Ds. C.G. Vreugdenhil - Romeinen 8

Onderwerp

32. De zekerheid van onze bewaring en volharding (5,10)
Niet door het krijgen van bijzondere openbaringen
Wel door het geloof in Gods beloften
Ook door het getuigenis van de Geest en de praktijk van de goede werken
Deze prekenserie is eerder uitgegeven door de Gereformeerde Gemeente Rotterdam-Zuidwijk.
 

Delen & Download

Download preek

Leespreek tekst

Zingen : Psalm 149: 1 en 5
Lezen : Romeinen 8: 1 - 17
Zingen : Psalm 77: 5, 6 en 8
Zingen : Psalm 138: 3 en 4
Zingen : Psalm 68: 10

De Dordtse Leerregels, Hoofdstuk 5, par.10:

 

5-10 En dienvolgens spruit deze verzekerdheid niet uit enige bijzondere openbaring, zonder of buiten het Woord geschied, maar uit het geloof aan de beloften Gods, die Hij in Zijn Woord zeer overvloedig tot onzen troost geopenbaard heeft; uit het getuigenis des Heiligen Geestes, Die met onzen geest getuigt dat wij kinderen en erfgenamen Gods zijn (Rom. 8:16, 17); eindelijk, uit de ernstige en heilige oefening van een goede consciëntie en van goede werken. En zo de uitverkorenen Gods dezen vasten troost in deze wereld niet hadden, dat zij de overwinning behouden zullen, mitsgaders dit onbedrieglijk pand der eeuwige heerlijkheid, zo zouden zij de ellendigste van alle mensen zijn.

 

De zekerheid van onze bewaring en volharding

 

Deze zekerheid ontvangen wij:

 

     1. Niet door het krijgen van bijzondere openbaringen

     2. Wel door het geloof in Gods beloften

     3. Ook door het getuigenis van de Geest en de praktijk van de goede werken

 

1. Niet door het krijgen van bijzondere openbaringen

 

Gemeente, jongelui, wat is zekerheid toch ontzettend belangrijk in je leven. Stel je voor dat je in de examenklas zit en hard gestudeerd hebt. Je hebt examen gedaan; het ging wel. Een paar vakken goed, maar ook een paar die tegenvielen. Zou je daar wel een voldoende voor hebben? Op een dag zijn de uitslagen bekend, alleen je weet het nog niet. Zou ik geslaagd zijn? Iemand belt je op en zegt: ‘Joh, heb jij nog geen bericht gehad? Nee. Nou, dan zul je best wel geslaagd zijn. Ja, zou het?’ Je hoopt het. Maar er kan nog steeds gebeld worden van school dat je gezakt bent. Wist je het nu maar zeker. Al je verdere plannen hangen daarvan af: medicijnen studeren of je wilt naar de Sociale Academie of de Pedagogische Academie.

Martelend lang duren de laatste uren van de dag. Iedere keer als de telefoon gaat, spits je de oren. ‘Hebben ze van school gebeld?’ ‘Nee, tante vroeg of je komt logeren.’

‘Alles best, maar mijn examen is nu veel belangrijker.’ Je zult het hele jaar moeten overdoen! Dat kan gebeuren. Eindelijk is de dag voorbij. Niet gebeld van school, dus geslaagd. Ja, maar stel je voor dat ze vergeten zijn om te bellen, dat je daar morgen staat om je cijferlijst op te halen en ze zeggen: ‘Heb jij geen bericht gehad?’ Wist ik het nu maar helemaal zeker. Ja, je bent pas gerust als je je cijferlijst ziet en je je handtekening onder je cijferlijst zet. Geslaagd. Heerlijk! Nu kan ik verder. Als je dan op de diploma-uitreiking je diploma krijgt ben je helemaal gerust.

 

Zie je hoe belangrijk het is om zekerheid te hebben? Nu is je examen wel belangrijk, maar boven alles uit gaat toch de zekerheid of je een kind van God bent, of je zeker bent van de vergeving van zonden en het recht op het eeuwige leven. Zeker weten dat je voor eeuwig gelukkig bent en voor eeuwig bij de Heere mag zijn. Als je zakt voor je examen kun je het nog een jaar overdoen, maar als je niet het eigendom van Christus bent, kun je je leven nooit meer overdoen. Dan ben je voor eeuwig verloren. Wat heerlijk om zeker te zijn van je zaligheid, zeker van de bewaring tot de zaligheid, dat je echt bent gered en de vaste en zekere hoop hebt op het eeuwige leven.

