Ds. R.A.M. Visser - Kolossenzen 4 : 2 - 6
Paulus’ laatste vermaningen
Kolossenzen 4 : 2 - 6
Delen & Download
Download preekLeespreek tekst
Zingen : | Psalm 32: 3 | |
Lezen : | Kolossenzen 4: 2-6 | |
Zingen : | Psalm 119: 7, 65 en 86 | |
Zingen : | Psalm 42: 5 | |
Zingen : | Psalm 51: 7 en 8 |
Gemeente, de tekstwoorden voor de preek van vanmorgen vinden we in het ons voorgelezen Bijbelgedeelte, Kolossenzen 4 de verzen 2 tot en met 6. Ik lees daarvan samenvattend alleen het eerste gedeelte van vers 2:
Houdt sterk aan in het gebed.
Ik noem u als thema hierbij: Paulus’ laatste vermaningen.
We letten erop aan de hand van drie aandachtspunten; deze laatste vermaningen gaan achtereenvolgens over:
1. het gebed (de verzen 2 tot en met 4);
2. de wandel (vers 5);
3. de woorden (vers 6).
1. Het gebed
Gemeente, we gaan vandaag luisteren naar een aantal laatste vermaningen uit het onderwijs van Paulus in de Kolossenzenbrief, die wat meer in het algemeen naar voren worden gebracht.
Het begint in de verzen 2 tot en met 4 met een vermaning, met onderwijs over het gebed. Leest u maar mee: Houdt sterk aan in het gebed, en waakt in hetzelve met dankzegging; biddende meteen ook voor ons, dat God ons de deur des Woords opene, om te spreken de verborgenheid van Christus, om welke ik ook gebonden ben; opdat ik dezelve moge openbaren, gelijk ik moet spreken.
De vermaning is dus om sterk aan te houden in het gebed, om daarin te volharden en ermee door te gaan, om daarin waakzaam en alert te zijn met dankzegging.
Wat krijgt zo‘n vermaning een diepe gloed vanuit het voorgaande.
In hoofdstuk 3 stond vers 17 centraal: En al wat gij doet met woorden of met werken, doet het alles in den Naam van den Heere Jezus, dankende God en den Vader door Hem. Dat werd vervolgens in de verzen daarna (tot en met vers 1 van hoofdstuk 4) concreet gemaakt in de toepassingen. Eerst maakte de apostel een toepassing voor getrouwde mannen en vrouwen, daarna voor kinderen en ouders en ten slotte voor werkgevers en werknemers. Op al die gebieden moet ons leven doortrokken zijn van het wonder van Gods genade.
Wat is dat soms moeilijk! Wat kunnen daar een pijnpunten liggen, juist rondom deze dingen. We kunnen zo worstelen met moeilijke dingen binnen het huwelijk, in het gezin of op het werk.
Voelen we welke kant de apostel, welke kant de Heilige Geest ons mensen daarmee op stuurt?
Naar de Heere in de hemel. Naar de almachtige God van de hemel en de aarde, Die alles geschapen heeft en in stand houdt, Die Zijn Zoon gestuurd heeft naar deze wereld verloren in zonde en schuld. In Hem is de weg naar boven weer opengegaan. Hij bewijst om Jezus’ wil genade aan mensen die het niet verdiend hebben en wil in alle dingen zorgen voor ons als we het moeilijk hebben – ook in ons levenskruis, in welk opzicht dan ook.
Gemeente, weet u wat de Heere ervan zegt in de Bijbel, tegen ons allemaal?
We lezen het in Psalm 10 vers 14: Gij ziet het immers; want Gij aanschouwt de moeite en het verdriet, opdat men het in Uw hand geve; op U verlaat zich de arme, Gij zijt geweest een Helper van den wees.
Daarom zeggen we, met de apostel, tegen iedereen die zich in de golven van het leven bevindt, in huwelijk, gezin of werk: houdt sterk aan in het gebed. Gevouwen handen en gebogen knieën zijn zulke machtige wapens, ook in verband met de wat algemenere vermaningen die nu volgen.
