Ds. C.G. Vreugdenhil - Genesis 19
Onderwerp
Delen & Download
Download preekLeespreek tekst
Zingen : | Psalm 139: 1 en 7 | |
Lezen : | Genesis 19: 12 - 29 | |
Zingen : | Gebed des Heeren 1, 3, 9 en 10 | |
Zingen : | Psalm 33: 6 en 7 | |
Zingen : | Psalm 89: 1 |
De Dordtse Leerregels, Hoofdstuk 5, par.8:
5-8 Alzo verkrijgen zij dan dit, niet door hun verdiensten of krachten, maar uit de genadige barmhartigheid Gods, dat zij noch ganselijk van het geloof en de genade uitvallen, noch tot het einde toe in den val blijven of verloren gaan. Hetwelk, zoveel hen aangaat, niet alleen lichtelijk zou kunnen geschieden, maar ook ongetwijfeld geschieden zou.
Doch, ten aanzien van God, kan het ganselijk niet geschieden; dewijl noch zijn raad verandert, noch zijn belofte gebroken, noch zijn roeping naar zijn voornemen herroepen, noch de verdienste, voorbidding en bewaring van Christus krachteloos gemaakt, noch de verzegeling des Heiligen Geestes verijdeld of vernietigd kan worden.
Volharding der heiligen als een werk van de drie-enige God
We letten op twee gedachten:
1. Gedenk aan de vrouw van Lot
2. Eeuwig behouden door de drie-enige God
1. Gedenk aan de vrouw van Lot
Daar gaan ze, met zijn vieren, de stadspoort uit. Het is nog nacht. De mensen in Sodom slapen, zich onbewust van het oordeel dat boven hun hoofd hangt. Maar Lot en zijn vrouw en twee dochters ijlen voort. Weg uit de stad, waarvan God gezegd heeft dat Hij die gaat verwoesten. Weg uit Sodom. Met angstige ogen vluchten ze weg over de vlakte in het zuiden van Israël om het vege lijf te redden. Al hun bezittingen moeten achterblijven en ook de twee schoonzoons. Zij wilden niet geloven wat Lot ze in die nacht was komen vertellen: ‘God gaat de stad verwoesten, we moeten wegvluchten.’
Zie je ze lopen, die vier mensen?
Ze lopen zo snel ze kunnen. ‘Niet omkijken’, hadden de engelen gezegd. Er is geen tijd te verliezen. Als de eerste zonnestralen opkomen over het gebergte van Moab, breekt de laatste dag voor Sodom aan. Een dag die spoedig zal overgaan in een eeuwigdurende nacht. De hemel kleurt rood. Er vallen druppels uit de lucht, druppels vuur. Het wordt één grote vuurzee, die leeggestort wordt over de huizen, de straten, de mensen, mannen, vrouwen en kinderen. Net als bij de aanslag op het World Trade Center in New York op 11 september 2001. Er is geen redden aan. Alles versmelt in de laaiende gloed van deze vlammenzee van vuur en zwavel. Het komt uit de hemel, bij God vandaan, het onafwendbare oordeel over Sodom en Gomorra omdat de maat van hun ongerechtigheid vol is.
Het vuur wijst op Gods toorn over de zonde en zwavel werkt zuiverend, reinigend. God gaat als het ware die goddeloze steden uitzuiveren, uitbranden. Er staat: En Hij verdierf hen allen. Ontzettend! Mannen, vrouwen en kinderen gaan te gronde. Allemaal?
Nee, daar lopen nog die vier mensen uit Sodom in de richting van Zoar. Ze lopen wat ze kunnen. Ze waren bijna verloren, maar het behoud ligt voor hen. Dankzij de reddende genade van God, Die er geen tien gevonden had in Sodom, die naar Hem omkeken. Op het nippertje ontkomen ze aan het oordeel, aan de vloek en de straf van God op de zonde. Vier mensen uit zo'n grote stad.
Vier?
Moet u horen: één van de vier bereikt de plaats van behoud niet. ‘Niet omzien’, hadden de engelen gezegd, maar de vrouw van Lot deed het toch. Ze kan het niet hebben dat alles, wat haar in Sodom lief is, nu in één keer met de grond gelijkgemaakt wordt. Nog even kijken … Maar het hemelvuur is dichterbij dan ze denkt. Als aan de grond genageld blijft ze staan en ze wordt overgoten met brandende zwavel. Straks wordt ze een zoute steenklomp, waar niemand Lots vrouw meer in herkennen zal, maar die wel een waarschuwingssignaal is voor iedere voorbijganger.
