Ds. C.G. Vreugdenhil - Mattheüs 11

Onderwerp

24. Het herscheppend werk van Gods genade (3 en 4,16)
Wij moeten naar de kat- en de aapschool
Wij zijn geen stokken en blokken
Wij ontvangen gewilligheid en gehoorzaamheid
Deze prekenserie is eerder uitgegeven door de Gereformeerde Gemeente Rotterdam-Zuidwijk.

Delen & Download

Download preek

Leespreek tekst

Zingen : Gezang 7: 1 en 4
Lezen : Mattheus 11: 20 - 30
Zingen : Psalm 118: 1, 2, 3 en 4
Zingen : Psalm 5: 7, 11 en 12
Zingen : Psalm 34: 2

De Dordtse Leerregels, Hoofdstuk 3 en 4, par.16:

 

3/4-16 Doch gelijk de mens door den val niet heeft opgehouden een mens te zijn, begiftigd met verstand en wil, en gelijk de zonde, die het ganse menselijk geslacht heeft doordrongen, de natuur des mensen niet heeft weggenomen, maar verdorven en geestelijker wijze gedood; alzo werkt ook deze Goddelijke genade der wedergeboorte in de mensen niet als in stokken en blokken, en vernietigt den wil en zijn eigenschappen niet, en dwingt dien niet met geweld zijns ondanks, maar maakt hem geestelijk levend, heelt hem, verbetert hem, en buigt hem tegelijk lieflijk en krachtiglijk; alzo dat, waar de wederspannigheid en tegenstand des vleses tevoren ten enenmale de overhand had, daar nu een gewillige en oprechte gehoorzaamheid des Geestes de overhand begint te krijgen; waarin de waarachtige en geestelijke wederoprichting en vrijheid van onzen wil gelegen is. En tenware dat die wonderbaarlijke Werkmeester alles goeds in dezer voege met ons handelde, de mens zou ganselijk geen hoop hebben van uit den val te kunnen opstaan door zijn vrijen wil, waardoor hij zichzelven toen hij nog stond, in het verderf heeft gestort.

 

Het herscheppend werk van Gods genade

 

We letten op drie gedachten:

 

     1. Wij moeten naar de kat- en de aapschool

     2. Wij zijn geen stokken en blokken

     3. Wij ontvangen gewilligheid en gehoorzaamheid

 

 

Wij moeten naar de kat- en de aapschool

Gemeente, jongens en meisjes, hoe vervoert een moederpoes zijn jonge poesjes? Heb je dat wel eens gezien? Moeder pakt ze bij nekvel en sleept ze zo weg naar een plaats die veilig is. Heel slap hangt dat jonge katje in de greep van de moeder. Het beweegt bijna niet, is helemaal passief.

Maar hoe gaat dat nu met jonge aapjes? Die klemmen zich met hun pootjes vast aan moeders buik en zelfs tijdens de grootste sprongen van moeder gebeurt er niets, want het aapje klemt zich stevig vast. Hier is in zekere zin ook sprake van passiviteit, want moeder rent en springt en bepaalt waar ze naar toe gaan, maar intussen is dat kleine aapje ook actief, het klemt zich heel stevig aan moeder vast.

We zien in dit voorbeeld twee dingen: passiviteit, aan het nekvel hangen, en activiteit, met de pootjes vastklemmen.

 

Daarmee is ook de houding getekend van hoe mensen het geloof beleven. Niet alleen in de christelijke godsdienst, maar ook bijv. in het Hindoeïsme. Daar zijn twee hoofdstromingen, die ze zelf aanduiden als de katschool en de aapschool.

Nu snappen we de bedoeling. De ene richting legt meer de nadruk op het lijdelijk zijn t.o.v. de godheid en de andere legt meer de nadruk op het actief bezig zijn om tot verlossing te komen.

 

Dat zien we ook binnen het christelijk geloof. De één legt alle nadruk op het lijdelijk zijn in de wedergeboorte en de ander wijst meer op de menselijke activiteit als het gaat over het geloof. Zo loopt er ook binnen het christelijk geloof een scheidslijn tussen de katschool en de aapschool. Het is natuurlijk de vraag of hier wel een scheidslijn moet lopen. De Dordtse Leerregels worstelen in par.16 met deze uitermate belangrijke problematiek. Aan de ene kant mag aan Gods eer niet tekort worden gedaan. Aan de andere kant mag ook de mens als schepsel niet behandeld worden alsof hij een ding zou zijn, een stok of blok, zonder enige verantwoordelijkheid of verstand en wil.

