Ds. D.W. Tuinier - Mattheüs 12 : 43 - 45
Het levenshuis van Israël
Mattheüs 12 : 43 - 45
Delen & Download
Download preekLeespreek tekst
Zingen : | Psalm 26:1 en 2 | |
Zingen : | Psalm 86:6 | |
Lezen : | Mattheüs 12:33-50 | |
Zingen : | Psalm 32:4,5 en 6 | |
Zingen : | Psalm 139:1 en 14 | |
Zingen : | Psalm 116:7 en 8 |
Geliefden, het Woord van de Heere ligt voor deze dienst open bij Mattheüs 12. Ik stel voor dat we de verzen 43 tot en met 45 nog eens met elkaar gaan lezen:
En wanneer de onreine geest van de mens uitgegaan is, zo gaat hij door dorre plaatsen, zoekende rust, en vindt ze niet. Dan zegt hij: Ik zal wederkeren in mijn huis vanwaar ik uitgegaan ben; en komende, vindt hij het ledig, met bezemen gekeerd en versierd. Dan gaat hij heen en neemt met zich zeven andere geesten, bozer dan hij zelf, en ingegaan zijnde wonen zij aldaar; en het laatste van denzelven mens wordt erger dan het eerste. Alzo zal het ook met dit boos geslacht zijn.
Het thema van de preek is: Het levenshuis van Israël.
Gemeente, we willen vijf aandachtspunten aan u voorhouden:
1. Onrein;
2. Opgeruimd;
3. Versierd;
4. Leeg;
5. Bewoond.
1. Onrein
‘Alzo zal het ook met dit boos geslacht zijn.’ Het zijn de woorden van de Heere Jezus. Het gaat over ‘dit boos geslacht’. En daarmee bedoelt Hij de Joden, Zijn volk, Zijn wettig eigendom, de kinderen van Abraham. Het gaat over hun levenshuis: onrein, opgeruimd, versierd, leeg, bewoond.
Gemeente, Johannes schrijft in het eerste hoofdstuk van zijn Evangelie de zo bekende tekst over de Heere Jezus, het vleesgeworden Woord: Hij is gekomen tot het Zijne, en de Zijnen hebben Hem niet aangenomen (Joh.1:11). Aangrijpend Woord, een ingrijpende werkelijkheid.
Als er één hoofdstuk in de Bijbel is waarin deze ontzaglijke werkelijkheid bevestigd wordt, is dat wel Mattheüs 12, ons teksthoofdstuk.
Gods Zoon, Immanuël, de Zaligmaker van zondaren, woont, tabernakelt, leeft en werkt onder de Zijnen, Zijn wettig eigendom, Zijn volk. Hij doet niet anders dan voor de gesloten deuren van hun levenshuis heen en weer lopen, en maar kloppen en roepen en zoeken en wonderen doen, en preken. Voor het Joodse volk geldt echt: Wat moet Ik nog meer aan u doen? Wat heeft Hij klaagliederen gezongen, wat wordt er op de fluit van het Evangelie gespeeld; en Hij verschijnt voor het levenshuis van Zijn volk! Hij zoekt hun welzijn, hun eeuwig behoud! In allerlei toonaarden brengt Hij Wet en Evangelie, zonde en genade. En uiteindelijk vragen ze in vers 38 nog: Meester, wij wilden van U wel een teken zien, want blijkbaar zijn al die tekenen en al de woorden in Zijn preken voor hen nog niet genoeg. Het overtuigt hen niet. Nee, ze blijven ziende blind en horende doof. In hun hart blijven ze vijandig. Ze zien Zijn tekenen en Zijn woorden niet als vanuit de hemel. Daarom die vraag: Wij wilden van U wel een teken zien. Gemeente, alsof men niet genoeg tekenen ontvangt!
In zijn antwoord is de Heere Jezus niet mis. Hij is in Zijn onderwijs heel scherp, ontdekkend en radicaal. Nee, Zijn prediking is niet naar de mens, niet vleiend en opbouwend. Maar Zijn woorden zijn wel vóór de mens. Zo moeten wij ook naar deze geschiedenis, deze gelijkenis, leren luisteren. De Heere Jezus heeft altijd het beste met de mensen voor, want daarvoor is Hij ook gekomen. Hij kwam niet om de zielen van mensen te verderven, maar om ze te behouden. Hij wil niet dat er één verloren gaat, maar dat ze allen zalig worden.