Jongens en meisjes, op school gebeurt het weleens dat de juf een paar kinderen apart neemt om hun iets uit te leggen; daarna gaat ze weer verder met de hele klas. Zo doet Paulus dat hier ook. In de vorige verzen nam hij een aantal mensen als het ware even apart, maar nu gaat hij weer verder met dingen die voor iedereen belangrijk zijn, die op iedereen van toepassing zijn, namelijk de vermaning om aan te houden in een volhardend gebed en waakzaam te zijn in de dankzegging. Bidden en danken dus.
Jongens en meisjes, wat bidden is, hebben we al vaker gezien. Als we bidden, vouwen we onze handen, doen we onze ogen dicht en vragen we de Heere wat we nodig hebben. Als we danken, gaat het ongeveer net zo, alleen dánken we de Heere dan voor wat we gekregen hebben in plaats van Hem iets te vragen.
Doen jullie dat? Zullen jullie dat steeds blijven doen?
Jongelui, gaan jullie daarmee door, ook als je niet direct merkt dat de Heere hoort of als Hij anders verhoort dan je gebeden hebt? Ben je waakzaam, alert in de dankzegging aan de Heere? Je zou zomaar vergeten om Hem ergens voor te danken.
Gemeente, hoe is dat onder ons? Bidden we én danken we?
De Heere vertelt in de Bijbel op meerdere plaatsen, ook in dit gedeelte, dat het gebed de weg is om te krijgen wat we van onszelf niet hebben en wat we niet missen kunnen. De Heere vertelt ons ook dat Hij de dank waard is voor alles wat Hij gegeven heeft.
Begin daarom je dag met gebed, als een sleutel om de dag te openen. En eindig er je dag mee, als een sleutel om de dag af te sluiten.
Bid alleen. Bid samen. Bid als gezin. Dank Hem ook voor alles wat Hij geeft. Daarin wordt de Heere geëerd als de Gever van alles.
Wees daarin ook waakzaam, alert. Want we kunnen er zomaar in verslappen. Omdat het er nog even bij moet, half slapend bijvoorbeeld. Omdat onze gedachten zo snel afgeleid worden onder het bidden en danken.
Jongelui, ouderen, maak in je agenda ruimte voor de Heere, voor stille tijd. Zet je smartphone dan uit. Zet je computer uit. Leg je boeken opzij. En doe in de hectiek en de drukte van je leven net als Daniël: op geregelde en vaste tijden de Heere alles vertellen en vragen. Richt je gedachten op de Heere. Bij Hem ben je welkom. Stort je hart uit voor Hem.
‘Met het gebed bombardeer je de hemel’, zegt Luther. Ga er daarom mee door wanneer dat stemmetje vanbinnen zegt dat bidden toch niet helpt. David zegt: Gij hoort het gebed; tot U zal alle vlees komen (Ps.65:3).
En vergeet niet om waakzaam te zijn en Hem te danken voor alles wat Hij gegeven heeft.
Waakzaam – je zou ook kunnen zeggen: oplettend, alert. Want je hebt van alles bij je wat je hinderen kan in het bidden en danken. Je hebt er je hart van nature in tegen; je wordt snel afgeleid. De duivel is er niet blij mee wanneer je bidt. Die weet precies hoe hij je aandacht weg moet halen. En de wereld wil je ervan weerhouden.
Een waakzame bidder en danker is een soldaat die de wacht houdt in de nacht. Daarom: waak en bid! Geen tegenstand is te sterk wanneer we de hulp van de Heere erbij inroepen. Geen taak is onuitvoerbaar, als we die maar biddend mogen aannemen.
Wij mensen hebben zulke aansporingen zo nodig, ook wanneer we de Heere in ons leven hebben leren kennen. De apostel schrijft deze dingen eerst en vooral aan de heilige en gelovige broeders en zusters in Christus te Kolosse. Kennelijk hebben ook Gods kinderen zulke vermaningen en aansporingen nodig.
