Ds. C.G. Vreugdenhil - Psalmen 51
Onderwerp
Delen & Download
Download preekLeespreek tekst
Zingen : | Psalm 19: 5 en 7 | |
Lezen : | Psalm 51 | |
Zingen : | Psalm 51: 7, 9 en 10 | |
Zingen : | Psalm 56: 4 en 5 | |
Zingen : | Psalm 111: 5 |
De Dordtse Leerregels, Hoofdstuk 5, par.13-14:
5-13 Wanneer ook het vertrouwen der volharding wederom levend wordt in degenen die van den val weder opgericht worden, zo brengt dat in hen niet voort enige dartelheid of veronachtzaming der godzaligheid, maar een veel grotere zorg, om de wegen des Heeren vlijtiglijk waar te nemen, die van tevoren bereid zijn, opdat zij, daarin wandelende, de verzekerdheid van hun volharding zouden mogen behouden, en opdat het aanschijn des verzoenden Gods (waarvan de aanschouwing den godvruchtigen zoeter is dan het leven, en waarvan de verberging bitterder is dan de dood), om het misbruik van Zijn Vaderlijke goedertierenheid niet wederom van hen afgekeerd worde, en zij alzo in zwaarder kwellingen des gemoeds vervallen.
5-14 Gelijk het God nu beliefd heeft dit Zijn werk der genade door de prediking des Evangelies in ons te beginnen, alzo bewaart, achtervolgt en volbrengt Hij het door het horen, lezen en overleggen daarvan, mitsgaders door vermaningen, bedreigingen, beloften en het gebruik der Heilige Sacramenten.
Godzelf bewaart Zijn kinderen bij de verlossing
We zien dat:
1. Hij richt hen weer op uit hun val in de zonde.
2. Hij geeft hun een ijver om de zekerheid van de volharding te behouden.
3. Hij bewaart Zijn genadewerk in hen door het gebruik van de middelen.
1. Hij richt hen weer op uit hun val in de zonde.
Jongens en meisjes, stel dat je iets heel ergs gedaan hebt waar papa en mama heel boos over zijn. Je krijgt er spijt van en je vraagt om vergeving en je krijgt vergeving. Gelukkig, alles is weer goed. Wat denk je? Zou je hetzelfde dan nog eens heel gemakkelijk doen omdat je denkt: ‘Ik krijg toch weer wel vergeving?’ Nee toch. Je kijkt wel uit. Je wil de verhouding graag goed houden en je doet je uiterste best om niet meer in die zonde te vallen.
Zo is het ook met Gods kinderen, als ze na een erge zonde van de Heere vergeving ontvangen hebben. Dan zeggen ze niet: ‘Ach, hoe diep ik ook in de zonde val, hoe ver ik ook van de Heere afdwaal, dat maakt toch niets uit, want het komt toch weer wel goed. Er is immers volharding der heiligen, dus God laat mij toch nooit meer los. Eind goed, al goed.’ Ja, theoretisch gesproken zou dat een gevaar kunnen zijn. Maar praktisch gezien ligt de zaak heel anders. In het Koninkrijk der hemelen werkt het niet zo. Waarom niet? Wel, in par.12 hebben wij gezien dat de zekerheid van Gods genade iets heel anders uitwerkt. De beleving van de genade maakt nederig, werkt een kinderlijke vrees, godzaligheid en strijd tegen de zonde en ook vurige gebeden en standvastigheid.
In par.13 laten de Dordtse Leerregels nog iets anders zien. Ze laten zien hoe dat beleefd wordt door iemand die, na in een ernstige zonde gevallen te zijn, door de Heere weer is opgericht. Je kunt de Bijbel er weer bij leggen. Hoe is het gegaan in het leven van David na zijn zonde met Bathséba? Hoe is het gegaan met Petrus na zijn verloochening van de Heere Jezus? Hebben zij, toen zij genade ontvingen gezegd: ‘Ziezo, dat viel allemaal erg mee, zo erg was het niet?’
