op dingen die naar ons toekomen in de kring van de familie, de vrienden en de gemeente? Dragen we het werk in Gods Koninkrijk mee in onze gebeden als antwoord op zulke rondzendbrieven van mensen op vooruitgeschoven posten? Over éénheid gesproken …

Týchikus zal echter ook komen als – laat ik zeggen – kerkvisitator. Paulus stuurt hem immers, opdat hij uw zaken wete en uw harten vertrooste. Hij zal de gemeente dus bezoeken en met haar spreken over het geestelijke welzijn. Ambtelijk bezoek is nooit bedoeld om af te breken, maar juist om op te bouwen. Dan deel je in een sfeer van onderling vertrouwen in elkaars noden en vragen. Je zoekt elkaar tot steun te zijn, om elkaar te sterken in het strijdperk van het leven. Wat een zegen wanneer we zo huisbezoek afleggen én huisbezoek krijgen! Over éénheid gesproken …

 

Týchikus komt echter niet alleen, zagen we net al. Hij zal worden vergezeld door Onésimus. Onésimus is één uit de uwen, lezen we in vers 9. Hij is dus van oorsprong iemand uit Kolosse. En gezien de vele overeenkomsten tussen deze brief en de brief aan Filémon wat betreft de persoonsnamen, gaan we er met de meeste verklaarders vanuit dat het hier gaat om Onésimus, de weggelopen slaaf van Filémon.

We kennen die geschiedenis misschien wel. Onésimus is een slaaf die diende in het huis van een zekere Filémon, een christen in Kolosse. Hij liep weg, nadat hij gestolen had. Nu is echter ook deze Onésimus een volgeling van de Heere Jezus geworden, misschien wel door het onderwijs dat hij van zijn vroegere baas Filémon of daarna van Paulus heeft gekregen.

Dit is in ieder geval duidelijk: Onésimus is nu bij Paulus. En Paulus heeft hem na veel praten ervan kunnen overtuigen: jij moet terug naar Filémon. Daarom stuurt Paulus hem terug, met Týchikus die hem in deze moeilijke weg tot steun zal zijn.

Want wat zal dát in de gemeente een schok geven! Wat doet Onésimus hier, die ontrouwe slaaf? Moeten we hém nu opeens aanvaarden als een broeder? Paulus besefte dat natuurlijk ook heel goed. Daarom gaf hij Týchikus de brief aan Kolosse mee. Dan zullen ze vanzelf de antwoorden van Paulus lezen op al zulke vragen: ja, jullie moeten Onésimus inderdaad aanvaarden als een getrouwe en geliefde broeder. Je ziet in hem namelijk het werk van Gods genade. Hij is voor mij nu van groot nut. Beschouw hem daarom niet langer als een weggelopen slaaf, maar als een geloofwaardige en geliefde broeder.

Niet alleen Filémon zal in de brief die aan hem persoonlijk gericht is, lezen dat hij Onésimus weer moet aanvaarden. Maar dat geldt óók de gemeente. Vergeef hem zijn misdaden, zoals de Heere uw misdaden u vergeven heeft en neem hem als uw broeder aan.

Gemeente, dat is toch ook vandaag de weg waarlangs breuken geheeld worden? De weg om datgene wat door de zonde kapot is gegaan, weer te herstellen? Door Gods genade worden zonden beleden, breuken geheeld en banden versterkt. Kan dat dan ook van ons gezegd worden?

Over éénheid gesproken …

We gaan naar de tweede gedachte.

 

2. Verscheidenheid

Daar gaat het namelijk over in het vervolg tot en met vers 14. Er volgen immers vijf verzen waarin de apostel van in totaal zes mensen de groeten laat overbrengen. Jongens en meisjes, je vriendin appt bij wijze van spreken: Je krijgt de groeten van mijn broer. Zo is het hier op een bepaalde manier ook. In die tijd was het ook al gebruikelijk om elkaar aan het einde van een brief te groeten. Je liet daarmee merken wat voor een band er was. Zo hebben ook deze zes vrienden van Paulus gevraagd: doe ze in Kolosse de groeten van mij! Zes broeders die bij Paulus zijn of hem in ieder geval regelmatig bezoeken. We gaan wat dingen van hen na.