Die zoutpilaar predikt: Gedenk aan de vrouw van Lot (Luk.17: 32). God kan onze ongehoorzaamheid aan Zijn bevel met een onmiddellijke dood straffen. Bijna behouden en toch verloren! Petrus zegt: Indien de rechtvaardige nauwelijks zalig wordt, waar zal de goddeloze en zondaar verschijnen (1 Petr. 4: 18). Nauwelijks: alleen door grote beproeving heen, op het nippertje, gezien van onze kant.
Lot en zijn vrouw aten aan één tafel, sliepen op één bed. De één werd aangenomen en de ander verlaten. Maar als de vrouw van Lot niet had omgekeken was ze wel behouden in Zoar aangekomen. De vrouw van Lot was bijna behouden en ze ging toch verloren.
Lot was bijna verloren en werd toch behouden. Bijna verloren. Uit het verhaal van het overspel in dronkenschap met zijn twee dochters ergens in een grot bij Zoar, blijkt opnieuw hoezeer Lot nauwelijks zalig wordt. Toch gered, uit genade alleen.
Bijna verloren en toch behouden en zijn vrouw bijna behouden en toch verloren.
Wie was de vrouw van Lot eigenlijk? Hoe ze heette weten we niet en waar ze vandaan kwam weten we ook niet. Misschien met Lot meegekomen uit Ur of, meer waarschijnlijk is, dat ze een vrouw uit Sodom was, waar Lot in Sodom mee getrouwd was. Een paar dingen weten we wel. Ze was rijk gezegend in dit leven. Net als u en ik. Ze deelde in de rijkdom en overvloed van Lot. Ze had voorspoed. Ze had een gelukkig huwelijk en dat was al uitzonderlijk in Sodom, waar de mensen tegen nature met elkaar leefden. Verder woonde ze in prachtige omgeving, waar de Bijbel van zegt: Het was als de hof van Eden. Ze voelde zich daar thuis.
Misschien ziet u uw eigen beeld wel in haar.
De vrouw van Lot was echter nog rijker. Boven de inwoners van Sodom was zij bevoorrecht met de kennis van God. De Sodomieten werden nooit gewaarschuwd, zij wel. Haar man vreesde God, al was hij nu niet zo'n stralend voorbeeld van godsvreze, maar hij heeft met haar over God gesproken. Ze heeft bezoek van engelen in huis gehad. Die hebben gewaarschuwd voor het komende oordeel van God. Ze hebben ook gewezen op de weg tot behoud.
Komt die vrouw van Lot nu niet heel wat dichter bij ons?
Rijk bevoorrecht met tijdelijke zegeningen, onder de openbaring van het Woord. Tot bekering geroepen en gewezen op het Lam van God. Hoe heeft die vrouw van Lot daar nu onder geleefd? Ik denk dat ze met al die gruwelijke zonden van Sodom niet heeft meegedaan. Misschien heeft ze daaronder wel gezucht. Dat was toch al te gek! Maar ze heeft zich toch in Sodom wel thuis gevoeld, dat bleek later wel, toen ze omkeek.
Wordt uw beeld hier getekend? Uiteraard doe je niet mee aan al die zonden van Sodom, maar je moet toch ook niet al te rechtvaardig zijn. Je kunt toch niet overal nee tegen zeggen. Op zich had Lots vrouw het toch best naar haar zin in Sodom.
Hun twee dochters trouwden met leuke jongens uit Sodom. Ze waren wel niet van de kerk, maar het waren toch heel aardige jongens. Of de vrouw van Lot diep in haar hart vijandig was tegen Gods genadewerk in het hart van haar man, of dat ze er misschien jaloers op geweest is, dat weten we niet. In ieder geval heeft ze niet gelachen toen de boodschap van de engelen kwam. Haar schoonzoons deden dat wel. Die hebben de boodschappers van God vierkant uitgelachen. Ze zijn ook voor eeuwig omgekomen met de inwoners van Sodom.
De vrouw van Lot is meegegaan, de redding tegemoet. Op weg naar Zoar. Behoudenis! Christus! Haar geweten heeft gesproken, ze heeft de angstige blik in de ogen van haar man gezien en bij de aandrang van de engelen heeft ze gehuiverd. Zo is ze uitgeleid door de engelen. Ze heeft gehaast om haars levens wil. Ze is door Gods goedheid niet omgekomen met Sodom. Ze is niet in het oordeel van Sodom vergaan.