 

Telkens opnieuw wijzen de Dordtse Leerregels de aapschool af. Ze zijn benauwd voor de gedachte dat de mens zelf aan zijn redding zou kunnen meewerken. Maar, heel wonderlijk, nu wijzen zij in par.16 ook de radicale vorm van de katschool af, alsof de mens in zijn verhouding tot God alleen maar passief zou zijn. Waarom zou nu de gedachte dat een mens in zijn verhouding tot God louter passief is door de Dordtse Leerregels worden afgewezen? Omdat deze gedachte tekortdoet aan de mens als schepsel. Hoe diepingrijpend de zonde ons bestaan ook heeft aangetast, we zijn daarom we nog wel mensen gebleven. We zijn geen dingen of redeloze dieren geworden, die instinctmatig handelen. De Geest werkt wel onwederstandelijk, maar Hij drukt de mens niet plat. Hij handelt menselijk met ons. We zijn mensen gebleven met een wil, verstand en gevoel, een redelijk, zedelijk en verantwoordelijk schepsel.

 

We hebben Mattheus 11 gelezen. De Heere Jezus bestraft de steden waarin Zijn krachten zo duidelijk geopenbaard zijn en die zich niet hebben bekeerd.

Vers 21:

Wee u, Chorazin! wee u Bethsaida! want zo in Tyrus en Sidon de krachten waren geschied, die in u geschied zijn, zij zouden zich eertijds in zak en as bekeerd hebben.

en verder in vers 22:

Doch Ik zeg u: Het zal Tyrus en Sidon verdragelijker zijn in den dag des oordeels, dan ulieden.

Daar hebt u de menselijke verantwoordelijkheid. In hetzelfde Schriftgedeelte dankt Jezus zijn Vader voor de uitvoering van Zijn welbehagen: Vers 25 en 26:

In dienzelfden tijd antwoordde Jezus en zeide: Ik dank U, Vader. Heere des hemels en der aarde. dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt dezelve den kinderkens geopenbaard. Ja, Vader. Want alzo is geweest het welbehagen voor U.

Daar hebt u Gods soevereiniteit, Zijn welbehagen. De Vader openbaart zijn koninkrijk aan kinderkens. Maar even later lezen we weer heel duidelijk over die oproep om tot Jezus te gaan en Hem aan te nemen. Jezus nodigt ernstig en welmenend in vers 28 en 29:

Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven. Neemt Mijn juk op u, en leert van Mij, dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart; en gij zult rust vinden voor uw zielen.

Luister niet naar de Farizeeën. Hun leer is zwaar, niet te volbrengen. Bij hen moet je het zelf doen. Kom tot Mij. Ik heb alles gedaan.

 Gelooft Mijn heil- en troostrijk woord, verhardt u niet, maar laat u leiden.

 

We gaan nu weer terug naar de Dordtse Leerregels.

 

Als reactie op de leer van de zogeheten 'vrije wil' is men soms zover doorgeslagen naar de andere kant, dat van de menselijke wil helemaal geen sprake meer is. Daar zijn de Dordtse Leerregels het niet mee eens. Zij laten duidelijk zien dat door de werking van de Heilige Geest onze wil wordt vernieuwd en we gaan willen wat God wil. De wil, vernieuwd zijnde werkt zelf ook. We zijn dus niet louter passief. Je kunt niet zeggen: Een mens van nature is niets en je bent maar een nul. Je kunt niet zeggen dat door de zondeval ons verstand en onze wil hebben afgedaan. Zeker, ons verstand is verduisterd en onze wil verdorven, maar we zijn mens gebleven en niet waardeloos geworden. We zijn ten volle aanspreekbaar. Per slot van rekening doen we de zonde ook uit vrije wil.