 

Eerst is er een groet van Aristárchus, mijn medegevangene. Aristarchus was afkomstig uit Thessalonica. Als medewerker van Paulus werd hij in Efeze gearresteerd. Daarna reisde hij met Paulus mee naar Jeruzalem en vandaar naar Rome. Dat verklaart dan ook zijn aanwezigheid hier. Paulus noemt hem zijn medegevangene. Dat kan letterlijk en figuurlijk bedoeld zijn.

Als tweede noemt Paulus de naam van Markus, de neef van Bárnabas. Markus woonde eerder met zijn moeder in Jeruzalem. Samen met Barnabas reisde hij mee met Paulus op diens eerste zendingsreis. Halverwege keerde hij echter terug. Daardoor kregen Paulus en Barnabas ruzie. Beide mannen gingen uit elkaar. Barnabas ging met Markus naar Cyprus. Wanneer Paulus dit nu echter schrijft, heeft er blijkbaar een verzoening plaats gehad. Paulus beveelt hem zelfs bij de Kolossenzen aan. U weet hoe u over hem oordelen moet; ontvangt hem, aanvaard hem.

Als derde noemt Paulus een zekere Jezus, met de gebruikelijk Latijnse naam Justus. Deze Justus is de enige die niet in de brief aan Filémon en evenmin ergens anders wordt genoemd. Hij is voor ons een totaal onbekende man, maar niet voor Paulus en bovenal niet voor de Heere.

Opvallend is wat de apostel daarna schrijft in vers 11: welke uit de besnijdenis zijn; dezen alleen zijn mijn medearbeiders in het Koninkrijk Gods, die mij een vertroosting geweest zijn. Alleen deze drie zijn dus van Joodse afkomst, de enige christenen met een Joodse achtergrond die Paulus in Rome bij zich had.

 

Daarna brengt Paulus als vierde de groeten over van Épafras. Net als Onésimus is hij afkomstig uit Kolosse. Hij bezocht Paulus vanuit Kolosse in de gevangenis in Rome. Zijn bezoek was immers aanleiding voor deze brief. Paulus noemt hem hier een slaaf van Christus. Paulus gebruikt dit woord regelmatig voor zichzelf, maar slechts zelden voor zijn medewerkers. Daarmee benadrukt Paulus de hoge mate van Epafras’ dienstbetoon en gehoorzaamheid aan de Heere.

Daarna noemt Paulus als vijfde Lukas, de medicijnmeester, de geliefde. Omdat Lukas hier niet genoemd wordt in het rijtje ‘Joden’ van de verzen 10 en 11, nemen we aan dat Lukas van heidense afkomst is geweest. De kerkgeschiedenis van Eusebius vertelt ons dat hij uit de tweetalige Syrische hoofdstad Antiochië afkomstig is. Lukas is de vroegere hellenistische arts, die daar wellicht onder de bediening van Bárnabas of Paulus tot bekering is gekomen.

Ten slotte noemt Paulus als zesde ook Demas nog. Van hem lezen we straks nog een keer, in 2 Timótheüs 4 vers 10. Dan heeft deze Demas uit liefde voor de wereld Paulus verlaten.

Gemeente, dat is dus een behoorlijk breed gezelschap, daar in Rome rondom Paulus! Onder het gezichtspunt ‘verscheidenheid’ maken we enkele opmerkingen.

 

In de eerste plaats is er namelijk verscheidenheid wat betreft karakter. Van Aristarchus krijg je het beeld van een man met een onverzettelijk en sterk karakter. Iemand die niet zomaar opgeeft, maar iemand die doorgaat en niet zomaar voor mensen of omstandigheden opzij gaat.

Van Markus daarentegen krijgen we het beeld van een bevreesd en angstig karakter. Bovendien hangt er een waas van conflict om hem heen. Aan zijn naam kleeft een zwarte bladzijde in de vroege zendingsgeschiedenis: het ging helaas niet goed! Er ontstond verbittering en onenigheid om hem, zoals helaas vaker voorkomt. Soms zijn dat persoonlijke botsingen. Verschillen in karakter en verschillen in visie op aanpak en werkwijze zorgen voor verwijdering. Dat betekent niet dat zulke mensen niet in dezelfde Heere en Zaligmaker geloven. Maar wel dat het soms zo kleinmenselijke in Gods Koninkrijk pijnlijk zichtbaar wordt gemaakt. Merken we het wonder juist dan op?