Het onderwijs volgt op die confronterende vraag in vers 38. Ik heb al gezegd dat dit onderwijs niet meevalt. Eigenlijk komt het erop neer dat Jezus de duivel aanwijst als de vader van de Joden. Dat is heel aangrijpend, want er komen juist in de tijd dat de Heere Jezus daar werkt en woont, onder Zijn volk heel veel bezeten mensen voor. Die zijn door de duivel bezet, die worden door de duivel gevangengehouden. Maar op Zijn machtswoord moeten die duivelen ook wijken en worden bezeten mensen genezen. Die mensen brengt Hij tot rust. Jezus zegt hier: Mensen, jullie hebben Mij zojuist beschuldigd dat ik duivelen uitwerp door de macht van Beëlzebul, de overste van de duivelen, maar het is andersom: jullie vader is de duivel. Daarom geef Ik jullie geen andere tekenen.
Ja, Ik geef jullie wél een teken. Jullie kennen allemaal het teken van Jona, en jullie weten uit het Oude Testament allemaal van de koningin van Scheba. Het is heel erg met jullie, kinderen van Israël, want de inwoners van Ninevé hebben zich bekeerd op de prediking van Jona. Die heidenen, die nergens van afwisten, kwamen op de goede plaats, althans een aantal van hen. Die mensen zullen u mede veroordelen op de oordeelsdag.
Ik ben gekomen tot jullie en jullie aanvaarden Mij niet, ondanks jullie godsdienst en rechtzinnigheid en degelijkheid. Jullie beroemen je erop dat jullie kinderen van Abraham zijn, maar ten diepste zijn jullie briesende vijanden van Mij en van Mijn komst, en van het doel waarom Ik op deze wereld gekomen ben. Maar Hij Die méér is dan Jona, is hier. De koningin van het Zuiden is gekomen op het gerucht van Salomo. Zij is gekomen van de einden der aarde om de wijsheid van Salomo te horen. Maar Hij Die méér is dan de koningin van Scheba, zal straks in het oordeel tegen jullie getuigen en jullie oordeel verzwaren. Jullie hebben de weg geweten, maar niet bewandeld. Het zal vreselijk zijn te vallen in de handen van de levende God!
De Heere Jezus wijst hier op Zichzelf: Ik ben méér dan Salomo! Die Ninevieten hebben naar Jona geluisterd en hebben zijn boodschap geloofd; en de koningin van Scheba heeft Salomo bewonderd. Maar méér dan Jona ben Ik! Wat doen jullie nu met Mij? Méér dan Salomo is hier!
Dan, direct hierna, vertelt de Heere Jezus deze aangrijpende gelijkenis, die begint in vers 43. Hij vergelijkt dat boos en overspelig geslacht niet met mensen uit de wereld, gemeente, maar met de mensen uit de kerk. Hij richt Zich tot godsdienstige mensen die denken dat het allemaal wel goed is met hen; Hij richt Zich misschien ook wel tot avondmaalgangers!
Jezus spreekt over een boos en overspelig geslacht – dat zijn de kinderen van Abraham, die allemaal besneden zijn. Hij zegt: Jullie zijn net als bezeten mensen, jullie zijn bezet. Jullie ziel, jullie leven is net een huis. Ik hoop voor jullie huis heen en weer, Ik klop, Ik nodig en Ik roep, maar op de deur van jullie huis staat: Bezet. Jullie zijn bezeten mensen. Je kunt dan wel godsdienstig zijn en denken dat je de waarheid in pacht hebt en dat je in de hemel komt, maar er woont een onreine geest in jullie huis, in jullie hart, een leugengeest. Jullie huis is vuil, onrein. De duivel woont in jullie huis, de duivel is vaste bewoner in jullie leven. En het ergste is dat jullie er zelf geen erg in hebben! Als Gods Geest jullie daar niet aan ontdekt, is dat jullie grootste nood. De ontzaglijke werkelijkheid van jullie leven is dat jullie een gewillig werktuig zijn van die onreine geest. Die duivel heeft het sinds Genesis 3, sinds jullie diepe val, in jullie huis en hart en leven voor het zeggen.