 

In de wedergeboorte worden ons verstand en onze wil en ons gevoel ook betrokken. Wedergeboorte is dat we anders gaan denken, anders gaan willen en anders gaan voelen. We worden andere mensen en gaan niet alleen dingen laten, die we vroeger deden, maar we gaan ook dingen doen, die we vroeger niet deden. We worden actief. Als je wedergeboren wordt, merk je dat o.a. daaraan, dat je lust en liefde krijgt tot Gods geboden. Je komt tijd en handen tekort. Je wordt zelf actief en je merkt nauwelijks dat het God is, Die in je werkt, Die je heeft levend gemaakt. Zodra je er even over nadenkt, zeg je: ‘Ja Heere, dat zou ik nooit gedaan hebben, als U mij niet had wedergeboren.’ Dus, God maakt je als een geestelijke dode zondaar levend en je gaat direct Gods wil verstaan en doen. Soms valt er pas achteraf licht over, dat God de eerste was. Voor je ervaring kan het best zijn dat je zegt: Opeens kreeg ik een diepe liefde in mijn hart voor de Heere, ik kreeg mijn zonde te zien en de Heere Jezus werd me dierbaar en ik zei: ‘Heere Jezus, U kiest mijn hart, mijn oog blijft op U staren.’

De katschool en de aapschool vormen dus geen tegenstelling. Integendeel: ze horen bij elkaar.

 

Het begint in de wedergeboorte als met dat jonge katje: God grijpt ons - met eerbied gesproken - in ons nekvel. Als dat gebeurd is, zal dat daarin blijken, dat we ons gaan gedragen als dat jonge aapje: we worden actief. We slaan de armen van het geloof om God en zijn Woord, om Christus en Zijn beloften. Het ingrijpen van God gaat aan onze activiteiten vooraf.

 

De wedergeboorte is een eenzijdig werk van Gods genade, maar God behandelt ons niet als een stok en een blok.

Dat gaan we zien in onze tweede gedachte:

 

2. Wij zijn geen stokken en blokken

We lezen in par.16:

Doch gelijk de mens door den val niet heeft opgehouden een mens te zijn, begiftigd met verstand en wil, en gelijk de zonde, die het ganse menselijk geslacht heeft doordrongen, de natuur des mensen niet heeft weggenomen, maar verdorven en geestelijker wijze gedood; alzo werkt ook deze Goddelijke genade der wedergeboorte in de mensen niet als in stokken en blokken,

Wat is het moeilijk om met twee woorden te spreken. Wij mensen zijn zo zwart-wit. Het is of het één of het ander. Dat zien wij ook in het godsdienstige denken. De remonstranten gingen uit van de vrije wil van de mens. De mens zou vrijwillig kunnen kiezen voor of tegen God. Hier hebben onze vaderen in Dordt zich fel tegen verzet. Zoals zij ons in de voorafgaande paragrafen hebben laten zien, gaat dat helemaal tegen Gods Woord in. Het Woord getuigt ervan dat bekering en verlossing niets minder inhouden dan dat God dode zondaren levend maakt. De drie-enige God is Onderwerp in het werk van de verlossing. Het Woord noemt het geloof een gave van God.

 

Het Hoofdstuk 3 en 4 heeft dat duidelijk laten zien. Maar voordat de vaderen dit gedeelte afsluiten, willen zij nog het verwijt van de remonstranten weerleggen dat zij op deze wijze van de mens ‘een stok en een blok’ zouden maken zonder verantwoordelijkheid. God bekeert dan eigenlijk mensen tegen hun wil in. Dat was het verwijt. God zou op deze manier een oneigenlijke dwang uitoefenen, waardoor de zedelijke vrijheid en verantwoordelijkheid van de mens wordt ondermijnd.

 

Is dit zo? Nee, het tegenovergestelde is waar. De beschuldiging tegen de Gereformeerde leer dat God ‘doet worden wedergeboren’ en dat een mens dan dingmatig en dwangmatig door God behandeld zou worden als ‘een stok en een blok’, is niet waar. Het is eigenlijk nog erger, de mens is God zelfs vijandig gezind en kan vanuit zichzelf alleen maar tegenwerken. De almachtige en goddelijke ontferming is nodig om ons te brengen tot onderwerping aan het Evangelie en tot aanvaarding van het Evangelie. De wil van de mens wordt niet vernietigd en we worden niet tegen wil en dank gedwongen om God te dienen. God vernieuwt juist onze wil. We zijn niet aan ‘een stok en een blok’ gelijk.