Jongelui, mogen jullie dat weten? Ons leven is zo broos.

Gemeente, ouderen, bent u er zeker van dat u voor eeuwig bij de Heere zult zijn? Bent u zeker van uw aandeel in Christus en de hoop op de heerlijkheid?

 

Kun je dat hier in dit leven dan al echt zeker weten? Ja, echt zeker.

Daarover ging het de vorige keer. Hoor maar: Van deze bewaring der uitverkorenen tot de zaligheid, en van de volharding der ware gelovigen in het geloof, kunnen de gelovigen zelven verzekerd zijn, en zij zijn het ook, naar de mate des geloofs, waarmede zij zekerlijk geloven dat zij zijn en altijd blijven zullen ware en levende leden der Kerk, dat zij hebben vergeving der zonden en het eeuwige leven.

 

De vorige keer hebben wij dus gezien dat de gelovigen zelf zeker kunnen zijn van hun zaligheid en dat zij het ook zijn naar de mate van het geloof. Als vanzelf vloeit daar de vraag uit voort hoe zij daar dan van verzekerd worden. Hoe kom je aan de zekerheid van het geloof? Voor ons allen een hele belangrijke vraag. Nog veel belangrijker dan het voorbeeld wat ik noemde van je examen.

 

Voordat de Dordtse Leerregels deze vraag gaan beantwoorden, vertellen zij eerst hoe dat in ieder geval niet gaat. Let wel: dat doen zij om een bepaalde reden en zij doen dat op een bepaalde manier.

Dat onderstreep ik met nadruk, omdat niemand de indruk mag krijgen dat het voor de zuivere, Gereformeerde leer kenmerkend zou zijn om eerst uitvoerig te behandelen wat het niet is. Integendeel, in één en dezelfde zin vertellen zij eerst wat het niet is om dan direct over te gaan op wat het wel is:

En dienvolgens spruit deze verzekerdheid niet uit enige bijzondere openbaring, zonder of buiten het Woord geschied, maar uit het geloof aan de beloften Gods, die Hij in Zijn Woord zeer overvloedig tot onzen troost geopenbaard heeft; uit het getuigenis des Heiligen Geestes, Die met onzen geest getuigt dat wij kinderen en erfgenamen Gods zijn (Rom. 8:16, 17);

 

De Remonstranten leerden evenals de Rooms Katholieke Kerk dat een mens niet zeker kan zijn van zijn verlossing, met uitzondering van een enkeling die een bijzondere openbaring heeft gekregen. Dat geldt dan in de Rooms Katholieke Kerk bepaalde heiligen die een Mariaverschijning ten deel gevallen zou zijn. De remonstranten maakten op soortgelijke wijze een uitzondering. In bepaalde kringen van de Gereformeerde Gezindte gebeurt het net eender. Daar kunnen alleen diegenen zeker zijn van hun verlossing die een gezicht gezien of openbaring gekregen hebben.

De invloed van dit denken reikt verder dan u denkt.

 

Leeft het eigenlijk niet in een ieder van ons om iets bijzonders meegemaakt te willen hebben? Is het voor ons gevoel niet zo dat wij pas echt zekerheid krijgen, als op een bijzondere wijze een tekst tot ons komt? Let wel: wij hebben ook op dit punt met twee woorden te spreken. Het is mogelijk dat je wakker ligt in de nacht, wachtend op een operatie, tobbend over bepaalde zorgen en dat ineens bepaalde woorden uit de Schrift helder voor de geest komen. De Heere spreekt gewis tot elk die voor Hem leeft. De Heilige Geest maakt Gods woorden indachtig.

Maar als het goed is, dan gronden wij onze zekerheid niet op het feit dat die woorden ons in gedachten kwamen. Dan zijn die woorden niet waar omdat wij zomaar de Bijbel lieten openvallen, maar dan is het de inhoud van die woorden zelf die ons rust en vrede geven. Dan maakt het in wezen niet uit of wij die woorden horen in een preek, tegenkomen bij het Bijbellezen aan tafel, of dat wij er aan mochten denken midden in de nacht. Nee, het is de inhoud van die woorden zelf die ons moed, houvast en rust geven.