We hebben in par.4 t/m 8 al gezien, dat het in de zonde vallen voor Gods kinderen niet iets is, wat zij met alle gemak telkens opnieuw doen. Want de ellende, die dat met zich meebrengt, de schade die ze hiervan ondervinden, wensen ze nooit meer terug. Hun zekerheid wordt tot onzekerheid. Ze krijgen te maken met de verberging van Gods vriendelijk aangezicht, waardoor het donker wordt in hun leven. Ze krijgen last van de kwelling van hun geweten, hun geweten dat voortdurend beschuldigt.
Een schijngelovige maakt zoiets nooit mee. Daarom is de vraag of het feit dat God Zijn kinderen toch weer opricht uit hun val, niet leidt tot zorgeloosheid, eigenlijk typisch een vraag van een schijngelovige, in ieder geval van iemand, die God niet kent. De schijngelovige denkt: Hoe kan ik zoveel mogelijk mijn eigen gang gaan en toch nog net God te vriend houden. Een ware gelovige denkt zo niet. In de gebondenheid aan God en Zijn Woord heb je je ware vrijheid ontdekt. Je verhouding tot God is niet die van een werknemer tot een werkgever. Je verhouding tot God is die van een bruid tot haar bruidegom. Waar de liefde heerst daar komt verdriet als deze liefde geschaad en verwaarloosd wordt.
De Heilige Geest onderwijst de gelovigen, zodat zij werkelijk van hun zonden iets leren zoals onze paragraaf dat noemt: Het vertrouwen der volharding wederom levend wordt in degenen, die van den val weder opgericht worden. Dan is het niet als voorheen. Als wij zo'n ervaring van Gods genade hebben dan worden wij nooit meer de oude. Daar zorgt de Heere voor. De Heilige Geest zorgt ervoor, dat wij werkelijk iets leren. Zo kan par.13 stellen: Zo brengt dat in hen niet voort enige lichtzinnigheid of verwaarlozing der Godzaligheid.
Komt dat dan niet voor? Jawel, maar niet bij Gods kinderen, niet bij de ware gelovigen. Natuurlijk zijn er mensen die dit imiteren. Er zijn er die dezelfde zonde als David bedreven hebben, in een knelsituatie terecht komen en die dan tranen met tuiten huilen en spreken over spijt. Ik zal het nooit meer doen. Later gaan ze rustig weer verder. Het liep goed af en daarom lopen ze het risico nog een keer. Dat gebeurt, maar dan hebben wij het niet over kinderen van God. Dan hebben wij het over natuurlijke zondige mensen die met zonde en genade omgaan zonder de werking van de Geest.
Bij de gelovigen zorgt God Zelf er voor dat zij zo niet kunnen redeneren. Als zij in de zonde vallen, dan gaat het met hen zoals wij gezien hebben in par.7. Wat doet de Heere? Hij brengt hen zeker en krachtig door Zijn Woord en Geest weer tot bekering. De Heere zorgt er Zelf voor dat zij over de bedreven zonde van harte naar God bedroefd worden. De Heere verbreekt hun hart. Ze komen weer opnieuw tot bekering.
Als God je heeft opgeraapt uit een diepe val in de zonde en je mag weten dat je zonde vergeven is en dat het weer goed is. Dan is het bij God vergeven en vergeten. Zo ligt het bij de gelovigen zelf niet; je vergeet het nooit meer. Zelf draag je de littekens van je zonden je leven lang mee. Denk maar aan Paulus. Hij noemt zich: de minste van al de heiligen, de minste van de apostelen (1 Kor.15:19). Je hebt juist iets geleerd en afgeleerd.
Nu is het heel wonderlijk, je zou, wat je misdreven hebt, wensen dat het nooit gebeurd was. Maar wat je in die weg geleerd hebt, zou je nooit meer kwijt willen.
We gaan nu eerst naar het slot van par.13:
en opdat het aanschijn des verzoenden Gods (waarvan de aanschouwing den godvruchtigen zoeter is dan het leven, en waarvan de verberging bitterder is dan de dood), om het misbruik van Zijn Vaderlijke goedertierenheid niet wederom van hen afgekeerd worde, en zij alzo in zwaarder kwellingen des gemoeds vervallen.