Als we verloren gaan is het niet zo dat wij eigenlijk wel zalig hadden willen worden, maar dat wij verloren gaan omdat God ons als ‘een stok of een blok’ liet liggen. Nog minder omdat een onbekeerd mens voor God alleen maar brandhout voor de hel zou zijn.

Een stok kan er niets aan doen als hij ergens in de grond gestoken wordt. Hij kan ook niet verhinderen dat een ander hem oppakt en meeneemt en weer ergens anders neerzet. Maar de mens is geen ‘stok en geen blok’. Zo behandelt God de mens ook niet, noch voor, noch na de bekering.

Dat laten de vaderen in par.16 zien:

de mens is door den val niet opgehouden een mens te zijn, begaafd met verstand en wil, en de natuur van de mens is niet vernietigd, maar verdorven.

 

Wij zijn door de zondeval niet in iets anders veranderd. Wij zijn geen dier geworden, al kunnen wij ons als een roofdier gedragen. Wij zijn ook geen blok marmer geworden, al is ons hart van nature van steen. Wij zijn mens gebleven, begaafd met verstand en wil. Als mens blijven wij aanspreekbaar op ons doen en verantwoordelijk voor ons denken en willen. Wij hebben ons verstand behouden, al is het verduisterd. Wij denken zelf. Onze wil is verdorven, wij willen vrijwillig het kwade.

 

Het is dus een valse voorstelling wanneer geleerd wordt dat de zondaar lijdelijk is en geen voet kan verzetten. Niemand kan zich verschuilen achter zijn of haar onmacht. Het is niet onze onmacht, maar onze onwíl die ons buiten de genade houdt. Het is niet waar dat wij geen voet kunnen verzetten, want in werkelijkheid verzetten wij ons met hand en tand. Ons vlees weigert actief om zich aan de wet Gods te onderwerpen. Wij zijn niet slechts onmachtig om mee te werken, wij zijn mensen die tegenwerken.

 

Gemeente, het beste bewijs van het feit dat wij ook na de zondeval voluit mens zijn gebleven, is de menswording van Christus, van wie de Schrift zegt dat Hij ons in alles gelijk geworden is met uitzondering van de zonde. Christus en ik zijn allebei voluit mens. Het verschil tussen Hem en ons is het wel of niet verdorven zijn van ons mens-zijn. Christus was en is mens zonder zonde. Hij wil actief God toebehoren en dienen. De gevallen mens wil dat niet en daarom bedenkt hij wat zonde is en bedenkt hij van alles en nog wat om zichzelf te verzetten.

 

Kijk ook maar naar Paulus. Het was een aangrijpende ontdekking voor hem toen hij ontdekte dat al zijn gerechtigheden waren als een wegwerpelijk kleed. Paulus die meende dat hij van goede wil was, leerde ontdekken dat hij willens en wetens dwars tegen God was ingegaan en dat hij in diepste wezen alles wilde, behalve wat God wil.

Dat leert ieder mens die God verlost. Je leert zien hoe je met al je willen en denken nu net tegen God inging en ook een vijand was van je eigen behoud. Je leert zien hoe je al je jaren verprutst hebt. Je wist het, maar je wilde het niet weten. Wie God mag leren kennen zal over zichzelf nooit spreken alsof hij een ‘stok of een blok’ was.

 

Gemeente, dit punt is duidelijk. De gevallen mens is ten volle verantwoordelijk. God kan hem als mens beoordelen, omdat hij mens is gebleven. God is daarin niet inconsequent. Integendeel, dat God ons als mens behandelt, blijkt ook uit de manier waarop God in de bekering met ons als mens omgaat. Zoals de zonde onze natuur niet vernietigde, zo doet ook de genade onze natuur niet teniet.

