Ds. R.A.M. Visser - Kolossenzen 2 : 13 - 14

Gods werk in Kolosse

Levend gemaakt met Christus – vers 13
Vergeven door Christus – vers 14
Deze preek is de vierde preek uit de serie de Kolossenzenbrief van ds. R.A.M. Visser

Kolossenzen 2 : 13 - 14

Kolossenzen 2
13
En Hij heeft u, als gij dood waart in de misdaden, en in de voorhuid uws vleses, mede levend gemaakt met Hem, al uw misdaden u vergevende;
14
Uitgewist hebbende het handschrift, dat tegen ons was, in inzettingen bestaande, hetwelk, zeg ik, enigerwijze ons tegen was, en heeft datzelve uit het midden weggenomen, hetzelve aan het kruis genageld hebbende;

Delen & Download

Download preek

Leespreek tekst

Zingen : Psalm 121: 4
Zingen : 10 Geboden: 9 of Psalm 48: 6
Lezen : Kolossenzen 2:4-15
Zingen : Psalm 26: 2, 7 en 8
Zingen : Psalm 40: 1
Zingen : Psalm 32: 1 en 6

Gemeente,

 

De stof voor deze preek van voorbereiding op het te houden Heilig Avondmaal is ontleend aan de brief van Paulus aan de Kolossenzen. De tekstwoorden vinden we in het tweede hoofdstuk, waarvan ons de verzen 4 tot en met 15 zijn voorgelezen. We letten in het bijzonder op de verzen 13 en 14. We lezen u dus als tekst:

 

13. En Hij heeft u, als gij dood waart in de misdaden en in de voorhuid uws vleses, mede levend gemaakt met Hem, al uw misdaden u vergevende;

14. Uitgewist hebbende het handschrift dat tegen ons was, in inzettingen bestaande, hetwelk, zeg ik, enigerwijze ons tegen was, en heeft datzelve uit het midden weggenomen, hetzelve aan het kruis genageld hebbende.

 

Ik noem u als thema voor de preek: Gods werk in Kolosse.

 

We letten op dit thema aan de hand van twee aandachtspunten:

 

  1. Levend gemaakt met Christus – vers 13;
  2. Vergeven door Christus – vers 14.

 

1. Levend gemaakt met Christus

Gemeente, hoe rijk en veelzijdig is Paulus’ onderwijs in zijn Kolossenzenbrief! De vruchten van het werk van de Heilige Geest – geloof, hoop en liefde – worden benoemd én bewonderd. En er wordt gebeden om méér kennis van de wil van God en om een leven in overeenstemming met Gods genade. In de brief wordt de heerlijkheid van Christus onbewimpeld centraal gezet. In dit alles zoekt de apostel, zoekt de Heilige Geest, naar wegen en mogelijkheden om Christus te verkondigen, onderwijs te geven en de lezers terecht te wijzen. Opdat harten vertroost zullen worden; opdat er eenheid zal zijn in de liefde, en opdat door de kennis van God de Vader en Christus de rijkdom en de zekerheid van de genade zal schitteren. Want in Hem zijn al de schatten van kennis verborgen. Het is de goudmijn waaruit door het geloof schatten gedolven mogen worden. Alleen die zegen maakt ons blij en rijk. Wie iets of iemand zoekt mét of náást Christus, komt teleurgesteld uit!

 

Wanneer u dit eens op u in laat werken, dan komt het misschien wat stellig over. Maar gelukkig werkt de apostel Paulus in het vervolg van zijn onderwijs dit verder uit. Hij legt uit waarom hij dit allemaal zo zegt. Paulus maakt het daarom allemaal concreet. Leest u maar mee in vers 4: En dit zeg ik, opdat niet iemand u misleide met beweegredenen die een schijn hebben.

Gemeente, valt het u ook op wat een zorg Paulus heeft voor de gelovigen in Kolosse; mensen die hij nog nooit heeft ontmoet? Hij is blij met wat hij hoort over hun handel en wandel. Zij rusten in kinderlijk vertrouwen op hun Borg en Zaligmaker Jezus Christus. Tegelijk roept Paulus hen op om in Christus te wándelen. Dat lezen we in vers 6. Kennelijk beseft de apostel hoe groot het gevaar van verval is, juist na ontvangen genade en de aanneming van Christus door het geloof. Nemen Gods kinderen dit ter harte?