Maar op een gegeven ogenblik, zegt de Heere Jezus, gebeurt er wat in jullie huis. Want die onreine geest die gaat er vandoor; zie vers 43. Hij gaat weg, hij wordt onrustig. Waarom? Omdat er door een andere Geest (met hoofdletter!) op jullie huisdeur wordt geklopt. En er is Iemand anders Die voor de gesloten deuren van jullie huis heen en weer loopt, Die jullie heen en weer schudt en probeert wakker te maken. Dan wordt de onreine geest onrustig.
Joden, de grootste Vijand van deze boze geest klopt voortdurend op de deuren van uw hart en leven. Maar dat wil die onreine geest niet, en daarom zegt hij: Ik ga er vandoor en ik zoek ergens dorre plaatsen, dode plaatsen. Ik probeer rust te vinden waar de dood en de onvruchtbaarheid is; die zoek ik op.
Die onreine geest wil namelijk maar één ding, gemeente: dat hij rust heeft en dat u rust op allerlei rustgronden, die de ware rustgrond niet zijn. De Heere Jezus zegt als het ware: Jullie houden jezelf maar een beetje slapend, en je houdt je Oost-Indisch doof. Jullie zoeken rust, en de duivel zoekt ook rust, maar er wordt aan jullie boom geschud! Jullie wordt toegeroepen: Ontwaakt, gij, die slaapt, en staat op uit de doden; en Christus zal over u lichten (Efeze 5:14). Die boze geest wil dat niet en daarom gaat hij vrijwillig uit uw huis. Hij besluit om uw huis te verlaten. Maar we lezen in vers 44 dat hij later weer terugkomt. Aangrijpend. Wat erg, gemeente.
‘Joden’ zegt de Heere Jezus. Gemeente, is het ook een boodschap voor ons? Ons hart is bezet. U bent in de kerk en daar ben ik blij mee, en ik sta hier voor u tussen God en u. Van nature staat er op de gesloten deuren van uw hart en van mijn leven: Ik ben bezet en ik zet mijn hart voor iedereen en voor alles open, behalve voor Jezus, de Zaligmaker van zondaren. En die onreine geest kan zich op een gegeven ogenblik wel op een afstand houden en bij u weg gaan, maar het is verdacht als hij vrijwillig uit uw hart en leven vertrekt. Hij moet er door de krachtdadige werking van de Geest van Jezus Christus uit geworpen worden. Uitgeworpen door de almachtige, krachtdadige, onwederstandelijke werking van de Geest van Christus.
Die onreine geest moet er uitgeworpen worden en de Heilige Geest moet in ons hart en leven komen. Dat is echter bij deze mensen tot wie de Heere Jezus Zich richt, nog niet gebeurd. Bij de mens in de gelijkenis heeft het wonder van de waarachtige bekering nog niet plaatsgevonden; de wortel van de wedergeboorte ontbreekt bij hem. Deze mens beeldt het Joodse volk uit. De preken van de Heere Jezus maken wel indruk op het volk, jawel, en Zijn Woord legt ook wel beslag. Ze zijn wel vol van de wonderen van Jezus, het raakt hen wel. Ze worden wel even stilgezet en misschien ook wel wat wakker geschud; en dat vindt die onreine geest niet fijn.
Die boze geest wordt onrustig als u onrustig wordt, en dan gaat die onreine geest weg om elders rust te zoeken. Maar de Heere Jezus zegt dat hij vrijwillig uit uw hart en leven gaat en dat hij elders rust zoekt, en hij vindt ze niet. Hij komt op een gegeven ogenblik weer terug.
En natuurlijk, als de Heere Jezus tot Zijn volk komt, wonderen doet en predikt, is daar echt wel het een en ander van uitgegaan. Wat doen de Joden dan? Die gaan aan de grote schoonmaak. U leest het in vers 44: Dan zegt hij (dus de onreine geest): ik zal wederkeren in mijn huis vanwaar ik uitgegaan ben en komende vindt hij het ledig, met bezemen gekeerd en versierd – een opgeruimd en versierd huis. Gemeente, herkent u uw eigen beeld hierin?
Ik neem vanwege de tijd het tweede en derde en punt nu maar samen: opgeruimd en versierd.