 

Het grote bezwaar van de remonstranten tegen de Gereformeerde leer is dat, wanneer een mens zich niet door zijn eigen wil bekeert, maar God het doet, God dan eigenlijk met een mens handelt zoals wij handelen met een stok. God bekeert je, maar die bekering gaat eigenlijk buiten je wil om. Maar dat leren de Dordtse Leerregels niet, want de Schrift leert dat niet. God bekeert niemand tegen zijn wil. God neemt niemand tegen wil en dank mee naar de hemel. Dan zou het daar een gevangenis voor je zijn. God dwingt niet met geweld om in Zijn spoor te lopen. Er is al dwanggodsdienst genoeg uit angst voor de straf. God overvalt ons niet.

 

Wat doet Hij dan? God herschept ons wezen op een bijzondere wijze. God handelt met de mens niet als met een robot waar het oude programma uitgehaald wordt en een nieuw programma ingestopt wordt. Onze paragraaf zegt het zo:

en vernietigt den wil en zijn eigenschappen niet, en dwingt dien niet met geweld zijns ondanks, maar maakt hem geestelijk levend, heelt hem, verbetert hem, en buigt hem tegelijk lieflijk en krachtiglijk.

 

We zingen Psalm 5:7, 11 en 12

 

Wie zinloos, zonder t’ overwegen

Wat hem betaamt, tot U durft gaan,

Zal voor Uw aanschijn niet bestaan;

Gij haat, en staat hen billijk tegen,

Die onrecht plegen.

 

Maar geef Uw dierb’ren gunstelingen,

Wier geest in U zijn sterkte vindt,

Wier hart Uw Naam oprecht bemint,

In U volvrolijk op te springen,

En blij te zingen.

 

 ’t Rechtvaardig volk zult Gij belonen,

Terwijl Gij, HEER’, hen overdekt,

Hun tot een veilig schild verstrekt.

Gij zult goedgunstig hen bekronen,

Ja, bij hen wonen.

 

 

3. Wij ontvangen gewilligheid en gehoorzaamheid

 

Wat doet God in de bekering met de mens?

Lees het volgende deel van par.16:

maar maakt hem geestelijk levend, heelt hem, verbetert hem, en buigt hem tegelijk lieflijk en krachtiglijk; alzo dat, waar de wederspannigheid en tegenstand des vleses tevoren ten enenmale de overhand had, daar nu een gewillige en oprechte gehoorzaamheid des Geestes de overhand begint te krijgen;

Wat doet de Heere in de bekering? Hij maakt een mens gewillig. Christus herschept ons naar Zijn beeld. God maakt ons dan geestelijk levend. Ons verstand wordt verlicht, zodat wij zelf de dwaasheid en de verschrikking van het zondige leven buiten God gaan zien. Wij gaan God kennen, zoals Hij is. Wij gaan onszelf zien zoals God ons ziet. De verloren zoon kreeg het zuivere beeld van zijn vader weer voor ogen.

 

Hij schept in onze harten een levende honger en dorst naar de gerechtigheid, zodat wij gaan bedelen om genade. Ons hart gaat dorsten naar God, zoals een hert, dat aan de jacht ontkomen is, dorst naar de waterstromen. God vernietigt onze wil niet, maar Hij bevrijdt en vernieuwt onze wil. Dat gebeurt in de levendmaking. God verbreekt de ijzeren greep van de geestelijke dood. De Heilige Geest maakt levend. De gevoelens die dood waren worden levend. Daarmee is alles niet in één keer gebeurd. Daarom volgt er: heelt, verbetert en buigt hem tegelijk liefelijk en krachtiglijk.

 

Gods Geest maakt van ons niet ineens geheel andere wezens. Nee, dat is een heel genezings- en vernieuwingsproces. Wij moeten niet dromen van een wonderlijke bekering waarin wij in één slag andere mensen zijn. God neemt ons mee in een heel proces. Dat proces legt God ons niet zomaar op, maar Hij maakt dat wij het zelf gaan begeren. God walst niet over ons ‘ik’ heen, maar Hij laat de vernieuwing geschieden in ons ‘ik’. Hij maakt dat wij het willen en begeren, dat wij het zelf gaan zien, verlangen en zoeken. Vandaar: en buigt hem tegelijk liefelijk en krachtiglijk.