 

Gelijk gij dan Christus Jezus, den Heere, hebt aangenomen, wandelt alzo in Hém! Paulus legt dan deze ‘wandel in Hem’ vervolgens ook uit.

Jongens en meisjes, wat houdt dat ‘wandelen’ in?

Wel, Paulus gebruikt een voorbeeld voor jullie! Kijk maar eens naar een boom. Boven de grond zie je de stam, de takken en de bladeren. Maar onder de grond, en dat kun je niet zien, zitten de wortels. Met die wortels zoekt een boom naar voedsel en water. Daardoor leeft hij en kunnen er vruchten groeien aan de takken. Daarmee wil Paulus zeggen: Net als de wortels van een boom leven zoeken in de aarde, tracht zo ook te leven uit Christus.

Je kunt het ook vergelijken met het leggen van een fundament van een huis in aanbouw. Zo moet een echte christen elke dag zijn levenshuis bouwen op het enige Fundament: Jezus Christus. Zó gaan Gods kinderen door de bevelen, de beloften en het onderwijs uit de Bijbel, steeds meer op de Heere Jezus lijken. Wanneer Hij Zijn Woord in ons leven waarmaakt zal oprechte dankbaarheid de grondtoon van ons leven zijn. En de Heere zet er als het ware door de bediening van de sacramenten Zijn handtekening onder.

 

Paulus waarschuwt daarna in de verzen 8 tot en met 12 opnieuw voor het gevaar van dwaalleraren: Gelovigen van Kolosse, wees op uw hoede dat Griekse wijsgerige stromingen en allerlei Joodse denksystemen, hoewel ze zich beroepen op hun lange en eerbiedwaardige traditie, u niet van Christus doen afdwalen. Want God kan alleen in Christus worden gekend. Wie Christus leert kennen, leert God kennen. Met deze kennis bezit u alles wat u in dit leven en voor de toekomstige zaligheid nodig hebt. U behoeft dan geen kwaad meer te vrezen: Hem is gegeven alle macht in de hemel en op de aarde. Laat u daarom niet van de wijs brengen wanneer dwaalleraren beweren dat de heidenen zich nog moeten laten besnijden. Want wat de besnijdenis in het Oude Testament aanwees, heeft Christus in het Nieuwe Testament vervuld.

De besnijdenis liet zien dat je ingelijfd werd bij het volk van God. De besnijdenis betekende ook zien dat er – om echt en met je gehele hart bij het volk te mogen horen – een wonder van genade in je leven nodig was. Daarom werd bij de besnijdenis de voorhuid verwijderd; een teken dat ons zondige ‘ik’ moet worden weggedaan.

Maar voor de heidenen in Kolosse die tot geloof zijn gekomen geldt dat zij door genade hun oude zondige ‘ik’ mochten wegdoen; ze hebben zich bekeerd tot de levende God! Een besnijdenis door handen van ménsen hoeft dan niet meer; de Kolossenzers zijn immers in Chrístus besneden toen ze een nieuw hart kregen en alles van het vroegere leven zonder God achter zich hadden gelaten. De Heere Jezus is nu Koning geworden in hun leven, ze geloven écht met hun hele hart in Hem. De Oudtestamentische besnijdenis als teken dat Christus nog komen moest is dan niet meer nodig. Ze werden gedoopt, omdat Christus immers gekómen ís.

Paulus laat in de verzen 11 en 12 dus zien dat de doop in de plaats van de besnijdenis gekomen is. De doop is immers het symbool en het teken van het wonder van Gods genade: u bent met Christus begraven, u bent in Christus weer opgestaan. Wie in Christus gelooft, is besneden van hárt. Het oude is dan voorbijgegaan, alles is nieuw geworden.