In het leven met de Heere is het gebed het voornaamste stuk van de dankbaarheid. Het komt in onze Catechismus na het gebod; en dat is niet voor niets. Je wordt in de voortgaande ontdekking aan je nietigheid en zondigheid niet op jezelf teruggeworpen, maar op de Heere en de rijkdom van Zijn genade. De Heere deelt die uit in de weg van het gebed. En je krijgt het, met de aansporing om Hem ervoor te danken.
Houdt sterk aan in het gebed. Om de vruchten van Gods Geest meer en rijker in je leven te mogen ontvangen. Om de heerlijkheid van Christus duidelijker te mogen zien. Om dieper inzicht in het werk van Gods genade, waarin het handschrift wat tegen ons was, nu is uitgewist. Om een leven wat helemaal gericht is op de dingen die boven zijn, waar Christus is. Bid om bewaring tegen de gevaren van de onreinheid en verkeerde seksualiteit en de zonden van de mond en de tong. Bid aanhoudend om alles wat je doet, met woorden of met werken, te mogen doen in de Naam van de Heere Jezus Christus.
En dank Hem daarvoor met waakzaamheid. Merk het op wanneer de Heere betoont een Hoorder te zijn van het gebed. Eindig ermee in de Heere en niet in jezelf. Merk de zegen van de Heere op wanneer de Heere het geloof vermeerdert, de liefde aanwakkert en de hoop verlevendigt, wanneer je huwelijk in beginsel beantwoordt aan dat wat de Heere ermee bedoeld heeft. Dank Hem wanneer het goed is tussen ouders en kinderen, en omgekeerd. Zie je werk als een zegen van de Heere. Tel al uw zegeningen, één voor één.
Voelen we de actualiteit, in een tijd en een samenleving waarin alles op rekening van de mens wordt geschreven? Voelen we de actualiteit, wanneer we in het leven met de Heere zo kunnen worstelen met ingezonkenheid en biddeloosheid, met verflauwing en vertraging van het gebed?
Houdt sterk aan in het gebed, en waakt in hetzelve met dankzegging; biddende meteen ook voor ons, dat God ons de deur des Woords opene, om te spreken de verborgenheid van Christus, om welke ik ook gebonden ben; opdat ik dezelve moge openbaren, gelijk ik moet spreken.
Gemeente, opmerkelijk is dat Paulus hier niet vraagt om voorbede om zo snel mogelijk uit de gevangenis te komen. Dat zouden wij misschien wel gedaan hebben, maar Paulus niet. Gods eer, Gods zegen over het Woord gaat bij hem boven alles. Er is maar één ding wat echt telt en dat is het evangeliegeheim van Christus – om Hem uit te schilderen in Zijn schoonheid, om Hem bekend te maken, over Hem te vertellen, Hem te openbaren, te onthullen.
Spiegelen we ons eraan?
Paulus vraagt voorbede voor zichzelf, eigenlijk voor al het werk in Gods Koninkrijk. Het is een gebed waarin de apostel vraagt of de bediening van het Woord zo gezegend mag worden dat het ingang zal vinden in de harten van de mensen die het horen.
Als dienaar van het Evangelie, als ambtsdrager, zendeling of evangelist of in het ambt aller gelovigen maak je zelf, in het doorgeven en voorleven van het Evangelie, de deuren van de harten van de mensen niet open. En daar kom je achter ook. Hoezeer je ook je best doet om mensen van deze tijd met het Woord van God te bereiken, het is uiteindelijk Góds werk om harten te bereiken en de deuren van harten open te maken.
Wij houden ons hart van nature opzettelijk gesloten. Dat verandert pas als de Heere gaat werken. Hij maakt open door druppels van liefde in dat slot te doen. En dan springt die deur open; dan gaat het allemaal vanzelf. Hij overwint verzet, vijandschap en ongeloof. En als dat gebeurt, houdt niemand het meer tegen.