Dit is de kern. Als de gelovigen in een zonde gevallen zijn en zij opnieuw gekomen zijn tot de kennis van de genade en van de volharding, dan is het niet zo dat zij luchtig denken over hetgeen er gepasseerd is. Integendeel, zij hebben dan ook geleerd hoe erg die zonde is, geleerd hoe die zonde God onteerd en bedroefd heeft en ook hoe erg het is, als de Heere om die reden Zijn aangezicht voor je verbergt. Ze weten dat de zonde niet zoet maar bitter is. Petrus ging naar buiten en weende bitterlijk (Matth. 26:75). Zo erg was dat.
Om daar iets van te leren kennen moeten wij maar eens onderzoeken wat David ons vertelt van zijn ervaring. In Ps. 32 vat David in enkele zinnen samen wat hij na de zonde met Bathséba doorleefd heeft. Lees vers 3 en 4: Toen ik zweeg, werden mijn beenderen verouderd, in mijn brullen de ganse dag. Want Uw hand was dag en nacht zwaar op mij; mijn sap werd veranderd in zomerdroogten (Ps. 32:3,4),
Voordat de Heere Davids hart verbrak, heeft hij ervaren dat de zonde hem verteerde als de gevreesde ziekte. Zijn geweten bonkte. Hij voelde voortdurend de hand van God zwaar op hem rusten, zoals iemand die gestolen heeft al het moment beleeft dat de politie hem arresteert. Nu is het mogelijk dat je daar overheen leeft, dat je die ervaring probeert te overstemmen en weg te drukken. Maar als God in die omstandigheden je geweten openbreekt dan krijgt die belevenis bewust een plaats in je denken. Dan weet je hoe verschrikkelijk de zonde is, dat het loon van de zonde angst en onrust is en uiteindelijk de dood.
Wat gebeurt er als de Heere je hart verbreekt? Dat vertolkt David in Ps.51. Toen Nathan geweest was en God zijn hart en lippen openbrak, toen heeft David de ernst gevoeld van zijn zonde. Hij kon het niet meer wegredeneren en niet meer wegstoppen. Toen wilde hij dat ook niet. Integendeel, hij bleef niet staan bij dat ene, Ik heb een zonde gedaan, maar hij kwam voor de dag met zijn bestaan: ‘Ik ben zonde.’ Hij voelde met diepe smart zijn vuilheid en onreinheid. Hij heeft gebedeld en gesmeekt om gewassen en gereinigd te worden. Toen was er maar één verlangen: O, God, laat het goed komen. O God, doe niet met mij naar dat ik verdiend heb, maar wees genadig. Genade o God, genade. O Heere, laat dit het einde niet zijn. O God, verwerp mij niet van Uw aangezicht en laat Uw Geest niet van mij scheiden (Ps. 51:13).
Dan voel je wat het ergste van de zonde is, namelijk dat de zonde tussen God en je ziel in komt te staan. Het ergste is de vrees dat de Heere nooit meer Zijn genadig en vriendelijk aangezicht over je laat lichten. Je hebt het verdiend, dat is het ergste. Wat dacht u, als je die klemmende nood doorleeft, dat de ervaring van vergeving en het opnieuw ontvangen van het vertrouwen van de volharding enige dartelheid of veronachtzaming der godzaligheid zou voortbrengen? Dat kan alleen bij huichelaars als zij uit politieke berekening eieren voor hun geld kiezen. Die zijn opgelucht als de straf niet doorgaat en gaan, zodra zij denken dat het weer kan, op hetzelfde spoor voort.
Maar als het echt is, dan is bekering een radicale afwending van de zonde en een hartelijke toewending naar God. Nee, die genadige ervaring dat de hemelse Vader de zonde vergeeft en de band herstelt, werkt geen lichtzinnigheid, maar precies het tegenovergestelde. Lees maar verder mee in par.13:
maar een veel grotere zorg, om de wegen des Heeren vlijtiglijk waar te nemen, die van tevoren bereid zijn, opdat zij, daarin wandelende, de verzekerdheid van hun volharding zouden mogen behouden.
Tot zover dat God Zijn kinderen weer opricht na hun val.