 

Gemeente, het is net alsof Paulus de vragen van het hart kent. Toen, van de mensen in Kolosse, maar ook de vragen van ons hart. Want hij geeft in de verzen 12 en 13 nog wat meer onderwijs over het wondere werk van Gods genade: Het is God, Die door Zijn kracht de Heere Jezus uit de doden heeft opgewekt. En – vers 13 – Hij heeft u, als gij dood waart in de misdaden en in de voorhuid uws vleses, mede levend gemaakt met Hem, al uw misdaden u vergevende.

Hier worden niet alleen de gelovige broeders en zusters in Christus in Kolosse bedoeld, maar ook de kinderen van God nú. Degenen voor wie de Heere het Heilig Avondmaal heeft ingesteld en die Hij volgende week aan de tafel verwacht. Gemeente, horen wij daarbij? U, jij en ik? Mogen we ons scharen onder de godvruchtige Avondmaalgangers, horen we bij de kinderen van God, zijn we net als de gelovigen in Kolosse met Christus levend gemaakt? Opgestaan uit die diepingrijpende toestand toen we dood waren in de misdaden en de ‘voorhuid des vleses’?

 

Jongens en meisjes: misschien hebben jullie wel eens iemand gezien die overleden is. Je opa of je oma misschien, of iemand anders. Wat was dat verdrietig! Je zou misschien nog wel wat willen zeggen of vragen. Maar dat kon niet meer. Want iemand die overleden is zegt helemaal niets meer. Die is totaal ongevoelig geworden voor iedere prikkel van buitenaf, die kunnen wij niet meer bereiken. Er is geen leven meer.

Nu zegt de apostel in ons teksthoofdstuk dat die kinderen van God in Kolosse zo’n toestand van ‘dood’ achter zich hebben gelaten. We begrijpen wel dat het dan om meer gaat dan alleen maar de tijdelijke of eeuwige dood. Het gaat dan om onze ‘staat voor God’, onze geestelijke toestand voor God die van nature wordt gekenmerkt door ‘dood’. We hebben dan een koud en ongevoelig hart voor God! En dan niet passief zoals iemand die overleden is, niets meer doet, maar op een actieve manier. Namelijk dood in de misdaden en in de voorhuid van het vlees.

 

Gemeente, wat misdaden zijn, is gemakkelijk te begrijpen. Misdaden zijn daden die mis, die niet goed zijn. Mis in de zin dat ze niet goed zijn in Gods oog. Het zijn onze overtredingen van Gods wil en wet in gedachten, woorden en werken. We doen wat we niet moeten doen, we laten na wat we niet na mogen laten. Het is een leven zoals die heidenen destijds in Kolosse leefden. Een leven waarin voortdurend de grenzen die God getrokken heeft, worden overschreden. De zonde – lichamelijk maar vooral geestelijk – die zonde is ons lévenselement! Zijn onze ogen daar al voor open gegaan? Hebben we onszelf al zo leren kennen?

Wanneer de Heere werkt en uw hart opent, dan is dat een heerlijk wonder. U gaat uzelf dan leren kennen als iemand die midden in de dood ligt. En die kennis verdiept zich ook in het leven met de Heere.

Wat zegt ons Avondmaalsformulier daarover?

‘Aangezien wij ons leven buiten onszelven in Jezus Christus zoeken, zo bekennen wij daarmede dat wij midden in de dood liggen.’ Want juist tegen die zo inktzwarte achtergrond schittert het wonder van Gods genade!

 

En Hij heeft u, als gij dood waart in de misdaden en in de voorhuid uws vleses, mede levend gemaakt met Hem. Christus zorgt er dus in Zijn opstanding uit de doden voor dat allen voor wie Hij opstond uit de doden, daadwerkelijk zullen ontwaken uit de geestelijke dood. Dat brengt vooral in een week van voorbereiding bij de vraag hoe deze dingen dan voor ons persoonlijk liggen.