Maar, ze is nooit aangekomen in Zoar. Waarom niet? We hebben gelezen in Genesis 19:26: En zijn huisvrouw zag om van achter hen; en zij werd een zoutpilaar. Daar liepen ze alle vier. Ren voor je leven. Zie niet achterom en sta niet stil. Maar zij zag om. Uit nieuwsgierigheid, gewoon uit menselijk gevoel als heel je bezit in vlammen op gaat? Nee, ze geloofde het Woord van God niet. Ze keek om in ongeloof en ongehoorzaamheid. Ten diepste boog ze niet voor het Woord van God en voor het oordeel van God. Haar hart lag in Sodom. Met al de vezels van haar bestaan was ze daaraan verbonden. Ze kon geen afstand doen van haar familie, huis, vrienden en van haar luxe leventje in Sodom.
Haar voeten liepen wel op de weg naar Zoar, maar haar hart lag in Sodom.
Gemeente, gedenk aan de vrouw van Lot (Luk. 17: 32).
Een waarschuwend voorbeeld voor ons. Zie niet om. Laat uw hart toch niet eindeloos vastzitten aan de dienst van de zonde en aan de afgoden van deze tijd, waar de mensen om ons heen zich zo druk over maken. Laat alles u toch tot schade en drek worden om de uitnemendheid van de kennis van Christus. Volhard op uw loopbaan naar het land van de eeuwige vrede door niet half en half nog met uw hart in Sodom te blijven hangen. Maak uw roeping en verkiezing vast (2 Petr. 1: 10). Zoek met al uw zorgen en zonden de toevlucht bij Hem, Die alleen redden kan en vrede en vreugde geven wil in de gemeenschap met God.
Hoe lang hinkt u nog op twee gedachten? We leven onder het Woord en we gaan naar de kerk, maar gelooft u God ook op Zijn Woord? Waar ligt uw hart? Op weg naar Zoar, maar niet los van Sodom. Johannes waarschuwt: Heb deze wereld niet lief, noch hetgeen in de wereld is, want zo wie de wereld liefheeft, de liefde van de Vader is niet in hem (1 Joh. 2:15).
Een vriend van de wereld zal met de wereld vergaan.
Gedenk aan de vrouw van Lot.
Ze keek om naar Sodom en versteende al rennend over de vlakte tot een zuil van zwavel en zout. Zo staat ze daar als een waarschuwend voorbeeld, getroffen door Gods rechtvaardig oordeel. Uiteindelijk is ze gestorven zoals ze geleefd heeft: zonder God, zonder Christus. Onder het Woord en toch verloren. Bijna behouden. Het Woord in huis gehad, door de engelen uitgeleid uit Sodom, op weg naar Zoar en toch gestrand in het zicht op de veilige haven.
Dat kan dus gemeente.
Ik haal deze geschiedenis erbij tot waarschuwing. De leer van de volharding der heiligen betekent niet: Het zal wel goed komen. Als het aan ons zou liggen - staat er in par.8 - dan zouden we ongetwijfeld afvallen en verloren gaan. Op grond van de Schrift mogen wij er echter zeker van zijn dat Gods kinderen die in de zonde vallen weer tot bekering gebracht worden. Dat geldt niet van alle kerkmensen die in de zonde vallen. We kunnen dus niet zeggen: ’Wanneer een dominee, een ouderling, een avondmaalganger in uitbrekende zonden valt: O, maar dat komt wel weer terecht.’ Als een geloof werd voorgewend dat er niet was, dan kan die val in de zonde ook een definitieve ontmaskering zijn.
Denk maar aan het verschil tussen Lot en zijn vrouw.
Gemeente, we mogen onszelf best eens onderzoeken. Ben ik soms als de vrouw van Lot? Je leeft mee, komt trouw in de kerk, hebt wel eens indrukken van de grootheid van God en ernst van het leven. Je bent van levensrichting veranderd, je hebt gebroken met bepaalde zondige gewoonten, bent uitgeleid uit Sodom, je gelooft dat het oordeel komt en dat je in jezelf voor God niet kunt bestaan, maar je bent nooit in Zoar aangekomen. Je bent niet in Christus, hebt Hem niet aangenomen als de Zaligmaker. Niet gered! Je reist in de richting van Zoar, maar je bent niet in Zoar, niet behouden. Als dan het oordeel komt, je verongelukt of sterft aan een ziekte, ben je verloren.