Naast Aristarchus is er dus ook Markus, nadat de ruzie is bijgelegd en men elkaar over en weer de broederhand weer heeft gegeven! Wat zijn de wegen van de Heere in Zijn Koninkrijk wonderlijk. Dwars door alles heen volvoert Hij Zijn raad. Ze staan naast elkaar rondom Paulus: Aristarchus én Markus!

Terwijl van Justus alleen de naam maar wordt genoemd ... Een naam overigens met een rijke betekenis: Justus, de rechtvaardige! Gemeente: wat voor type zou hij zijn? We kunnen er op grond van de Bijbelse gegevens niets van zeggen. Is het een woordeloze uitnodiging aan u en jou en mij om er onszelf al overdenkend bij te betrekken? Wat zou de apostel, wat zou de Heilige Geest er van ons bij kunnen schrijven? Iets? Of niets? Zou onze naam er überhaupt wel bij kúnnen staan?

Dat is het volgende dat ik naar voren wil halen naar aanleiding van die woorden van vers 11: welke uit de besnijdenis zijn; dezen alleen zijn mijn medearbeiders in het Koninkrijk Gods, die mij een vertroosting geweest zijn.

 

Gemeente, deze woorden klinken op een bepaalde manier als een zúcht. Paulus heeft veel vrienden en bekenden om zich heen. Maar daarbij zijn maar drie Joden. Dat maakt Paulus eigenlijk heel erg verdrietig. Je proeft in de woorden de pijn dat zoveel Joden nog steeds niet in de Heere Jezus geloven. Wanneer je de woorden in de oorspronkelijke Griekse tekst leest, staat er eigenlijk: Dat zijn degenen die uit de besnijdenis zijn. Zij alleen. Medewerkers die zich voor Gods Koninkrijk inzetten. Zij zijn mij allemaal tot troost geworden.

In de grondtaal komt het emotionele zoveel nadrukkelijker naar voren! Zij alleen ... Tegenover al die anderen. Diezelfde emotie bij Paulus rond de onbekeerljkheid van zijn volksgenoten proef je ook in Romeinen 9. Het Evangelie is aller aanneming waardig, maar wordt door zoveel mensen áfgewezen. Herkennen we het? Met alle verscheidenheid die er is onder Gods kinderen en geroepen dienaren van God, is dat iets gemeenschappelijks: een intens verdriet over zoveel mensen die onbekeerd doorgaan op de weg bij God vandaan! Voelen we die pijn binnen ons huwelijk en gezin? Binnen vriendschappen en relaties? In de gemeente? In onze samenleving? Ten opzichte van het wereldwijde werk in Gods Koninkrijk? Als het goed is, heb je er niet één voor de satan over!

En tegelijk: wat een troost is het bij tijden, wanneer het werk van de Heere wordt gezien onder jongeren en ouderen! Als een voorbode van de volle oogst straks, ben je nu in liefde aan de Heere en Zijn dienst verbonden, ook al zul je dat zelf misschien zo niet eens durven zeggen. Dan is er toch maar één verlangen dat echt bovenaan staat: de Heere dienen, Hem liefhebben en met en voor Hem leven!

 

We hebben gelet op de verschillen wat hun karakter betreft, maar nu doen we dat ook voor wat betreft hun betrokkenheid bij Paulus, ieder met hun eigen achtergrond en cultuur. Nadat de apostel drie mensen met een Joodse achtergrond noemde, volgen er nu namelijk drie met een heidens verleden: Epafras uit Kolosse, de evangelist; Lukas uit Antiochië, de arts; en Demas.

 

Epafras is voor de mensen in Kolosse natuurlijk een goede bekende. Epafras is de man die door de Heere als middel gebruikt is om in Kolosse een gemeente te stichten. Paulus laat nu aan de mensen in Kolosse weten wat er in hun Epafras omgaat. We krijgen via Paulus een blik in het hart van een dominee, een ouderling, een diaken, een zendeling, een evangelist, een jongere of een oudere die de Heere dient in het ambt aller gelovigen. Herkennen we het in ons eigen leven? Allen tijd strijdende voor u in de gebeden, opdat gij staan moogt volmaakt en volkomen in al den wil Gods. Want ik geef hem getuigenis, dat hij groten ijver heeft over u en degenen die in Laodicéa zijn en degenen die in Hiërápolis zijn.

