Ds. C.G. Vreugdenhil - 1 Johannes 5
Onderwerp
Delen & Download
Download preekLeespreek tekst
Zingen : | Bedezang voor predikatie | |
Lezen : | 1 Johannes 5 | |
Zingen : | Psalm 130: 2, 3 en 4 | |
Zingen : | Psalm 147: 2 en 6 | |
Zingen : | Psalm 102: 10 |
De Dordtse Leerregels, Hoofdstuk 5, par.6-7:
5-6 Want God, Die rijk is in barmhartigheid, neemt, naar het onveranderlijk voornemen der verkiezing, den Heiligen Geest van de Zijnen, ook zelfs in hun droevig vallen, niet geheel weg, en laat hen zó ver niet vervallen, dat zij van de genade der aanneming en van den staat der rechtvaardigmaking uitvallen, of dat zij zondigen ten dode, of tegen den Heiligen Geest, en, van Hem geheel verlaten zijnde, zichzelven in het eeuwig verderf storten.
5-7 Want eerstelijk, in zulk vallen bewaart Hij nog in hen dit Zijn onverderfelijk zaad, waaruit zij wedergeboren zijn, opdat het niet verga, noch uitgeworpen worde. Ten andere vernieuwt Hij hen zekerlijk en krachtiglijk door Zijn Woord en Geest tot bekering; opdat zij over de bedreven zonden van harte, en naar God, bedroefd zijn; vergeving in het bloed des Middelaars, door het geloof, met een verbroken hart, begeren, en verkrijgen; de genade van God, Die nu met hen verzoend is, wederom gevoelen; Zijn ontfermingen en trouw aanbidden; en voortaan hun zaligheid met vrezen en beven des te naarstiger werken.
Gods bewarende trouw over Zijn kinderen
We letten op drie gedachten:
1. De zonde tegen de Heilige Geest
2. In de zonde vallen en toch niet uit de genade uitvallen
3. God bewaart Zijn gevallen kinderen en brengt hen opnieuw tot bekering
1. De zonde tegen de Heilige Geest
Gemeente, jongens en meisjes, zou het nu mogelijk zijn, dat je één bepaalde zonde doet, die zo erg is, dat je nooit meer bekeerd kunt worden? Ja, dat kan. Alleen, nu moet je wel goed opletten, want ik moet dat eerst uitleggen, anders begrijp je het helemaal verkeerd.
In 1 Joh. 5 en in par.6 hebben we gelezen dat er een zonde is tot de dood. Een zonde, die de eeuwige dood ten gevolge heeft.
Al heel vroeg is in de christelijke kerk het onderscheid opgekomen tussen lichtvergeeflijke, dagelijkse zonden en de veel zwaardere doodzonden. Later is dat in de leer van de kerk opgenomen. Volgens de roomse leer doe je een doodzonde als je de wet van God in een grote zaak met volle kennis en vrije wil overtreedt. Dan verlies je de genade, die het recht geeft om het eeuwige leven te verdienen door je goede werken. Dat leidt tot de dood, vandaar de naam doodzonde. Als je berouw hebt en alles opbiecht aan de priester, kun je nog vergeving krijgen, maar als je met een onbeleden doodzonde sterft, ga je voor eeuwig verloren.
Die leer van de Roomse kerk is niet waar. Ook de remonstranten hebben geen gelijk als ze zeggen dat Gods kinderen nog een doodzonde kunnen doen en dan verloren zullen gaan. Maar hoe zit het dan wel? De Bijbel spreekt over een zonde tot de dood. We hebben dat gelezen in de Bijbel in 1 Johannes 5:16: Indien iemand zijn broeder ziet zondigen een zonde niet tot den dood, die zal [God] bidden en Hij zal hem het leven geven, dengenen, [zeg] [ik], die zondigen niet tot den dood. Er is een zonde tot den dood; voor dezelve [zonde] zeg ik niet, dat hij zal bidden.