 

Dat is heel iets anders dan dat wij onszelf geruststellen dat wij wel een kind van God zijn, omdat wij wel eens een bijzondere waarheid gekregen hebben, die op wonderlijke wijze met kracht op ons hart gebonden werd, terwijl wij niet eens wisten waar het in de Bijbel stond. In wezen kan dat later alleen maar aan het twijfelen brengen. Al weet je niet waar het in de Bijbel stond, dat betekent nog niet dat je die woorden nooit gehoord of geleerd hebt. Natuurlijk heb je die een keer gehoord of gelezen. Dan kan het ook zomaar als vanzelf boven gekomen zijn.

Nee, de zekerheid ligt niet in het bijzondere van de manier waarop je bij bepaalde woorden van de Schrift terechtkwam. Het houvast zit voor het geloof in die woorden zelf. Daarmee wil ik niet zeggen dat het niet op bijzondere wijze gaan kan. Dat kan het wel. Denk maar aan Augustinus die in geestelijke nood verkeerde en toen een kinderstem het kinderversje ‘Neem en lees’ hoorde zingen. Die woorden drongen tot Augustinus door en hij ging zijn huis binnen om de Bijbel te pakken. In de Bijbel kreeg hij antwoord. Augustinus zal zich later best verwonderd hebben, dat dat kind dat nu net moest zingen.

 

Laat ik een voorbeeld gebruiken. Niet ieder echtpaar kan vertellen dat zij op een wonderlijke wijze elkaar leerden kennen. Maar zelfs al was je eerste ontmoeting heel wonderlijk, dat betekent niet dat je huwelijk gelukkig is. Omgekeerd hebben sommigen elkaar op een gewone wijze ontmoet op een vereniging, op catechisatie of op school. Het is zo gewoon dat zij hun verhaal nooit hoeven in te sturen voor een prijsvraag, zo gewoon dat zij het niet eens op een verjaardag hoeven te vertellen. Hun verhaal zal niemand boeien. Maar betekent dat dat hun huwelijk niet het geheim in zich kan dragen van Efeze 5? Nee toch? Dat wordt niet bepaald door een wonderlijke wijze van ontmoeten, maar enkel door het geheim van de liefde en de wijze waarop je met elkaar mag leven.

 

Het gaat niet om het bijzondere van de manier waarop je aan Gods woorden komt maar om de inhoud van de woorden zelf. Het gaat er dus ook niet om of en hoe vaak je op een bijzondere wijze een waarheid gehad hebt en of die met kracht in je hart viel, maar enkel om de vraag of je met heel je hart gelooft dat Gods Woord de waarheid is. Het gaat dan niet om de omstandigheden, maar om de woorden van God.

Wat doe je als zo Gods Woord op je afkomt? Dan ga je in de Bijbel die woorden opzoeken en onderzoeken, in welk verband ze staan, zodat je er ook geen verkeerde uitleg aan geeft. Dan maakt het ook niet uit of die woorden naar ons toekwamen op een bijzondere manier. Het gaat om de inhoud van de woorden. Niet de omstandigheden, maar de inhoud van Gods beloften doen hun vertroostend, hun onderwijzend, hun vermanend werk.

 

Het is belangrijk om hier nog even bij stil te staan. Het gebeurt namelijk ook wel, als iemand vertelt dat een bepaalde tekst hem of haar heel erg heeft aangesproken, dat een ander antwoordt: ‘Ja, de duivel geeft ook teksten.’ Dat is een verlammende opmerking.

Hoe zit dat? Wel, het is waar, dat de duivel ook woorden van God gebruikt. Dat zien wij al in Gen. 3: Is het ook dat …? Maar hij liegt en spreekt halve of verdraaide waarheden. We zien het ook bij de verzoeking van de Heere Jezus in de woestijn. Toch kun je het erg eenvoudig onderscheiden of de Heilige Geest ons bij het Woord bepaalt of dat de duivel bezig is. Hoe dan?

Als de duivel teksten gebruikt dan verdraait hij Gods Woord om ons van de weg van God af te trekken. Hij misbruikt woorden om ons ongerust te maken en aan Gods genade te doen twijfelen. Hij misbruikt woorden om ons zorgeloos te maken en zelfgenoegzaam in onszelf te doen rusten. Als de Heere spreekt dan doen Zijn woorden ons op Hem vertrouwen en in Hem rusten. De duivel trekt ons van God af. De Heere trekt ons naar Zich toe, dan ga je bidden, dan ga je op die woorden pleiten, dan trekt je hart naar God toe. Zo eenvoudig is het te onderscheiden.