Nu komt misschien bij u de vraag op: ‘Zal ik halverwege toch nog omkomen zoals de vrouw van Lot? Als het nu werkelijk zo nauw luistert, kom ik er dan ooit wel? Hoeveel aardsgezindheid is er ook niet in mijn hart.’ De Bijbel spreekt over een nauwelijks zalig worden. Bijna behouden en toch verloren. Veel geproefd van het goede Woord van God en misschien toch nog onbekeerd.
Wie van Gods kinderen kent die aanvechting niet? Het schijngeloof heeft altijd alles op zak, maar het ware geloof wordt vaak bestreden: Zou het wel waar zijn, bedrieg ik mezelf niet?
Daarom spreken onze vaderen over de volharding der heiligen als een troost. God doet een onberouwelijk werk. Als het van ons zou afhangen zouden we zeker voorgoed afvallen zegt par.8a, maar: Hij laat niet varen wat Zijn hand begon. Hij maakt Zijn werk af, ook al schijnt het bijna verloren te zijn.
Dat staat hier centraal. God houdt de zijnen vast.
We zingen eerst Psalm 33: 6 en 7
Maar d’ altoos wijze raad des HEEREN
Houdt eeuwig stand, heeft altoos kracht;
Niets kan Zijn hoog besluit ooit keren;
’t Blijft van geslachte tot geslacht.
Zalig moet men noemen
Die hun Maker roemen
Als hun HEER’ en God,
’t Volk, door Hem tevoren
Gunstig uitverkoren
Tot Zijn erf en lot.
De grote Schepper aller dingen
Ziet, uit het ongenaakbaar licht,
Het gans gedrag der stervelingen;
Niets is bedekt voor Zijn gezicht.
Uit Zijn vaste woning,
Waar Hij heerst als Koning,
Waar Zijn lof, Zijn eer,
Klinkt door al de bogen,
Zien Zijn Godd’lijk’ ogen
Op al ’t mensdom neer.
2. Eeuwig behouden door de drie-enige God
Doch, ten aanzien van God, kan het ganselijk niet geschieden; dewijl noch zijn raad verandert, noch zijn belofte gebroken, noch zijn roeping naar zijn voornemen herroepen, noch de verdienste, voorbidding en bewaring van Christus krachteloos gemaakt, noch de verzegeling des Heiligen Geestes verijdeld of vernietigd kan worden.
Is dat geen geweldig Evangelie? Velen mogen de Gereformeerde leer somber en zwaar vinden, maar de Gereformeerde leer is in werkelijkheid juist zo bevrijdend. De leer van de apostelen is niet eng en niet krampachtig. Dat is wel die leer waarin de mens het zelf moet doen, zelf moet vasthouden en alles zelf moet volbrengen.
Hoe bevrijdend is het daarentegen om te mogen verkondigen: God laat niet varen het werk van Zijn handen. Gods kinderen mogen er zeker van zijn dat zij thuiskomen. Niet één van de heiligen zal onderweg verongelukken.
Dat is zeker èn vanuit God de Vader, èn vanuit God de Zoon, èn vanuit de Heilige Geest. Dat wordt in het laatste deel van par.8 nauwkeurig uitgewerkt. Deze uitwerking is trinitarisch geleed. Elk van de drie Personen komt aan de orde.
Denken we aan de Vader, dan denken we aan Zijn eeuwige raad, Zijn onveranderlijke beloften en Zijn dure roeping.
Denken we aan de Zoon, dan denken we aan Zijn eeuwig geldende kruisverdienste en Zijn voortdurende voorbidding en bewaring.
Denken we aan de Heilige Geest, dan weten we, dat we door Hem verzegeld zijn tot de dag van onze verlossing. De Geest als het onderpand van de erfenis, Die komt als Jezus komt.
Laten wij dan nu eerst letten op het werk van de Vader.
Lees maar mee:
Doch, ten aanzien van God, kan het ganselijk niet geschieden; dewijl noch zijn raad veranderd, noch zijn belofte gebroken, noch de roeping naar zijn voornemen herroepen kan worden.
Ten aanzien van God de Vader wordt gezegd dat Zijn raad niet veranderd kan worden. God verandert niet van gedachten. God zegt niet: ‘Je bent Mij nu zo tegengevallen, Ik laat je nu maar los.’ Dat kan niet. Wij kunnen God niet tegenvallen, want Hij proeft onze nieren. Hij weet wat in de mens is. Hij heeft geen heiligen verkoren, maar zondaren in Jezus Christus en dat uit genade.