2. Hij geeft hun een ijver om de zekerheid van de volharding te behouden
De leer van de volharding maakt niet vleselijk zorgeloos, integendeel. De pijnlijke ervaring van het vallen in de zonde werkt een veel grotere zorg om de wegen van de Heere vlijtig waar te nemen.
Voor die tijd dachten wij misschien dat zoiets ons nooit zou gebeuren. David had nooit gedacht de vrouw van een ander af te nemen, nooit gedacht dat hij van het een naar het ander meegesleept zou worden en een moordenaar zou worden. Petrus had het nooit voor mogelijk gehouden dat hij vloekend zijn Meester zou verloochenen. Dat bleek een grote vergissing.
We gaan het woord van Paulus verstaan: Wie meent te staan, zie toe dat hij niet valle (1 Kor. 10:12). Dat begrijp je nu van binnenuit. ‘Heere, U moet mij voor de zonde bewaren. Laat mij niet over aan de gedachten van mijn hart.’ Je leert hoe afhankelijk je bent van Gods genade. De ervaring van Gods genade maakt dus niet zorgeloos en dartel, maar juist zorgvuldig en afhankelijk. Zo is de vrucht wat onze paragraaf zegt: Er komt een veel grotere zorg, om de wegen van de Heere vlijtig waar te nemen. Meer dan voorheen leer je bidden: Ik zet mijn treden in Uw spoor, opdat mijn voet niet uit zou glijden.
Je eigen wegen lopen dood, maar Gods wegen zijn al van tevoren gebaand. De Heere geeft in Zijn Woord richting. Je ziet hoe juist tegen die vleselijke zorgeloosheid in het Woord zoveel waarschuwingen gegeven worden. Ik had het kunnen weten. Petrus herinnerde zich toen hij viel haarscherp de waarschuwingen van Christus over het ‘de meeste willen zijn’.
Juist op het punt waar je gevallen bent, word je zo voorzichtig. Leest u de brieven van Petrus maar door. Tegen de achtergrond van zijn eigen ervaring wordt er veel meer duidelijk. Bijvoorbeeld, dat hij zo ernstig vermaant om met de ootmoedigheid bekleed te zijn. Als geen ander weet Petrus immers waar vleselijke hoogmoed toe brengt. Op dat punt is hij heel zorgvuldig geworden. Herkent u dat? Je zegt: ‘O Heere, dat nooit meer.’ Je wil in de wegen van de Heere wandelen om de verzekerdheid van de volharding te mogen behouden. Je wil nooit meer die ellende doormaken van de ervaring van Gods toorn en het gemis van Zijn liefde.
Je hebt geleerd dat het behouden van de verzekerdheid van onze volharding samenhangt met het vastmaken van roeping en verkiezing. Je hebt heel duidelijk de les gehad, dat de zonde alle beleving van de genade en de zekerheid dat de Heere Zijn werk voleinden zal, ontneemt. Je weet dat het beleven van Gods genadewerk een tere zaak is. We kunnen niet oppervlakkig leven en tegelijk de vertroosting genieten. Je kunt dan nog wel een beetje je geestelijke stand ophouden, maar van binnen wordt het donker, koud en leeg.
Als je met David doorleefd hebt dat de Heere Zijn Geest, zoals hij het ervaarde, van je weg kan nemen, dan weet je één ding heel zeker: Dat nooit meer. Gods vriendelijk aangezicht is zoeter dan het leven en de verberging ervan is bitterder dan de dood. Dat is ook het thema van veel Psalmen. Hoe hartverscheurend klagen de dichters over de verberging van Gods aangezicht. Niets is erger voor hen dan dat de gemeenschap met God verbroken is. Dat gebeurt als je in de zonde valt. En toch, als je God vreest, mag je ervaren: een ogenblik is er in Zijn toorn, maar een leven in Zijn goedgunstigheid (Ps. 30:6).