Gemeente, die gelovige broeders en zusters in Christus in Kolosse hebben net als de kinderen van God voor wie de Heere het Heilig Avondmaal heeft ingesteld, zichzélf niet levend gemaakt! Vraag het maar aan een kind van God, vraag het aan de Avondmaalgangers van volgende week. Als het goed is, zal hij of zij vertellen over dat onbevattelijk grote wonder: het was een daad van God! Hij was het, Die naar het vrije van Zijn soeverein welbehagen, door Zijn grote liefde mij levend heeft gemaakt uit die ‘staat van de geestelijke dood’ waarin ik mij om eigen schuld bevond. Het was God, Die ik in het Woord ontmoette en in mijn levensgang tegenkwam. Het was God, Die als Eerste in mijn leven kwam door met de woorden uit de Bijbel mijn hart te bereiken. Mijn hart was gesloten, het was koud en hard, het zat potdicht. Zelf opendoen kon ik niet, want ik wilde dat niet. Maar desondanks opende God mijn hart, door Zijn Woord en door Zijn Geest. En als God dat doet, dan gaat het allemaal vanzelf. Dan ga je met je geopende hart Zijn stem in de Bijbel horen. Dan wordt alles anders. Want in mijn verstand was eerst alles zo aardedonker. De vorst der duisternis heerste er. Ten diepste begreep ik met mijn hárt niets van de dingen van de Heere en Zijn Koninkrijk.

Maar wanneer u Zijn stem hoort in de woorden van de Bijbel, wordt alles anders. Het lícht gaat aan, om het zo eens te zeggen. Dan gaat u de dingen zien zoals u ze ten diepste nog nooit gezien hebt. Vanbinnen verandert het dan. Vroeger wilde ik van alles en nog wat; behalve wat God wil. Maar nu gaat dat niet meer. Dan zeggen we met Paulus: ‘Heere, wat wilt U dat ik doen zal?’

Verstaat u dat? Dan ligt een zondaar vanaf het prilste begin van het geestelijke leven aan Góds kant. Herkennen we dat in eigen leven?

 

Gemeente, ik geef direct toe dat wat van dat vroegere leven zichtbaar wordt verschillend kan zijn. Manasse bijvoorbeeld leefde op een voor iedereen duidelijke en zichtbare manier in openlijke zonden. Paulus daarentegen was een alleszins meelevende jongeman die tóch ten diepste tegenover God stond en zo, in zijn blinde godsdienst, de Heere in de weg stond.

Bij Lydia lag het weer anders. We krijgen van haar het beeld van een rustige, op de achtergrond meelevende en geïnteresseerde vrouw van wie het hart eerst nog gesloten was. Terwijl we van Timothéüs alleen maar weten dat hij van kindsaf onderwezen is in de Bijbel én dat de Heere dat onderwijs uit de Bijbel ook heeft willen zegenen.

Met alle verschillen is dit echter het gemeenschappelijke: het Woord kwam tot ons of wij kwamen bij het Woord. Misschien was het wel een gedeelte uit de Bijbel dat we al heel vaak gehoord hadden. Maar toen werd alles anders, helemaal níeuw. Want toen voltrok zich ‘die wedergeboorte, die vernieuwing, nieuwe schepping, opwekking van de doden en levendmaking, waarvan zo heerlijk in de Schrift gesproken wordt, dewelke God zonder ons in ons werkt,’ zoals onze Dordtse Leerregels in hoofdstuk 3, 4 paragraaf 12 zo prachtig omschrijven.

 

Wat zeggen de Leerregels verder?

Wel, de uiterlijke prediking alleen werkt die wedergeboorte niet uit, hoezeer de Heere de middelen van genade ook zegenen wil. Een aanrading alléén, een woord dat op zich heel dichtbij komt, werkt die genade ook niet. Het is ook niet zo dat, nádat God gewerkt heeft, het nog in ónze macht zou zijn om wedergeboren te worden of niet, bekeerd te worden of niet…

Nee, het is een ‘volkomen bovennatuurlijke, een zeer krachtige, en tegelijk zeer zoete, wonderlijke, verborgen, en onuitsprekelijke werking, die volgens de Bijbel in kracht niet minder of geringer is dan de schepping of de opwekking van de doden. Daarom, al diegenen bij wie God in de harten zo wonderlijk werkt, die worden zeker, onfeilbaar en krachtig wedergeboren en geloven daadwerkelijk.’

 

Gemeente, herkennen we dit in ons eigen leven? Wat kom je in het pastoraat, ook rondom het Heilig Avondmaal, soms met indringende vragen in aanraking! Wat kan de vraag leven bij jongeren: is het bij mij nu wel echt van de Heere of toch van mezelf?