Wat is nu die zonde tot de dood? Dat is een zonde, die God niet vergeeft. Par.6 legt die zonde uit als de ‘zonde tegen de Heilige Geest’. Par.6 zegt het zo: dat zij zondigen tot de dood, of tegen den Heiligen Geest. Nu staat hier dat God zijn kinderen daarvoor bewaart. In die zonde zullen ze niet vallen. Gods kinderen kunnen de Heilige Geest wel bedroeven, maar zij kunnen niet de zonde tegen de Heilige Geest begaan. Dat is geen verdienste van henzelf, maar dat is Gods bewarende hand. In de schriftlezing spreekt Johannes heel expliciet over de zonde tot de dood en daarna schrijft hij in vers 18: Een iegelijk die uit God geboren is, zondigt niet - dat is: die zondigt niet de zonde tot de dood -, maar die uit God geboren is bewaart zichzelf en de boze vat hem niet. Let wel: dat is niet de verdienste van de gelovigen. Als God ons verliet, zouden wij onszelf in het eeuwig verderf storten. Maar God doet geen half werk en Hij verlaat Zijn kinderen niet.
De zonde tegen de Heilige Geest bestaat in een verharding van je hart tegen beter weten in, een zonde tegen het licht van de genade in bedreven, juist door hen, die volgens Hebreeën 6 hemelse gaven hebben ontvangen. Lees mee: Hebreeën 6:4-6: Want het is onmogelijk, degenen, die eens verlicht geweest zijn, en de hemelse gave gesmaakt hebben, en des Heiligen Geestes deelachtig geworden zijn, en gesmaakt hebben het goede woord Gods, en de krachten der toekomende eeuw, en afvallig worden, die, zeg ik, wederom te vernieuwen tot bekering, als welke zichzelven den Zoon van God wederom kruisigen en openlijk te schande maken.
Hier gaat het over de zonde tegen de Heilige Geest. Zoals u begrijpt heeft dat alles te maken met de afval der heiligen. In de eerste plaats blijkt uit het verband al, dat de apostel hier het tijdgeloof bedoelt van diegenen, die nooit echt bekeerd zijn geweest. In vers.8 heeft hij het over die doornen en distelen draagt en zodoende verwerpelijk is en verbrand moet worden net als de dorens. Bij de hier genoemde afvalligen gaat het over het scherp van de snede, want de verlichting en de smaak in het Woord kan ook bij onbekeerde mensen heel ver gaan. ‘Schijn en zijn’ liggen vlak bij elkaar. Ik denk zelfs dat het ook bij de ware gelovigen van binnen wel eens bestreden wordt, als ze dit gedeelte uit de Hebreeënbrief horen uitleggen.
Misschien bekruipt u nu ook wel de angst dat u zo'n tijdgelovige bent, die het Woord wel met vreugde ontvangt, of één van de vijf dwaze maagden, die dachten in te gaan en de deur gesloten vonden. Laat het voor ons een aansporing zijn om van ons aandeel in Christus verzekerd te worden. Want daar ligt het grote onderscheid tussen mensen met een beschouwende kennis of tijdgeloof en wat we noemen een bevindelijke kennis van de Heere Jezus vanuit de wedergeboorte en door het geloof.
De beschouwende kennis van de heilsleer komt niet verder dan instemmen en toestemmen. De ware geloofskennis heeft Jezus nodig en kan niet rusten buiten de verzekering van zijn aandeel in Hem. Dan neem je er geen genoegen mee dat Jezus de Zaligmaker is, maar dan moet je weten dat Hij jouw Zaligmaker is. Dan weet je niet alleen dat er een volk is dat God liefheeft, maar dan zeg je van harte: God heb ik lief, want die trouwe Heer' hoort mijn stem. Dan geloof je niet alleen dat Gods volk gelukkig is, maar dan mag je zeker weten dat je zélf eeuwig gelukkig bent.
In één woord gezegd: de beschouwende kennis, die volgens Hebreeën 6:4-6 zelfs verlichting van de Geest en de goede smaak van het Woord kan hebben, mist toch de toe-eigening. De ware geloofskennis heeft dat wel. Het geloof zegt: ‘Ook voor mij.’ Dan is er die hartelijke liefde tot Jezus en het leven uit Hem. Daarom benadrukken we zo vaak dat er buiten Hem geen leven is. We moeten in Hem gevonden worden. Laten deze paragrafen over de volharding ons allen maar aansporen om met des te meer inspanning die verzekering van ons aandeel in Christus te zoeken.