Dat is de kern van het geloofsleven namelijk het aanschouwen van het aangezicht van de verzoende God, als de Heere je laat proeven dat Hij je liefheeft in Jezus Christus. Wat een vreugde, wat een blijdschap, wat een vrede geeft dat in het hart. Ja, dat is zoeter dan het leven. Als je dat om wat voor reden ook mist, merk je dat. God spreekt niet tot je en je hebt het gevoel dat Hij je gebed niet hoort.
Dat is in het gewone leven ook zo, jongens en meisjes, als vader en moeder verdrietig zijn en zij doen alsof ze je niet horen. Je wilt er overheen leven, maar moeder gaat er niet op in. Moeder geeft geen antwoord. Daar kun je niet tegen. Dan verlang je naar het moment dat ze weer tegen je glimlacht.
O, hoe vreselijk als je geen gebed meer kwijt kunt, geen antwoord van boven meer, niet meer geraakt worden door de prediking. David en Petrus vergeten het nooit meer hoe erg het was, toen het scheen alsof het nooit meer goed kwam, toen het leek alsof de Heere voor altijd Zijn Geest van hen zou laten scheiden.
Nee, als je zonden vergeven zijn en je opnieuw mag weten dat God je nooit verlaten zal, dan kun je daar niet mee omgaan in doortrapte berekening, zo van: ‘Het komt toch weer goed.’ Het is net andersom bij Gods kinderen. Omdat je weet hoe erg het is, ben je bang om misbruik te maken.
Zo luidt dan ook het laatste zinsdeel:
om het misbruik van zijn vaderlijke goedertierenheid niet wederom van hen afgekeerd worde.
Je weet dat bij misbruik van Gods vaderlijke goedheid het nog erger wordt dan de vorige keer.
Vandaar dat het slot zegt:
en zij alzo in zwaarder kwellingen des gemoeds vervallen.
In kinderlijke afhankelijkheid bid je:
O God, wil mij voor struikelen bevrijden en ga mij met Uw heillicht voor.
De redenering van de remonstranten lijkt heel logisch, maar dit is de praktijk der godzaligheid. Dit is de beleving. Al de gelovigen betreuren hun zonde.
Ze zouden willen dat ze die nooit bedreven hadden, maar ze zouden de les die ze geleerd hebben nooit meer willen missen.
Zo zien wij dat wij over de volharding der heiligen niet moeten redeneren met menselijke logica. De waarheid moet niet beredeneerd maar beleefd en aanbeden worden. Het Woord alleen moet nagesproken worden. Dan weten wij dat de Heere niet laat varen het werk van Zijn handen. Dat geheim willen wij niet kwijt, want dan zouden we het zelf moeten afmaken. Als ik het echter moet vasthouden, is het eeuwig verloren.
De conclusie is dus: De zekerheid van de volharding leidt niet tot enige dartelheid en veronachtzaming van de godzaligheid.
Waar leidt ze dan wel toe? Tot wat we in par.14 lezen: Het horen, lezen en overleggen van het Evangelie en het gebruik van de sacramenten.
We zingen Psalm 56:4,5.
Gij weet, o God, hoe ’k zwerven moet op aard’;
Mijn tranen hebt G’ in Uwe fles vergaard;
Is hun getal niet in Uw boek bewaard?
Niet op Uw rol geschreven?
Gewis, dan zal mijn wreev’le vijand beven,
En, als ik roep, straks rugwaarts zijn gedreven;
Dit weet ik vast, God zal mij nooit begeven;
Niets maakt mijn ziel vervaard.
Ik roem in God; ik prijs ’t onfeilbaar woord;
Ik heb het zelf uit Zijnen mond gehoord;
’k Vertrouw op God, door gene vrees gestoord;
Wat sterv’ling zou mij schenden?
Ik heb beloofd, wanneer G’ in mijn ellenden
Mij bijstand boodt, en ’t onheil af zoudt wenden,
Tot U, o God, mijn lofzang op te zenden,
Door ijver aangespoord.
3. Hij bewaart Zijn genadewerk in hen door het gebruik van de middelen
Gelijk het God nu beliefd heeft dit Zijn werk der genade door de prediking des Evangelies in ons te beginnen, alzo bewaart, achtervolgt en volbrengt Hij het door het horen, lezen en overleggen daarvan, mitsgaders door vermaningen, bedreigingen, beloften en het gebruik der Heilige Sacramenten.