 

Dat is treffend gezegd: liefelijk en krachtig. We krijgen dus geen dwangbevel thuis. Dat zal ieder kind van God erkennen. Zelfs als er een stevige aanpak nodig was, schrijven zij dat niet aan God toe. Niemand zal zeggen dat God hem of haar hardhandig heeft aangepakt en gedwongen. Nee … als daar sprake van was, zullen zij belijden: God moest mij voor mijn bestwil zulke harde klappen geven. Van God uit geschiedt het liefelijk en krachtig.

 

Daar hebben wij trouwens weer zo'n Bijbels evenwichtig geheel. Bij ons is het in de opvoeding vaak een tegenstelling: de één is te liefelijk, de ander is te krachtig. De één probeert met harde hand de wil van een kind om te buigen en vreest dat het laten merken van liefde funest is en een ander doet het van de weeromstuit liefelijk en is bang voor krachtig optreden. God doet beide. Hij doet het met liefde en Hij doet het krachtig. En wat werkt dat uit?

Lees maar mee:

alzo dat, waar de wederspannigheid en tegenstand des vleses tevoren ten enenmale de overhand had, daar nu een gewillige en oprechte gehoorzaamheid des Geestes de overhand begint te krijgen; waarin de waarachtige en geestelijke wederoprichting en vrijheid van onzen wil gelegen is.

Deze zin tekent trouwens eerst de natuurlijke mens haarscherp. Bij de natuurlijke mens hebben de wederspannigheid en tegenstand van het vlees ten enenmale de overhand. De natuurlijke mens is wederspannig. De prediking kan lokken om het oude leven te verlaten, maar de voeten zetten zich schrap. Gods Woord kan donderen als de bliksem en de ruggen rechten zich. De natuurlijke mens verzet zich en laat zich niet gezeggen. Maar door Gods vernieuwend werk gebeurt er een wonder. Hij buigt en vernieuwt de wil. Wat komt er dan? Een gewillige en oprechte gehoorzaamheid des Geestes.

 

Wat een wonder! God maakt het zo dat wij door de Geest het Woord gaan horen. God maakt dat wij door de kracht van Zijn Geest door het Woord gaan gehoorzamen aan het Woord, aan God Zelf. Hoe? Niet gehuicheld, maar oprecht. Niet gedwongen, maar vrijwillig. Wij gaan willen wat God wil. We gaan de wapens bij Hem inleveren en zeggen: ‘Heere ik kan niet meer, ik weet het niet meer. O God, ik wil u dienen. Ik geef de strijd tegen U op. U bent het zo eeuwig waard.’

De brug naar vroeger is opgehaald. Je kunt niet meer terug naar het oude leven. Liever met God in de strijd dan zonder God in de wereld.

 

Nemen Gods kinderen dat op deze wijze ook waarbij zichzelf? Niet één-twee-drie. De formulering is heel zorgvuldig gekozen. Er staat dat er nu een gewillige en oprechte gehoorzaamheid des Geestes de overhand begint te krijgen. De overhand begint te krijgen. Dat spreekt van een worsteling. Ons vlees onderwerpt zich niet aan de wet van God, het vlees verzet zich. Maar de Geest werkt in je hart, in je gemoed die nieuwe gehoorzaamheid en omdat God niet alleen liefelijk maar ook krachtig werkt, verkrijgt die de overhand. Je zegt met heel je hart amen op het Woord en je gemoed grijpt zich vast aan het Woord. Door de kracht van Christus werkt Gods Woord herscheppend.

 

Hoe wordt deze herschepping ervaren? Let nog eens op het slot van die zin: waarin de waarachtige en geestelijke wederoprichting en vrijheid van onze wil gelegen is.

De strijd wordt soms wel als moeizaam en vermoeiend ervaren, maar niemand van Gods kinderen zou die strijd willen missen. Niemand voelt zich gedwongen tot een leven dat je eigenlijk niet wil. Integendeel, naar de mate waarin het nieuwe leven de overhand krijgt, in die mate voel je jezelf vrij en bevrijd. Naarmate de vernieuwde wil krachtiger wordt, in die mate aanbid je de verlossing, de genezing, de ontplooiing van het waarachtig mens-zijn. Zo voel je je pas vrij.

Alwaar de Geest van de Heere is, aldaar is de vrijheid. Nu kan er weer gesproken worden van een vrije wil.