Dan kun je net als Epafras je gemeente geen ogenblik vergeten. Je kunt die mensen niet vergeten die de Heere op je hart gebonden heeft, voor wie je je verantwoordelijkheid voelt. Je worstelt ermee aan de troon van Gods genade in de gebeden. Epafras vertelde aan Paulus van de vruchten van Gods Geest in geloof, hoop en liefde. En tegelijk was hij voortdurend worstelend in de gebeden om vast te mogen staan in de genade van God. Worstelend of God Zijn doel zal bereiken met mensen; of mensen de wil van God zullen mogen doen, ook in de praktijk van het dagelijkse leven.

Gemeente, zo is het nog in de dienst van de Heere! Ook al kan en mag je de zegen van de Heere over je dienstwerk niet ontkennen – gedurig moeten we worstelen en bidden om de verdere opbouw van de gemeente, om het werk van Gods genade te mogen zien onder íedereen! Epafras weet zich ook helemaal verantwoordelijk voor de omliggende gemeente in het Lycusdal: Laodicéa en Hiërápolis. De voeten worden geschoeid met de bereidwilligheid van het Evangelie. En we letten nauwkeurig op Gods spreken in Zijn Woorden en in Zijn daden, om zo Gods wil te kennen en in Gods weg te gaan.

 

Lukas wordt daarna genoemd als de medicijnmeester, de geliefde. Lukas, de arts, heeft dus een grote plaats in Paulus’ hart. Lukas’ medische achtergrond kun je in zijn evangelie en ook in de Handelingen op meer plaatsen merken. Hij komt ook op meer plaatsen in Paulus’ brieven voor. Hij is immers wel vaker de reisgenoot van Paulus geweest, ook tijdens de reis naar Rome. Wat zal Paulus daar met zijn zwakke gezondheid veel gemak van hebben gehad! De arts is geliefd vanwege zijn bijstand en zijn zorg!

En Demas dan? Gemeente, aangrijpend is dat. Wanneer je op je laat inwerken wat Paulus vertelde van de anderen, krijg je de indruk dat Demas alleen nog maar wordt genoemd voor de volledigheid. Voelde Paulus misschien al aan dat er bij Demas wat wringt? Ik weet wel dat er over dat ‘liefhebben van de toenmalige wereld’ verschillend wordt gedacht. Maar tóch: wat klinkt het akelig en naargeestig! Proeven we de waarschuwing? Wees waakzaam! Want we zouden zomaar weggevoerd kunnen worden van het ene nodige en het allerbelangrijkste!

Gemeente, laat het eens op u inwerken: Aristarchus, Markus, Justus, Epafras, Lukas, Demas. En u, jij en ik?

 

We gaan naar de derde gedachte, maar eerst gaan we samen zingen uit Psalm 79: 6:

 

Ai, hoor naar hen, die in gevang'nis kwijnen;

Laat hun gekerm voor Uw gezicht verschijnen;

Bevrijd hen, die, gedreigd met doodsgevaren,

Op Uwe hulp met smekend' ogen staren.

Vergeld den wreden smaad,

Waarmee des nabuurs haat

Uw mogendheid dorst schenden;

Geef hun, o Opperheer;

Die zevenvoudig weer;

Zie neer op onz' ellenden.

 

3. Verbondenheid

Gemeente, we letten vandaag op Paulus’ afscheidswoorden. Eerst stonden we stil bij de eenheid. Daarna bij de verscheidenheid. Ten slotte nu ook bij de verbondenheid. Dat doen we aan de hand van de verzen 15 tot en met 18.

 

Want nadat de apostel de groeten heeft overgebracht van zijn vrienden en medewerkers, is het nu zijn beurt om te vragen of de gemeente van Kolosse zijn groeten wil overbrengen aan de gemeente van Laodicéa ,en aan Nymfas met de gemeente bij hem thuis. Daar begint het immers mee in vers 15: Groet de broederen die in Laodicéa zijn en Nymfas, en de gemeente die in zijn huis is.

De gemeente van Laodicéa lag op een afstand van ongeveer 17 kilometer verwijderd van Kolosse. Er is dus afstand. Maar toch ook: nabijheid, verbóndenheid! Met deze groet laat Paulus zien dat de gemeente van Kolosse niet op zichzelf staat, maar een onderdeel is van die ene Kerk waarvan Christus het Hoofd is. Daarvan worden de leden geroepen om in gemeenschap met andere broeders en zusters uit naastliggende gemeenten te leven. Nemen we de les ter harte? Het is niet goed wanneer gemeenten op zichzelf blijven staan. We moeten zoeken naar verbinding om elkaar waar mogelijk vast te houden en te dienen. De kerkelijke verdeeldheid is helaas een gegeven waarin wij mensen zo moeilijk verandering kunnen brengen. De kerkgeschiedenis overdoen is ons niet gegeven, nog helemaal los van de vraag wat er dan wérkelijk anders zou gaan.