Een oudere zegt misschien: ‘De Heere heeft wel in mijn leven gesproken in bepaalde uiterlijke omstandigheden. Maar is dat iets wat meer algemeen van de Heere kwam, zoals ieder mens in het algemeen op die manier Gods stem wel hoort? Of was het Gods stem tot de zaligheid van mijn ziel? Dat is immers niet zomaar hetzelfde?’

Weer anderen worstelen met deze dingen omdat zij het begin niet zo goed kunnen aangeven.

Laat ik dan proberen om aan de hand van onze tekst op zulke vragen in te gaan. Want wanneer we de tekst nog eens goed lezen, dan valt ons op dat Paulus niets zegt van de manier waarop, de tijd waarin, en de omstandigheden waaronder dat genadewonder gebeurde. In de Bijbel komen we immers veel kinderen van God tegen die dat niet zo precies kunnen aangeven. Manasse kon dat wel. Paulus ook. Maar bij Henoch ligt het veel meer verborgen. En bij Timothéus al helemáál.

Veel kinderen van God kunnen de tijd waarop de Heere in hun leven begon slechts bij benadering aangeven. Misschien dat u een bepaalde periode in uw leven aan kunt wijzen waarin alles anders is geworden. Ergens tussen die ene verjaardag en die andere verjaardag in is het zo anders geworden: mijn kerkgang, mijn bidden, mijn manier van Bijbel lezen…

Er zijn ook kinderen van God die al in hun prille kinderjaren geestelijk levend werden gemaakt of – bij uitzondering – in de moederschoot al. Dan laat de Heere zien boven de middelen van genade te staan die Hij voor anderen wel gebruikt.

 

Wanneer we zoeken naar een bepaald tijdstip, dan zegt Brakel in zijn Redelijke Godsdienst daarover dat je er meestal naast zit. Je stelt het te vroeg of te laat en miskent op de één of andere manier dan altijd Gods genade. Wij moeten daarom niet zoeken naar de tijd van de levendmaking, maar naar de kern ervan. Dan is deze tekst in al zijn soberheid juist daarom zo krachtig en onderwijzend: mensen worden levend gemaakt mét Christus, dat eerst. En wat er dan onlosmakelijk aan verbonden wordt is: al uw misdaden u vergevende. Die richting wordt ons dus gewezen. Laten we daarover nadenken.

Maar eerst gaan we met elkaar zingen. Psalm 40 vers 1:

 

'k Heb lang den Heer’ in mijnen druk verwacht,
En Hij heeft zich tot mij geneigd;
Ik riep, door nood op nood bedreigd,
Hij gaf gehoor aan mijne jammerklacht.
Mij, in den kuil verzonken,
Mij heeft Hij hulp geschonken,
Gevoerd uit modd'rig slijk;
Mij op een rots gezet,
Waar ik, met vasten tred,
Die jammerkolk ontwijk.

 

Gemeente, we overdenken vandaag Gods werk in Kolosse. Onze eerste gedachte was: ‘levend gemaakt met Christus’. Dat lezen we in vers 13. Onze tweede gedachte is nu:

 

2. Vergeven door Christus

Vergeven door Christus. Dat lezen we in vers 14: Uitgewist hebbende het handschrift dat tegen ons was, in inzettingen bestaande, hetwelk, zeg ik, enigerwijze ons tegen was, en heeft datzelve uit het midden weggenomen, hetzelve aan het kruis genageld hebbende.

De opstanding van Christus uit de dood is in geestelijk opzicht de opstanding van iedereen voor wie Christus stierf en weer opstond. We zeggen dat wel eens zo: ‘Christus heeft in Zijn opstanding uit de dood op de vroege paasmorgen Zijn Kerk meegenomen uit het graf van de zonde en de dood.’ Daarom zullen de gelovigen in hun leven de levendmakende kracht van Christus ook gaan ervaren, wanneer zij als geestelijk doden Zijn stem horen met hun hart. Dus: wat Christus heeft verdiend, wordt in hun leven toegepast. Mensen worden dan van geestelijk dood, geestelijk levend. We kunnen daarover allerlei vragen hebben. Maar in onze tekst is vooral dit punt belangrijk: Wie levend wordt gemaakt uit de geestelijke dood, deelt in de vergeving van misdaden.