Veel depressieve mensen, ook gelovigen, strijden met die vreselijke gedachte dat ze wellicht de onvergeeflijke zonde tegen de Heilige Geest hebben bedreven. Daarom wil ik er hier ter verheldering een paar dingen van zeggen. Doorgaans berust de vrees om deze onvergeeflijke zonde bedreven te hebben op onkunde. Daar maakt satan graag gebruik van. Paulus bijvoorbeeld heeft Jezus gelasterd en de gemeente vervolgd. Dat was vreselijk, maar God heeft Hem alles vergeven. Hem is barmhartigheid geschied. Paulus deed het in onwetendheid.
Bij de Farizeeën lag dat anders. Die wisten beter. Die geloofden in hun hart dat Jezus een Profeet was en toch hebben ze uit vijandschap, tegen hun geweten in, Zijn wonderen aan de duivel toegeschreven. Om die zonde te doen moet je dus in aanraking geweest zijn met de werking van de Geest en je ervan bewust zijn dat ze van de Heilige Geest zijn en dan tegen beter weten in, uit vijandschap die werkingen toeschrijven aan de satan en zo de Geest lasteren.
Het gaat er dus om dat met betrekking tot Christus of Zijn kinderen bewust Gods werk voor duivelswerk wordt uitgemaakt. Die bewuste haat valt samen met de haat tegen de waarheid en de heiligheid van God. Hier is duivelachtige boosheid in het spel. Die menselijke zonde wordt daar onvergeeflijk, waar ze ophoudt menselijke zonde te zijn en begint een duivelse zonde te worden. Dat is daar, waar de openbaring van de kracht van God en Zijn Geest in bewust verzet aan de duivel wordt toegeschreven. De Farizeeën zeiden: Hij werpt de duivel uit door Beëlzebul, de overste van de duivelen.
Meestal begint die zonde zo niet. Er is een opklimming in boosheid. Het is het eindpunt van een bepaalde ontwikkeling op de weg naar die zonde. Ze bestaat daarin, dat een mens ondanks dat hij de waarheid als waarheid gekend en gesmaakt heeft, toch met volle bewustheid en opzettelijke wil met hart en mond haar voor leugen uitmaakt en Christus scheldt als een werktuig van satan. Zo gaat een menselijke zonde over in een demonische zonde.
Juist voor hen, die hiermee bestreden worden, wil ik benadrukken dat deze zonde niet bestaat in een bepaalde daad, bijvoorbeeld op seksueel terrein. Het gaat ook niet over twijfel en ongeloof. Integendeel, zij sluit juist alle berouw en twijfel uit. Zij is over alle twijfel en ongeloof, over alle berouw en gebed ver heen. Het gaat om een totale verharding van het hart en een radicale verwerping van Christus, na een grondige kennisneming van Hem. Het eindpunt van een heel verhardingsproces. Als men zich blijvend verhardt en voor het uiterste niet terugdeinst, dan wil God deze zonde niet vergeven en geeft Hij de bedrijver over aan zichzelf. Er wordt ook niet meer om genade gevraagd.
Dus als u nog roepen kunt om genade en verzoening zoekt voor al uw zonden, behoeft u zich niet ongerust te maken of u die zonde bedreven hebt. Wie vreest het gedaan te hebben, kán het niet gedaan hebben. Als het u pijn doet, dat u God niet verheerlijkt hebt en u zou zo graag voor de Heere willen leven, is dat een bewijs dat u aan deze onvergeeflijke zonde niet schuldig bent. Christus zei tegen Petrus: Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude (Luk. 22: 32). Dat is de volharding der heiligen. Hij staat in voor Zijn eigen werk. Wat een troost!
Tot zover onze eerste gedachte: De zonde tegen de Heilige Geest.