 

Het gaat niet om het bijzondere maar om de gewone werking van Woord en Geest. Die zekerheid ontvangen wij dus niet door bijzondere openbaringen, maar wel ten tweede:

 

2.  Wel door het geloof in Gods beloften

 

En dienvolgens spruit deze verzekerdheid niet uit enige bijzondere openbaring, zonder of buiten het Woord geschied, maar uit het geloof aan de beloften Gods, die Hij in Zijn Woord zeer overvloedig tot onzen troost geopenbaard heeft; uit het getuigenis des Heiligen Geestes, Die met onzen geest getuigt dat wij kinderen en erfgenamen Gods zijn (Rom. 8: 16, 17);

 

De Dordtse Leerregels scherpen ons hier in dat de zekerheid alleen ervaren wordt in het geloof aan de beloften van God. Dat is het geheim. Het geloof zegt amen op het hele Woord van God, amen op al die teksten die ons veroordelen. Maar waar let het geloof in het bijzonder op? Op Gods beloften. Gods beloften die in Christus Jezus ja en amen zijn. In die beloften vinden wij het ‘nochtans’ van het geloof. Die beloften getuigen van Gods barmhartigheid. Zij getuigen van vergeving voor goddelozen. Tegen het schuldige Israël zegt God: Ik, Ik ben het Die uwe overtredingen uitdelg en Ik gedenk uw zonden niet (Jes. 43: 5). Zien wij op onszelf dan kan alle hoop ons alleen maar ontvallen. Maar wie in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden (Rom. 10: 11).

 

Zovele beloften Gods als er zijn, die zijn in Christus Jezus Ja en Amen, Gode tot heerlijkheid (2 Kor. 1: 20). God is zo betrouwbaar. We mogen ‘amen’ zeggen op Zijn Woord. Zijn Woord is een lamp voor onze voet en een licht op ons pad. Ten dage dat ik vrees - zegt David - zo betrouw ik op U (Ps. 56: 4). Gods Woord is de waarheid. Wie op Gods beloften steunt, zal niet beschaamd uitkomen. Hij heeft gezegd: Ik zal u niet begeven en Ik zal u niet verlaten (Deut. 31: 6).

 

Denk eens aan Abraham, zoals Paulus hem tekent in Rom. 4. Zag Abraham op zichzelf, zag Abraham op zijn vrouw dan kon hij nooit meer een kind krijgen. Lette hij op zijn eigen gevoel en zijn eigen hoop dan was het voor eeuwig gebeurd. Maar wat deed hem werkelijk hopen? Wat gaf hem troost en moed? Gods eigen belofte. Zie je de sterren, Abraham? Kun je ze tellen? Nee, zo zal uw zaad zijn. Zo is en blijft Gods belofte het geheim van alle ware geloof. Dat betekent wel een voortdurende worsteling met alle gebrek aan vertrouwen. Dit is de kern: er is alleen zekerheid in Gods beloften en het geloof ervaart alleen rust en vrede in het omhelzen van die beloften. Dan weet je van binnen in je hart dat God Zijn waarheid nimmer krenken zal.

 

Maar, dan moet er toch wel iets bijzonders gebeuren? Dan moet je toch kunnen vertellen hoe je op een bijzondere wijze een bijzondere belofte gekregen hebt. Nee. Alle beloften zijn bijzonder. Zij zijn allen betaald met het bloed van Christus. Ze zijn allemaal kostbaar. Ik ontken niet dat God met kracht een belofte in je hart kan geven. Maar dat is niet het eigenlijke en het enige.

Een man kan voor zijn vrouw soms spontaan een mooie armband kopen. Maar als het goed is, is dat niet het enige wat zij van haar huwelijk weet en waardeert. ‘Kijk eens hoeveel hij van me houdt. Ik krijg toch maar een mooie bos bloemen.’ Zo kun je je liefde ook verbloemen. Dat is maar een arm leven. Het eigenlijke van het huwelijk ligt in de dagelijkse omgang met elkaar. In het vertrouwen in elkaar, in de liefde voor elkaar. In dat kader krijgt zo'n spontaan gebaar een diepe waarde.

 

Zo is het ook in het geloof. Sommigen tellen alleen het bijzondere. Maar dat is verachting van Gods spreken. De vaderen zeggen dan ook niet dat een enkel kind van God zekerheid heeft door een bijzondere belofte. Nee, ze belijden dat de zekerheid voortvloeit uit het geloof aan de beloften Gods, die Hij in zijn Woord zeer overvloedig tot onze troost geopenbaard heeft. De vaderen gaan niet uit van een enkele bijzondere belofte, maar van Gods Woord waarin God vele beloften zeer overvloedig tot onze troost geopenbaard heeft.