De apostel houdt levendmaking en vergeving heel dicht bij elkaar. Er zijn voor hem geen mensen die wel zijn wedergeboren maar van wie de misdaden, de zonden en de overtredingen, nog niet vergeven zijn. Wie deelt in het één, deelt ook in het ánder.

Nu zijn er voor Gods kinderen geloofsoefeningen nodig om duidelijker zicht op deze weldaden en zegeningen te krijgen. Laten we daarom met elkaar de tekstwoorden nagaan om daarna bij de vragen van het hart uit te komen. Want Paulus werkt dat ‘vergeven van al uw misdaden’ (vers 13 en 14) verder uit door te zeggen dat Hij – God dus – het handschrift dat tegen ons was – Paulus sluit zichzelf erbij in – uitgewist heeft door dat aan het kruis te laten nagelen.

 

‘Het handschrift dat tegen ons was.’ Wat zou Paulus met deze woorden bedoelen?

Ze klinken ons een beetje vreemd in de oren. Maar toentertijd was het een heel bekende uitdrukking. De apostel verwijst naar wat wij vandaag zouden noemen een ‘op schrift gestelde en ondertekende schuldbekentenis’. Of een ‘op schrift gestelde aanklacht’. Zo’n aanklacht was geschreven op een wastafeltje; een plankje met een laagje was erop. Met een schrijfstift kon je er letters in krassen. Aan zo’n schrijfstift was een metalen plaatje gemaakt. Daarmee kon je de bekraste waslaag weer gladstrijken en het wasplaatje weer opnieuw gebruiken. Het werd schoongeveegd!

Jongens en meisjes, wanneer je straf krijgt op school wordt je naam misschien op het bord geschreven. Wanneer je naam weer wordt uitgewist, weggeveegd, dan ben je van je straf af. Ouderen: denk aan de schuldbekentenis die wordt doorgehaald door er een groot kruis over te zetten. Dan bent u van uw schuld af. We deleten een stuk tekst, dan is het weg. En dat wordt nu hier bedoeld. De aanklacht vervalt, de schuldbekentenis wordt doorgehaald. Zo heeft God de tekst van de aanklacht uitgewist, de schuldbekentenis doorgehaald, de tekst gedeletet, er een kruis op gezet, door die bekentenis aan het kruis te laten spijkeren.

 

Denk ook aan de tekst die boven een gekruisigde werd aangebracht waarop de reden van zijn terdoodveroordeling te lezen was. Hieruit blijkt dat dit handschrift van allerlei inzettingen niet alleen betrekking heeft op oudtestamentische-joodse wetten. Het heeft er wel mee te maken, zoals we uit het verband van onze tekst kunnen opmaken. Maar wat Paulus in samenhang met vers 13 vooral wil zeggen is: ‘De beschuldiging die uitgaat van de wet als geheel, is door de kruisdood van Christus ongedaan gemaakt.’ Die schuld is uitgewist, met een kruis doorgehaald, doordat Christus op Golgotha de straf heeft gedragen en de schuld geboet. Toen heeft Christus gehangen onder de toorn van God tegen de zonde van het hele menselijke geslacht. Om langs die weg Zijn kinderen van die toorn te bevrijden.

 

Gemeente, kénnen we de troost van die bevrijding? Wat geeft ons Avondmaalsformulier daarover toch veel onderwijs:

Hij werd gebonden – om mij te ontbinden.

Hij leed ontelbare smaadheden – opdat ik nooit meer te schande worden zou.

Hij werd onschuldig ter dood veroordeeld – opdat ik voor Gods gericht vrijuit zou gaan.

Hij heeft Zijn gezegend lichaam aan het kruis laten nagelen, opdat Hij het handschrift – hier horen we onze tekst spreken – van mijn zonden daaraan zou hechten.

Hij nam mijn vloek op Zich – opdat ik in Zijn zegen delen zou.