2/3. Opgeruimd en versierd
Wat gaat u nu doen? U gaat uw huis met bezemen keren. De Heere Jezus zegt: Hoeveel mensen zijn er niet die de vloeren vegen. De onreine geest is eruit, en u gaat uw huis opruimen en zelfs versieren. Alle sporen van die onreine geest moeten worden uitgewist. De Heere Jezus zegt: Er zijn mensen die echt anders zijn gaan leven. Die krijgen een andere levensgang. Misschien herkent u het. Je neemt het heel stipt, je neemt het nauw, je bent erg serieus. De zonden worden via uw achterdeur uit uw huis verbannen, en u houdt grote opruiming. Op zich is dat natuurlijk niet verkeerd! U reformeert uw hart en leven. U gaat zelfs uw huis versieren. Wat bent u druk in de weer, wat een ijver! Al dat stof moet weg, de ene na de andere zonde wordt door u overwonnen. U laat het kwade na en jaagt naar het goede. U doet goede werken, u vertoont goede sociale eigenschappen, u gaat goede dingen doen. In één woord: uw levenshuis wordt aantrekkelijk, u wordt een sieraad voor de ander. U hebt alles op orde, u hebt alles onder controle. Dat belooft veel goeds.
In vers 44 staat: Dan zegt hij: Ik zal wederkeren in mijn huis vanwaar ik uitgegaan ben; en komende vindt hij het ledig, met bezemen gekeerd en versierd.
U hebt uw huis met bezemen gekeerd, u hebt het zelfs versierd.
En toch gemeente, het is een onrein huis, een bezet huis. We proberen ons hart en leven op te ruimen, te reformeren; en u probeert het zelfs te versieren. Hoeveel sieraden, hoeveel rijke jongelingen lopen daar niet rond als de Heere Jezus daar werkt en woont, leeft en preekt. Het lijkt allemaal zo mooi, het klinkt allemaal zo degelijk en rechtzinnig. Het lijkt het goede werk van Gods genade, maar de Heere Jezus zegt: Het is niet zo, en Ik heb jullie er niet voor over dat jullie straks met een leugen en op een valse rustgrond voor de poorten van de hemel staan. Ik heb jullie er niet voor over dat jullie er tot grote ontsteltenis achter zullen komen dat je je hebt bedrogen voor een allesbeslissende eeuwigheid. O mensen, met een handjevol godsdienst of met een lege avondmaalsgang, bent u niet gered. Die onreine geest komt terug en vindt het huis leeg. Wel opgeruimd, versierd, maar de duivel komt terug en hij vindt het ledig.
Gemeente, dit is een allesbepalend woord, heel ingrijpend. U begrijpt, het is niet mijn woord, want dan zou u kunnen zeggen: Wat is die man scherp, wat preekt hij vandaag ontdekkend. Of: de prediker slaat alles uit mijn handen en ik dacht nog wel dat ik mijn huis zo had opgeruimd, zodat het aan God wel zal behagen. Ik zit met al mijn versieringen in de kerk, met allerlei zaken waarmee ik langzaam maar zeker tevreden geworden ben, rijk en verrijkt. En geestelijk gezien denk ik dat ik aan geen ding gebrek heb. Maar de Heere Jezus zegt: uw hart is leeg.
We gaan eerst samen zingen van Psalm 139 de verzen 1 en 14:
Niets is, o Oppermajesteit,
Bedekt voor Uw alwetendheid.
Gij kent mij, Gij doorgrondt mijn daân,
Gij weet mijn zitten en mijn staan.
Wat ik beraad of betrachten,
Gij kent verre mijn gedachten.
Doorgrond m’en ken mijn hart o HEER’,
Is ’t geen ik denk niet tot Uw eer?
Beproef m’en zie of mijn gemoed
iets kwaads, iets onbehoorlijks voedt.
En doe mij toch met vaste schreden
de weg ter zaligheid betreden.
Méér dan Jona is hier. Dat is uiteindelijk het doel van de prediking: en meer dan Salomo is hier! De mensen uit Ninevé hebben zich bekeerd, volk van Israël, maar jullie doen het niet. Die heidenen zullen jullie voorgaan in het Koninkrijk van God, en jullie denken dat je er bent. Maar jullie huis is leeg. Méér dan Salomo ben Ik.