Wij hebben als voorgangers uw voorbede zo nodig.
Dank voor uw voorbede. Blijf dat doen, of ga dat doen. We kunnen elkaar niet missen in de dingen van Gods Koninkrijk. Om in volledige overgave en algehele toewijding aan Gods opdracht bezig te kunnen zijn, hebben strijders aan het front de gedurige herinnering nodig aan de voorbede van het stille thuisfront. Dat bemoedigt en doet ook zegevieren!
Spurgeon vertelt ergens van een collega die veel zegen had onder zijn prediking. Maar op een dag liet de Heere die dienaar van het Woord zien dat hij die zegen vooral te danken had aan een man die op het trapje van de kansel zat te bidden.
Voelt u aan waar het om gaat?
We gaan naar onze tweede gedachte:
2. De wandel
Want daar gaat het over in vers 5: Wandelt met wijsheid bij degenen, die buiten zijn, den bekwamen tijd uitkopende.
De apostel heeft het al eens eerder over de wandel gehad, namelijk in Kolossenzen 1. In vers 10 van dat hoofdstuk heeft Paulus het over een wandel waarmee de Heere blij kan zijn.
Nu gaat het opnieuw over een bepaalde wandel, namelijk ‘met wijsheid bij diegenen die buiten zijn’. Voor een Jood was de heiden de ‘outsider’. In het Nieuwe Testament is de ‘buitenstaander’ degene die zich nog buiten de christelijke gemeente bevindt.
We begrijpen wel dat er met die ‘wandel met wijsheid’ heel wat anders wordt bedoeld dan ons gewone wandelen in het bos bijvoorbeeld. We kunnen hier voor ‘wandel’ ook lezen: levenswandel. Dan gaat het dus om ons totale leven in wat wij denken, zeggen en doen, ons totale leven op school of in de opleiding, op ons werk, in huwelijk en gezin, in onze vriendschappen en relaties, op sociale media – noem maar op.
Die wandel moet ‘met wijsheid’ zijn naar hen die ‘buiten’ zijn, tactvol, inzichtelijk; een levenswandel, een totale gedragslijn waarmee we in geen enkel opzicht voor de ongelovigen een obstakel of aanstoot zijn om het Evangelie, de verborgenheid van Christus, aan te nemen.
En zoals een koopman probeert aan te voelen wanneer het de tijd van handelen en zakendoen is, zo moeten jullie ook ‘de tijd uitkopen’, zegt Paulus. Laat de mogelijkheid, het gunstige moment om het Evangelie door te geven aan hen die er nog ‘buiten staan’, niet onbenut. Maak je tijd nuttig voor de verbreiding van het Evangelie, om door te geven wat werkelijk waarde heeft voor nu en voor straks.
Wij kunnen met onze wandel en ons woord in de omgang met andersdenkenden de ander niet overtuigen. Maar dat wil natuurlijk niet zeggen dat we niet moeten zoeken naar het juiste moment om te leven en te spreken vanuit een bewogen grondhouding, met wijsheid!
Dat was blijkbaar een van de problemen bij deze kinderen van God in Kolosse, maar luisteren wij nu voor onszelf? Deze boodschap komt vanmorgen tot ons allemaal, of we het willen weten en horen of niet: onze levenswandel moet een wandel zijn in wijsheid, met tact en inzicht. In de multiculturele en multireligieuze samenleving toén én vandaag hoort onze levenswandel een wandel te zijn waarin we de tijd uitkopen, waarin we het juiste moment benutten om het Evangelie door te geven aan diegenen die er nog niet van weten.
Het is bijzonder om te zien hoeveel evangelisatieactiviteiten er zijn binnen de gemeente. Maar evangelisatie is niet in de eerste plaats de taak en het werk van een commissie; het is in de eerste plaats ónze taak en óns werk – van u, van jou en van mij! Wij mensen zijn kennelijk allemáál belangrijk als het gaat om de uitbreiding van Gods Koninkrijk. En wat zeggen wij daar dan van?