2. In de zonde vallen en toch niet uit de genade uitvallen
Par.6a: Want God, Die rijk is in barmhartigheid, neemt, naar het onveranderlijk voornemen der verkiezing, den Heiligen Geest van de Zijnen, ook zelfs in hun droevig vallen, niet geheel weg, en laat hen zó ver niet vervallen, dat zij van de genade der aanneming en van den staat der rechtvaardigmaking uitvallen
,
Vorige keer hebben wij gezien dat Gods kinderen heel diep kunnen vallen als zij menen wel op eigen benen te kunnen staan. Langzaam maar zeker dwalen zij weg en dan is er soms ineens een ernstige zonde zoals bij David en Petrus. We hebben ook gezien dat zij met zo'n ernstige zonde God heel erg vertoornen en dat zij het gevoel van de genade moeten missen totdat zij weer tot bekering en boetvaardigheid komen. Maar dat moment zal in het leven van Gods kinderen steeds weer terugkomen.
Maar hoe weten de vaderen dan zo zeker dat dat moment weer terugkomt? Omdat God beloofd heeft dat Hij niet laat varen het werk van Zijn handen. Ook op het moment dat Zijn kinderen vallen en in de zonde leven laat God hen niet los. Deze paragrafen laten zien wat God doet, als één van Zijn kinderen in een ernstige zonde valt. Waar beginnen onze vaderen dan mee? Met het geheim van Gods barmhartigheid. Par.6: Want God, die rijk is in barmhartigheid.
God doet niet aan barmhartigheid, Hij is barmhartig. Hij is onvoorstelbaar barmhartig. Zo wil God zijn voor elk van Zijn schepselen en in het bijzonder voor Zijn kinderen. God is barmhartig naar Zijn onveranderlijk voornemen. God is geen God van ja en nee. God, Die rijk is in barmhartigheid, neemt den Heiligen Geest van de Zijnen, ook zelfs in hun droevig vallen, niet geheel weg.
Gods kinderen kunnen droevig in de zonde vallen. Dat hebben wij de vorige keer gezien. Maar we hebben toen ook beleden dat zij toch weer tot bekering komen. Waarom kunnen wij daar zo zeker van zijn? Omdat God de Heiligen Geest van de Zijnen niet wegneemt. Hun bekering hield in dat de Geest van God in hun hart kwam wonen. Als de Geest weg zou trekken, dan zou hun hart weer leeg zijn en zo ruimte bieden voor de duivel. De Heilige Geest wordt door het vallen in de zonde wel bedroefd. De Geest houdt Zich stil, maar de Geest verlaat hen niet.
Vandaar dat onze paragraaf verder gaat met: noch laat hen zó ver niet vervallen, dat zij van de genade der aanneming en van den staat der rechtvaardigmaking uitvallen. De remonstranten leerden dat de gelovigen door een ernstige zonde weer terug bij af waren en weer op één niveau stonden met alle andere onbekeerden. Zij waren ervan overtuigd dat een kind van God door een ernstige zonde zijn kindschap kwijtraakte. Dan kom je door die zonde in dezelfde verhouding tot God als voor je bekering. God zou dan zeggen: ‘Je bent Mijn kind niet meer.’ God zou het adoptiebriefje verscheuren en ook de kwitantie van de vergeving van de zonden. God zet bij een ernstige zonde zijn kind buiten de deur en zegt: ‘Het is afgelopen, gegroet.’
Maar dat zou betekenen dat de genadegave van Christus een tijdelijke zaak zou kunnen zijn en dat ook de bewaring van Christus beperkende voorwaarden zou kennen. Het zou een wankele adoptie zijn. Zo in de trant van: Zolang je lief blijft, mag je ons kind blijven, maar als een je een keer erg zondigt, word je teruggestuurd. Maar dat klopt niet met verschillende uitspraken van de Bijbel. Denk maar aan Christus' eigen woorden in Johannes 10: Ik geef hun het eeuwige leven en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid, en niemand zal ze uit Mijn hand rukken (Joh. 10: 28).