De koningin van Scheba is voor jullie een baken in zee. Maar ze zal jullie straks mede veroordelen, kinderen van Abraham, verbondskinderen! Jullie hebben een mooi en opgeruimd huis, jullie zijn wel wat onder de indruk, en jullie denken dat je je bekeerd hebt. Maar het is een schijnbekering, hoor! Ik waarschuw jullie in alle liefde, want die duivel komt weer terug. En dat versierde huis van jullie, dat opgeruimde huis, met bezemen gekeerd en versierd, is leeg.
Daar letten we op in ons vierde punt.
4. Leeg
Gemeente, dat woordje ‘ledig’ – ik hoop zo van harte dat het op het netvlies van uw hart blijft branden, dat het uw hart raakt en dat u naar huis gaat en uw hart en leven openlegt voor God: Beproef vrij van omhoog, mijn hart dat voor Uw oog … Heel persoonlijk!
Hoe is het nu in mijn hart, in mijn leven? Want die onreine geest, zegt Jezus, komt terug. Hij heeft geprobeerd rust te zoeken in dorre plaatsen, in de wildernis, daar waar de dood is. Daar waar de puinhoop is, waar de chaos is, daar is de duivel. Hij maakt het alleen maar tot een puinhoop. Je vindt hem ook alleen maar op dorre plaatsen. Tenminste, daar zoekt hij rust, maar hij vindt die niet.
Wat zegt hij dan tegen zichzelf in vers 44? Ik zal weer terugkeren tot mijn huis. Tot mijn huis, gemeente. Ik zal wederkeren in mijn huis. Dat is wat! Dit woord is heel aangrijpend. Jezus zegt: Dan komt hij weer terug en treft daar een totaal ander mens aan. Hij herkent uw huis niet meer, want u bent veranderd. U hebt uw huis met bezemen gekeerd, u hebt u bekeerd. Tenminste, u denkt dat het de ware bekering is, maar dat is het niet. Jezus ziet naar waarheid in het binnenste. Hij ziet dat u een trouw lid bent geworden van de kerk, u zit op de Bijbelkring, u bent zelfs ambtsdrager geworden. Dat kan. Alle sporen van het verblijf van die onreine geest zijn in uw huis uitgewist.
Maar de Heere Jezus zegt: Hij vindt het ledig. Leeg van God, leeg van Christus, maar vol van eigendunk, vol van rechtzinnigheid, vol van godsdienst, vol van eigen eer, vol van degelijke preken, vol van Bijbelteksten, vol van uitreddingen, vol van aangename gestalten, vol van menselijke bevindingen. Maar wel leeg. Vol van alles wat van de mens is, wat van die onreine geest is, en leeg van God en leeg van goddelijke genade. Leeg van Christus, van Zijn werk en Zijn gezegende Persoon; leeg van de Geest van Christus.
De onreine geest komt terug en hij vindt uw huis leeg. Met bezemen gekeerd en versierd, jawel, jawel; maar het is léég. Leeg van God. Je kunt er niet mee leven, je kunt er niet mee sterven, je kunt er niet mee voor God bestaan.
Joden, wees gewaarschuwd: Wee u, wee u als u denkt op deze gronden te kunnen sterven, voor God te kunnen bestaan. En de Heere Jezus zegt dit ook tegen ons.
Méér dan Jona ben Ik! Méér dan Salomo ben Ik! Bekeert u toch, bekeert u toch! Want die onreine geest – dat ziet u in vers 45 – neemt zeven andere boze geesten met zich, zo gaat de Heere Jezus verder; en die zijn nog veel sluwer, gemener en listiger dan hij. Die neemt hij mee naar uw levenshuis. Hij neemt opnieuw maar nu met die andere zeven duivelen zijn intrek in uw huis; en hij laat zich met die andere zeven geesten ook niet zomaar weer verjagen. O nee, hij mobiliseert zich helemaal en hij neemt zijn intrek in uw hart.
Dan sluit de Heere Jezus deze gelijkenis af. Wat zal Zijn stem ernstig en bewogen en vol ontroering hebben geklonken, maar wel beslist, als Hij zegt: En het laatste van denzelven mens wordt erger dan het eerste. Alzo zal het ook met dit boos geslacht zijn (Matt. 12:15).