Jongens en meisjes, weet je dat jij op die manier ook belangrijk bent voor de uitbreiding van Gods Koninkrijk? Wat jij doet – dus nog niet eens wat jij zegt – is als een boek voor onkerkelijke mensen. Zij hebben lang niet altijd de Bijbel in huis, maar ze zien jouw leven en dat is voor hen de enige bijbel. Wat lezen die mensen dan in die bijbel die jouw leven is?
Begrijp je daarom hoe belangrijk het is wat je doet?
Paulus weet dat. Daarom zegt hij ook tegen jullie: gedraag je wijs en verstandig tegenover onkerkelijke mensen. Let erop hoe je leeft, want ze letten op jou. Zorg dat onkerkelijke mensen niet over jou moeten zeggen: is dat nu iemand die naar de kerk gaat? Dan zorg je ervoor dat ze op de kerk en op de Heere neerkijken. Dan willen ze daar niet bij horen. Je moet juist zó leven dat anderen jaloers op je worden. Dan zien ze dat jij iets hebt wat zij niet hebben. Dan willen ze ook de Heere kennen.
Zo moet ons hele leven zijn, ook als jongeren.
Jongelui, in je hele leven blijkt – als het goed is – de innerlijke liefde tot de Heere. Een christelijke levensstijl krijgt op die manier een ongekend positieve dynamiek en uitstraling. Die is, als het goed is, anders dan van anderen. Die is niet gericht op jezelf, maar op de Heere. Die is wervend, nodigend. Die is als het ware helemaal doortrokken van de geur van Gods genade en het goede leven met de Heere.
Dat is te merken in je hele uitstraling: aan je vrijetijdsbesteding, aan je geldbesteding, aan de manier waarop je je oriënteert op een studie of de arbeidsmarkt. Het is te merken aan de manier waarop je spreekt over andere mensen, aan de manier waarop je omgaat met alles wat vandaag op jou afkomt als een verleiding – in relaties, vriendschappen, op sociale media, noem maar op.
‘Gij geheel anders’, zegt de Heere. Wat wil de Heere dat ik doen zal? Dat raakt, als het goed is, je hele leven. Is jouw leven zo een open boek waarin mensen lezen kunnen wie de Heere wil zijn?
Ouderen, zo is dat ook bij ons, als het goed is. Denken we nog aan de huwelijken, gezinnen en ons werk? We leven toch niet alleen voor het hier en nu?
Natuurlijk hebben we onze taken en verantwoordelijkheden; die ontlopen we ook niet. Je neemt, net als ieder ander, vanuit je verantwoordelijkheid bepaalde beslissingen; je maakt keuzes. Want nogmaals: een vreemdeling hier beneden is geen zonderling hier beneden. Op de plaats waar de Heere ons gesteld heeft, dragen we onze verantwoordelijkheden en we zoeken daarbij in alles te leven volgens Gods normen in Zijn goede geboden.
Lees er de uitwerking maar van in de Catechismus. Dan weten we verschil te maken tussen de tijdloze wil van God en de tijdbetrokken uitwerking daarvan voor vandaag, en zoeken we naar gelegenheden om góéd te doen, om de liefde van Christus uit te stralen en om zielen te winnen voor Christus.
Beseffen we allemaal dat er niets dodelijker is voor de verspreiding van het Evangelie dan de mondchristen die met zijn leven weerspreekt wat hij met de mond belijdt?
De Heere wil een godzalig leven gebruiken om buitenstaanders jaloers te maken, zodat ze daardoor het gemis en de leegte van een leven zonder God zullen gaan ervaren. Zo moet het bij ons zijn of worden: Let op den vrome, en zie naar den oprechte; want het einde van dien man zal vrede zijn (Ps.37:37). Zodat buitenstaanders dan zullen zeggen: Wij zullen met ulieden gaan, want wij hebben gehoord, dat God met ulieden is (Zach.8:23).