 

Als iemand vertelt: ‘Ik heb wel eens een hoopje want ik heb in mijn leven al drie keer een belofte gehad’ dan antwoorden de Dordtse Leerregels: dat is niet veel want God heeft een Bijbel vol beloften gegeven. Zeer overvloedig. Deze woorden doen sterk denken aan de Heidelbergse Catechismus Zondag 7: Wat is een christen nodig te geloven? Al wat ons in het Evangelie beloofd wordt.

De belofte van het Evangelie.

Het Evangelie is belofte.

Wie in de gekruisigde Christus gelooft, zal niet verloren gaan, maar het eeuwige leven hebben. Beloven en geloven horen dicht bij elkaar. Zo krijgen we zekerheid door het Woord, door het geloof in Gods beloften. Hoe kregen de oudtestamentische gelovigen zekerheid? Door Hem getrouw te achten, Die het beloofd heeft.

Dat is geloof.

Acht u God getrouw?

Acht u die trouwe Zaligmaker getrouw?

Hij is zo betrouwbaar!

 

Het Evangelie is niet de som van allerlei beloften. Als par.10 spreekt over de beloften Gods, dan had er net zo goed kunnen staan: het Woord. Het gebeurde vroeger wel dat christenen er een zogenaamd beloftedoosje op nahielden. Dat zat dan vol met kleine kaartjes waarop allerlei beloften stonden. Als zij dan behoefte hadden aan bemoediging trokken ze lukraak een kaartje uit de doos. Dat diende dan als geestelijke opsteker. Overigens vind je dit soort beloftekaartjes nu nog in Evangelische kring. Ze zitten dan niet in een doosje, maar in een plastic mapje. Je kunt je afvragen of die christenen naast hun beloftedoosje er ook niet een gebodendoosje of zelfs een bedreigingendoosje op na hadden moeten houden. Of heeft u nooit een geestelijk pak slaag nodig? Wat ik hiermee zeggen wil: de som van allerlei beloften, die in zo’n doosje te vinden zijn, bieden nooit de gehele Bijbel. De Bijbel bevat naast de beloften ook vele andere zaken zoals geboden en dreigementen.

 

De Erskines schrijven heel evenwichtig dat een belofte met kracht in het hart kan komen, maar dat het van net zoveel waarde is als je naar de beloften toe kruipt. Het geloof mag Gods beloften omhelzen en zeggen: ‘Heere, het staat er toch dat U niet laat varen het werk van Uw handen. Op zo'n absolute regel kan ik toch geen uitzondering zijn, al heb ik het duizendmaal verdiend? Kijk ik naar mezelf, dan kan het nooit, dan raak ik in de war, dan is er geen zekerheid. Kijken we naar God en zijn Woord, kijken we naar Christus en zijn verdiensten, dan staat de zaligheid zo vast als een huis.’ Als ik die belofte door het geloof omhels, ben ik er bij ingesloten.

Dat bedoelt par.10 met het geloof in Gods beloften.

 

Paulus mag schrijven dat de Heere Die een goed werk in ons begonnen is, dat ook zal voleindigen tot op de dag van Jezus Christus (Fil. 1: 16). Als het geloof daarop let dan spruit uit die belofte voor de gelovige de zekerheid van zijn bewaring en volharding. Alleen uit Gods eigen spreken en nergens anders uit, want alleen het Woord van God bestaat in der eeuwigheid. Zie ik met Abraham op mijzelf dan word ik moedeloos. Zie ik op Gods beloven dan kan het niet anders of het moet gebeuren, want Gods beloftenissen zullen nimmer hun vervulling missen.

 

Dat was ten tweede: we ontvangen zekerheid door het geloof in Gods beloften.

 

We zingen Psalm 138:3,4

 

Dan zingen zij, in God verblijd,

Aan Hem gewijd,

Van ’s HEEREN wegen;

Want groot is ’s HEEREN heerlijkheid,

Zijn majesteit

Ten top gestegen;

Hij slaat toch, schoon oneindig hoog,

Op hen het oog,

Die need’rig knie - len;

Maar ziet van ver met gramschap aan

Den ijd’len waan

Der trotse zielen.

 

Als ik, omringd door tegenspoed,

Bezwijken moet,

Schenkt Gij mij leven;

Is ’t, dat mijns vijands gramschap brandt,

Uw rechterhand

Zal redding geven.