Alzo zal het ook met dit boos geslacht zijn. De veelbelovende reformatie is voorbij. De brug die aanvankelijk opgehaald is, de brug naar de wereld, is weer neergelaten. En de zaken waarmee aanvankelijk gebroken is, komen weer terug, en nog veel erger. De duivel komt terug met zeven extra krachten.
Hij is gekomen tot het Zijne en de Zijnen hebben Hem niet aangenomen (Joh.1:11).
Koning Saul, wat hebben we toch veel verwachtingen van u, zeker aan het begin van uw koningschap. O, wat veelbelovend. Maar wat is ervan terechtgekomen?
Simon de tovenaar, het lijkt heel wat. Orpa, aanvankelijk is ze van Ruth niet te onderscheiden. De scheiding valt pas op de grens van Israël en Moab. Demas, van wie Paulus goede verwachtingen had.
Gemeente, u en ik, alzo zal het ook met dit boos geslacht zijn. Het laatste van die mens wordt erger dan het eerste. Zo was het met het volk van Israël.
De vraag komt tot ons: Hoe is het nu met u? U hebt al wel begrepen waarom we Psalm 26 en 139 hebben gezongen, want voor ieder die zich niet in waarheid van harte tot God bekeert, geldt dit waarschuwende woord: En het laatste van die mens wordt erger dan het eerste.
De vraag komt onontkoombaar tot ons: Hoe is het met u en met jou? Als we straks naar huis gaat, kunnen we niet zeggen: Wat was het een mooie preek. Want dit is geen mooie preek. Dit noem je een ontdekkende preek. Mooi wordt het als de Heere Jezus zegt: Méér dan Jona is hier, en méér dan Salomo is hier. Met andere woorden: Ik waarschuw u nog.
Er zijn zoveel mensen die denken dat ze bekeerd zijn, maar dat zijn ze niet. En daarom: we worden nu opgeroepen om onszelf te toetsen en te beproeven. Het gaat op een eeuwigheid aan. U kunt het niet doen met een ‘misschientje’.
Misschien bent u nog bezig om uw huis te restaureren of met bezemen te keren, of de duivel vindt in uw hart en leven nog rust. Want hij heeft uw hart bezet, uw huis bezet sinds de zondeval: God eruit, de duivel erin; God van de troon, hij op de troon (Genesis 3). En wij zijn zijn krijgsgevangenen. We doen precies wat hij wil en wat hij zegt. Dat kan. Maar dan bevindt hij zich nog in uw hart.
Maar dan zegt de Heere Jezus: Mij is gegeven alle macht. Ik hoef maar te spreken en het is er. U weet, Ik ga dwars door gesloten deuren naar binnen. Ik hoef maar te gebieden en het staat er. Eén woordje van Mijn macht en één druppel van Mijn liefde, en uw hart is voor Mij open. Dat kan ook in de kerk. Denk aan het hart van Lydia. Het was gesloten en het werd door Gods Geest geopend. Toen heeft Hij Zijn intrek in haar hart en leven genomen.
5. Bewoond
Een bewoond huis, het laatste punt. U zegt: Dominee, waar staat dat? Het staat niet in de tekst, en ik heb er echt mee gezeten. Eigenlijk moesten de punten zijn: een onrein huis, een opgeruimd huis, een versierd huis, een leeg huis. Punt.
Dat is wat? Maar je moet het wel in zijn geheel zien. Ik ben niet voor niets begonnen met: Volk van Israël, Ik ben méér dan Jona. Jullie zijn ondersteboven van dat verhaal, hè, dat Jona door God werd verlost uit de buik van de vis, dat God hem heeft gehoord en verhoord, en dat Hij Jona heeft willen gebruiken om een groot deel van de Ninevieten, deze heidenen, te bekeren. Ik ben méér dan Jona, Ik ben de meerdere van Salomo.