We gaan naar onze derde gedachte, maar zingen eerst Psalm 42 vers 5:
Maar de Heer’ zal uitkomst geven,
Hij, Die ’s daags Zijn gunst gebiedt;
’k zal in dit vertrouwen leven,
en dat melden in mijn lied;
’k zal Zijn lof zelfs in den nacht
zingen, daar ik Hem verwacht;
en mijn hart, wat mij moog’ treffen,
tot den God mijns levens heffen.
3. De woorden
Gemeente, we letten vandaag op Paulus’ laatste vermaningen. Eerst stonden we stil bij zijn vermaningen over het gebed, daarna bij zijn vermaningen over de wandel en tot slot staan we stil bij zijn vermaningen over de woorden. Dat is onze derde gedachte, aan de hand van vers 6: Uw woord zij te allen tijde in aangenaamheid, met zout besprengd, opdat gij moogt weten, hoe gij een iegelijk moet antwoorden.
Deze woorden van Paulus sluiten aan bij de dingen van daarnet over de levenswandel.
Uw woord zij te allen tijde in aangenaamheid – dat betekent in het algemeen: vriendelijk, hartelijk, meelevend. In blijde dagen en verdrietige dagen leef je met elkaar mee. Vriendelijkheid en hartelijkheid kosten immers niets.
De apostel laat daarmee zien dat we ons steeds moeten afvragen hoe onze woorden op de ander overkomen, hoe onze woorden worden ontvangen. Wat kunnen mensen elkaar nodeloos kwetsen en pijn doen met woorden! Daar moeten we over nadenken. De Bijbel vraagt op dit punt invoelingsvermogen met de ander, ook wanneer het gaat over onze woorden.
Maar we voelen allemaal wel aan dat daarmee niet alles is gezegd.
Paulus zegt namelijk nog meer in deze woorden, zo blijkt. Want de apostel gebruikt hier een grondwoord voor ‘aangenaamheid’ dat je in de stam ook kunt vertalen met ‘genade’. En dan zie je ineens een diepere laag bovenkomen: ‘Uw woord zij te allen tijde met genade.’ Je woorden moeten altijd met genade doortrokken zijn. Je woorden moeten altijd gevuld zijn met genade.
Onze gesprekken worden er dan op gericht om de ander te winnen voor de Heere en voor Zijn dienst. Woorden van genade spreken van het wonder van genade voor zo iemand als ik ben – en blijf, ook na ontvangen genade. We zien dat naar voren komen in het vervolg.
‘Laten je woorden altijd met zout besprengd zijn’, zegt de apostel er namelijk bij.
Wat betekent dat?
Ook onze jongens en meisjes begrijpen wel dat dit een vorm van beeldspraak is. We kunnen woorden natuurlijk niet létterlijk met zout bestrooien, zoals we zout over ons eten doen. We lezen wel vaker in de Bijbel een beeldspraak over zout. Zo werd door de Joden de Thora met zout vergeleken. En de spijsoffers van de Israëlieten moesten met zout worden bereid. Zout was een waardevol en belangrijk artikel. Het werd gebruikt als conserveermiddel, als medicijn, als reinigingsmiddel, en natuurlijk ook voor de smaak. In het Nieuwe Testament gebruikt de Heere Jezus dit beeld om van Zijn discipelen de vervulling met de Heilige Geest en het wandelen in de Geest aan te geven.
Wanneer in het spreken van een gelovige de wijsheid van Gods Geest tot uitdrukking komt, zal hij ook weten welk antwoord hij aan zijn gesprekspartners moet geven. En dan zien we de hoofdbetekenis naar voren komen: zout als middel om bederf te weren en om smaak te geven, ook als het gaat om onze gesprekken. In onze woorden moeten we alles weren wat verderfelijk en onstichtelijk is. En zoals zout pittig is, zo moeten ook onze gesprekken zijn: niet zouteloos of zoetig, maar pittig en duidelijk. Met dit doel: opdat gij moogt weten, hoe gij een iegelijk moet antwoorden.