Wij hebben nu van allerlei kanten belicht gekregen dat God Zijn werk niet laat varen. De Heere zorgt ervoor dat al Zijn kinderen thuiskomen. Aan het einde van de Leerregels vertellen de vaderen nog eenmaal hoe de Heere dat doet. Door Zijn Woord en door de prediking van het Evangelie is het allemaal begonnen in mijn leven, daardoor werkte de Heilige Geest het geloof in mijn hart. Het geloof is uit het gehoor. We lezen in par.14: Gelijk het God nu beliefd heeft dit zijn werk der genade door de prediking des Evangelies in ons te beginnen.
Dit mogen alle ware gelovigen belijden. Wij mogen weten dat het God beliefd heeft het werk van Zijn genade in ons te beginnen.
Of zou u terug willen verwijzen naar uw eigen beslissing en naar uw eigen zoeken, dat u zo goed was om uw hart voor de Heere open te zetten, want anders stond God met gebonden handen? Zeker, u hebt God gezocht en gevonden, maar dat kwam omdat God in uw leven begon te werken. Hoe is de Heere begonnen? Gelukkig is het dan niet zo dat wij een buitengewone weg moeten kunnen vertellen. Nee, het gaat om dat ene, namelijk dat het Woord Gods ons heeft aangesproken, dat het Woord ons van dood levend gemaakt heeft, dat wij in het Woord Gods stem gingen verstaan.
Zo werkt de Heere. Het is Zijn welbehagen om door de prediking van het Evangelie zalig te maken, die geloven. Wat een wonder als dat Woord voor ons geworden is tot ‘brood voor het hart’. In onze paragraaf gaat het om het geheim dat de Heere door Zijn genadewerk alzo bewaart, achtervolgt en volbrengt door het horen, lezen en overleggen van het Woord. Zo maakt God Zijn werk af. Zo vervult Hij Zijn belofte van de volharding der heiligen. In de middellijke weg van het Woord.
God werkt niet buiten de prediking van de Evangelie om. Hij begint ermee en gaat ermee door. Hoe vaak komen we niet in de Bijbel de opwekking en vermaning tegen om standvastig te blijven: Zijt getrouw tot de dood. Zeker, de Heere bewaart, maar Hij doet dat door de waarschuwingen en beloften in Zijn Woord. Hij werkt middellijk. De belofte van bewaring en de vermaning tot volharding sluiten elkaar niet uit. Die vermaning dient juist als een middel in Gods hand om Zijn belofte te vervullen.
De Heere maakt Zijn werk af. Dat blijkt het meest hieruit dat Hij Zijn kinderen die in de zonde gevallen zijn weer tot boetvaardigheid en bekering brengt. Dat hebben wij in de voorafgaande paragrafen gezien. Nu wordt onderstreept dat de Heere in het leven van al Zijn kinderen Zijn genadewerk in stand houdt door het Woord. Het is door het Woord dat de Heere als de Wijngaardenier Zijn wijngaard verzorgt. Zo werd David tot bekering gebracht door het woord van de profeet Nathan.
Maar het gaat niet alleen om die gevallen. Nee, heel het genadewerk wordt in leven gehouden door het Woord. Daar is de Heere voortdurend mee bezig. Zo wordt er gesproken van bewaren, achtervolgen, volbrengen. Door het Woord bewaart de Heere het werk van Zijn genade. Het is door de redelijke, onvervalste melk dat de gelovigen als kleine kinderen opgroeien. Zoals in het natuurlijke leven een baby door de melk in leven wordt gehouden en tegelijk opgroeit, zo gaat het ook in het geestelijke leven.
Kijk eens terug. Hoe bent u gekomen tot meerdere kennis van de genade in Jezus Christus? Is dat niet door het Woord? Zo wordt het geloof bewaard. Zo wordt het geloof steeds weer verlevendigd. Het is door het onderwijs dat de harten weer branden en de liefde gaat gloeien.