Gemeente, op Hem wil ik u wijzen. Maar dan moet u wel stoppen met grote schoonmaak houden. U moet stoppen met reformeren, met reinigen, met versieren. Als de Heilige Geest van Christus namelijk uw hart inneemt, gaat Hij – en niet u! – net zo lang aan het werk tot u erachter komt: van mijn kant is er geen doen aan om ooit zalig te worden! Hoe meer ik mijn huis met bezemen keer, des te meer stof dwarrelt er omhoog. En als je niet oppast, stik je vroeg of laat in je eigen vuil. Dat is het ontdekkende, maar ook het ontledigende en arm makende werk van de Geest van Christus. Hij gaat alles doorwaaien en reinigen en heiligen, maar ook ontdekken en overtuigen. Hij zal net zo lang aan het werk blijven, totdat alles wat van u is, eruit is. Alles wat stof is, wat vuil is, wat onrein is, wat vol is van de mens, wat God niet behagen kan, moet weg!
Het gaat de Geest van Christus erom dat u erachter komt: van mijn kant wordt het onmogelijk om voor God te bestaan! Dat valt niet mee, want we zijn van die doe-het-zelvers! Maar mijn opruimen, mijn versieren is in Zijn heilige ogen als een wegwerpelijk kleed. Al mijn eigengerechtigheid is in de heilige weegschaal van Gods gericht: gewogen, gewogen en te licht bevonden. Het kan aan de buitenkant allemaal nog wel wat lijken, we kunnen onszelf nog wel wat oppoetsen en versieren. Maar, gemeente, het komt heel nauw, want zelfs in de allerheiligste verrichtingen probeer je op de een of andere manier toch nog iets aan te brengen om voor God te kunnen bestaan, om God te kunnen behagen. Maar God ziet naar waarheid in uw hart!
In dit verband denk ik aan Petrus, die op de goede plaats terechtkwam. Dat plaatsje bid ik u en mezelf van harte toe. Petrus komt op een gegeven ogenblik aan de voeten van zijn Meester: Heere, ga uit van mij, want ik ben een zondig mens (Lukas 5:8). Ik heb het niet verdiend dat U nog een stap in mijn huis zou zetten. Ik heb verdiend dat U mij als een Wandelaar voorbijgaat. Kijk, in die weg krijgt de Borg en Middelaar, de meerdere Jona en de meerdere Salomo zo’n waarde! Hij gaat immers naar Golgotha om al die onreinheid, die vuilheid op Zich te nemen en die duivelse geesten uit te bannen. Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld, getuigt Jesaja; de straf die ons den vrede aanbrengt was op Hem, en door Zijn striemen is ons genezing geworden (Jes. 53:5).
Zo gaat de Geest van Christus plaats maken voor de meerdere Jona, de meerdere Salomo. Die Geest gaat Hem openbaren, verklaren en verheerlijken, zodat onwillige Jona’s gewillig gemaakt worden.
Wat leefde er een onreine geest in het hart van Jona, Gods ongehoorzame en onwillige knecht. Maar als de Geest van Christus gaat werken, o, dan wordt hij een gepast voorwerp voor een rijke, alles vervullende Zaligmaker. En dan gaat hij waarschuwen.
Die prediking van Jona, gemeente, dat was in Ninevé geen evangelie hoor, dat was een donderpreek. En die donderpreek, die preek van vloek, van Wet, van Adam, van zonde, heeft de Geest van Christus willen gebruiken. De Heere Jezus zegt: Volk van Israël, zullen straks de mannen van Ninevé opstaan in het oordeel in dit geslacht, en zullen zij uw boos en overspelig geslacht mede veroordelen? De koningin van Scheba, o, wat is ze verwonderd over de grootheid en heerlijkheid, de rijkdom, de lieflijkheid, beminnelijkheid en dienenswaardigheid van Salomo! Ze roept het uit: En zie, de helft is mij niet aangezegd (1 Kon. 10:7).
Verstaat u de koningin van Scheba, die als een bruid voor haar bruidegom versierd, vanuit het Zuiderland komt om de wijsheid van Salomo te horen? Zij heeft zich bekeerd, ze is gevallen, ze is ervoor ingewonnen, ze mocht ervoor buigen, ze heeft die meerdere Salomo lief gekregen.