 

De natuurlijke mens heeft geen vrije wil ten goede, wel de mens waarin God Zijn herscheppend werk doet ervaren. Dat wil de laatste zin nog eens helder onderstrepen:

 En tenware dat die wonderbaarlijke Werkmeester alles goeds in dezer voege met ons handelde, de mens zou ganselijk geen hoop hebben van uit den val te kunnen opstaan door zijn vrijen wil, waardoor hij zichzelven toen hij nog stond, in het verderf heeft gestort.

In het paradijs hebben wij onze vrije wil misbruikt en onszelf in het verderf gestort. Vrijwillig. Die vrije wil is een gebonden wil geworden. Wij willen zondigen en wij willen niet anders dan zondigen. Zelfs als ons verstand en ons geweten ons doen beseffen dat dit de verkeerde weg is, dan nog willen wij niet. Als wij eerst zelf de ware verlossing zouden moeten gaan willen en onszelf zouden moeten verlossen, dan zou het nooit kunnen.

 

Gode zij dank, dat Hij onze wil aanpakte en vernieuwde! Toen gingen wij het willen om vrijwillig God te dienen. Daarom willen alle ware christenen alleen God roemen. Als die ‘wonderbaarlijke Werkmeester van alle goed’ niet zo met ons gehandeld had, wij waren verloren geweest. God heeft gemaakt dat ik ging willen. Maar dat maakt de genade tegelijk zo ruim.

U, die moet klagen: ‘Mijn man, mijn vrouw wil niet.’ Ouders, u die met verdriet moet constateren: ‘Mijn zoon, mijn dochter wil niet.’ Zo was het toch met ons ook? O God, het hangt gelukkig niet van hen af, want dan was het eeuwig verloren. Zij willen de dood. Grijp hen aan in hun onwil en werk alle goeds in hen en zij zullen U dienen.

 

Ziet u waar het om gaat? Voor de bekering zijn we een willend mens, we willen het kwade. Door de bekering worden we weer waarachtig mens. Je gaat willen wat God wil. Er is met mijn wil werkelijk wat gebeurd. ‘Heere, U weet alle dingen, U weet dat ik U liefheb, U weet: Mijn hart o Hemelmajesteit, is tot Uw dienst en lof bereid.

Gode zij dank, want daarin ervaar ik de vrede en daarvan weet ik: dit is de goede weg die ik door Gods genade nu wil gaan. Die geheiligde wil komt wel 'de wet van het zondige vlees' tegen. Maar God zet Zijn helend proces door, totdat ik geheel van mijn zondige vlees verlost zal zijn.

Dat gebeurt bij mijn sterven. Dan blijft al het oude achter. Dan zal ik geheel geheiligd en verheerlijkt worden. Wat van het vlees is gaat met het lichaam in het graf ten onder en wat door God geheiligd is, gaat volkomen ten hemel. Dan zal ik eeuwig willen wat God wil. Nee … dat ervaar ik dan niet als een dwang. Het is niet zo dat in de hemel mensen zijn die alleen maar het goede moeten willen. Nee … zij zullen het allen als bevrijding ervaren dat ze nooit meer kunnen zondigen. Dat is wat wij hier gaan zien als ons hoogste verlangen. Dan zullen wij geheel mens-zijn zoals Christus mens is.

 

Dan zijn we weer helemaal mens, zoals God ons bedoeld heeft bij de schepping. Zondeloos en heilig. Helemaal aangelegd op de eer en verheerlijking van God. Dan zullen we eeuwig dat lied zingen: ‘Glorie aan God’:

Lof zij de Heer',

Hem komt toe alle eer,

Hij is het Lam dat regeert tot in eeuwigheid.

Zijn Woord is macht,

heeft ons vrijheid gebracht,

wij aanbidden, wij knielen voor Jezus.

Groot is Zijn troon,

eeuwig zijn kroon.

Hij is de hoogste Heer’.

 

Ook uw Heere?  

 

Amen.

                                                        

Slotzang: Psalm 34:2

 

Komt, maakt God met mij groot;

Verbreidt, verhoogt met hart en stem

Den nooit volprezen Naam van Hem,

Die ons behoedt in nood.

Ik zocht in mijn gebed

Den HEER’, ootmoedig met geween;

Hij heeft mij in angstvalligheên,

Geantwoord, mij gered.