Maar zullen we wél zoeken naar dat wat bindt in het besef dat er ten diepste maar één Kerk is? Dan nemen we onze eigen plaats in, we dragen verantwoordelijkheid op de plaats die de Heere geeft in het besef dat we ten diepste dienstbaar zijn aan een ‘enige katholieke of algemene Kerk, dewelke is een heilige vergadering van de ware Christgelovigen’. Deze mensen verwachten al hun zaligheid in Jezus Christus, en zijn gewassen door Zijn bloed en geheiligd en verzegeld door de Heilige Geest. Deze Kerk is ‘verspreid en verstrooid door de gehele wereld; nochtans samengevoegd en verenigd zijnde met hart en wil in één zelfde Geest, door de kracht van het geloof’. Zo leert ons de Nederlandse Geloofsbelijdenis in artikel 27. Daarvan maakt deze gemeente van Laodicéa deel uit. Maar ook de gemeente die bij een zekere Nymfas thuis samenkomt.

Wie deze Nymfas geweest is, weten we niet. Misschien bedoelt Paulus hiermee de gemeente van Hiërápolis. De eerste christenen hadden nog geen kerkgebouwen zoals wij. Ze kwamen vaak bij elkaar in het huis van iemand uit de gemeente die daar ruimte voor had. De gemeente van Kolosse kwam in het huis van Archippus samen, blijkt straks.

 

Paulus zegt daarna dat zijn brief ook in Laodicéa gelezen moet worden. En in Kolosse moeten ze de brief lezen die uit Laodicéa geschreven is. Over deze laatste brief bestaan nogal wat verschillende opvattingen. Bedoeld kan zijn een brief van Paulus aan die gemeente, die verloren is gegaan. Bedoeld kan zijn een andere apostolische brief die als rondzendbrief nu in Laodicéa lag en naar Kolosse toe moest. Bedoeld kan ook zijn een brief uit Laodicéa zelf, waar Paulus kennis van droeg en die ook in Kolosse aan de orde moest komen. De kanttekeningen houden het midden tussen de laatste twee mogelijkheden.

In ieder geval is wel duidelijk: samen staan de gemeenten op het getuigenis van de apostel. De brieven van de apostel waren voor hen van levensbelang. De zorgen van de één waren de zorgen van de ander. En wat was je in die tijd blij - zonder complete Bijbel en met mensen die vaak zelf niet lezen konden – als er een brief van de apostel voorgelezen werd! Net zo blij als wij vandaag horen te zijn met de complete Bijbel die wij hebben én lezen kunnen!

 

Ten slotte heeft Paulus nog een kort woord voor Archippus. Tegen hem moeten de mensen zeggen dat hij moet zien op de bediening die hij aangenomen heeft in de Heere om die te vervullen. Zo’n aansporing is in ieder geval voor Archippus blijkbaar nodig. Wellicht werkte hij in de gemeente als tijdelijk vervanger van Epafras. Hij had zijn bediening aangenomen in de Heere, en  vooral dat legt klem op de woorden. Zeg hem dat hij trouw moet blijven op zijn post! Hij mag niet verslappen. Het was immers niet het initiatief van Archippus? Nee, God Zelf heeft hem dit werk op de schouders gelegd! Dat mag de gemeente weten. Dan moet de gemeente er ook op toezien dat het werk met trouw en volharding wordt gedaan. Sta hem daarin bij, ook wanneer het soms heel moeilijk kan zijn. Wek hem voortdurend op tot ijver en inzet, ten diepste voor Góds werk!

Gemeente, kennelijk is zo’n opwekking weleens nodig. Als ambtsdrager: hoe kan ik het aannemen, hoe kan ik het doen? Broeders, laten deze aansporende woorden ons bij de Heere brengen. Hij heeft ons niet nodig, maar schakelt tegelijk mensen in die Hij wil gebruiken. Wie het ‘aanneemt in de Heere’ krijgt dan gelukkig ook ‘kracht in de Heere’!