De HEER’ is zo getrouw als sterk;

Hij zal Zijn werk

Voor mij volen - den;

Verlaat niet wat Uw hand begon,

O Levensbron,

Wil bijstand zenden.

 

3. Ook door het getuigenis van de Geest en de praktijk van de goede werken

 

uit het getuigenis des Heiligen Geestes, Die met onzen geest getuigt dat wij kinderen en erfgenamen Gods zijn (Rom. 8:16, 17); eindelijk, uit de ernstige en heilige oefening van een goede consciëntie en van goede werken.

 

Let erop dat het geloof aan Gods beloften als eerste genoemd wordt. We mogen die volgorde nooit omdraaien. Woord en Geest. De Geest werkt het geloof. Jawel, Hij neemt Zijn intrek in het hart van zondaar. Hij ontdekt je aan je schuld en verlorenheid, maar ook aan de verzoenende kracht van Jezus' bloed. Dan wordt alles anders. De Geest gaat je leven leiden. Hij gaat leiden tot Christus en in Christus. De Geest komt het werk van Christus toepassen. Hij legt de band met Christus door het geloof, Hij verenigt met Christus. Hij brengt tot het aannemen van de Heere Jezus. Hij leert je Abba Vader roepen en schenkt het recht op de erfenis.

 

We lezen Romeinen 8 vanaf vers 14: Want zovelen als er door den Geest Gods geleid worden, die zijn kinderen Gods. Want gij hebt niet ontvangen den Geest der dienstbaarheid wederom tot vreze; maar gij hebt ontvangen den Geest der aanneming tot kinderen, door Welken wij roepen: Abba, Vader. Dezelve Geest getuigt met onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn. En indien wij kinderen zijn, zo zijn wij ook erfgenamen, erfgenamen van God, en mede-erfgenamen van Christus.

 

De Geest getuigt met onze geest dat we kinderen van God zijn. Het getuigenis van onze geest is niet genoeg om tot zekerheid te komen. Dat blijkt zo zwak en aangevochten. Dat 'getuigen' heeft vanuit het Grieks alles te maken met een rechtszaak. Zo speelt zich dat een beetje af in je hart, in je geweten. Jouw geest getuigt dat je een kind van God bent, als je bijv. kijkt naar de kenmerken van de genade. Je hebt droefheid over de zonde en honger naar God en liefde tot Christus. Maar, zodra je voor jezelf hebt uitgesproken: Ik ben door genade een kind van God, priemt de vinger van de aanklager u in het gezicht: Jij een kind van God? Wat verbeeld je je wel? Dan zou je leven er toch wel anders uit moeten zien!

Weet je nog hoe je gisteren opstoof, hoe je je zelfbeheersing verloor en de grofste dingen zei? Weet je nog van die onreine begeerten, waar je aan toegaf? Als jij een kind van God bent, waar is dan je liefde? Vergelijk jezelf eens met die en die. Gemeente … met je eigen geest kom je er niet. Het getuigenis van je eigen geest wordt zwakker en zwakker. Je begint te twijfelen. Dus toch niet.

Wat mag je nu doen? De Heilige Geest te hulp roepen. Als Hij gaat getuigen met onze geest, komt het weer goed. Hij overtuigt je telkens weer opnieuw van de zekerheid van Gods beloften. Zo geeft Hij zekerheid.

De Heilige Geest werkt het vertrouwen op Gods beloften. Hij laat het er niet bij zitten. De Trooster helpt. Hij gaat getuigen met onze geest. In slot van Rom. 8 lezen we dat de Geest onze zwakheden mede te hulp komt. Ja, zo is Hij de Geest van de liefde en de Geest van de vertroosting. Hij laat op het kritieke moment niet in de steek. Hij is erbij. Juist dan, als wij ons niet meer kunnen verweren tegen alle beschuldigers, als ons getuigenis ons uit handen wordt geslagen.

Hij getuigt met onze geest, dat we kinderen van God zijn.

 

Zo zijn er dus twee getuigen: Gods Geest en onze geest. In de mond van twee getuigen zal alle woord bestaan. De beschuldigende stemmen gaan zwijgen, de twijfel wordt weggenomen, niet in het zien op onszelf, maar in het zien op Jezus. Hij is de inhoud van Gods belofte. De Heilige Geest wijst op het offer van Christus en de liefde van de Vader. De Geest getuigt door de verkondiging van het Evangelie. Hij komt daarin mee en brengt de Christus der Schriften zo nabij, dat we niet anders meer kunnen dan zijn getuigenis geloven. Ja, het is toch echt waar: Door genade ben ik een kind van God. We worden verslonden door de eeuwige liefde van de Vader en de trouw van onze biddende Hogepriester.