Wie tot kind van God is aangenomen, blijft kind van God. Bij de rechtvaardiging heeft God hun beloofd hen eeuwig in Christus aan te zien. Hij heeft Christus' gerechtigheid aan hen toegerekend. God heeft hen vrijgesproken. God heeft hen toen ook het eeuwige leven uit genade geschonken. Daar komt Hij niet op terug. Uit die staat der rechtvaardigmaking laat God hen nooit vallen.
Bij deze uitdrukking speelt een bepaalde onderscheiding mee, namelijk die tussen staat en stand. De staat ziet op het in of buiten Christus zijn, de staat ligt eeuwig vast. Wie in Christus is, is eeuwig in Hem. Je bent geestelijk levend of dood. Maar de stand, de stand van zaken, van het geestelijk leven kan wisselen. Er kan sprake zijn van toenemen in de genade, maar ook van verachteren in de genade. Er kan sprake zijn van een bijna verdwenen zijn van de oefeningen van het geloof.
Wij geloven, op grond van de Schrift dat de Heere Zijn werk afmaakt, dat de Heere Zijn kinderen, in hun vallen in zonde, bewaart en weer opnieuw tot bekering brengt. Daarop letten we in onze derde gedachte.
3. God bewaart Zijn gevallen kinderen en brengt hen opnieuw tot bekering
Wat doet God als Zijn kinderen ernstig zondigen?
Hij doet twee dingen, lees par.7a:
Want eerstelijk, in zulk vallen bewaart Hij nog in hen dit Zijn onverderfelijk zaad, waaruit zij wedergeboren zijn, opdat het niet verga, noch uitgeworpen worde.
God bewaart en brengt tot bekering. Hier wordt gesproken over onverderfelijk zaad, waaruit we wedergeboren zijn. De Bijbel zelf verbindt onze wedergeboorte met onverderfelijk zaad. Zoals ons leven verwekt is door het zaad van onze vader, zo wordt de wedergeboorte verwekt door het zaad van Gods Woord. God wederbaart door Zijn Woord, door Zijn spreken.
Bij de schepping verwekte God alle dingen door Zijn goddelijk spreken en zo gebeurt het ook bij de herschepping, de wedergeboorte. God roept iets tevoorschijn wat er niet was. Dat is een nieuw levensbeginsel dat God schept door Zijn Woord en Geest, door ons hart te verbinden met Christus. Dat beginsel kan wel onder een heleboel zonde bedolven worden, maar het kan niet uitgeroeid worden. Waarom niet? Omdat God dit beginsel in hen bewaart. Het gaat dus niet om iets bijzonders van de gelovigen, maar om Gods werk.
God doet echter niet alleen iets tijdens het vallen, maar ook na het vallen. Par.7b:
Ten andere, vernieuwt Hij hen zeker en krachtig door zijn Woord en Geest tot bekering.
God brengt Zijn kinderen tot bekering. Zij keerden zich om. Zij keerden zich af. God bekeert hen weer naar Zich toe. Hoe doet God dat? Door Zijn Woord en Geest. Dat korte woord van Nathan de profeet: Gij zijt die man (2 Sam. 12: 7) sloeg bij David in als een bom. Het masker waar hij zich achter verborg werd afgerukt. Door de Geest trof dat woord doel en het was gebeurd met David. Hij kon niet langer vluchten voor God en zijn geweten.
Daar zorgt God voor. Dat is een wonder. Want wij weten dat wij verkeerd zijn, wij voelen ons doodongelukkig in de zonde en toch gaan wij door. Naar recht zou God ons kunnen laten doodlopen, maar dat doet Hij niet. Hij laat Zijn kinderen vastlopen. Dat doet God door Zijn Geest. Gode zij dank, want zonder Gods Geest zouden wij, als wij vastlopen, nog alles ontkennen en doorgaan. Wij zouden nog liever de vluchtweg van de dood kiezen dan de weg van het leven.
Dat is nu het verschil tussen Judas en Petrus. Judas gaat zijn eigen gang, zijn gang naar de dood. Maar Petrus werd gegrepen door de ogen van Christus en door het werk van de Geest. Petrus kon niet meer verder. En naar buiten gaande, weende hij bitter (Matth. 26: 75). Daar begint de bekering mee.