O, volk van Israël, o gemeente, meer dan Salomo ben Ik! Ik wil uw hart en huis bewonen en daarin werken door Mijn Geest! Ik ben blank en Ik ben rood, en Ik draag de banier boven tienduizend. Wees toch gewaarschuwd! Maar Ik klop opnieuw op de deur van uw hart. Ik wil in uw hart werken, Ik wil in uw hart wonen, Ik wil u versieren, niet met uw eigen versieringen, maar Ik wil u versieren met Mijn sieraden.
En weet u wat nou een van de mooiste sieraden is? Ik heb het uit de Bijbel, gemeente, van de Heere Jezus Christus Zelf: een stille en ootmoedige geest. Dat sieraad is kostelijk, sierlijk voor God. U moet Galaten 5 vers 20 tot en met 22 maar eens lezen: negen vruchten van de Geest van Christus. Daar worden de vruchten van de onreine leugengeest op een rijtje gezet; de werken van het vlees tegenover de vrucht van de Heilige Geest.
Gemeente, het is zo nodig: die onreine geest moet eruit, en de Heilige Geest moet binnenkomen. Hoe verder de Geest uw hart en huis bewerkt, des temeer leert u dat uw huis alleen vol en bewoonbaar kan worden als het leeg is van al mijn gerestaureer, mijn pogingen om het op te ruimen. Al mijn stof en alles wat van mij is, moet ik met Paulus ‘schade en drek’ gaan achten. Schade en drek; dat is toch niets, daar haal je je neus voor op. Paulus zegt: alles buiten Christus is schade en drek, opdat Christus rijkelijk in u wone.
Dan wordt mijn hart en mijn huis langzaam maar zeker een woonstede van God, door de Heilige Geest. Dan zal Hij gaan vervullen: Zo iemand Mij liefheeft, die zal Mijn Woord bewaren; en Mijn Vader zal hem lief hebben, en Wij zullen tot hem komen, en zullen woning bij hem maken (Joh. 14:23).
Dat is toch een wonder, gemeente: een onrein huis opgeruimd, versierd, leeg, maar … door Gods genade toch weer vol. Wanneer wordt het leeg? Wanneer wordt het vol?
Kom dan maar, gemeente, met je leegheid. Zalig zijn de armen van geest, want hunner is het Koninkrijk der hemelen (Matt. 5:3). Die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid – voor hen blijft er maar één gerechtigheid over: die van de meerdere Jona, de meerdere Salomo.
Hier op aarde zul je altijd last blijven houden van die onreine geest. Dan kijk ik niet naar u en u niet naar mij, want ik heb mijn handen vol aan mezelf. Waar Jezus is, zal die onreine geest met de zeven hellemachten er alles aan doen om te proberen zelfs de uitverkorenen te verleiden.
Dus de strijd blijft; het is hier het land van de rust niet, het is het strijdperk van dit leven. Maar Hij is Overwinnaar in de strijd. Christus, de meerde Jona en de meerdere Salomo geeft Zijn volk de zegen. De strijd is al beslist op Golgotha, de kop van de duivel is eraf. Met zijn staart kan hij nog geweldige klappen geven. Dat doet hij ook, wereldwijd. In ons land, en ook als het gaat om de kerk, uw gezin, uw persoonlijke hart en leven.
Daarom hebben we de bediening van de Geest van Christus zo nodig. Er komt een ogenblik dat die onreine geesten Gods ware volk nooit meer lastig zullen vallen. Er komt eens een moment dat Gods kinderen voor eeuwig vol en verzadigd zullen zijn. Leeg van alles wat geen God en geen Christus is, leeg van wat van hen is, maar vol van Hem. Hij heeft het op Golgotha uitgeroepen: Het is volbracht! Daardoor mag u vol zijn van een drie-enige God.
Dan gaat in vervulling: Mijn God, U zal ik eeuwig loven, omdat Gij het hebt gedaan.
Amen.
Slotzang: Psalm 116: 7 en 8
Wat zal ik, met Gods gunsten overlaân
Dien trouwen HEER voor Zijn genâ vergelden?
‘k Zal bij den kelk des heils Zijn Naam vermelden,
En roepen Hem met blijd’ erkent’nis aan.
Nu zal ik voor de weldaân die ‘k genoot,
Aan Hem, naar mijn geloften, eer bewijzen,
Hem onder al Zijn gunstgenoten prijzen,
Hoe kost’lijk is in ’s HEEREN oog hun dood!