Daarmee dwingt de apostel iedereen om létterlijk op zijn woorden te letten, ook in het leven met de Heere.
Onze woorden moeten dus zijn als van iemand op wiens lippen genade is uitgestort. Is dat zo bij ons? Evangelisatie is als het goed is niet in de eerste plaats de taak van een commissie, zei ik net, maar van ons allemaal.
Paulus veronderstelt hier blijkbaar dat deze christenen in Kolosse op een bepaalde manier betrokken waren op hun gemeenschap, dat er voldoende aanknopingspunten bestonden om mensen te bereiken en dat die aanknopingspunten dan ook benut dienden te worden. Denken we erover na, niet alleen op zondag na de preek, maar ook later in de week?
De gesprekken van iemand op wiens lippen genade is uitgestort, gaan als het goed is over dé Ander, Christus Jezus de Heere, en over het wonder van genade voor zo iemand als ik ben (en blijf).
Hoe is dat op de plaats die wij innemen in de gemeenschap van deze tijd en deze cultuur? Denk aan je gezin, je omgang met elkaar en je kinderen. Denk aan je werk, de kantine of tussendoor op het werkoverleg. Denk aan de gesprekken met je klasgenoten, collega’s, vrienden, vriendinnen, kennissen en ook onder elkaar als ambtsbroeders. Je komt in al zulke situaties mensen tegen die midden in het leven staan, mensen in tijden van vreugde en voorspoed en mensen in tijden van moeite en verdriet. Soms wordt er intens geworsteld met levensvragen. Ieder mens zoekt naar de zin van het leven; dat merk je. Ieder mens worstelt ook met de vraag van het lijden. Wanneer je een gesprek aangaat, komen deze dingen soms zomaar aan de orde. Wat is het dan belangrijk om al luisterend naar de ander je te verdiepen in de ander, om hem serieus te nemen in zijn vragen (ook al zijn dat misschien niet jouw vragen), om al luisterend naar de ander mét de ander in woorden stapjes te zetten in de richting van genade – om zo door te geven wat niemand missen kan.
Vraag dan maar om de gelegenheden en de woorden die je dan zo nodig hebt.
Ik las in de voorbereiding van deze preek iets wat ik graag door wil geven.
Aan een Atheense wijsgeer werd eens door een machtige koning gevraagd waarmee hij die wijsgeer blij zou kunnen maken. Toen antwoordde de man: ‘Ik heb maar één wens: dat u niet tussen de zon en mij in gaat staan.’
Dat moet ook ons verlangen zijn: laat niemand en niets tussen Christus, de Zon der Gerechtigheid, en mij in staan. Om dan, warm gemaakt door Zijn genade, die warmte ook door te mogen geven daar waar de Heere ons een plaats geeft.
Dan spreken we natuurlijk ook over alle gewone dingen van het leven. Want nogmaals: we staan met twee benen in deze tijd en maatschappij, met alles wat daarin gebeurt, in het groot en in het klein. Maar we zoeken door alles heen ook te spreken over de Heere Jezus en Zijn dienst. Laten onze woorden dan aangenaam zijn, vriendelijk, beminnelijk, aantrekkelijk, aanlokkelijk, warm, liefdevol, ernstig, bewogen, gunnend. Dan proberen we ook te spreken over dingen waar de Bijbel over spreekt, allemaal zoals het een christen – in de echte zin van het woord – betaamt.
Hoe liefelijk zijn op de bergen de voeten desgenen, die het goede boodschapt, die den vrede doet horen; desgenen, die goede boodschap brengt van het goede, die heil doet horen; desgenen, die tot Sion zegt: Uw God is Koning (Jes.52:7).