Lees par.7b:
Opdat zij over de bedreven zonden van harte, en naar God, bedroefd zijn; vergeving in het bloed des Middelaars, door het geloof, met een verbroken hart, begeren, en verkrijgen; de genade van God, Die nu met hen verzoend is, wederom gevoelen; Zijn ontfermingen en trouw aanbidden; en voortaan hun zaligheid met vrezen en beven des te naarstiger werken.
In totaal worden 5 zaken genoemd:
1. Je ervaart een hartelijke droefheid over je zonde,
2. Je ontvangt vergeving in het bloed van de Middelaar,
3. Je gevoelt weer opnieuw de genade van God,
4. Je aanbidt Gods ontferming en trouw,
5. Je werkt je zaligheid uit met grote inspanning.
Voor we daarop gaan letten, zingen we eerst uit Psalm 147:2,6
Hij heelt gebrokenen van harte,
En Hij verbindt z’ in hunne smarte,
Die, in hun zonden en ellenden,
Tot Hem zich ter genezing wenden.
Hij telt het groot getal der starren,
Die ’t scherpst gezicht op aard’ verwarren;
Hij roept dat talloos heir tezamen,
En noemt die alle bij haar namen.
De HEER’ betoont Zijn welbehagen
Aan hen die need’rig naar Hem vragen,
Hem vrezen, Zijne hulp verbeiden,
En door Zijn hand zich laten leiden;
Die, hoe het ook moog’ tegenlopen,
Gestadig op Zijn goedheid hopen.
O Salem, roem den HEER’ der heren;
Wil uwen God, o Sion, eren.
1. God werkt hartelijke droefheid over de zonde die tegelijk droefheid naar God is. Let erop: God werkt dat, ‘opdat’. Er staat niet dat God bekering werkt omdat er hartelijke droefheid is, dat is een groot verschil. Er zijn mensen die er mee tobben of de genade voor hen is en zij blijven jaar en dag op hetzelfde punt wachten. Ze vragen wel om genade en bekering maar zij vragen eigenlijk zonder verwachting.
Waarom? Omdat een mens toch eerst droefheid over zijn zonde moet hebben. Een mens moet eerst ... Daar zit de bottleneck, de hals van de fles, waar ze niet doorheen kunnen komen. Maar let nu eens op, als God pas zou gaan werken als u die droefheid ervaart, dan zou er niemand bekeerd worden, voor het eerst niet en ook opnieuw niet!
Hoe was het bij Adam en Eva? Ging God in hen werken met Zijn genade omdat zij huilden over hun zonden en smeekten om God?
Nee. Dat deden zij zelfs nog niet toen God hen confronteerde met het feit dat zij gegeten hadden van de boom, waarvan Hij gezegd had, dat zij daarvan geenszins zouden eten. God moest eerst met de moederbelofte, met Zijn Woord en Geest in hun hart binnendringen en pas toen kwam er droefheid over de zonde en droefheid naar God.
Hoe gaat het met een kind van God dat is afgedwaald? Komt dat uit zichzelf terug? Zond God Nathan tot David nadat hij droefheid naar God had gekregen? Nee. Keek Christus Petrus aan toen Petrus eerst geweend had? Nee. Het is net andersom. David verbrak pas na de komst van Nathan. Christus keek eerst Petrus aan en pas toen brak zijn hart. God zij dank, dat Hij dat doet, want niet alleen de onbekeerde, maar ook Gods kind, na zijn afdwaling is, zo hard en hardnekkig. We zondigen tegen beter weten in en we volharden, al ervaren wij daarin dat we doodongelukkig zijn.