Maar het is niet alleen vanuit de verkiezing dat de zaligheid vastligt. Par.8 zegt ook: Noch zijn belofte gebroken kan worden. Daar ligt het geheim van de zekerheid van de zaligheid; wat God belooft, dat doet Hij. God kan niet liegen. God zal Zijn waarheid nimmer krenken, maar eeuwig Zijn verbond gedenken.
Mag ik nu even het verschil duidelijk maken tussen Gods beloften als aanbieding en Gods beloften als profetie?
Er zijn beloften van God, waarin Hij Zijn genade aanbiedt. Ik denk aan de belofte dat wie tot Christus komt, geenszins wordt uitgeworpen. Aan de belofte: Doe uw mond wijd open en Ik zal hem vervullen (Ps. 81: 11). Dat biedt God aan ons allen waarachtig aan. Maar als wij niet tot Christus komen, blijven wij buiten staan. Als wij onze mond niet openen, dan blijft die mond leeg. Dat is de belofte als aanbieding.
Maar er zijn ook beloften als profetie die niet aan zo'n voorafgaande voorwaarde gebonden zijn. Hierbij denk ik aan die beloften die de Heere nog vervullen zal, enkel en alleen omdat Hij niet liegen kan. Ik denk aan de belofte van Christus dat niemand de Zijnen uit Zijn hand rukken zal (Joh. 10: 28). Aan de belofte dat de poorten van de hel Zijn Gemeente niet zullen overweldigen (Matth. 16: 18). Jes. 54: Bergen mogen wijken en heuvelen wankelen (Jes. 54: 10). Deze beloften vervult God, wat er ook gebeurt. Waarom? Omdat de Heere anders een leugenaar zou zijn en dat is Hij niet. Als de Heere ons nu tot Zijn kind en erfgenaam heeft aangenomen dan gelden Gods beloften ons als profetie. De vervulling daarvan kan niet uitblijven, want het is onmogelijk dat Gods beloften gebroken zouden worden.
Er is nog een argument: God herroept Zijn roeping niet. Hier gaat het om de roeping waarmee God dode zondaren roept tot het leven. Zijn spreken dringt dan door tot ons binnenste, zoals eenmaal de stem van Jezus Lazarus riep uit het graf. De roeping uit de geestelijke dood tot het leven. Deze roeping is het eerste teken van Gods genadige verkiezing. Paulus schrijft in Romeinen 8:30: En die Hij verordineerd heeft, deze heeft Hij ook geroepen, en die Hij geroepen heeft, deze heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, deze heeft Hij ook verheerlijkt. God maakt het af. God herroept Zijn roeping niet.
Zo is het vanuit de Vader onmogelijk dat geroepen gelovigen van de genade zouden afvallen en uitvallen.
Maar het is ook onmogelijk vanuit de Zoon.
Hoe gaat onze paragraaf verder? dewijl noch de verdienste, voorbidding en bewaring van Christus krachteloos gemaakt kan worden.
De remonstranten leerden dat de volharding van de heiligen geen gave is die Christus door Zijn dood verworven heeft, maar een opdracht aan de gelovigen, een voorwaarde waaraan zij zelf moeten voldoen, willen zij zalig worden. De Schrift verbindt echter onze verlossing totaal met het lijden en sterven van Christus.
Hij heeft een volkomen verlossing verworven.
De volharding is Zijn verdienste en die verdienste kan niet door ons krachteloos gemaakt worden. Christus is opgestaan om onze rechtvaardigmaking. Opgestaan om Zelf Zijn offer toe te passen. Christus blijft in Zijn werk niet halverwege steken. Hetzelfde kan gezegd worden van de voorbidding van Christus. De Bijbel verkondigt ons Christus ook als de biddende Hogepriester Die bidt voor de Zijnen. Hoe heeft Christus gebeden in Zijn hogepriesterlijk gebed om bewaring van de Zijnen door de Vader!
Johannes schrijft dat Christus toen niet alleen gebeden heeft voor de discipelen maar voor allen die door hun prediking in Zijn Naam geloven zouden. Zou dat gebed van Christus krachteloos en onverhoord kunnen blijven? Het gebed van Hem Die gezegd heeft: ‘De Vader hoort Mij altijd?’ Dat is onmogelijk. Het gaat net eender als bij Petrus. Christus kon tegen Petrus zeggen: Ik heb voor u gebeden dat uw geloof niet ophoude (Luk. 22: 32) en zijn geloof hield niet op.