 

De Geest past het volbrachte werk van Christus toe in je hart en daar ontvangen we vrede door Zijn bloed. Ja, dan ga je zelf ook getuigen: Deze zal zeggen: Ik ben des Heeren en die zal zich noemen met de Naam van onze God (Jes. 44: 5).

Herkent u het, gemeente? Alles door het Woord, de belofte van Evangelie, Woord en Geest. Het Woord gaat open en de prediking draagt vrucht. De Goede Herder spreekt tot u en overal zie je Hem, Die om onze overtredingen is verwond. Gods liefde doorstroomt je hart. Er is vrede, vrede met God door onze Heere Jezus Christus en dat voor een zondaar, die van nature een kind des toorns is.

 

Twijfelt u nog? Heb ik wel zondekennis genoeg? Nee, dat heeft u nooit genoeg. Als ik in mijn hart kijk! Hebt ik Hem dan niet lief? Bid om het getuigenis van de Heilige Geest in je hart. Hij getuigt door het Woord. Breng Gods beloften te binnen en zorgt ervoor dat ze kracht doen in je hart. Hij wil getuigen dat de zaligheid ook jou geldt. Al getuigen al uw zonden tegen u, door het getuigenis van de Geest in je hart mag je toch zeggen: Groter dan mijn schuld is Zijn verdienste, groter dan mijn ontrouw is Gods liefde. Ja, Deze God is onze God, Hij is ons deel, ons zaligst lot, door tijd noch eeuwigheid te scheiden. Ter dood toe zal Hij ons geleiden.

 

Zo getuigt de Geest dan met onze geest dat wij kinderen van God zijn. Let wel: ook hier moeten wij niet denken aan een bijzondere stem. Het is de innerlijke overtuiging door de worsteling heen. Het ongeloof en je geweten zeggen: Het kan niet, dat je een kind van God bent, maar de Geest haalt je op tot de hoogte van het geloof in Gods beloften. Dat geloof is geen dood geloof. Dat is een levend geloof, een vruchtdragend geloof.

 

Par.10 noemt immers nog een ander aspect van de zekerheid van het geloof. Lees maar mee:

Eindelijk, uit de ernstige en heilige oefening van een goede consciëntie en van goede werken.

Als dit aspect ter sprake komt moet u wel goed op de volgorde letten. Eerst het geloof in Gods beloften, dan het getuigende en overtuigende werk van de Geest en dan in de derde plaats dit aspect van de vruchten, de goede werken.

Hier wordt dus niet bedoeld dat we die zekerheid toch nog op de één of andere manier zelf moeten verdienen. Ook niet dat we bij onszelf voortdurend de thermometer moeten aanleggen om te zien hoe het staat met onze goede werken.

 

Ik zal dat met een voorbeeld duidelijk maken. Als Petrus wijst op de omgang tussen man en vrouw in het huwelijk als gelovigen, schrijft hij dat de mannen zorgvuldig en liefdevol met hun vrouwen moeten omgaan - Doet u dat ook? - in het besef dat ze mede-erfgenamen des levens zijn opdat uw gebeden niet verhinderd worden. Met andere woorden de zonde van een slechte omgang tussen man en vrouw belemmert de omgang met God, die belemmert de geloofszekerheid en blijdschap.

Wat Petrus hier zegt van deze specifieke zonde, geldt van alle zonde. Als je de zonde aan de hand houdt, wijkt de Geest en het getuigenis van de Geest en dus ook de geloofszekerheid. Dan heb je een slecht geweten, onvrede en ben je onzeker.

 

De ernstige en heilige oefening van een goed geweten en goede werken zien op een voorzichtige, christelijke levenswandel. We kunnen hier denken aan wat Petrus schrijft in 2 Petrus 1 over de opdracht van een christen om zijn roeping en verkiezing vast te maken. Dat volgt op het geschenk van de grootste en dierbare beloften. Petrus wekt dan op tot een christelijk leven door aan het geloof deugd en kennis toe te voegen en daarbij matigheid, lijdzaamheid, godzaligheid en broederlijke liefde en hij verklaart plechtig dat deze dingen hen niet leeg zullen laten en onvruchtbaar in de kennis van onze Heere Jezus Christus.