Omdat dit waar is, moeten wij niet wachten tot wij eerst droefheid gekregen hebben, maar God smeken om te komen in ons hart, in het hart van ons kind, opdat die droefheid zal komen. Als God binnendringt dan worden wij van harte bedroefd over de bedreven zonden. Van nature komen wij niet verder dan een algemene zondekennis: Niemand is volmaakt, iedereen doet wel eens wat. Maar als God werkt worden onze zonden concrete zonden. Dan is er niet alleen angst voor de gevolgen, maar dan is er voor alles droefheid over de zonde zélf. Een droefheid die naar God is. Je verlangt dat het met God weer in orde komt.
2. Hoe gebeurt dat? Als wij, met een verbroken hart, door het geloof, vergeving in het bloed van de Middelaar begeren en verkrijgen. Vergeving van de zonden in het bloed van de Heere Jezus. Hoe krijgen wij daar deel aan? Door het geloof. Maar hoe gaat dat? Met een verbroken hart. God verbreekt ons hart en werkt zo een begeren, een verlangen, een zoeken van de verzoening met Hem.
Maar wat is nu een gebroken hart? Dat is een hart dat verdriet heeft omdat je God kwijt bent en tegen Hem gezondigd hebt. Wanneer is dat echt? Het is net als met kinderen. Als je echt spijt hebt, dat je je vader en moeder zo'n verdriet hebt gedaan, jongens en meisjes, dan zeg je niet: ‘Wilt u het mij vergeven en gaat nu de straf niet door?’ Dan is het niet echt. Dan gaat het alleen om de gevolgen en niet om de daad. Als het echt is, dan vind je het diep verdrietig dat je hen iets aangedaan hebt en wat verlang je er naar dat het weer zo wordt, dat vader en moeder weer tegen je glimlachen kunnen.
Wanneer is je droefheid geestelijk gezien echt? Dan zeggen we met de moordenaar aan het kruis: Wij dan rechtvaardig, wij ontvangen straf waardig hetgeen wij gedaan hebben (Luk. 23: 41). Dan belijden wij met Psalm 130 dat als de Heere in het recht treedt het, naar recht, voor eeuwig met ons gebeurd is, maar tegelijk verlang je naar vergeving. Dat begeer je. Gods vergeving is het enige wat blij en rijk kan maken, wat de pijn van binnen weg kan nemen. Kan dat? Hoe kan God vergeven? Om het bloed van de Middelaar. In Jezus Christus ligt de verzoening gereed. Verzoening om het Kruis.
Die verzoening behoeven wij niet te verdienen, die is verdiend. Wat is nu: tot dat bloed gaan? Door het geloof dat bloed omhelzen. Gods Woord omhelzen dat: al waren onze zonden als scharlaken, dat ze witter worden dan sneeuw (Jes. 1: 18). Het is zeggen: ‘O Heere, U zegt in uw Woord dat het bloed van Jezus Christus reinigt van al onze zonden (1 Joh. 1: 7). Ik omhels dat Woord. Zie mij aan in Jezus Christus. Zo drijft God u door Zijn Woord en Geest naar Christus.
En wat mag u dan ervaren?
3. Dan mag u de genade van God, Die dan met u verzoend is, weer gevoelen. Gods genade wordt niet alleen geloofd, die wordt vervolgens ook gevoeld. In het omhelzen van Christus en Zijn offer werkt de Heere dat. Naar de mate van het geloof, wordt Zijn liefde en vrede in het hart gevoeld. Dan zeggen we: ‘Heere, het staat er toch, ik geloof Uw Woord, ik hoop er op.’ Naar de mate van het geloof in Gods belofte, mag u een zoete vrede ervaren.
Wat gebeurt er nu als de Heere Zijn vergevende liefde laat voelen?
4. Dan gaat u Zijn ontferming en trouw aanbidden. Je hart gaat aanbidden. Je aanbidt het wonder van Gods ontfermende liefde. O, wat is de Heere groot van goedertierenheid. Wat is God goed: Looft den Heere, want Hij is goed. In die ontferming ontmoeten wij dan Gods trouw: ‘Heere, wat bent U trouw. Toen ik U verliet, hebt U mij niet verlaten. Groot is uw trouw, o Heere.’