Hij vernederde Zich tot in de allerdiepste versmaadheid en angst der hel, met lichaam en ziel, aan het hout des kruises, toen Hij riep met luider stem: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? – opdat ik tot God genomen, en nooit meer van Hem verlaten worden zou.

Zien we nu hoe de lijnen samenkomen?

Wie is levendgemaakt, deelt in de vergeving van zonden en misdaden. Omdat de Heere Jezus daarvoor heeft gezorgd in Zijn kruisdood op Golgotha. Dan geldt voor ons het wonder: Ik voor u, daar gij anders de eeuwige dood had moeten sterven.

 

Gemeente, wat betekent dit werk van Christus nu écht voor ons in het licht van de vergeving van onze zonden?

 

We hebben al eerder gezien dat de wegen van de Heere heel verschillend kunnen zijn. Sommigen van Gods kinderen worden geroepen van de moederschoot af of in hun jonge jaren. Anderen worden op evangelische wijze getrokken, wanneer een paar woorden van liefde al het werk van de wet verzwelgen en zo iemand meteen tot Christus getrokken wordt. Anderen worden geroepen in het uur van de dood, denk aan de moordenaar aan het kruis. Hoewel de gebruikelijke manier die is van een ‘voorbereidend werk van de wet’.

De weg van de Heere kan zo verschillend zijn. Maar het gemeenschappelijke in het leven van al Gods kinderen is: Góds stem heeft in hun leven geklonken. Zonde werd aangewezen om genade te verheerlijken. Laat iedereen zichzelf daarop onderzoeken in de week van voorbereiding.

 

In geestelijk opzicht leer je door de woorden in de Bijbel God kennen aan de hand van Zijn karaktereigenschappen; Zijn deugden zeggen we dan wel eens. Denk maar aan Zijn rechtvaardigheid en heiligheid, Zijn barmhartigheid en goedheid.

Daartegenover leert u uzelf kennen als een jongere of oudere die gezondigd heeft, die zondaar ís. Wat geeft dat een verdriet vanbinnen. Ik heb gezondigd tegen een goeddoend en barmhartig God, Die in alles mijn behoud en mijn zaligheid gezocht heeft. Hij gaf zelfs Zijn Zoon om te zoeken en zalig te maken wat verloren was. Maar ik leefde er gewoon aan voorbij, ik leefde gewoon in ongehoorzaamheid, zoals ik dat zelf wilde. Ik geef God niet de eer die Hem wel toekomt. Hoe kan dat ooit nog goed komen? Dat lijkt voor ons zo onmogelijk. Met alles wat ik eraan probeer te doen, leer ik met mijn hart dat ik de schuld alleen maar groter maak.

Is er dan nog een weg en een middel om de welverdiende straf te ontgaan en weer tot genade te komen? Want we leren dat handschrift kennen dat tegen ons is, dat ons aanwijst als een schuldige, als een overtreder. Door genade gaan we daarvoor buigen; God ook gelijk te geven in Zijn oordeel over ons leven. ‘U staat in Uw recht, Heere, wanneer U mij voorbijgaat en geen genade bewijst! En dat terwijl de liefde die in uw hart is gelegd, er tegelijk voor zorgt dat je bij de Heere niet meer vandaan kunt blijven.

 

Wat een wonder wordt het dan, wanneer we door de woorden uit diezelfde Bijbel oog gaan krijgen voor de Heere Jezus. Voor Zijn persoon en voor Zijn werk waarmee Hij dat handschrift dat tegen ons was, uitwist. Dan getuigen de woorden van de Bijbel van Zijn lijden en sterven waarmee Hij voor de zonden van Zijn kinderen betaald heeft. Want alleen daardoor kan het weer goed komen tussen God en een zondaar of zondares.  Wanneer de Heere Jezus ook voor ons alles heeft betaald, dan heeft Hij het handschrift ook voor ons uitgewist. Dan staan onze zonden niet meer in de weg. Hij heeft ons ervan gewassen en schoongemaakt. De Heere Jezus heeft de zonde dan weggedaan.

En wanneer God dan naar mij kijkt? Dan ziet hij niet mijn zonden. Dan ziet Hij wat de Heere Jezus voor mij heeft gedaan. En daarom is het met God weer goed: ik ben rechtvaardig voor God.