Dat gelovigen toch verloren gaan is trouwens ook onmogelijk vanwege de bewaring van Christus. Christus heeft beloofd dat Hij de Zijnen bewaren zal en dat Hij niet toe zal staan dat de duivel één van hen overwinnen zal. Hij heeft gezegd: Ik geef hun het eeuwige leven en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid en niemand zal hen uit Mijn hand rukken (Joh. 10: 28). Met Paulus zeggen wij dat als wij van de toorn behouden zijn door Zijn dood, dat wij veel meer behouden worden door Zijn leven.
Zo is het onmogelijk dat de poorten van de hel Zijn Gemeente zullen overweldigen. Temeer waar Christus beloofd heeft met de Zijnen te zijn tot aan de voleinding van de wereld. O, hoe u ook aangevochten wordt door de satan dat u nog verloren zult gaan, hoe u ook gewezen wordt op uw eigen zwakheid en het overgebleven ongeloof, maar: God Die een goed werk in u begonnen is, Die zal het voleindigen (Fil. 1: 16). Christus kan naar Zijn eigen beloften het er niet bij laat zitten, hoe wij het ook verdiend hebben.
Het kan tenslotte ook niet vanuit de Heilige Geest.
De laatste woorden van onze paragraaf: Noch de verzegeling des Heiligen Geestes verijdeld of vernietigd kan worden. Als de Geest ons hart binnendringt is Hij in ons hart het zegel, het garantiezegel van onze verlossing. Zijn binnenkomen in ons hart is de garantie dat Hij eeuwig bij ons zal blijven. Paulus schrijft aan de Efeziërs: In Welke gij ook verzegeld zijt geworden met de Heilige Geest der belofte, Die het onderpand is van onze erfenis, tot de verkregen verlossing, tot prijs Zijner heerlijkheid (Ef. 1 : 12).
Dit zegel verzegelt het eigendomsrecht van God: Deze is van Mij. Het is onmogelijk dat de Geest, Die beloofd heeft eeuwig te blijven, het zegel eraf scheurt en vertrekt. Wij kunnen die Geest, waarmee wij verzegeld zijn tot de dag van de verlossing, wel bedroeven. De Geest kan Zich in ons hart bedroefd terugtrekken, maar de Geest kan niet verdwijnen. Hij is Zelf het zegel van Christus op de gelovigen dat zij door Christus gekocht zijn tot een eeuwig bezit. Zo'n zegel kan en zal de Geest niet wegnemen.
Gemeente, wat een heerlijke belijdenis. Wat een zegen dat de Bijbel de zekerheid van de zaligheid niet verbindt met de mens. Wat zou het dan angstig zijn. Nee, niets in de mens maar alles in God en daarom is het Evangelie zo eeuwig zeker.
Dat moet een aansporing zijn voor allen die nog buiten Christus zijn om tot Hem te vluchten. Heb geen rust voordat u weet dat God Zijn werk begonnen is. Om dat werk mogen wij Hem met verwachting vragen.
De Geest heeft bij onze doop toch beloofd dat Hij in ons wonen en werken wil? Ga met die ‘belofte als aanbieding’ tot de troon der genade: Heere, mij geschiede naar Uw Woord (Luk. 1: 38), om zo de belofte te ontvangen als een profetie.
Doe het! Kom! De Heere wil genadig zijn.
Als u zo maar doorleeft gaat straks in vervulling, wat Jezus sprak: Het zal Sodom en Gomorra verdraaglijker zijn in de dag van het oordeel dan u (Mark. 6: 11) die het Woord hebt gehoord en niet geloofd.
U die God kent, de Vader in zijn trouw, de Heere Jezus Christus in zijn verdiensten en voorbede en de Heilige Geest in zijn Christus verheerlijkend werk: verheugt u!
Gods werk kan en zal niet meer overgaan, zo waarachtig als de Heere leeft.
U komt thuis!
De dag breekt aan dat de eeuwige verlossing werkelijkheid zal worden. Zo kunnen wij dan goedsmoeds zijn en opgewekt leven. Wij hoeven het zelf niet te doen, maar wij mogen de ogen opheffen naar de drie-enige God.
Hij zal Zijn werk voor mij volenden.
Amen.
Slotzang: Psalm 89:1
’k Zal eeuwig zingen van Gods goedertierenheên;
Uw waarheid t’ allen tijd vermelden door mijn reên;
Ik weet hoe ’t vast gebouw van Uwe gunstbewijzen,
Naar Uw gemaakt bestek, in eeuwigheid zal rijzen;
Zomin de hemel ooit uit zijnen stand zal wijken,
Zomin zal Uwe trouw ooit wank’len of bezwijken.