En breder, gemeente, zullen we eraan denken op de plaats waar de Heere ons stelt? Wie in de weg van de Heere gaat, mag op Gods tijd ook Zijn gunst en verborgen ondersteuning ervaren! Dan geeft Hij alles op Zijn tijd, en het wonder blijft over.

Aangenomen in de Heere – ik heb het niet gezocht, maar het is me gegéven. Dan zal de Heere ook daarin afmaken waaraan Hij begint. En dat alles vanwege de genade waarmee Paulus zijn brief besluit.

 

Paulus groet eerst met nadruk met eigen hand. Daarmee laat hij zien dat de brief écht van hem en niet van een ander in zijn naam is. Daar was in die tijd immers soms sprake van. Hij roept ertoe op hem te gedenken in zijn banden, in zijn lijden vanwege de naam en de zaak van koning Jezus. Om dan te eindigen met het korte en veelzeggende: De genade zij met u.

En met deze genade met u wil ik dan ook deze preek afronden. We hebben gelet op Paulus’ afscheidswoorden. Eerst stonden we stil bij de eenheid. Daarna bij de verscheidenheid. En ten slotte bij de verbondenheid.

Nu sluit Paulus en sluiten ook wij alles af met de zegenwens: De genade zij met u. Dan gaat het om Góds genade, zoals die zichtbaar werd in Christus en nu in het Evangelie wordt uitgestald. Gods kinderen delen erin door het werk van de Heilige Geest. Om die genade gaat het in heel de brief. Weten we het?

Hebben we Gods genade geproefd in Paulus voorbede?

Hebben we Zijn genade geproefd in de boodschap over de heerlijkheid van Christus?

Hebben we Zijn genade geproefd in Paulus’ bediening?

Hebben we Zijn genade geproefd in Gods werk in Kolosse?

Hebben we Gods genade geproefd in het leven met de Heere?

Hebben we Zijn genade geproefd in de boodschap over de christelijke levensheiliging?

Hebben we Zijn genade geproefd in de boodschap over het dienen in de Heere?

Hebben we Zijn genade geproefd in Paulus’ laatste vermaningen?

Hebben we Gods genade geproefd in Paulus’ afscheidswoorden?

In een zondige en multiculturele en multireligieuze samenleving toen en nu schittert dan Gods genade in Christus die doorwerkt in heel je leven. Paulus begon er zijn brief mee. En hij eindigt zijn brief ermee.

Delen wij erin?

Hebben we ervan geleerd?

Genade is een zo kostbare en dierbaar woord. De werkelijke waarde ervan zien we op Golgotha. De Heere Jezus betaalde ervoor met Zijn leven, opdat mensen die gezondigd hebben, erin zullen delen. Door genade zullen zij staande blijven in deze tijd die zoveel lijkt op die van Kolosse.

Wil je weten hoe je eraan kunt komen?

Wil je weten hoe je er meer van kunt leren?

Houd dan je lege handen bij de Heere op. Zeg het met de tollenaar in de tempel: Wees mij de zondaar genádig! Want zulke mensen worden niet met lege handen weggestuurd!

Hebben we deze genade gekregen in ons leven? Leef dan net als Paulus. Tegen Paulus heeft de Heere gezegd: Mijn genade is u genoeg. Dan héb je ook echt genoeg. Dan heb je alles voor de tijd en voor de eeuwigheid. En met het zicht op een eeuwige toekomst bij de Heere blijven we het vragen: Laat Uw genâ ons met haar troost verrijken!

 

Daarom gemeente, na al deze woorden: De genade zij met u!

Amen.

 

Slotzang:

 

Uw gunst sterkt meer dan d' uitgezochtste spijzen;

Laat, met het licht, haar licht voor ons verrijzen;

Zo zal ons hart op liefelijke wijzen,

Uw goedheid, al ons ov'rig leven, prijzen.

Verblijd ons naar de maat van onzen druk,

En naar den tijd van al ons ongeluk.

 

Laat Uw genâ ons met haar troost verrijken,

En laat Uw werk aan Uwe knechten blijken,

Uw heerlijkheid niet van hun kind'ren wijken;

Uw liefd', Uw macht behoed' ons voor bezwijken;

Sterk onze hand, en zegen onze vlijt;

Bekroon ons werk, en nu, en t' allen tijd'.