 

Gemeente, wat zegt dit alles met het oog op het sacrament van het Heilig Avondmaal, volgende week, als de Heere het geeft?

Met die vraag in ons achterhoofd gaan we de preek nu afronden. We overdachten met elkaar Gods werk in Kolosse. Eerst hebben we gelet op ‘levend gemaakt met Christus’. Daarna op ‘vergeven door Christus.’

Op de vraag van zojuist hoe het er met ons voor staat, zeggen sommigen misschien: ik heb er eigenlijk geen boodschap aan. Dat van die doodstaat en van vergeving van zonden door Christus staat ver bij mij vandaan, ik herken dat zo niet. Maar dan houden we ons op de been met ons eigen leven zonder God en zonder Christus. Wanneer Christus voor ons nog nooit werkelijk waarde kreeg als de Borg Die ook mijn schuld voor God heeft weggedragen, horen we niet bij de mensen voor wie de Heere Jezus het Heilig Avondmaal wilde instellen. Ik wijs u dan op de weg van berouw en boetvaardigheid, de weg van bekering en geloof. Opdat – het kan zelfs binnen één week tijd – u een Goddelijk recht zou ontvangen om aan te gaan.

 

Er zijn gelukkig ook anderen bij wie het heel anders ligt. Dat zijn jongeren en ouderen die aan die vergeving der zonden zoveel behoefte hebben gekregen. Want heel hun leven klaagt hen aan. Zij vinden zichzelf vaak te onwaardig dat God hen in genade zou willen aanzien en aan zou nemen tot Zijn kind. Het wonder van vergeving van zonden is dan zo groot. Wanneer dat uw worsteling is, wanneer u daar zo graag meer van wilt leren kennen in uw leven, dan getuigen de tekenen van brood en wijn hetzelfde wat de woorden van de Bijbel ook al zeggen. Dat namelijk alles is betaald en alles is volbracht. Dan zegt de kleinste in de genade het de apostel van harte na: U dan die gelooft, is Hij dierbaar. Dát geloof, met alle onderscheid dat er is, dat buiten zichzelf leerde zien, op de Heere Jezus alleen, dát is het geloof dat de Heere volgende week in het Heilig Avondmaal wil versterken.

Kunt u het zo vaak niet vasthouden? Is het zien op Jezus zo vaak omfloerst, lukt dat niet in eigen kracht? Dan komt de Heere u tegemoet bij brood en beker. Om daardoor te onderwijzen en te leiden, om zo meer en meer vastheid te geven buiten onszelf in Zijn offer en Zijn werk.

Kwam er in uw leven een vastere gang? Dan geldt voor u wat Petrus Immens zegt in zijn boek De godvruchtige Avondmaalganger: Niet alleen genade te bezitten maar ook te zíen dát u die genade hebt? Dan is dat ‘een dubbele genade’. Ik roep met Petrus Immens u ertoe op om er de Heere in alle ootmoed voor te danken en die genade teer te bewaren. Wees dan voor bekommerden tot besturing en opwekking. En neem dan vrijmoedig en blijmoedig deel aan het Heilig Avondmaal in het uitzicht op het hemelse Avondmaal van de bruiloft van het Lam. Want dit volk heb Ik mij geformeerd. Zij zullen Mijn lof vertellen.

 

Amen.

 

Psalm 32 vers 1 en 6:

 

Welzalig hij wiens zonden zijn vergeven;

Die van de straf voor eeuwig is ontheven;

Wiens wanbedrijf, waardoor hij was bevlekt,

Voor ’t heilig oog des Heeren is bedekt.

Welzalig is de mens wien ’t mag gebeuren,

Dat God naar recht hem niet wil schuldig keuren,

En die, in ’t vroom en ongeveinsd gemoed,

Geen snood bedrog, maar blank’ oprechtheid voedt.

 

Rechtvaardig volk, verheft uw blijde klanken,

Verheugd in God, naar waarde nooit te danken.

Zingt vrolijk; roemt Zijn deugden t’ allen tijd,

Gij die oprecht van hart en wandel zijt.