Kent u dat geheim niet, dat onder de prediking of bij het lezen van de Bijbel uw hart weer volstroomt van verwondering en aanbidding over Gods goedheid en barmhartigheid, over Zijn trouw en betrouwbaarheid?
Geef een baby niet meer te eten en het sterft. Zo is het geestelijk net eender. Alzo bewaart de Heere het werk van Zijn genade. Als we dat verstaan, hebben wij een heilige eerbied voor het Woord en voor de prediking ervan. Als de Heere zo het geestelijk leven bewaart, zouden wij dan slordig kunnen zijn in het lezen van de Schrift? Daniël hield driemaal per dag een stille tijd. Hoe is dat bij ons? Hebben wij iedere dag de vaste punten waarop wij met ons gezin en ook persoonlijk luisteren naar het Woord van God, naar heel het Woord? Er zijn er die leven bij ingevingen en gevoelens en die slordig zijn in het lezen van de Bijbel. Ze hebben een zeer onevenwichtig geestelijk leven.
Datzelfde geldt van de kerkdiensten. Het is een kenmerk van allen, die volharden tot de zaligheid, dat ze trouw onder het Woord komen, juist ook als zij in geestelijke duisternis verkeren. Het is een slecht teken als we bij het minste of geringste, dat daartoe aanleiding zou kunnen geven, ontbreken onder de prediking van het Woord. Gemeente… kom toch trouw op. Als moeder de maaltijd heeft klaar gemaakt en de kinderen worden geroepen om te eten, dan neemt u het toch ook niet als er een paar niet komen opdagen omdat ze geen trek hebben of omdat ze bij de buren gaan eten. Al heb je geen trek, een goed klaargemaakte maaltijd kan aanstekelijk werken om te gaan eten. Je ziet het en je krijgt trek. Gebruik de middelen biddend. Een slordige kerkgang en een slordige levenswandel hangen meestal met elkaar samen.
Zo bewaart de Heere het werk van Zijn genade. Par.14 spreekt niet alleen van bewaren, maar ook van achtervolgen. Dat doet de Heere ook. Het geloofsleven kan ingezonken zijn. De eetlust kan weg zijn. Daar kan een kwaal aan ten grondslag liggen. Door een bepaalde wereldgelijkvormigheid, door het snoepen van de wereld, kunnen wij onze trek verliezen en het bord wegschuiven. Het heel druk zijn met financiële zorgen of met onze zaak, kan maken dat de geestelijke honger taant. Het leven in een bepaalde zonde kan alle eetlust wegnemen. Hoe wordt dat doorbroken? Door het Woord. Een bepaalde preek breekt ons hart weer open. De Heere achtervolgde ons. Hij nam het initiatief om het vuur dat onder de as smeulde, weer aan te blazen: achtervolgen.
Tenslotte spreekt par.14 over volbrengen. Dit laatste woord neemt ons mee naar de sterfkamer van een kind van God. De krachten wijken. De dood benauwt. Hoe gaat het? Het gebeurt wel dat iemand voor zichzelf een psalmvers opzegt, dat vroeger op school geleerd werd. Hij of zij overdenkt een bekende tekst. Er komt rust. Zo volbrengt de Heere door datzelfde Woord het werk van Zijn genade. Ze komen thuis en op die weg naar huis bewaart de Heere Zijn genadewerk door Zijn Woord. Wie zou dat middel dan verachten of slordig daarmee zijn?
Dat de Heere door het Woord bewaart, is nu voldoende aan de orde geweest. Nu nog de vraag hoe de Heere door het Woord bewaart. Aan het slot noemen de vaderen daar nog een paar aspecten van: mitsgaders door vermaningen, bedreigingen, beloften en het gebruik der Heilige Sacramenten. Wij hebben een veelzijdig menu nodig. God komt in Zijn Woord tot ons met vermaningen. Als we wegdwalen, als wij soepel tegenover de zonde komen te staan, als we geestelijk traag worden, dan vermaant het Woord ons ernstig om terug te keren van de verkeerde weg.