God is getrouw, Zijn plannen falen niet. De duivel dacht die trouw te kunnen verbreken. Hij kan God niet losscheuren van Zijn volk en daarom probeert hij door de zonde Gods kinderen los te scheuren van God. De Heere liet wel gaan, maar Hij liet niet los. Als je daar oog voor krijgt, wat word je dan klein. Dan ga je aanbidden: Hij straft ons, maar naar onze zonden niet.
5. Dan komt die vijfde vrucht, die hier wordt genoemd: Je gaat je zaligheid met vrezen en beven des te ijveriger uitwerken. Die tekst die par.7 hier aanhaalt uit Fillip.2 betekent niet dat als je nog onbekeerd bent, dat je dan ijverig de Heere moet zoeken. Het betekent ook niet dat je de zaligheid moet verdienen door goede werken. Nee, onze vaderen hebben deze tekst precies in het juiste verband aangehaald. Deze tekst staat in het kader van de heiligmaking. Dit woord is gericht aan de gelovigen en betekent dat ze gehoorzaam moeten volharden in het uitwerken, laten zien, van hun redding.
Laat zien dat je verlost bent en dat je de zaligheid gevonden hebt in Christus. Laat dat zien in een vruchtdragend en godvrezend leven. Zet je helemaal in voor een gezond geestelijk leven. Straal iets uit van uw grote Meester. Die trouwe God, Die je weer heeft opgezocht, toen je in de zonde gevallen was. Volhard in dat leven voor de Heere. Je hoeft dat niet in eigen kracht te doen. Want het is God, Die in u werkt, beide het willen en het werken naar Zijn welbehagen (Fil. 2: 13).
Paulus wil zeggen: God is bij je en Hij helpt je. Een schitterend voorbeeld van hoe onze verantwoordelijkheid parallel loopt met Gods genade. Het is God, Die in u werkt. Christus vernieuwt ons door Zijn Geest naar Zijn evenbeeld. Zo mag u uw dankbaarheid tonen, meer verzekerd zijn van uw geloof en je naaste voor Christus winnen. Zo verhinder je anderen niet meer door een slordige levenswandel, maar je mag ze leiden tot Jezus.
Door de ervaring van Gods genadige trouw gaan wij de zonde afzweren en de Heere trouw zweren. De vrucht is dat je verlangt om dicht bij de Heere te leven. Je leert opnieuw hoe dwaas en hard de zonde is en ook hoe de Heere het waard is om gediend te worden. Die woorden met vreze en beven wijzen erop dat de zonde een hellend vlak is, waar het één leidt tot het ander. Je ziet hoe satan d.m.v. de zonde je mee wil slepen van God vandaan. Je leert je kwetsbaarheid en je afhankelijkheid. Je zult niet meer zo gauw denken: ‘Dat zal mij niet overkomen.’ Integendeel, je gaat bidden: ‘Heere bewaar mij voor alle zonden.’ Je kijkt ook niet meer op anderen neer. Je bent jezelf al genoeg tegengevallen.
Ik eindig.
U die de Heere kent, bent u weggelopen, afgedwaald? Zoek de waarachtige bekering om Zijn genade weer te mogen gevoelen en Zijn trouw te aanbidden.
U die Zijn genade mag gevoelen, bid veel: ‘Heere, houdt mij vast in Uw trouw. Bewaar mij voor afdwaling en doe mij voortdurend Uw trouw aanbidden.
Als u zeggen moet: ‘Ik ken God nog helemaal niet’, ik bid u: Gelooft in de Heere Jezus Christus, en gij zult zalig worden (Hand. 16: 31). Luistert u nog één keer naar een woord uit de schriftlezing vers 12: Die den Zoon heeft, die heeft het leven; die den Zoon van God niet heeft, die heeft het leven niet.
Amen.
Slotzang: Psalm 102:10
Dan, dan wordt Gods trouw verheven,
En Zijn dierb’re gunst beschreven
Voor het dankbaar nageslacht,
Dat met lust Zijn wet betracht.
’t Volk in later eeuw geboren,
Zal Zijn macht en goedheid horen;
Zich in Zijnen roem verblijden;
Hem Zijn lofgezangen wijden.