Dan kénnen we dus ook de vragen van onze tijd. Ook Paulus kende die in zijn tijd. Hij was in staat om met de mensen van die tijd een gesprek aan te gaan. U ook? Niet om in zo’n gesprek te eindigen, maar om het als een deur te laten zijn waardoor je uitkomt bij de kern: de boodschap van kruis en opstanding in een door de zonde verscheurde wereld en gebroken werkelijkheid.
Dan morsen we niet met onze woorden. Want het hart eens wijzen zal tijd en wijze weten (Pred.8:5). Dat wil zeggen: het juiste tijdstip om te spreken en de juiste manier om te spreken. Je let erop dat je niet op een afstotende en tactloze manier optreedt vanuit de gedachte dat de waarheid nu eenmaal gezegd moet worden. Je spreekt je woorden niet te pas en te onpas. Je laat je woorden inhaken op wat de ander werkelijk zegt, zonder alles van tevoren voor de ander in te vullen. En je gebruikt argumenten níet om de ander klem te zetten, te blokkeren of te manipuleren, maar om samen verder te komen in de richting van het grote doel: de zaligheid van arme zondaren, buitenstaanders die binnenstaanders moeten worden.
Weegt het al echt?
En zijt altijd bereid tot verantwoording aan een iegelijk, die u rekenschap afeist van de hoop, die in u is, met zachtmoedigheid en vreze (1Petr.3:15). En de zaligheid is in geen Anderen; want er is ook onder den hemel geen andere Naam, Die onder de mensen gegeven is, door Welken wij moeten zalig worden (Hand.4:12).
Gemeente, we gaan de preek afronden. We hebben vandaag gelet op Paulus’ laatste vermaningen. Eerst stonden we stil bij zijn vermaningen over het gebed, daarna bij zijn vermaningen over de wandel en ten slotte bij zijn vermaningen over de woorden.
Wat zeggen wij dan van óns bidden, vergeleken met het bidden van Christus?
Wat zeggen wij dan van ónze wandel, vergeleken met de wandel van Christus?
En wat zeggen wij dan van ónze woorden, vergeleken met de woorden van Christus?
Wanneer het bereiken van de hedendaagse mens, met de arrogantie van de wetenschap en de kritische geest van de tijd, óns werk zou zijn, dan stond het er hopeloos voor. Maar gemeente, het is Góds werk om via de gebeden, de wandel en de woorden het hart te bereiken en het leven nieuw te maken. Dat is Góds werk, om Jezus’ wil.
Wanneer wij op grond van onze gebeden, wandel en woorden ons hoofd vol schaamte moeten buigen, dan wijzen we opnieuw op de Heere Jezus en de ruimte die er is bij Hem – Zijn voorbede voor mij, Zijn levenswandel ten behoeve van mij, Zijn woorden tegen mij.
En wanneer het kan voor mij, dan kan het voor iedereen.
Werp dan uw brood maar uit op het water, want gij zult het vinden na vele dagen (Pred.11:1). Opnieuw: om Jézus’ wil!
Amen.
Slotzang: Psalm 51 de verzen 7 en 8
Dan zal ik elk, die ’t heilspoor bijster is,
vrijmoedig al Uw rechte wegen leren;
de zondaar zal zich dan tot U bekeren,
en scheppen moed uit mijn behoudenis.
O God, Gij God mijns heils, vergeef mijn schuld,
mijn bloedschuld toch, hoe billijk ook te doemen;
dan zal mijn mond, met zangstof weer vervuld,
Uw heilig recht, gepaard met goedheid, roemen.
Heer’, open Gij mijn lippen door Uw kracht,
zo zal mijn mond Uw lof gestaâg vermelden.
Geen offer kan voor mijne zonden gelden;
behaagd’ U dat, straks wierd het U geslacht.
Indien Gij lust in brandend’ off’ren hadt,
dan wierd het vuur door mij gewis ontstoken;
ik spaarde dan noch zorg, noch vlijt, noch schat,
maar zou ’t altaar van offervee doen roken.