 

Petrus werkt niet met goede werken naar de zekerheid toe. Als wij eerst de goede werken stellen, dan keren wij alles om en kunnen wij alleen in onzekerheid terechtkomen. Nee, Petrus start in het geloof aan de beloften, maar daarbij roept hij op tot een christelijk leven, tot een nauw en nauwgezet leven. De zekerheid van het geloof heeft alles te maken met vruchtbaarheid in goede werken. Dat geeft veel vrede in het geloven, Gods goedkeuring over je leven. Je hebt een goed geweten.

 

Petrus schrijft dat je in het vastmaken van je roeping en verkiezing steviger op de benen gezet wordt. Zo zult gij niet struikelen. Als we in ons dagelijks werk, in de omgang met de naaste, bij de besteding van onze vrije tijd, onze daden toetsen aan onze roeping als christen in deze wereld en als we beseffen waartoe wij verkoren en apart gezet zijn, dan werkt dat meer zekerheid. De beste manier om je roeping en verkiezing vast te maken is ‘aan je roeping beantwoorden’. Dan mag je de heiligende kracht van Christus' bloed ervaren en zo met verwondering uit de vruchten ook opmerken dat je deze dingen niet van jezelf hebt, maar ontvangt uit Jezus Christus.

 

De Heere geeft ons dan in ons hart vreugde bij het wandelen in Zijn wegen en die vreugde doet de blijde zekerheid van het geloof toenemen. Maar laat de zaken wel staan zoals ze staan: eerst het geloof, dan het getuigenis van de Geest en tenslotte de ernstige en heilige oefening van een goed geweten en de goede werken.

 

Nu lezen we het slot van deze paragraaf:

En zo de uitverkorenen Gods dezen vasten troost in deze wereld niet hadden, dat zij de overwinning behouden zullen, mitsgaders dit onbedrieglijk pand der eeuwige heerlijkheid, zo zouden zij de ellendigste van alle mensen zijn.

 

Gode zij dank, mogen de gelovigen deze vaste troost in de wereld hebben dat zij de overwinning behouden zullen. Mooi geformuleerd. Nee, het is geen drukfout. Er moet niet staan dat zij de overwinning behalen zullen. Die hoeven zij niet te behalen. Die is behaald. Die is door Christus behaald op Golgotha. Daar heeft het geklonken: Het is volbracht. Zo kon Christus zeggen: Ik heb de wereld overwonnen. Wie deze Christus in de beloften omhelsd heeft, die heeft deel aan deze overwinning. De beloften zijn daarvan een zeker getuigenis en de Geest is daarvan een zeker onderpand.

 

Wat een heerlijke wetenschap. De strijd kan zwaar zijn. Het leven kan moeilijk zijn. De dood wenkt ieder uur. Als die zaligheid dan niet zeker was?

 

In het begin zagen we, jongelui, hoe moeilijk het is als je er niet zeker van bent of je geslaagd bent voor je examen. Hier gaat het om de eeuwige zaligheid. Kan een christen daar zeker van zijn? Ja. Als dat niet waar was, zou je de ellendigste van alle mensen zijn. Is dat niet wat overdreven? Nee.

Stel je voor dat je heel je leven lang moet denken: Het is nog maar de vraag of het goed komt. O, die martelende onzekerheid! Dan ben je er toch vreselijk ellendig aan toe. Is dat bij u zo? Par.10 wijst ons de weg: Gods belofte, het getuigenis van de Geest en een godzalig leven. Zo zullen we de overwinning behouden.

 

Met die zekere overwinning eindigt Paulus dat machtige hoofdstuk over de Geest in Romeinen 8:37-39:

Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars, door Hem, Die ons liefgehad heeft. Want ik ben verzekerd, dat noch dood, noch leven, noch engelen, noch overheden, noch machten, noch tegenwoordige, noch toekomende dingen, noch hoogte, noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onzen Heere.

Amen.

 

Slotzang: Psalm 68:10

 

Dan moogt g’ in zegepraal uw voet,

Ja, uwer honden tong, in ’t bloed

Van elken vijand steken.”

O grote God, geduchte Heer’,

Uw gangen, zo vol roem en eer,

Zijn aan Uw volk gebleken;

De gangen van mijn God en Vorst,

Wien, schoon Hij ’s werelds rijkskroon torst,

Deez’ woningen behaagden.

De zangrei trad den speelrei voor,

In ’t midden ging het vrolijk koor

Der trommelende maagden.