Als wij dat niet doen, dan komt het Woord met ernstige bedreigingen. Dat hebben wij net zo hard nodig als onze kinderen, als zij dwarsliggen en niet luisteren. De onbekeerden hebben de bedreigingen nodig opdat zij zich bekeren en Gods kinderen hebben ze nodig, opdat zij geheiligd worden. Ook de beloften zijn nodig. Door Zijn beloven verlevendigt de Heere het kinderlijk geloven. Het zijn de beloften die ons vertroosten in alle aanvechtingen.
Heeft u dit niet? Het zijn de beloften die ons aansporen voort te trekken op de weg naar het Vaderhuis. Het zijn de beloften die ons rust en vrede schenken, omdat de enige grond buiten onszelf ligt in hetgeen de Heere toezegt en waarmaakt.
Juist omdat de zekerheid buiten onszelf ligt, moeten we steeds weer gevoed worden door het Woord en de sacramenten waarin de Heere Zijn kinderen steeds weer verzekert, dat Hij hen liefheeft. Als we op onszelf zien, vragen we ons af: Zou God nog echt van mij houden? Ja, zegt het Evangelie, wie in Christus gelooft, mag zeker zijn van Gods liefde. Ja en amen zeggen de sacramenten. In de Heilige Doop zegt God dat Hij gewillig is om ons zalig te maken en in het Heilig Avondmaal verzekert Christus ons van Zijn hartelijke liefde en trouw: Ik ben uit eeuwige liefde de dood voor je ingegaan.
De sacramenten zijn heilige, zichtbare tekenen en zegelen, van God ingesteld, om ons, door het gebruik daarvan, de belofte van het Evangelie te beter te verstaan te geven en te verzegelen. De sacramenten van Doop en Avondmaal gebruikt de Heere niet om het geloof te werken. Niemand komt door de Doop tot het eeuwige leven. Niemand komt door het eten van het brood en het drinken van de beker tot het leven. De sacramenten werken geen geloof, maar zij versterken het. De Heere gebruikt ze om het werk van Zijn genade te bewaren.
Menig kind van God is vertroost bij de bediening van de Heilige Doop, door het zichtbare teken dat God Zijn waarheid nimmer krenken zal. Menige bange ziel is vertroost door het teken dat wij een eeuwig verbond der genade met God hebben. Hetzelfde geldt van het Heilig Avondmaal. De sacramenten tekenen Gods genadewerk uit. De verbreking van Christus' lichaam en de vergieting van Zijn bloed verzegelen de volkomenheid van Zijn offer. Brood en wijn tekenen ook uit dat Hij voor onze zielen geworden is tot een eeuwige spijs en drank. Het heeft God behaagd deze sacramenten te geven als een extra bij het Woord. Vanwege onze grovigheid. Daarom moeten alle gelovigen, hoe klein en schuchter zij ook zijn, de sacramenten gebruiken.
Daartoe behoort ook de belofte dat de Heere het werk van Zijn genade volbrengt. Ieder kind van God mag zichzelf toespreken en zeggen: ‘Zo zeker als het brood voor mijn ogen gebroken werd, zo zeker als ik het brood in mijn mond proefde, zo zeker is het dat ik Thuiskom, want de volharding laat God niet aan mij over, maar dat doet Hij Zelf.’
De Naam des Heeren zij geprezen, Christus is een volkomen Zaligmaker.
Het Avondmaal is niet voor niets de voorafschaduwing van het eschatologische bruiloftsmaal. De bruid mag er telkens de liefde van de Bruidegom proeven totdat ze voor eens en voorgoed genodigd wordt tot het Avondmaal van de bruiloft des Lams. Daar zal er niet één ontbreken. Dat is de troost van de volharding der heiligen. Jezus staat in prediking en Heilig Avondmaal voor u met Zijn doorboorde handen uitgestrekt en zegt:
Niemand zal één van Mijn schapen uit Mijn hand rukken (Joh.10:28).
Amen.
Slotzang: Psalm 111:5
’t Is trouw, al wat Hij ooit beval;
Het staat op recht en waarheid pal,
Als op onwrikb’re steunpilaren;
Hij is het Die verlossing zond
Aan al Zijn volk; Hij zal ’t verbond
Met hen in eeuwigheid bewaren.